direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Energiehaven
Status: voorontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0453.BP0103ENERGIEHAVE1-V001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan het Noorderbuitenkanaal in de Zeehaven van IJmuiden ligt de Averijhaven, een te ontmantelen baggerdepot van het Rijk. Op korte afstand daarvan bevindt zich in het kanaal een lichterlocatie. Dit is een locatie waar zeeschepen met een grote diepgang een deel van hun lading overhevelen naar kleinere schepen, die op hun beurt de vracht verder landinwaarts kunnen vervoeren. Deze lichterlocatie zal op termijn echter niet meer aan de vereisten van deze tijd voldoen, waardoor behoefte aan een nieuwe lichterlocatie is ontstaan.

Vanuit deze gedachte heeft de gemeente Velsen in 2016 het bestemmingsplan Averijhaven opgesteld, waarmee de ontmanteling en nieuwe havenfunctie van het depot en de nieuwe lichterlocatie (in de dan ontstane Averijhaven) mogelijk werden gemaakt.

Echter, nog voordat de ontmanteling van het depot en de verplaatsing van de lichterlocatie is gestart, is er een nieuwe marktvraag ontstaan naar bedrijventerrein met kade vanwaar activiteiten ondernomen kunnen worden om windparken op zee te bouwen en/ of te onderhouden.

Een consortium van het Havenbedrijf Amsterdam, de Zeehaven IJmuiden, de gemeente Velsen en de Provincie Noord-Holland (verder ‘het consortium’), in samenwerking met Tata-steel, ziet mogelijkheden

om ter plaatse van de Averijhaven en het direct aangrenzende opslagterrein van Tata Steel een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling op te starten waarmee in deze vraag voorzien kan worden.

Het voornemen is om de huidige Averijhaven en het stuk Tata Steel terrein daartoe te herontwikkelen tot Energiehaven.

De ontmanteling van het baggerdepot zal worden voortgezet zoals voorzien in het vigerende bestemmingsplan. Na ontmanteling hiervan kan het terrein ingericht worden voor het bouwen en onderhouden van windturbineparken. Voor de lichterlocatie, die met het bestemmingsplan uit 2016 ook op deze locatie was voorzien, wordt met dit bestemmingsplan een nieuwe locatie vastgelegd. Een globale weergave van het project is opgenomen in figuur 1.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP0103ENERGIEHAVE1-V001_0001.png"

Figuur 1.1. Schematische weergave beoogde ontwikkeling

1.2 Vigerende bestemmingsplannen

1.2.1 Averijhaven

De locatie ligt grotendeels in het plangebied van het hiervoor al genoemde bestemmingsplan 'Averijhaven', vastgesteld op 29 juni 2016. Dat bestemmingsplan omvat zowel het voormalige depot, dat met bestemmingsplan voorzien was als Averijhaven, en het aangrenzende water van het Noorderbuitenkanaal. Een uitsnede van dat plangebied is opgenomen in figuur 1.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP0103ENERGIEHAVE1-V001_0002.png"

Figuur 1.2. Plangebied bestemmingsplan Averijhaven

In dat bestemmingsplan is er een open verbinding tussen het Noorderbuitenkanaal en de aangelegde Averijhaven, waarin zich ook de lichterlocatie bevindt. Door in dat bestemmingsplan een deel van het Noorderbuitenkanaal mee te bestemmen, kon de oorspronkelijke (huidige) lichterlocatie omgezet worden in de bestemming Water.

1.2.2 Industrieterrein Tata Steel

Een tweede deel van de gronden die voor het project benut worden, zijn gronden die toebehoren aan het complex van Tata Steel. Deze gronden vallen nu binnen het plangebied van het bestemmingsplan 'Industrieterrein Tata Steel', vastgesteld op 22 november 2012.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP0103ENERGIEHAVE1-V001_0003.png"

Figuur 1.3. Uitsnede plangebied bestemmingsplan Industrieterrein Tata Steel

De betreffende gronden zijn in dat bestemmingsplan bestemd voor een staalproducerend bedrijf (max. milieucategorie 6), tot het staalbedrijf behorende overige bedrijfsactiviteiten (max. milieucategorie 5.3) en overige bedrijfsactiviteiten (max. milieucategorie 4.2).

1.2.3 Zeezicht

Een laatste deel van de gronden die met het project zijn gemoeid, valt binnen het plangebied van het bestemmingsplan 'Zeezicht', vastgesteld op 26 maart 2015. Hierin is het water van het Noorderbuitenkanaal als 'Water' bestemd, met daarbinnen een aanduiding voor de oorspronkelijke lichterlocatie, voordat deze in het bestemmingsplan Averijhaven naar zijn nieuwe locatie zou worden verplaatst. Dit bestemmingsplan Zeezicht is uitsluitend van toepassing op de meest zuidelijke punt van de lichterlocatie zoals die nu wordt beoogd met de realisatie van de Energiehaven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP0103ENERGIEHAVE1-V001_0004.png"

Figuur 1.4. Uitsnede plangebied bestemmingsplan Zeezicht

1.3 Plangebied

Het plangebied voor dit bestemmingsplan 'Energiehaven', valt over de drie hiervoor genoemde bestemmingsplannen heen. De begrenzing van het plangebied is weergegeven in figuur 1.5.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP0103ENERGIEHAVE1-V001_0005.png"

Figuur 1.5. Begrenzing plangebied bestemmingsplan Energiehaven

De plangrens is gebaseerd op de volgende uitgangspunten:

  • het plangebied is grotendeels gebaseerd op het plangebied van bestemmingsplan Averijhaven. Het gehele depot is net als een deel van het water van het Noorderbuitenkanaal in dit plangebied opgenomen, om ter plaatse de nieuwe functie als Energiehaven en het verplaatsen van de lichterlocatie te kunnen regelen.
  • De gronden die onderdeel uitmaken van het plangebied van het bestemmingsplan Industrieterrein Tata Steel, blijven grotendeels buiten dit bestemmingsplan. Aangezien de huidige bedrijfsbestemming de beoogde bedrijfsactiviteiten reeds mogelijk maakt, is er geen noodzaak om deze gronden te herbestemmen. Aan de oostzijde is wel een deel van het plangebied van Tata Steel in dit nieuwe bestemmingsplan opgenomen, om ter plaatse de nieuwe lichterlocatie en enkele aanpassingen aan de kade te kunnen regelen.
  • Tot slot is een hoekje van het plan Zeezicht in het nieuwe plangebied meegenomen, om het meest zuidelijke puntje van de nieuwe lichterlocatie mogelijk te kunnen maken.

In onderstaand figuur 1.6 is de plangrens over de vigerende plannen geprojecteerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP0103ENERGIEHAVE1-V001_0006.jpg"

Figuur 1.6 Relatie plangebied en vigerende bestemmingsplannen

1.4 Procedure

In de Wet milieubeheer (Wm) is vastgelegd dat het voor bepaalde activiteiten verplicht is om een m.e.r.-procedure te doorlopen. Voor Energiehaven IJmuiden zijn er twee redenen om een m.e.r.-procedure te doorlopen:

  • het vaststellen van een bestemmingsplan voor de aanleg (of wijziging) van een haven voor schepen van meer van 1.350 ton (Besluit m.e.r. Activiteit C4);
  • het is niet op voorhand uit te sluiten dat de aanleg en/of het gebruik van de Energiehaven significant negatieve effecten heeft op de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden Noordhollands Duinreservaat en Kennemerland-Zuid. Als blijkt dat hiervoor een zogeheten 'Passende Beoordeling' uitgevoerd moet worden, is het plan m.e.r.-plichtig (Wet Milieubeheer, artikel 7.2a, lid 1). Uit de voortoets, die in juni 2020 is opgesteld ten behoeve van de haalbaarheidsonderzoeken (zie paragraaf 2.4.1 van het MER), volgt dat een Passende Beoordeling noodzakelijk is.


Het bestemmingsplan stelt de kaders voor de m.e.r.-plichtige activiteit en er moet een Passende Beoordeling worden opgesteld. Daarom is sprake van een plan-m.e.r.-plicht. Omdat het bestemmingsplan een directe bouwtitel bevat voor de diverse activiteiten, is tevens sprake van een project-m.e.r.-plicht. Daarmee is er voor de Energiehaven IJmuiden dus sprake van een gecombineerd plan- en project-m.e.r.

Voor het vaststellen van het bestemmingsplan moet dus de m.e.r.-procedure worden doorlopen. Dit gebeurt in een aantal stappen, zie figuur 1.7. De tekst onder de figuur geeft een korte toelichting bij de diverse stappen.


afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP0103ENERGIEHAVE1-V001_0007.png"

Figuur 1.7 Stappen m.e.r.-procedure bestemmingsplan

1. Openbare kennisgeving van het voornemen door bevoegd gezag en terinzagelegging

De procedure is gestart met een bekendmaking van het voornemen om de Energiehaven planologisch mogelijk te maken en daarvoor een MER op te stellen, via een openbare kennisgeving en publicatie van een Notitie Reikwijdte en Detailniveau (NRD).


2. Advies betrokken bestuursorganen en Commissie m.e.r. over reikwijdte detailniveau en zienswijzen

De NRD heeft van 24 april tot 5 juni 2020 ter inzage gelegen. Tijdens deze periode kon een ieder een zienswijze over dit plan naar voren brengen. Er zijn twee zienswijzen ontvangen, die zijn beantwoord in een Nota van Antwoord (NvA) zie bijlage 1 bij het MER. De NvA wordt samen met het advies van de commissie m.e.r. meegenomen in de procedure vooroverleg bij het voorontwerpbestemmingsplan. Op 18 juni 2020 heeft de Commissie m.e.r. haar definitieve advies over de NRD uitgebracht. In paragraaf 2.4.2 uit het MER zijn de hoofdpunten uit dit advies beschreven.


3. Opstellen MER & ontwerp bestemmingsplan

Het MER beschrijft en beoordeelt de milieueffecten van het voornemen. De resultaten worden betrokken bij de uitwerking van het ontwerp bestemmingsplan.


4. Kennisgeving en terinzagelegging MER en ontwerp bestemmingsplan

Er wordt een publieke kennisgeving gedaan dat het MER samen met het ontwerp bestemmingsplan 6 weken ter inzage liggen.


5. Advies betrokken bestuursorganen, Commissie m.e.r. en zienswijzen

Opnieuw worden de relevante bestuursorganen betrokken en mag eenieder zienswijzen indienen op het MER en het ontwerp bestemmingsplan. Daarnaast toetst de Commissie m.e.r. in deze periode de kwaliteit van het MER en beoordeelt of de juiste (milieu)informatie aanwezig is om een besluit over het bestemmingsplan te kunnen nemen. De zienswijzen en verschillende adviezen kunnen aanleiding geven tot het bijstellen van het ontwerp bestemmingsplan.


6. Besluit en vervolg

Het bestemmingsplan wordt vastgesteld door het bevoegd gezag. De gemeente Velsen zal in het uiteindelijke bestemmingsplan motiveren hoe met de uitkomsten van het MER, de adviezen en zienswijzen is omgegaan.

1.5 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat als gebruikelijk uit de toelichting, een set regels en de bijbehorende verbeelding. De regels en verbeelding vormen samen het juridisch bindende deel van dit bestemmingsplan, waaruit blijkt welke gebruiks- en bouwmogelijkheden waar van toepassing zijn.

Deze toelichting betreft het beschrijvende en onderzoekende deel van het bestemmingsplan, waarin de beoogde ontwikkeling gemotiveerd wordt. De toelichting is als volgt opgebouwd:

  • Hoofdstuk 2 omvat een beschrijving van het plangebied en de beoogde ontwikkeling.
  • Hoofdstuk 3 betreft de toetsing van de ontwikkeling aan het ruimtelijk beleidskader.
  • Hoofdstuk 4 gaat in op de relevante omgevingsaspecten en legt in dat verband een link met de resultaten uit het planMER.
  • Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de manier waarop de planologische mogelijkheden in de regels zijn vastgelegd.
  • Hoofdstuk 6 gaat in op de economische uitvoerbaarheid van het plan.
  • Hoofdstuk 7 gaat tot slot in op de inspraak en het overleg zoals dat gedurende de totstandkoming van dit bestemmingsplan heeft plaatsgevonden.

Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied en ontwikkeling

2.1 Ontstaansgeschiedenis

De Averijhaven is in 1967 gegraven voor het afmeren van schepen die in de problemen waren gekomen en op reparatie wachtten. De haven kreeg een bodemdiepte van 12,00 meter onder Normaal Amsterdams Peil (NAP) en werd later verdiept tot 16,50 meter onder NAP. Vanaf 1979 is verontreinigde baggerspecie in de Averijhaven gestort. De stortingen, die voornamelijk afkomstig waren van baggerwerk in de Hoogovenhaven, vonden indertijd plaats omdat het niet langer was toegestaan de specie op de Noordzee te verspreiden of een nuttige toepassing te geven, omdat de specie te sterk verontreinigd was. De specie laten liggen zou de scheepvaart te zeer hebben belemmerd en zou meer nadelige gevolgen voor de ondergrond en het oppervlaktewater met zich hebben meegebracht dan wanneer de specie in de Averijhaven werd gestort. Het baggerspeciedepot is in fasen in de vroegere Averijhaven ingericht. In 1985 is een drempel in de mond van de haven gelegd. In 1991 is de drempel verhoogd waardoor de Averijhaven afgesloten werd voor de scheepvaart.

Eveneens in 1991 ontstond het idee om de Averijhaven in te richten als definitieve bergingslocatie voor verontreinigde baggerspecie met een capaciteit van 2 miljoen m3. Daartoe is in 1993 het milieueffectrapport Baggerspeciestortplaats Averijhaven Velsen afgerond. In 1995 maakte dat rapport het mogelijk dat op grond van de Wet Milieubeheer en de Wet Verontreiniging Oppervlaktewateren een vergunning werd verleend om de Averijhaven in Velsen daadwerkelijk als baggerspeciedepot in te richten. Na vaststelling van het Bestemmingsplan Averijhaven, in 1998, werd een begin gemaakt met de voorbereiding en de aanleg van een 10 meter hoge dijk rond de Averijhaven, waardoor de capaciteit van het depot in 2000 was vergroot tot de gewenste 2 miljoen m3. Tot 2009 is in totaal 1 miljoen m3 baggerspecie in het depot gestort. In 2019 is een nieuwe veranderingsvergunning afgegeven om de staalslakken ter plekke te kunnen hergebruiken, dit is in lijn met de uitgangspunten voor circulaire economie die hergebruik op locatie stimuleert. De staalslakken worden gebruikt voor de ophoging van het terrein.

2.2 Beoogde ontwikkeling

Het consortium heeft met het voornemen tot doel circa 16 hectare ruimte te bieden aan bedrijfsactiviteiten gerelateerd aan de energietransitie, concreet betreft het het faciliteren van de bouw en het uitvoeren van onderhoud voor windparken op zee en daaraan gerelateerde werkzaamheden. Daarnaast zal de beoogde lichterlocatie worden verplaatst uit de Averijhaven. Op beide ontwikkelingen wordt hierna separaat ingegaan.

2.2.1 Energiehaven

De Energiehaven krijgt het karakter van een openbaar beschikbaar terrein, dat door gebruikers voor een bepaalde periode kan worden gehuurd. Hetzelfde geldt voor het gebruik van de kade. Ook daarbij wordt uitgegaan van een openbaar beschikbare kade, die voor gebruik kan worden gehuurd. Het consortium beheert daarvoor een planning en maakt afspraken met geïnteresseerde partijen (huurders). Zo kan bijvoorbeeld (een deel van) het terrein voor een half jaar worden verhuurd aan een offshore windbouwer met exclusief gebruik van een bepaalde kadelengte.

Het terrein wordt gebruikt door bedrijven actief in de opwekking van duurzame energie. De locatie is geschikt voor de assemblage, deassamblage en het onderhoud aan windmolens en andere installaties die gebruikt worden voor het opwekken van duurzame energie.

De kade kan gebruikt worden voor laad-, los- en overslagbedrijven t.b.v. binnenvaart en zeeschepen. Het gebruik wordt beperkt tot het verschepen van containers, stukgoederen, ertsen, mineralen, zand, granen of meelsoorten.

Het bedrijventerrein krijgt een oppervlakte van ca. 16 hectare. In totaal wordt 580 meter kade gerealiseerd voor genoemde off-shoreactiviteiten en 140 meter kade voor binnenvaartschepen en coasters. De zeekade wordt aangelegd in dezelfde lijn als de buitenkade van Tata Steel.

Het uitgangspunt is dat transport van en naar de locatie over water plaatsvindt. Tevens wordt het terrein ontsloten over de weg via het terrein van Tata Steel. Tata Steel verleent hier haar medewerking aan. Er wordt niet uitgegaan van voor- of natransport per trein.

De dijk met staalslakken aan de westrand van het plangebied blijft gehandhaafd als afscherming naar de duinrand. Het resterende terrein wordt ingericht als verhard terrein zonder specifieke weginfrastructuur. Op het terrein wordt een gebouw met werkruimte, pantry, kantoor- en vergaderruimten en sanitaire voorzieningen gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP0103ENERGIEHAVE1-V001_0008.jpg"

2.2.2 Lichterlocatie

Het lichteren betreft het gedeeltelijk overslaan van de lading van grote bulkcarriers in kleinere schepen (binnenvaartschepen, coasters en duwbakken), waardoor de bulkcarriers minder diep komen te liggen. Dit is nodig om door te kunnen varen richting Amsterdam. De Buitenhaven van IJmuiden is namelijk bereikbaar voor schepen met een diepgang van 17,80 m. De bodem van het Noordzeekanaal ligt echter op NAP – 15,5 m en gelet op de tunnelveiligheid van verschillende tunnels op dat traject, mogen schepen daar niet dieper steken dan 14,05 m (zoet water).

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP0103ENERGIEHAVE1-V001_0009.jpg"

De huidige lichterlocatie, is aangelegd tussen 1995 en 1998. Er heeft sindsdien een algemene schaalvergroting plaatsgevonden in de zeevaart, waardoor gemiddeld grotere schepen arriveren. Met de bouw van een grotere zeesluis wordt geanticipeerd op de komst van meer en grotere schepen. Tevens is er afgelopen jaren meer inzicht gekomen in de invloed van passerende schepen op de troskrachten van afgemeerde schepen. In verband hiermee zijn in 2019 de oude afmeerpalen, afmeerbok en boeien vervangen door zwaardere afmeerpalen en zes zware trospalen. Hiermee is de installatie berekend op het afmeren van schepen tot het formaat WOZMAX (330 m loa) en kan door eenzelfde schip worden gepasseerd.

Inmiddels (Voor de vervanging van de oude afmeervoorzieningen door de nieuwe afmeer- en trospalen) hebben zich verscheidene incidenten voorgedaan rondom de lichterlocatie en is gebleken dat in bepaalde situaties nautische knelpunten ontstaan. Hier liggen verschillende oorzaken aan ten grondslag, zoals:

  • De lichtervoorziening ligt direct naast en voor een klein deel in de vaargeul naar de Noordersluis en de Hoogovenhaven; doordat het schip aan de IJ-palen ligt afgemeerd, wordt de vaarweg versmald, wat de doorvaart van bepaalde grote of windgevoelige schepen bemoeilijkt.
  • Door de zuigende werking van sommige passerende grote schepen, konden trossen breken van bulkcarriers aan de IJ-palen. Met de vernieuwing van de installatie in 2019 is deze situatie voorbij indien de trossen juist zijn gezet en worden bewaakt.
  • In verband met de zuigende werking moeten passerende schepen hun snelheid verminderen, terwijl ze tijdens het binnenlopen tevens een bepaalde minimumsnelheid moeten hebben om te kunnen manoeuvreren. Ook dit knelpunt is door de wijziging van de installatie vrijwel teniet gedaan. Met de opening van de nieuwe zeesluis en de mogelijke komst van grotere schepen dan de huidige, kan de aanwezigheid van de lichterinstallatie op de huidige locatie weer tot grotere knelpunten leiden. Daarom is bepaald dat de lichterinstallatie moet worden verplaatst, zodat het nautische risico worden gereduceerd.

Met het bestemmingsplan Averijhaven uit 2016 was reeds een nieuwe lichterlocatie gepland, maar door gewijzigde inzichten wordt deze locatie nu als Energiehaven ontwikkeld. Gezien de nautische knelpunten en gemaakte afspraken, is daarom een nieuwe locatie aangewezen als lichterlocatie zodat de huidige lichterlocatie verplaatst kan worden. Deze nieuwe lichterlocatie komt ten oosten van de bestaande lichterlocatie te liggen. Bij de realisatie hiervan wordt de installatie, zoals in 2019 is aangebracht, verplaatst naar de nieuwe locatie waarbij de afmeerpalen en de trospalen in dezelfde configuratie worden geplaatst.

2.2.3 Werkhaven Tata Steel

De nieuwe lichterlocatie komt te liggen op een locatie waar nu de werkhaven van Tata Steel met en bijbehorende aanlegsteiger gesitueerd is. Voor de bedrijfsvoering van Tata Steel is het nodig dat de werkhaven beschikbaar blijft voor het laden en lossen van grond- en afvalstoffen (zoals slakzand, staalslakken, zinkrijk hoogovengasstof en kooks).

De bestaande aanlegsteiger komt te vervallen zodat er ruimte ontstaat voor de nieuwe lichterlocatie. In plaats daarvan zal de oever worden aangepast en wordt hier een coaster en binnenvaartkade aangelegd. Tevens blijft ca. 1,1 ha van het aangrenzende terrein in gebruik van Tata Steel. De hoeveelheden en typen van te laden en lossen stoffen veranderen niet als gevolg van het voornemen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) (geconsolideerde versie 2017)

Het Barro omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij het Barro kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit.

Voor deze ontwikkeling is de aanduiding kustfundament relevant.

Artikel 2.3.5 (bouwen in het kustfundament buiten stedelijk gebied)

  • a. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden buiten het stedelijk gebied maakt ten opzichte van het daaraan voorafgaande geldende bestemmingsplan geen nieuwe bebouwing mogelijk.
  • b. Het eerste lid is niet van toepassing op:
    • 1. bouwwerken ten behoeve van tijdelijke of seizoensgebonden activiteiten;
    • 2. herbouw of verbouw van een bestaand bouwwerk waarbij een eenmalige uitbreiding van het grondoppervlak met ten hoogste tien procent is toegestaan, te rekenen vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit;
    • 3. bouwwerken voor het openbaar belang voor zover deze bouwwerken niet buiten de gronden, bedoeld in het eerste lid, tot stand gebracht kunnen worden. Tot deze bouwwerken behoren in elk geval:

1°. bouwwerken voor telecommunicatievoorzieningen, opsporing, winning, opslag en transport van olie, gas en water, transport van elektriciteit en kleinschalige opwekking van elektriciteit door middel van windturbines;
2°. bouwwerken voor het operationeel beheer van natuur of van hulpdiensten;
3°. bouwwerken voor de waterstaatkundige functie van het kustfundament.

  • c. Het eerste lid is niet van toepassing voor zover nieuwe bebouwing bijdraagt aan versterking van het zandige deel van het kustfundament.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP0103ENERGIEHAVE1-V001_0010.png"

Figuur 3.1. Uitsnede kaart Kustfundament

Toetsing

Het bestemmingsplan maakt geen bebouwing in het kustfundament mogelijk.

Besluit ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame verstedelijking)

De ladder is als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen dat de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, moet in de toelichting worden gemotiveerd waarom niet binnenstedelijk in de behoefte kan worden voorzien.

Toetsing

Het realiseren van circa 16 ha bedrijventerrein wordt gezien als stedelijke ontwikkeling. De behoefte aan de energiehaven is beschreven in de Nationale Omgevingsvisie (NOVI).

Nederland heeft grote ambities op het gebied van off shore wind. Er is daarom behoefte aan bedrijventerrein met kade vanwaar activiteiten ondernomen kunnen worden om windparken op zee te bouwen en/ of te onderhouden, om zo een bijdrage te kunnen leveren aan de nationale energietransitie. Na het verwijderen van de baggerspecie wordt het plangebied ontwikkeld tot Energiehaven. Deze nieuwe haven vormt een belangrijke uitvalbasis voor de aanleg en het onderhoud van offshore windparken die de komende jaren in zee worden gebouwd. Het ministerie van IenW, de provincie Noord-Holland, gemeente Velsen, Tata Steel, Zeehaven IJmuiden en Port of Amsterdam hebben hiervoor in april 2020 een convenant ondertekend. De Energiehaven krijgt een oppervlakte van circa 16 hectare. Het haventerrein krijgt een kade van 580 m. Door de ligging van deze haven zal deze een belangrijke rol gaan spelen bij het (kosten)efficiënt aanleggen en onderhouden van de windparken.

Nationale Omgevingsvisie (NOVI) (september 2020)

Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die de inrichting van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van ongeveer 1 miljoen nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.

De NOVI benoemt 21 nationale belangen. Dit project heeft raakvlakken met de volgende belangen:

1. Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving.

2. Realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit.

4. Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving.

10. Beperken van klimaatverandering.

11. Realiseren van een betrouwbare, betaalbare en veilige energievoorziening, die in 2050 CO2-arm is, en de daarbij benodigde hoofdinfrastructuur.

13. Realiseren van een toekomstbestendige, circulaire economie.

Het initiatief draagt bij aan het behalen van de doelstellingen van nationaal belang 10, 11 en 13.

In de Novi zijn vier prioriteiten benoemd: Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie, Duurzaam economisch groeipotentieel, Sterke en gezonde steden en regio's en Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied. Het initiatief geeft specifiek invulling aan prioriteit 1 en 2. Hierna wordt ingegaan op de relevante bijbehorende beleidskeuzes.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP0103ENERGIEHAVE1-V001_0011.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP0103ENERGIEHAVE1-V001_0012.png"Figuur 3.2. Uitsnede Nationale Hoofdstructuur Leefomgeving (land)

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP0103ENERGIEHAVE1-V001_0013.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP0103ENERGIEHAVE1-V001_0014.png"

Figuur 3.3. Nationale Hoofdstructuur Leefomgeving (zee)

Het plangebied ligt bij een van de vier grote aanlandingspunten voor windenergie van zee. Het gebied is aangewezen als een van de zeven “Duurzame en circulaire industrieclusters met rol in het energiesysteem (aanlanding wind op zee, CO2, CO2 neutrale gassen, warmte)”.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP0103ENERGIEHAVE1-V001_0015.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP0103ENERGIEHAVE1-V001_0016.png"  

Figuur 3.4. Energienetwerken

Prioriteit 1: Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie (Beleidskeuze 1.2)

Om de klimaatdoelstellingen voor 2050 te behalen kiest het kabinet ervoor het grootste gedeelte van de energieproductie te realiseren door middel van windparken op de Noordzee. Bij het zoeken naar meer ruimte voor windmolens sluit de NOVI in de eerste plaats aan bij gebieden voor windenergie op zee zoals benoemd in het Nationaal Waterplan 2016-2021, de Rijksstructuurvisie windenergie op zee, Aanvulling gebied Hollandse Kust, de Routekaart Windenergie op Zee en de Routekaart Windenergie op Zee 2030. Daarnaast sluit de NOVI aan bij het Adviesrapport: Verkenning Noordzeestrategie 2030, waarin mede in relatie tot het ontwerp-Klimaatakkoord potentiële regio's op zee voor nieuwe windenergiegebieden zijn geïdentificeerd, en ook bij de ruimtelijke uitwerking van kansrijke aanlandpunten aan de kust.

Aanlanding

Bij het vinden van de maatschappelijke balans op de Noordzee moet de relatie met de ruimtelijk-economische ontwikkeling van de aangrenzende delen van Nederland worden betrokken alsook de ruimtelijke invloed op het land. De windenergie van zee landt op een beperkt aantal plaatsen langs de kust aan op het landelijk hoogspanningsnet (in geval van elektriciteit) of gasnetwerk (in geval van moleculen zoals waterstof). Bij de keuze van tracés en aanlandplaatsen wordt rekening gehouden met de ruimtelijke invloed op land, met het bestaande net, milieu en de leefomgeving. Om de energie van zee optimaal te gebruiken, wordt aanlanding hiervan aan de kust en de energie-intensieve bedrijvigheid (zowel industrie als bijvoorbeeld datacenters) waar mogelijk verder geconcentreerd. Dit voorkomt onnodig transport van energie naar het binnenland en daarmee samenhangende nieuwe infrastructuur en het daaraan gekoppelde ruimtebeslag.

Keuzes op de Noordzee

De keuzes voor de Noordzee tot 2030 met een doorkijk tot 2050 zullen door het Rijk worden vastgelegd in het Programma Noordzee 2022-2027, op basis van onderzoeken zoals een PlanMER en een MKBA. Om een stevige bestuurlijke basis met een maatschappelijk draagvlak voor de keuzes voor de lange termijn te borgen, heeft het Rijk in 2020 met de betrokken belangenorganisaties een Akkoord voor de Noordzee gesloten. Dit akkoord bevat afspraken over keuzes en beleid die de strategische opgaven voor de energietransitie uit het Klimaatakkoord, voor natuurherstel en voor een gezonde toekomst voor visserij op de Noordzee concreet en langdurig met elkaar in balans brengen, rekening houdend met andere gebruikers zoals zeevaart en zandwinning.

De gemaakte afspraken gaan over met name 1) het beschermen en versterken van het ecosysteem conform EU-regelgeving, 2) de uitrol van windparken tot en voorbij 2030 conform het Klimaatakkoord en opties voor doorvaart en medegebruik, 3) naar aard en omvang aanpassen van de kottervisserij, en 4) de intentie tot structurele samenwerking binnen een Noordzeeoverleg.

Prioriteit 2 Duurzaam economisch groeipotentieel (Beleidskeuze 2.1 en 2.2)

De Nederlandse economie verandert van karakter en is in 2050 geheel circulair en de broeikasgasemissies zijn dan met 95 procent gereduceerd, met 55 procent reductie als beoogd tussendoel in 2030. Nederland heeft een sterke positie in de top vijf van meest concurrerende economieën.

Een gezonde en veilige leefomgeving en een goed vestigingsklimaat in het gehele land dragen bij aan een duurzaam groeivermogen van 2 procent van het bruto binnenlands product (bbp).

Het Rijk investeert, faciliteert met kennis en onderzoek en stelt eisen aan het benutten van circulaire grondstoffen en zet in op reductie van het grondstoffengebruik van 50 procent in 2030.

Het kabinet zet in op het gebruik van duurzame energiebronnen en op verandering van productieprocessen. Voor de haven- en industriegebieden moet voldoende fysieke en milieuruimte beschikbaar blijven. Het functioneren mag niet in het geding komen.

Keuzes voor haven- en industriegebieden

Nabij de haven- en industriegebieden aan de kust, zoals het Noordzeekanaalgebied, zijn belangrijke aanlandingspunten voor duurzame energie die op zee is opgewekt. In deze gebieden wordt actief ruimte geboden aan (nieuwe) energie-intensieve industrie. Zo voorkomen we dat ondergrondse kabels die op het land aankomen soms ver landinwaarts op hoogspanningsstations moeten worden aangesloten (met bijvoorbeeld doorsnijding van landschappen als gevolg). Een ander voordeel is dat juist op deze energie-intensieve clusters de urgentie van een duurzame, circulaire transitie het grootst is.

De combinatie met aanlanding van wind op zee kan dat proces versnellen, met aanvullend kansen voor benutting van reststoffen (onder andere warmte) voor de omgeving.

Voor de havens van Rotterdam en Amsterdam geldt overigens in het bijzonder dat de genoemde transitie een nauwe relatie heeft met een bredere verstedelijkingsopgave. De groei van productie en overslag in de haven en de intensivering van het grondgebruik in de haven, kunnen botsen met de ontwikkelings- en bouwplannen in de omgeving. Het functioneren van havens mag niet in het gedrang komen. Eventueel ruimteverlies voor havenfuncties als gevolg van stedelijke transformaties moet – zo nodig – worden gecompenseerd. In het Programma Energiehoofdstructuur worden de energyhubs aangewezen, de aansluiting op de nationale transport infrastructuur gewaarborgd en worden de ontwikkelrichtingen aangegeven voor nieuwe tracés hoogspanningsnetten (110kV en hoger) en nationale buisleidingen.

Functies combineren

De nieuwe, duurzame economie zal de komende decennia nog naast de huidige lineaire, fossiele economie bestaan. Dit maakt de ruimteclaim in die overgangsperiode potentieel groter. De kunst is om verschillende functies hierbij te combineren, zonder de risico's en milieunadelen te vergroten. Dit kan bijvoorbeeld doordat de vijf bestaande clusters met energie-intensieve industrie er een rol bij krijgen. Zij hebben een belangrijke positie in het produceren van de duurzame bronnen, die ook de gebouwde omgeving van energie voorzien.

Woon- en werkgebieden zijn hier op het vlak van energie meer met elkaar verweven.

NOVI-gebieden

Om verschillende urgente opgaven voor gebieden integraal op te pakken zijn in de Uitvoeringsagenda Nationale Omgevingsvisie 2021-2024 acht voorlopige NOVI-gebieden aangewezen. Dit zijn gebieden waar verschillende grote, complexe opgaven spelen. Het gaat onder meer om het havengebied van Amsterdam. Hier wordt gewerkt aan kansen voor CO2-arme bedrijvigheid, combinaties van havenactiviteit, duurzame energieopwekking, wonen en natuur.

In en rond het Noordzeekanaalgebied (NZKG) groeit de vraag naar ruimte vanuit verschillende opgaven (circulaire economie, wonen, werken, groen, recreatie en energietransitie). De focus voor dit voorlopige NOVI-gebied ligt op voldoende ruimte bieden voor haven- en industriële activiteiten en de transities die daarin gemaakt moeten worden. Een grote pijler is de transitie naar een circulaire economie, die zal leiden tot een ander gebruik van grond en reststoffen en ook een andere behoefte voor op- en overslag van goederen in de havens.

De tweede grote pijler is de verduurzamingsopgave van de energie-intensieve industrie die zal leiden tot een veranderende en op onderdelen grotere vraag naar energie met bijbehorende infrastructuur. Vanwege de kansen voor aanlanding, opslag, doorvoer en verdeling van duurzame energie kan het NZKG ook een belangrijke rol spelen in de energietransitie voor de MRA. De circulaire opgave en verduurzamingsopgave vragen op zichzelf al om zorgvuldig om te gaan met de beschikbare ruimte in dit gebied. Maar ontwikkelingen in de omgeving van het NZKG claimen in toenemende mate ruimte, ook in het NZKG, waardoor het functioneren van industriële en havenactiviteiten in het gedrang komt.

De scope ligt op verduurzaming van industrie en haven, energietransitie, woningbouw en bereikbaarheid, circulaire economie, natuur en landschap, waterveiligheid zijn opgaven die in en rond dit gebied spelen waar al sprake is van beperkte ruimte.

De meerwaarde van de status van voorlopig NOVI-gebied is, dat er diverse opgaven lopen die een ruimtelijke invloed hebben op het gebied. Het NZKG is één van de gebieden waar de grootste ruimtedruk is. Daarbij moet het NZKG een circulaire transitie en een energietransitie doormaken. Dit zal betekenis hebben voor het ruimtebeslag van energie en op- en overslag, industriële en havenactiviteiten. Ook zal het consequenties hebben voor de grotere regio. Bovendien kan de ontwikkeling van het NZKG baat hebben bij keuzes die op hogere schaalniveaus worden gemaakt.

Toetsing

Het mogelijk maken van een energiehaven draagt bij aan de rijksdoelstellingen ten aanzien van de energietransitie en circulaire economie.

3.2 Provinciaal en regionaal beleid

Omgevingsvisie NH2050 - Balans tussen economische groei en leefbaarheid (2018)

In haar Omgevingsvisie NH2050 ambieert de provincie Noord-Holland een balans tussen economische groei en leefbaarheid. In de omgevingsvisie staat dat de provincie duidelijkheid, ruimte en zekerheid wil bieden voor de economische activiteiten van internationale, grootschalige industriële complexen met milieu- en veiligheidscontouren. Deze zijn een belangrijke economische motor. In de omgevingsvisie staat ook dat de provincie stuurt op een energietransitie met een maximale opwekking van duurzame energie voor de volledige energievraag in Noord-Holland in 2050.

In de Omgevingsvisie is de doelstelling opgenomen om ruimte te bieden aan onder meer energietransitie, in het licht van een duurzame economie, met innovatie als belangrijke motor. In de beweging Nieuwe energie staat dat de provincie in 2050 klimaatneutraal en volledig circulair wil zijn, gekoppeld aan het Klimaatakkoord om in 2030 49% CO2-reductie te behalen. Daarom wordt ruimte geboden aan energietransitie. Om te kunnen voorzien in de behoefte aan elektriciteit is energie nodig die wordt opgewekt op land en op zee.

De Provincie houdt rekening met een forse toename van windmolens op zee voor de kust van Noord-Holland. En daarmee met een of meer aanlandingen van kabels en leidingen vanuit zee op onze kust, waarvoor Den Helder en IJmuiden goede uitgangsposities hebben. De energietransitie vraagt om een hele andere benadering van het energienetwerk, de infrastructuur en de locatiekeuzen voor de functies die daaraan moeten worden verbonden.

Het Noordzeekanaalgebied is een onmisbaar puzzelstuk voor de metropoolregio Amsterdam om de doelen die in de beweging Nieuwe energie zijn aangegeven voor energietransitie en circulaire economie waar te maken. De grote verstedelijkingsopgaven en het beter benutten van het landschap maken de opgave nog complexer.

De beweging nieuwe energie gaat over het benutten van economische kansen van de energietransitie:

  • a. Ambitie is een klimaatneutrale provincie in 2050 en benutting van de economische potentie van de energietransitie en de circulaire economie
  • b. Adaptieve strategie voor het ontwikkelen van een duurzame energiemix op land
  • c. Grootschalige energieopwekking op zee
  • d. Ruimte voor energie-infrastructuur in Noord-Holland met Noordzeekanaalgebied en Den Helder als schakels in een nationaal netwerk
  • e. Ruimte voor circulaire economie, met name in Noordzeekanaalgebied, Westas en Boekelermeer met ruimte voor experiment

Toetsing

De huidige en toekomstige energie-infrastructuur speelt een doorslaggevende rol bij de economische kansen van de energietransitie. Noord-Holland ligt heel gunstig om zich te ontwikkelen tot een belangrijke schakel in het nationale en internationale energienetwerk. Op de Noordzee wordt veel nieuwe energie opgewekt die maar op enkele plekken aan land kan worden gebracht. Het Noordzeekanaalgebied (NZKG) is hiertoe bijzonder geschikt, vanwege de potentiële functie als draaischijf (aanlanding, opslag, doorvoer en verdeling van duurzame energie) en de energie-infrastructuur die al aanwezig is. Voor de aanleg en het onderhoud van de windparken en de infrastructuur op zee is de energiehaven van essentieel belang.

Omgevingsverordening NH2020 (2020)

Het terrein is in de omgevingsverordening aangemerkt als industrieterrein van provinciaal belang. Artikel 6.16 is relevant voor de beoogde ontwikkeling.

Artikel 6.16 Industrieterreinen van provinciaal belang in het Noordzeekanaalgebied

  • 1. Een ruimtelijk plan ter plaatse van het werkingsgebied industrieterrein van provinciaal belang, laat bedrijven toe uit de hoogst mogelijke milieucategorie van de Staat van Bedrijfsactiviteiten.
  • 2. Het ruimtelijk plan voorziet, indien bedrijven met milieucategorie 4.1 of hoger van de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan, alleen in een nieuwe of wijziging van een bestaande functie:
    • a. ten behoeve van de energietransitie of circulaire activiteiten en bedrijven; of
    • b. ten behoeve van havengebonden of havengerelateerde activiteiten.

Artikel 6.16a Milieucontour industrieterrein van provinciaal belang

Een ruimtelijk plan ter plaatse van het werkingsgebied milieucontour industrieterrein van provinciaal belang, voorziet alleen in een nieuwe of wijziging van een bestaande functie:

  • a. als er geen beperkingen optreden voor de bestaande milieugebruiksruimte voor geluid, geur of omgevingsveiligheid voor bedrijven op het industrieterrein van provinciaal belang; en
  • b. als in het geval van woningen of andere milieugevoelige objecten rekening wordt gehouden met de milieubelasting van het industrieterrein van provinciaal belang op de desbetreffende locatie. Daarbij worden de redenen vermeld om op de desbetreffende locatie een nieuwe milieugevoelige functie toe te staan, voorzien van een afweging over de verwachte kwaliteit van de leefomgeving, de aan de zijde van de ontvanger zo nodig te treffen maatregelen alsmede de uitkomsten van onderzoek naar de haalbaarheid van die maatregelen.

Toetsing

Het plangebied is wel aangemerkt als industrieterrein, maar is daar op dit moment deels nog niet geschikt voor. Een baggerdepot wordt geschikt gemaakt als industrieterrein. Een deel van het gebied is geschikt voor bedrijven in hogere milieucategorieën. Wijziging van de functie ten behoeve van de energietransitie en circulaire activiteiten is mogelijk.

De energiehaven leidt niet tot beperkingen voor omliggende bedrijven. Het betreft geen gevoelige functie. Dit is in lijn met de omgevingsverordening.

3.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Velsen (2016)

Het plangebied is in de gemeentelijke structuurvisie aangemerkt als Nautische Toegangspoort en als Slimme Werkplaats / Techport.

Velsen, en dan vooral IJmuiden, is met het haven- en sluizencomplex de belangrijke Nautische Toegangspoort van de metropoolregio, maar ook de logische uitvalsbasis voor offshore-activiteiten, bijvoorbeeld gerelateerd aan windenergie en boorplatforms.

Door de ontwikkelingen bij Tata Steel verschuift de werkgelegenheid van staalproductie naar kennisrijke vormen op het gebied van energiewinning, duurzaamheid en staal. Daarnaast zijn er meerdere kennisintensieve bedrijven in Velsen die verband houden met visserij, offshore en windenergie.

Een van de ambities is de ontwikkeling van de haven als servicehaven voor de offshore industrie (inclusief windenergie). Daarvoor wordt onder meer ingezet op economische specialisatie in basismetaal-, maakindustrie en onderhoud offshore windenergie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP0103ENERGIEHAVE1-V001_0017.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP0103ENERGIEHAVE1-V001_0018.png"

Figuur 3.5. Uitsnede structuurvisiekaart / ruimtelijke visie 2025

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP0103ENERGIEHAVE1-V001_0019.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP0103ENERGIEHAVE1-V001_0020.png"

Figuur 3.6. Thematische uitwerking economie

De belangrijkste ambities op het gebied van werken zijn krachtenbundeling van onderwijs en bedrijfsleven, specialisatie in de basismetaal-/maakindustrie en offshore windenergie en het kennisintensiever maken van de maakindustrie.

Toetsing

Het is de ambitie van de gemeente om de haven te ontwikkelen als servicehaven voor de offshore industrie (inclusief windenergie). Het plangebied wordt gezien als uitbreidingsruimte voor bedrijventerrein ten behoeve van een 'cluster industrie voor offshore windenergie.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Milieueffectrapportage

De m.e.r.-procedure wordt doorlopen voor het vaststellen van het bestemmingsplan. De procedure maakt in een aantal stappen inzichtelijk wat de impact is op het milieu. Deze informatie speelt een belangrijke rol in de afweging van alternatieven en in de definitieve besluitvorming. De resultaten worden gerapporteerd in een milieueffectrapport (MER).

 

In de Wet milieubeheer (Wm) is vastgelegd dat het voor bepaalde activiteiten verplicht is om een m.e.r.-procedure te doorlopen. Voor Energiehaven IJmuiden zijn er twee redenen om een m.e.r.-procedure te doorlopen:

  • het vaststellen van een bestemmingsplan voor de aanleg (of wijziging) van een haven voor schepen van meer van 1.350 ton (Besluit m.e.r. Activiteit C4);
  • het is niet op voorhand uit te sluiten dat de aanleg en/of het gebruik van de Energiehaven significant negatieve effecten heeft op de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden Noordhollands Duinreservaat en Kennemerland-Zuid. Als blijkt dat hiervoor een zogeheten 'Passende Beoordeling' uitgevoerd moet worden, is het plan m.e.r.-plichtig (Wet Milieubeheer, artikel 7.2a, lid 1). Uit de voortoets, die in juni 2020 is opgesteld ten behoeve van de haalbaarheidsonderzoeken (zie paragraaf 2.4.1 uit het MER), volgt dat een Passende Beoordeling noodzakelijk is.

 

Het bestemmingsplan stelt de kaders voor de m.e.r.-plichtige activiteit en er moet een Passende Beoordeling worden opgesteld. Daarom is sprake van een plan-m.e.r.-plicht. Omdat het bestemmingsplan een directe bouwtitel bevat voor de diverse activiteiten is tevens sprake van een project-m.e.r.-plicht. Daarmee is er voor de Energiehaven IJmuiden dus sprake van een gecombineerd plan- en project-m.e.r.

Onderzoek

In het MER is uitgebreid onderzocht wat de potentiële effecten zijn van het realiseren van de Energie-haven ter plaatse van de huidige Averijhaven en een aangrenzend gedeelte van het Tata Steelterrein. Het verplaatsen van de huidige lichterfaciliteit is hiermee onlosmakelijk verbonden, en dit wordt samen als één project beoordeeld.

Naast het planvoornemen is ook onderzocht wat de milieueffecten zouden zijn van reële alternatieven. Zo is de 'maximale milieugebruiksruimte' onderzocht, als een optie om de Energiehaven toekomstbestendig te ontwikkelen. Dit alternatief is een mix van de maximale milieugebruiksruimte die beschikbaar is voor deze locatie vanuit het stand still-beleid en het stikstofbeleid én de maximale gebruiksmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt. Een ander alternatief omvat de 'terugvaloptie', waarbij de Averijhaven gebruikt wordt als lichterlocatie en er geen Energiehaven wordt gerealiseerd. Deze situatie is al mogelijk gemaakt in het bestemmingsplan uit 2016 en is daarmee een reëel alternatief als de Energiehaven niet wordt gerealiseerd. Ten slotte is ook beoordeeld welke milieueffecten (tijdelijk) zijn te verwachten tijdens de verplaatsing van de lichterlocatie en de aanleg van de Energiehaven.

Conclusie

Uit de onderzoeken in het MER blijkt dat het planvoornemen, bestaande uit het verplaatsen van de lichterfaciliteit en het aanleggen en in gebruik nemen van de Energiehaven, met name positieve en neutrale milieueffecten heeft ten opzichte van de huidige situatie. De positieve effecten hebben onder andere betrekking op de nautische veiligheid en het verkeer richting het nieuwe sluizencomplex. Ook de stikstofdepositie op het direct aangrenzende natuurnetwerk neemt af, wat een gunstige invloed heeft op de natuurontwikkeling. Het herinrichten van het plangebied als havengebied en het terug op hoogte brengen van het grondlichaam rondom het voormalig baggerdepot, draagt bij aan het vergroten van de openheid rondom het Havenfort IJmuiden, dat deel uitmaakt van de Stelling van Amsterdam aangezien het dijklichaam aan de waterzijde verdwijnt. Mogelijke positieve effecten op de bodemkwaliteit treden op als er bodemroerende werkzaamheden nodig zijn, omdat dan eerst een plaatselijke bodemsanering moet worden uitgevoerd. Daarnaast draagt het planvoornemen bij aan de energietransitie en het halen van de nationale klimaatdoelstellingen.

In het planvoornemen zijn reeds verschillende maatregelen verdisconteerd om te kunnen voldoen aan het stand still-beleid van de gemeente en de regio, waardoor de hinder bij omwonenden niet toeneemt en er dus geen sprake is van negatieve gezondheidseffecten. Het stand still-beleid is voor de aspecten luchtkwaliteit en geluid in de betreffende paragraaf van deze toelichting nader omschreven.

Mogelijke negatieve milieueffecten betreffen vooral mogelijke stikstofdepositie op enkele locaties in Natura 2000-gebieden, uitsluitend in de plansituatie waarin er (nog) geen de-NOx-installaties op de drijvende kranen zijn aangebracht. Hiervoor zijn verschillende mitigerende maatregelen mogelijk waarmee dit effect vermeden wordt. Ook zorgt reflectie tegen de kades van de Energiehaven voor een algemene toename van de extreme golfhoogtes in de orde van 10-20%, maar deze toename van de golfhoogte in de haven van IJmuiden wordt als niet significant beoordeeld voor de waterveiligheid. De kade heeft daarom, ondanks de reflectie van golven, een verwaarloosbaar effect op de waterveiligheid.

Vergelijking met de terugvaloptie, die mogelijk is op basis van het bestaande bestemmingsplan, laat zien dat het planvoornemen met name voordelen heeft op het gebied van potentiële lichthinder, landschappelijke inpassing en de bijdrage aan de energietransitie. Daarentegen is het positieve effect op de nautische veiligheid en de extreme golfhoogte van de terugvaloptie groter.

4.2 Ecologie

Wet natuurbescherming

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

• Natura-2000 gebieden;

• Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

• alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;

• het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en

• de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

• soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;

• soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;

• overige soorten.

De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.

Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming provincie Noord-Holland

In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 3 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos en woelrat.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het natuurnetwerk Nederland (NNN). Uit de kaart van het Natuurbeheerplan blijkt dat in het plangebied of directe omgeving geen beschermde landschapselementen aanwezig zijn. De afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Noordhollands Duinreservaat en Kennermerland Zuid bedraagt circa 1,4 km en tot het dichtstbijzijnde NNN -gebied bedraagt de afstand circa 45 meter.

Het plangebied ligt buiten beschermde natuurgebieden. Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering kunnen hierdoor worden uitgesloten. Gezien de afstand tot natuurgebieden en de locatie van het plangebied (industrieterrein en windmolenpark) kan ook verstoring door licht, beweging of geluid worden uitgesloten. Het Natura 2000-gebied Noordhollands Duinreservaat en Kennermerland Zuid is wel gevoelig voor stikstofdepositie. Significante negatieve effecten op beschermde gebieden kunnen derhalve niet worden uitgesloten.

In het MER is onderzoek uitgevoerd naar de mogelijke effecten van vermesting en verzuring van Natura 2000 gebieden in de omgeving. Hieruit blijkt dat er sprake is van een extra stikstofdepositie bij het planvoornemen zonder de-NOx. Het gaat om een toename van 0,01 mol/ha/jr op enkele hexagonen in combinatie met een veel grotere afname op duizenden hexagonen. Juridisch gezien is hier sprake van een (licht) negatief effect, ecologisch gezien betreft het een positief effect. Op het Natuurnetwerk, voor zover gelegen buiten Natura 2000 is sprake van een daling van de stikstofdepositie op daarvoor gevoelige natuurtypen.

Soortenbescherming

In mei 2020 is een ecologische quickscan uitgevoerd in het plangebied naar de mogelijke aanwezigheid van beschermde soorten (Struijf, M. (2020); QS Energiehaven Velsen VK-200000. Natuurlijke zaken, Heiloo). Op basis van deze quickscan is een aanvullend veldonderzoek verricht naar de aanwezigheid van reptielen en kleine marterachtigen (Struijf, M. (2020). Vervolgonderzoek (kleine) marters en zandhagedis. Natuurlijke zaken, Heiloo). Beide rapporten zijn als bijlagen bij het MER gevoegd.

De conclusies van beide onderzoeken zijn als volgt:

Quickscan

  • De aanwezigheid van beschermde planten binnen de plangrenzen is uit te sluiten.
  • In het gebied zijn struweelbroeders als heggemus, grasmus, braamsluiper, kneu en nachtegaal te verwachten. De laatste twee soorten staan op de landelijke rode lijst van bedreigde broedvogels. Er is geen ruimte in de gebouwen voor jaarrond beschermde vogels aangetroffen. Ook door de afwezigheid van boomholtes of bomen met een horst is het uit te sluiten dat er effecten zullen zijn op jaarrond beschermde broed- of rustplaatsen.
  • Er zijn mogelijke vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van kleine marterachtige binnen de plangrenzen. Vervolgonderzoek is daarom noodzakelijk.
  • In de gebouwen zijn geen mogelijkheden voor verblijfplaatsen van vleermuizen. De ontwikkeling gaat niet te koste van foerageergebied en/of trekroutes. Er zijn dan ook geen effecten van het planvoornemen op vleermuizen.
  • De zwaarbeschermde rugstreeppad is schaars aanwezig op het aangrenzende terrein van Tata-steel; hier is één voortplantingsplaats aangetoond. In het plangebied zijn geen geschikte voortplantingswateren aanwezig. Er zijn geen effecten op beschermde amfibieën.
  • De ontwikkeling leidt mogelijk tot aantasting van het leefgebied van de zwaarbeschermde zandhagedis, tevens rode lijstsoort. Vervolgonderzoek is daarom noodzakelijk.
  • Op het terrein zijn ook sporen aangetroffen van konijn en vos. Voor deze beschermde soorten geldt een provinciale vrijstelling voor de relevante verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming.
  • De aanwezigheid van overige beschermde soorten (vissen, weekdieren, vlinders, libellen, etc) is bij voorbaat uit te sluiten.

Veldonderzoek

  • Bij het marteronderzoek is éénmaal een wezel waargenomen. Daarnaast zijn de beschermde soorten konijn, vos en bosmuis waargenomen. Voor deze laatste drie soorten geldt echter een provinciale vrijstelling van de Wet natuurbescherming.
  • Gedurende de gehele onderzoeksperiode zijn er geen sporen en/of zichtwaarnemingen van zandhagedissen aangetroffen. Zowel op de zonnige delen als onder de reptielenschermen zijn er in het plangebied geen zandhagedissen waargenomen. Daarmee kan worden geconcludeerd dat er geen zandhagedissen aanwezig zijn in het plangebied.

Conclusie

Verstoring van beschermde gebieden (Natura 2000, NNN) door licht, beweging of geluid is niet aan de orde. In de aanlegfase is enige verstoring niet geheel uit te sluiten. Door mitigerende maatregelen, o.a. de werkzaamheden buiten het broedseizoen opstarten, kan overtreding van de Wet natuurbescherming worden voorkomen.

Op basis van de onderzoeksresultaten kunnen de effecten voor vermesting en verzuring, juridisch gezien niet op voorhand worden uitgesloten dat significante negatieve effecten op Natura 2000-gebieden optreden ten gevolge van de berekende stikstofdepositie in het planvoornemen zonder de-NOx-installaties op de drijvende kranen. Daarom dient een nadere ecologische beoordeling plaats te vinden. Uit de ecologische beoordeling moet blijken in hoeverre deze effecten wel of niet significant verslechterend werken op Natura 2000-gebieden. Wel zijn de mogelijkheden bekend om de depositie terug te brengen tot maximaal 0,00 mol/ha/jr. Hiermee kan geconcludeerd worden dat het aspect ecologie geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.

4.3 Geluid

Toetsingskader

Industrielawaai

De Energiehaven wordt ontwikkeld op Industrieterrein IJmond. Dit industrieterrein valt onder het regime van de Wet geluidhinder. Rond het industrieterrein is een geluidzone vastgesteld. De lichterlocatie maakt ook deel uit van het industrieterrein. Het beheer van de geluidzone is belegd bij de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied (ODNZKG).

Op de verbeelding van het bestemmingsplan is de begrenzing van het geluidgezoneerde industrieterrein vastgesteld rond het als bedrijf bestemde industrieterrein, de nieuwe lichterlocatie en een strook langs de kade van de Energiehaven. Deze verruiming van de grenzen van het gezoneerde industrieterrein heeft géén invloed op de ligging van de geluidzone, te weten de 50 dB(A) contour. De nieuwe activiteiten moeten dus nog steeds binnen de bestaande geluidzone passen. Omdat het motorgeluid van schepen voor de kade volgens de Wet geluidhinder tot de inrichting behoord wordt voor deze strook een breedte van 80 m aangehouden. Het manoeuvreren van schepen is indirect en wordt niet getoetst aan de geluidzone.

De gemeente Velsen hanteert een stand still-beginsel, wat inhoudt dat de milieudruk op de woningen binnen de gemeente niet mag toenemen. Voor industrielawaai moet het stand still-beginsel als volgt worden gelezen: de geluidemissie vanuit het plangebied zorgt, bij volledige benutting van de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet voor overschrijding van de geluidzone en de daarbij horende maximaal toelaatbare geluidbelastingen. De ODNZKG heeft vanuit haar rol als zonebeheerder een geluidbudget toegekend aan het plangebied. Wanneer aan dit geluidbudget wordt voldaan, dan wordt ook voldaan aan het stand still-beginsel.

Verkeerslawaai

Scheepvaartlawaai

Het stand still-beleid van de gemeente Velsen geldt ook voor scheepvaartlawaai. Het extra scheepsverkeer dat door de Energiehaven wordt gegenereerd mag niet leiden tot een relevante toename van de geluidbelasting bij woningen.

Er bestaat geen wettelijk kader voor scheepvaartlawaai. In het MER is voor het beoordelen van de relevantie van de toename aangesloten bij de systematiek van de Wet geluidhinder voor het wijzigen van een weg. In die systematiek geldt een jaargemiddelde toename met 1,5 dB Lden of meer ten opzichte van het peiljaar als relevant.

Wegverkeerslawaai

Wegverkeerslawaai wordt beoordeeld volgens het regime van de Wet geluidhinder. Dit betreft geluid afkomstig van openbare wegen. In en rond de Energiehaven zijn geen openbare wegen aanwezig. De Energiehaven wordt namelijk ontsloten via het terrein van Tata Steel.

Onderzoek

Voor de aspecten industrielawaai en scheepvaartlawaai is een akoestisch onderzoek uitgevoerd, dit onderzoek is opgenomen als bijlage bij het MER. De berekeningen zijn uitgevoerd volgens de Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai (VROM, 1999), met behulp van Geomilieu 2020.2.

Industrielawaai

Het planvoornemen bestaat uit alle activiteiten in het plangebied: zowel het voortzetten van het lichteren op de nieuwe locatie als het gebruik van nieuwe Energiehaven. Alle onderzochte situaties voldoen aan het geluidbudget dat is verstrekt door de zonebeheerder. Dat betekent dat uitvoering van de beoogde ontwikkeling niet leidt tot een overschrijding van de geluidzone van industrieterrein IJmond.

Scheepvaartlawaai

De beoogde ontwikkeling zorgt niet voor een relevante toename van de geluidbelasting vanwege scheepvaartlawaai ten opzichte van de autonome situatie. De toename voor de beoogde ontwikkeling bedraagt maximaal 0,4 dB.

Wegverkeerslawaai

Het verkeer bereikt de openbare weg pas op de Wenckebachstraat of N197 Binnenduinrandweg. De verkeersgeneratie van de Energiehaven zal op deze weg geen relevante toename van de verkeersintensiteit veroorzaken (circa 1%). Aan- en afvoer van materiaal vindt voornamelijk plaats via het water. Het aspect wegverkeerslawaai is om deze reden niet relevant. Het aspect wegverkeerslawaai is om deze reden niet relevant voor dit onderzoek.

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.4 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk onderbouwing uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in onderstaande tabel weergegeven.

Tabel 4.3 Grenswaarden maatgevende stoffen Wet milieubeheer

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg /m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk onderbouwing uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Regio IJmond en de gemeente Velsen hebben de Visie Luchtkwaliteit 2017-2021 opgesteld. De hierin genoemde ambities worden vertaald naar het zogenoemde stand still-principe. Dit principe houdt in dat als gevolg van nieuwe of aangepaste projecten en activiteiten, de luchtkwaliteit na realisatie niet mag verslechteren ten opzichte van de huidige situatie.

Onderzoek

Modelberekeningen vormen de basis voor de effectbeoordeling toetsing aan het wettelijk kader. De onderzochte stoffen zijn NO2, PM10, en PM2,5. Dit is uitgewerkt in de het deelrapport luchtkwaliteit behorend bij het MER. In het deelrapport luchtkwaliteit zijn tevens alle emissieberekeningen bijgevoegd.

Uit de emissieberekeningen blijkt dat de beoogde ontwikkeling van de Energiehaven ruimschoots voldoet aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Het planeffect is verwaarloosbaar en voldoet daarmee aan het stand still-beleid van de regio. Het stand still-beleid bepaald de maximale gebruiksruimte binnen het bestemmingsplan.

In het bestemmingsplan is geen maakindustrie toegestaan: alleen de Energiehaven en aanverwante activiteiten en andere op- en overslag vanuit schepen zijn toegestaan. Gebleken is dat het aantal zeeschepen dat per jaar naar de lichterlocatie en Energiehaven komt en daar langere tijd aangemeerd ligt, bepalend is voor de emissies naar de lucht. Dit betekent dat de maximale milieugebruiksruimte vanuit luchtkwaliteit niet wordt overschreden als het aantal zeeschepen en uren dat zij aangemeerd liggen niet hoger is dan in het MER is onderzocht. Concrete aantallen schepen en of uren worden niet in het bestemmingsplan vastgelegd. In het bestemmingsplan wordt bijvoorbeeld walstroom toegestaan, als schepen hiervan gebruik maken zal de emissie naar de lucht afnemen met hetzelfde aantal schepen en uren.

Voor alle andere activiteiten zal steeds van te voren met een berekening moeten worden aangetoond hoe aan het stand still-beleid wordt voldaan. Door middel van een 'botsproef' met een concreet initiatief is aangetoond dat er activiteiten mogelijk zijn binnen de maximale milieugebruiksruimte.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied. Ter plaatse van het plangebied is er sprake van een aanvaardbaar leefklimaat.

4.5 Externe veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Er geldt een oriënterende waarde voor het groepsrisico en onder voorwaarden een verantwoordingsplicht tot 200 m binnen de transportroute.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Handboek Risicozonering Windturbines

In Artikel 3.15a lid 1 van het Activiteitenbesluit is bepaald dat het plaatsgebonden risico voor een buiten de inrichting gelegen kwetsbaar object, veroorzaakt door een windturbine of een combinatie van windturbines, niet hoger is dan 10-6 per jaar. Het plaatsgebonden risico voor een buiten de inrichting gelegen beperkt kwetsbaar object, veroorzaakt door een windturbine of een combinatie van windturbines, is niet hoger dan 10-5 per jaar.

Op basis van de generieke gegevens gelden de volgende afstandseisen voor bebouwing:

  • Beperkt kwetsbare objecten dienen minimaal een halve rotordiameter van de turbine af te liggen.
  • Kwetsbare objecten zijn niet toegestaan binnen een afstand van het maximum van:

o ashoogte plus een halve rotordiameter of,

o de maximale werpafstand bij nominaal toerental.

Daarnaast dient rekening te worden gehouden met de afstanden tot rijkswegen, hoogspanningsleidingen, buisleidingen met gevaarlijke stoffen, industrie en waterwegen, spoorwegen en waterkeringen.

Onderzoek

Risicovolle inrichtingen

Overeenkomstig met de Risicokaart zijn in en in de directe omgeving van het plangebied verschillende risicobronnen gelegen (figuur 4.5). Binnen het plangebied aan de westzijde van de huidige Averijhaven is een bovengrondse propaantank met een maximale inhoud van 3.000 liter aanwezig. Deze propaantank is in eigendom van Rijkswaterstaat en heeft een PR10-6 contour van 9 meter. Echter heeft Rijkswaterstaat aangegeven dat deze tank niet meer aanwezig is in het plangebied.

Het oostelijk deel van het plangebied maakt onderdeel uit van de BRZO inrichting van Tata Steel IJmuiden BV. Ten noorden van het plangebied zijn binnen de inrichting risicovolle installaties aanwezig. Het betreft ammoniak-treintransport, oxygas- en kooks- en hoogovengassystemen De PR 10-6 contouren van deze installaties ligt niet buiten de grens van de inrichting. Het invloedsgebied van deze inrichting betreft 3.742 meter, Explosie en toxisch is hierbij het maatgevend scenario. Het oostelijk deel van het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied.Het groepsrisico van de aanwezige Bevi-inrichtingen is beneden de oriëntatiewaarde gelegen. Aangezien de personenaantallen binnen het invloedsgebied van het scenario (explosie en toxische wolk) onveranderd blijven (het verplaatsen van de lichterlocatie geeft geen verandering van de bevolkingsaantallen), zal het groepsrisico ten opzichte van de huidige situatie niet veranderen.

Vervoer gevaarlijke stoffen

Ten zuiden van het plangebied vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over het Noordzeekanaal. De PR-contour ligt op de oeverlijn. De PAG bedraagt 40 meter vanaf de waterlijn. Het invloedsgebied bedraagt 730 meter vanaf de vaarroute. Met de beoogde ontwikkeling blijft de personenaantallen binnen het invloedsgebied onveranderd. Het groepsrisico zal derhalve niet veranderen.

Windturbines

Aan de Reyndersweg is een windpark gerealiseerd. In oktober 2011 zijn de 3 zuidelijk gelegen windmolens vervangen door winturbines met een 'tiphoogte' (het hoogste punt van de wieken) van 125 meter, ashoogte 80 m en een maximale rotordiameter van 90 m. Ten noorden zijn in 2020, 3 nieuwe turbines opgeleverd. Het gaat hier om windturbines met een maximale tiphoogte van 131 m, een maximale ashoogte van 85 m en een maximale rotordiameter van 92 m.

De PR 10-6 contour voor de 3 noordelijke windturbines bedraagt 131 m en de 3 zuidelijke windturbines ligt op 125 meter. De PR 10-5 contour bedraagt voor de noordelijke en zuidelijke windturbines 45 a 46 meter. De PR 10-5 contouren reiken niet tot in het plangebied. De 10-6 contour van de twee meest zuidelijk gelegen turbines reiken gedeeltelijk binnen het plangebied. Binnen deze zone worden geen (beperkt)kwetsbare objecten gerealiseerd, eveneens worden hier geen activiteiten toegestaan waarbij met een calamiteit een sneeuwbaleffect ontstaat.

De overige risicobronnen in de omgeving hebben geen invloed op de externe veiligheidssituatie ter plaatse. Het voornemen maakt geen activiteiten mogelijk waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. Ook worden er geen (beperkt) kwetsbare objecten mogelijk gemaakt binnen het plangebied. Risico's als gevolg van het gebruik van de lichterpalen als aanmeerplaats voor schepen met averij (place of refuge (Por)) heeft geen invloed op de externe veiligheidssituatie vanwege het zeer incidentele karakter van dit gebruik van de palen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP0103ENERGIEHAVE1-V001_0021.png"Figuur 4.5 Uitsnede professionele risicokaart

Verantwoording van het groepsrisico

Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid

Voor zowel de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn. De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Het plangebied wordt ontsloten via het terrein van Tata Steel.

Zelfredzaamheid

De aanwezige personen op het bedrijventerrein betreffen allemaal zelfredzame personen. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchten. Als gevolg van een incident met toxische stoffen bij risicovolle inrichtingen geldt dat een toxische wolk zich snel kan ontwikkelen en verplaatsen. Dit effect is vaak niet zichtbaar. Zelfredzaamheid in deze scenario's is alleen mogelijk als er tijdig alarmering plaatsvindt en gebouwen geschikt zijn om enkele uren te schuilen. Denk hierbij aan het sluiten van ramen en deuren en met name het uitschakelen van (mechanische) ventilatiesystemen. Hiermee worden de aanwezigen beschermd tegen de blootstelling aan toxische gassen. Daarnaast dienen, in het kader van effectieve zelfredzaamheid, de gebruikers van de objecten door risicocommunicatie te worden geïnstrueerd over de risico's en de mogelijke maatregelen die zij kunnen nemen. Het personeel dient geïnformeerd te worden over de verschillende risico's bij een incident. De alarmering van de aanwezigen wordt momenteel nog gerealiseerd middels het waarschuwings- en alarmeringssysteem (WAS). Dit systeem wordt de komende jaren uitgefaseerd. Het waarschuwingssysteem wordt vervangen door een totaal pakket aan alarmeringsmiddelen, waaronder de calamiteitenzenders, de sirenes, crisis.nl, NL-Alert en het gebruik van sociale media.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.6 Bodem

Toetsingskader

De Wet bodembescherming (Wbb) is gericht op het saneren van bestaande (risicovolle) verontreinigingen, het voorkomen van nieuwe verontreinigingen en het terugdringen van verontreinigingen door diffuse bronnen. In het geval van ingrepen op of in de verontreinigde bodems, dient de aanwezige verontreiniging beheerst of gesaneerd te worden.

Het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) is gericht op hergebruik van grond, baggerspecie en bouwstoffen, zodat minder primaire grondstoffen nodig zijn. Het bevat een toetsingskader, gericht op toepassen van grond, baggerspecie en bouwstoffen en regels ten aanzien van kwaliteitsborging voor de uitvoering. Bij toepassing van grond en bagger op de landbodem dient de kwaliteit getoetst te worden aan eisen uit het gemeentelijk beleid (generiek of gebiedsspecifiek) en de regels van het Besluit. Hierbij wordt rekening gehouden met de bodemfunctie, de bestaande bodemkwaliteit en de lokale of regionale situatie.

Overig beleid en richtlijnen voor het thema bodem zijn opgenomen in het betreffende deelrapport in het MER.

Onderzoek

Het deelrapport bodem, onderdeel van het MER, is geschreven op basis van een vooronderzoek bodem, uitgevoerd conform de NEN 5725 (landbodem) en de NEN 5717 (waterbodem) (Witteveen+Bos, 2020). De verdachte deellocaties zijn in beeld gebracht door middel van een vooronderzoek bodem (Witteveen+Bos, 2020).

Het plangebied is voor een belangrijk deel sterk verontreinigd, waardoor bij grondroerende werkzaamheden saneringen aan de orde zijn. De saneringen op het terrein van Tata Steel leiden in geval van de beoogde ontwikkeling tot Energiehaven tot een positief effect op het criterium punt-bronnen. Bij de ontwikkeling tot Energiehaven wordt de Averijhaven gedempt met staalslakken met een verhoogd chloridegehalte of kalkgehalte. In beide gevallen is het negatieve effect op het milieu als beperkt beoordeeld vanwege het brakke milieu en de geohydrologische condities.

Na sanering zal de milieuhygiënische kwaliteit van de (water)bodem in beeld worden gebracht. Het planvoornemen maakt het mogelijk om bodemverontreinigde activiteiten toe te staan. Bij dergelijke activiteit dient op grond van de Wet bodembescherming, maatregelen te worden getroffen die nieuwe verontreinigingen voorkomen. Indien calamiteiten zich voor doen, geldt een saneringsplicht. Eveneens bij het opheffen van de inrichting moeten nieuwe verontreinigen worden gesaneerd.

Conclusie

Vanwege verontreinigingen zijn bij grondroerende werkzaamheden sanerende maatregelen noodzakelijk.

4.7 Water

In de Waterwet is het functioneren van het watersysteem vastgelegd en is bepaald wie de verantwoordelijke is voor het Nederlandse watersysteem en welke taken er voor deze verantwoordelijke gelden. Wanneer er aanpassingen worden gedaan aan het watersysteem moet er een vergunning worden aangevraagd waarin is aangetoond dat het toekomstige systeem geen negatieve effecten heeft. In het kader van de Waterwet moet er ook een watertoets worden uitgevoerd.

Het Besluit lozen buiten inrichtingen bevat regels voor het lozen van afvloeiend hemelwater van wegen. Met name de voorkeursvolgorde van lozen is van belang:

  • infiltratie in de bodem
  • lozing in oppervlaktewaterlichamen die geen bijzondere bescherming behoeven
  • lozing op regenwaterriolering
  • lozing in oppervlaktewater die een bijzondere bescherming behoeven

De Keur van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (incl. beleidsregels) beschrijft verboden, geboden, regels en plichten op het gebied van verschillende watergerelateerde thema's. De Keur beschrijft ook in welke situaties ingrepen vergunningsplichtig zijn.

Waterbeheerplan 2016-2021

In het waterprogramma 2016 - 2021 presenteert het hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier het beleid, de maatregelen, de programma's en de projecten die in deze periode worden uitgevoerd. Met dit Waterprogramma geeft het hoogheemraadschap richting aan het waterbeheer tussen 2016 en 2021. Hierin wordt antwoord gegeven op de vragen: Hoe zorgt het hoogheemraadschap in de toekomst voor veilige dijken, droge voeten en voldoende schoon en gezond water in Hollands Noorderkwartier? Welke benadering worden daarvoor gekozen? En welke kosten en inzet gaan daarmee gepaard?

De klimaatverandering en de veranderende maatschappij dwingen tot aanscherping en heroverweging van keuzes in het waterbeleid. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Veranderende patronen in communicatie en participatie in de maatschappij vragen van het hoogheemraadschap grotere betrokkenheid en intensievere dialoog met de partners en belanghebbenden. Bovendien zijn er steeds meer partijen betrokken bij het waterbeheer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk.

Watertoets

De watertoets is een procesinstrument dat wettelijk is verankerd in de Wro. Een watertoets is verplicht voor een bestemmingsplan. De watertoets heeft als doel dat wateraspecten vroegtijdig in de planontwikkeling worden meegenomen. De te betrekken partij voor de watertoets is het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK) in de adviserende rol en Rijkswaterstaat als plantoetser. Rijkswaterstaat is plantoetser omdat het plan binnen het beheergebied van Rijkswaterstaat ligt.

Op 23-12-2020 is via de digitale watertoets, het voornemen kenbaar gemaakt aan het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. Dit verzoek is geregistreerd onder nummer 20.0969373. Voor dit plan dient de normale procedure te worden gevoerd wegens de ligging van het plangebied, dat raakt aan de zonering van een primaire kering.

Onderzoek

(Grond) waterkwantiteit

Het plangebied is gelegen buiten de kering en maakt geen onderdeel uit van een peilvak. Er is daardoor geen streefpeil voor oppervlaktewater waaruit de grondwaterstand kan worden afgeleid. Ten noorden van het plangebied bevindt zich op een afstand van circa 700 meter een peilbuis (ID B25A1557). Het maaiveld ter plaatse van de peilbuis bevindt zich ongeveer op NAP +8,20 m. De freatische grondwaterstand bevond zich ten tijde van het einde van de meetreeks (2011) rond 3,20 m-mv.

Door de ontwikkeling van de Energiehaven neemt het verhard oppervlak sterk toe. Het terrein heeft een oppervlak van 166.500 m2 dat nagenoeg volledig wordt voorzien van een verhard oppervlak. In de huidige situatie is reeds 10.000 m2 verhard door bestaande wegen. De verhardingstoename ten opzichte van de huidige situatie is daarmee circca 156.500 m2. Door de verhardingstoename infiltreert er minder hemelwater in de bodem dan in de huidige situatie het geval is. Hierdoor wordt het grondwater minder aangevuld. Het effect hiervan is dat de grondwaterspiegel op termijn lager kan komen te liggen. Omdat het plangebied is gelegen in een buitendijks gebied, geldt er vanuit het hoogheemraadschap geen compensatieverplichting.

Daarnaast wordt de bestaande Averijhaven gedempt. Het dempen van water leidt lokaal tot een grotere opbolling van het grondwater. Dit heeft waarschijnlijk tot gevolg dat de grondwaterspiegel ter plaatse hoger komt te liggen. Het effect is naar verwachting gering en er worden geen problemen voor de ontwatering van het gebied verwacht. In de huidige situatie ligt de grondwaterspiegel gemiddeld op 3,20 m beneden maaiveld. Een kleine stijging van de grondwaterspiegel leidt daardoor niet tot problemen voor de ontwatering.

De verwachting is dat beide effecten van ongeveer dezelfde omvang zijn. Indien beide ingrepen integraal beschouwd worden, is er geen significant effect op de grondwaterspiegel.

Waterkwaliteit

Met de voorgenomen ontwikkeling worden activiteiten mogelijk gemaakt die de (grond)waterkwaliteit negatief kunnen beïnvloeden. Door het aanbrengen van een verhard oppervlak en een hemelwaterafvoer worden mogelijke verontreinigingen opgevangen. Middels een zuivering wordt het schone hemelwater geloosd op het oppervlaktewater. Indien dit water niet kan voldoen aan de kwaliteitseisen van het hoogheemraadschap, zal het afvalwater worden geloosd op het nabij gelegen gemeente lijk rioolstelsel.

Waterkering en waterveiligheid

De voorgenomen ontwikkeling van de Energiehaven grenst aan de beschermingszone B van de primaire kering. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt het voormalig baggerdepot omgevormd tot industrieterrein. Er vinden langs of in deze beschermingszone geen graafwerkzaamheden plaats die de stabiliteit van de kering negatief kunnen beïnvloeden. Effecten op de waterkering als gevolg van de ontwikkeling worden daarom ook niet verwacht. Het plangebied is gelegen is een buitendijks gebied. Dat wil zeggen dat het plangebied niet wordt beschermd tegen hoge waterstanden vanuit de Noordzee. Het maatgevende waterpeil van de Noordzee ligt rond de +4.5 meter NAP. De nieuwe kade zal aansluiten bij de bestaande kade waarbij de deksloof op +5.15 m NAP ligt. Het hoogheemraadschap adviseert met de te realiseren kade, rekening te houden met het waterpeil op de Noordzee en de zeespiegelstijging in de toekomst. In paragraaf 4.10 wordt dit aspect nader beschreven.

Klimaatverandering

De agenda van het hoogheemraadschap wordt de komende tijd sterk bepaald door de klimaatverandering. Deze verandering heeft direct invloed op de kerntaken. Het hoogheemraadschap wil met de klimaatverandering toekomstbewust omgaan. Binnen het plangebied is met name de mogelijke zeespiegelstijging en verandering van weersinvloeden van belang. In paragraaf 4.10 wordt dit aspect nader beschreven.

Conclusie

In de beoogde ontwikkeling is een grote verhardingstoename voorzien. Dit leidt tot meer afstroming van hemelwater richting het oppervlaktewater en minder infiltratie richting het grondwater. Door de demping van de Averijhaven zal er een opbolling van het grondwater ontstaan. Deze effecten zijn van vergelijkbare orde waardoor per saldo geen significant negatief effect wordt verwacht.

Met het planvoornemen zal het hemelwater na zuivering worden geloosd op het oppervlaktewater. Voor deze activiteit geldt een vergunningplicht. Indien wordt voldaan aan de eisen uit de watervergunning, zal er geen nadelig effect zijn op de waterkwaliteit.

4.8 Landschappelijke inpassing en lichthinder

Toetsingskader

Landschappelijke inpassing

Leidraad Landschap en Cultuurhistorie

De Leidraad Landschap en Cultuurhistorie 2018 (vastgesteld door GS op 10 april 2018 ) is een provinciale handreiking voor het inpassen van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in het landschap. De Leidraad geeft gebiedsgerichte én ontwikkelingsgerichte beschrijvingen en biedt zo toepasbare informatie over de manier waarop ruimtelijke ontwikkelingen kunnen bijdragen aan de kwaliteit van de leefomgeving. De provincie beoogt met deze Leidraad om samen met bijvoorbeeld gemeenten, ontwikkelaars en initiatiefnemers te werken aan het behouden en versterken van de ruimtelijke kwaliteit van het landschap en de cultuurhistorie.

Lichthinder

Licht kan hinderlijk zijn voor mens en dier. Er is geen wettelijk kader in het ruimtelijk spoor dat lichtgevoelige functies definieert. De bescherming gaat via de invulling van een "goede ruimtelijke ordening" (Wro/Wabo). Bij hinder door licht zal het feit of mensen mogelijk langdurig aanwezig zijn, bepalend zijn voor de beoordeling of een bestemming als gevoelig kan worden beschouwd. In het Activiteitenbesluit van de Wm is de zorgplicht artikel 2.1 opgenomen. Op grond daarvan dient lichthinder te worden voorkomen of zoveel mogelijk te worden beperkt. In de toelichting op het besluit wordt verwezen naar richtlijnen van de Nederlandse Stichting voor Verlichtingskunde (NSVV). De Richtlijn lichthinder gaat uit van het voorzorgprincipe: 'In iedere verlichtingssituatie moet de noodzaak of wenselijkheid van de toepassing van verlichting worden afgewogen tegen het energiegebruik en het effect op de omgeving. Het Bevoegd Gezag kan zo nodig bij maatwerkvoorschrift een gebruiksafspraak tussen gehinderden en de gebruiker van de installatie vastleggen.'

Onderzoek

Landschappelijke inpassing

Langs de Reyndersweg blijft de volledige groenstrook tussen het plangebied en de Reyndersweg behouden. De groenstrook draagt bij aan een geleidelijke overgang van het huidig duingebied naar de industriële functies daarachter.

Ten behoeve van de industriële activiteiten op het terrein worden op projectbasis mobiele kranen ingezet. Het type kraan dat wordt ingezet is afhankelijk van de turbines en de installatieschepen. De kranen zijn bij gebruik goed zichtbaar vanaf het uitkijkpunt en ze zijn bij gebruik ook zichtbaar vanaf de overzijde van het kanaal. Wanneer de kranen niet in gebruik zijn worden deze ingeklapt of weer afgevoerd. Vanaf het uitkijkpunt zijn de activiteiten op het terrein duidelijk zichtbaar. Het uitkijkpunt geeft een 360 graden view over de Noordzee, het Noordzeekanaal en het industrieterrein. De zichtlijnen richting de Noordzee en het Noordzeekanaal worden met de voorgenomen activiteit niet gehinderd. De voorgenomen activiteiten op het terrein passen bij het industriële karakter van het industrieterrein met daarin ook andere hoogteaccenten.

Lichthinder

Op het terrein zullen nieuwe lichtbronnen worden aangebracht ten behoeve van het veilig kunnen werken, laden en lossen van de aan te meren schepen. Alleen voor de lichtmasten wordt in dit bestemmingsplan een maximale hoogte vastgelegd op 50 meter. Deze hoogte is nodig omdat de lichtmasten alleen aan de randen van het terrein kunnen worden geplaatst, omdat er voldoende ruimte moet zijn om te manoeuvreren met grote onderdelen voor de windmolens op zee.

De activiteiten op het terrein vinden plaats in de dagperiode van 7:00 tot 19:00. De lichtbundels worden gericht op de kade en zullen, indien nodig worden afgeschermd naar buiten het terrein. Dat betekent dat de lichtuitstraling vanwege de terreinverlichting beperkt is tot een paar uur per dag in de wintermaanden. Voor het plangebied geldt dat er al sprake is van een relatief hoge omgevingshelderheid door de bestaande bedrijvigheid in het gebied. Door maatregelen ter beperking van de lichtuitstraling en de beperkte tijdsduur van de verlichting, wordt lichthinder bij aanwezigen nabij het plangebied voorkomen. In de directe omgeving van het plangebied zijn geen woningen gelegen. De dichtstbijzijnde lichtgevoelige functies (woningen) liggen op ruim 1.100 meter afstand.

Naast de assemblage, deassamblage en het onderhoud aan windmolens en andere installaties die gebruikt worden voor het opwekken van duurzame energie. Is het ook mogelijk om de kade te gebruiken voor laad-, los- en overslagbedrijven t.b.v. binnenvaart en zeeschepen. Het gebruik wordt beperkt tot het verschepen van containers, stukgoederen, ertsen, mineralen, zand, granen of meelsoorten. Deze activiteiten kunnen ook in de avond en nachtperiode plaatsvinden. De benodigde lichtmasten voor deze activiteiten zijn aanzienlijk lager dan de lichtmasten (50 meter hoog) die binnen dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt. Indien deze lichtmasten in de avond en nachtperiode worden gebruikt, is lichthinder zonder nader onderzoek niet uit te sluiten. Geadviseerd wordt om ingeval van activiteiten in de avond of nacht te onderzoeken of (tijdelijk) andere, lagere lichtmasten kunnen worden geplaatst of middels berekeningen aan te tonen dat geen hinder in de avond en nachtperiode optreedt.

Conclusie

Het aspect landschappelijke inpassing vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. Voor het aspect lichthinder geldt dat de lichtmasten van 50 meter hoog niet zonder onderzoek en mogelijke maatregelen in de avond en nachtperiode kunnen worden gebruikt.

4.9 Archeologie en cultuurhistorie

Toetsingskader

Erfgoedwet

De Erfgoedwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

Provinciale Milieuverordening Noord-Holland

Leidraad Landschap en Cultuurhistorie

De Leidraad Landschap en Cultuurhistorie 2018 (vastgesteld door Gedeputeerde Staten op 10 april 2018) is een provinciale handreiking voor het inpassen van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in het landschap. De Leidraad geeft gebiedsgerichte én ontwikkelingsgerichte beschrijvingen en biedt zo toepasbare informatie over de manier waarop ruimtelijke ontwikkelingen kunnen bijdragen aan de kwaliteit van de leefomgeving. De provincie beoogt met deze Leidraad om samen met bijvoorbeeld gemeenten, ontwikkelaars en initiatiefnemers te werken aan het behouden en versterken van de ruimtelijke kwaliteit van het landschap en de cultuurhistorie.

Informatiekaart Landschap en Cultuurhistorie

In de informatiekaart Landschap en Cultuurhistorie staat een algemeen overzicht van landschap en cultuurhistorie van provinciaal belang (Figuur 4.6).

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP0103ENERGIEHAVE1-V001_0022.png"

Figuur 4.6 Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart, provincie Noord-Holland

Onderzoek

Archeologie

Het plangebied is volgens de beleidskaart archeologie van de gemeente Velsen, gelegen in een zone met de categorie 4 en 5. Dat houdt in dat met bodemverstorende activiteiten van meer dan 500 m2 en dieper dan 40 cm een archeologisch onderzoek moet worden voorgelegd (figuur 4.7).

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP0103ENERGIEHAVE1-V001_0023.png"

Figuur 4.7 Beleidskaart archeologie Velsen

In het verleden zijn ter plaatse van het plangebied diverse archeologische onderzoeken uitgevoerd. Uit deze onderzoeken blijkt dat tot een diepte van 18,9 meter onder NAP geen archeologische waarden te verwachten zijn.

Met het planvoornemen wordt het voormalig baggerdepot gedempt en de dijkring aangepast tot een kade. Hierbij worden geen graafwerkzaamheden ter plaatse van de Energiehaven voorgesteld dieper dan 18,9 m onder NAP. De damwanden/buispalen van de combiwanden worden beneden dit niveau in het zand worden doorgezet en de grondankers van de kademuren zullen ook beneden dit niveau komen. Bij de verplaatsing van de lichterinstallatie zal baggerwerk vóór de nieuwe locatie van de afmeerpalen plaatsvinden, de toplaag van het pleistoceen zal over een lengte van ca. 300 m en een breedte van ca. 20 m vergraven. Deze baggerwerkzaamheden vinden dieper dan 18,9 meter onder NAP plaats, waarbij mogelijk aanwezige archeologische resten kunnen worden geraakt.

In het MER is daarom een archeologisch booronderzoek onderzoek uitgevoerd. Uit dit onderzoek blijkt dat in het onderzochte plangebied geen aanwijzingen zijn voor een uitgesproken reliëf (dekzandruggen, terrasranden); en voor zover er sprake is van een intacte bodem in het dekzand, bestaat dit uit A-C-profielen, die op zichzelf wijzen op een vorming in een relatief laag gelegen gebied. Dit alles maakt dat er geen zones kunnen worden aangewezen waar een verhoogde trefkans is op de aanwezigheid van prehistorische resten. Een vlak gebied, waarvan in het plangebied sprake was, werd weliswaar ook gebruikt door de mens, maar in veel mindere mate waardoor er een veel lagere dichtheid aan sporen, vondsten en dus vindplaatsen is.

Cultuurhistorie

Het herinrichten van het plangebied als havengebied en terug op hoogte brengen van het grondlichaam rondom het voormalig baggerdepot, draagt bij aan het vergroten van de openheid rondom het Havenfort IJmuiden, dat deel uitmaakt van de Stelling van Amsterdam aangezien het dijklichaam aan de waterzijde verdwijnt. Het inrichten van een lichterlocatie aan de oostzijde van het plangebied heeft geen significant andere impact op de openheid van de schootscirkel van het Havenfort IJmuiden, temeer daar het lichteren van grote schepen niet permanent plaatsvindt.

Conclusie

Het aspect archeologie en cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.10 Klimaat en energie

Toetingskader

Klimaat - Waterveiligheid

De Waterwet regelt het beheer van watersystemen, waaronder waterkeringen, oppervlaktewater- en grondwaterlichamen. De wet is gericht op het voorkomen dan wel beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste, de bescherming en verbetering van kwaliteit van watersystemen en de vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen. 

Klimaatadaptatie heeft betrekking op klimaatbestendig en waterrobuust inrichten van de openbare ruimte. Door klimaatverandering zal de zeespiegel stijgen, hoosbuien en langere perioden van droogte kunnen zorgen voor gevaarlijke situaties en overlast. Het is daarom van belang dat de effecten die door klimaatverandering kunnen optreden bij een ruimtelijke ontwikkeling in het proces wordt meegewogen, zodat in een vroeg stadium maatregelen kunnen worden getroffen om veiligheid te borgen en schade te beperken. In het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie is afgesproken dat heel Nederland in 2050 waterrobuust en klimaatbestendig is ingericht. Hiervoor moet een plan beoordeeld worden op de vier klimaatthema's: wateroverlast, hitte, droogte en overstroming. Vanwege de ligging van het plangebied, buitendijks aan het Noordzeekanaal, is in dit geval het overstromingsrisico bij verschillende klimaatscenario's relevant. De stresstest brengt kwetsbaarheden van objecten en functies in een gebied in beeld.

Energietransitie

In het Klimaatakkoord is afgesproken dat in 2030 70% van alle elektriciteit en minimaal 27% van alle energie (elektriciteit, gas en warmte) duurzaam is opgewekt. Dat hebben de lidstaten van de Europese Unie met elkaar afgesproken. De overstap naar duurzame energie gebeurt stapsgewijs. Belangrijke stappen die Nederland wil zetten zijn: 

  • zuiniger omgaan met energie;
  • van elektriciteit uit kolen naar elektriciteit uit zon en wind;
  • van warmte uit aardgas naar duurzame warmte, zoals aardwarmte, restwarmte en groene waterstof;
  • omwonenden betrekken door ze de kans te bieden om mee te denken over of mede-eigenaar te worden van lokale energieprojecten;
  • energieprojecten op een slimme manier inpassen in de omgeving en het landschap.

In 2019 stonden er windmolens in zee met een totaal vermogen van ongeveer 1 gigawatt (GW). In 2023 staat er voor minimaal 4,5 GW vermogen aan windmolens op zee. Deze afspraak staat in het Energie-akkoord voor duurzame groei. Windmolens op zee leveren dan 3,3% van alle energie in Nederland. In het regeerakkoord en het Klimaatakkoord (2019) is afgesproken om het succesvolle beleid van windenergie op zee door te zetten. In 2030 zal daardoor ca. 11 GW aan windparken op zee staan. Deze leveren dan 8,5% van alle energie in Nederland en 40% van ons huidige elektriciteitsverbruik.

Onderzoek

Klimaat

Waterveiligheid

De kademuren van de Energiehaven zorgen voor een toename in golfreflectie en zorgen daardoor voor een algemene toename van de extreme golfcondities in de haven. Uit de onderzoeken in het MER blijkt dat het gaat om een toename van circa 10-20% (tussen 5 en maximaal 20 cm). De kade heeft ondanks de reflectie van golven een verwaarloosbaar effect op de waterveiligheid.

Klimaatstress

De absolute toename van de golfhoogtes voor de Energiehaven liggen tussen de 5 en 20 cm, afhankelijk van het gemodelleerde scenario. Uit de overslagberekeningen blijkt dat het overslagdebiet wijzigt voor het zichtjaar en klimaatscenario. Het overslagdebiet voor de zichtjaren na 2050 is groot. Vanaf dat moment is het te verwachten dat een storm met een overschrijdingskans van 1/1.000 per jaar ertoe kan leiden dat er niet gewerkt kan worden op de kade.

Met een terugkeertijd eens per 100 jaar is het overslagdebiet bij norm lager dan 100 l/s/m. In het zichtjaar 2100 bij een klimaatscenario W+ ligt de waterstand bij norm ongeveer 5 cm onder de kade. Het zeer grote overslagdebiet heeft dus niet te maken met gewijzigde golfcondities, maar veel meer met de waterstand (en daarmee zeespiegelstijging) in relatie tot de hoogte van de kade. In het zichtjaar 2023 ligt de waterstand bij norm ongeveer 70 cm onder de kade.

Energie

De Energiehaven gaat een cruciale rol vervullen in de aanleg en het onderhoud van windmolenparken op zee. In de routekaart tot 2030 wordt ervan uitgegaan dat in de periode 2023-2030 minimaal 7 gigawatt aan vermogen gerealiseerd wordt. Hierbij kan deels van de Energiehaven gebruik worden gemaakt. De aanleg van de windmolenparken Hollandse Kust (noordwest), Hollandse Kust (noord), Hollandse Kust (west) en IJmuiden Ver geven een significante reductie in de benodigde zeemijlen (resulterend in minder emissies en transportkostenvoordelen), wanneer deze vanaf de Energiehaven worden ontwikkeld.

In de periode tot 2050 wordt voor de marktpotentie offshore wind uitgegaan van:

  • Periode 2023-2030: totaal volume 11,5 gigawatt (toevoeging in periode: 7 gigawatt);
  • Periode 2031-2050: totaal volume 32 gigawatt (toevoeging in periode: 20,5 gigawatt);

Hiervoor zijn de exacte locaties nog niet bekend. Verwacht wordt dat hiervoor (deels) gebruik kan worden gemaakt van de Energiehaven. Dit betekent dat de Energiehaven bij kan dragen aan de ontwikkeling van windmolenparken op zee en daarmee aan de energietransitie.

4.11 Nautische veiligheid

Toetsingskader

Een van de verplichtingen die volgt uit de scheepvaartverkeerswet is het bewerkstelligen en onderhouden van veilig en vlot scheepvaartverkeer. Het verplaatsen van de lichterlocatie draagt bij aan vlot en veilig scheepvaartverkeer en de nieuwe Energiekade moet voldoen aan vlot en veilig scheepvaartverkeer.

De Richtlijn Vaarwegen (2020) beschrijft de (ontwerp)richtlijnen voor vaarwegen. Uit het beheer- en ontwikkelplan voor de Rijkswateren 2019-2021 (BPRW) volgt dat het lichteren in de Buitenhaven IJmuiden als een nautisch knelpunt wordt gezien. Daarom zet Rijkswaterstaat in op het verplaatsen van de lichterlocatie.

Onderzoek

Middels een onderzoek naar scheepvaart is beoordeeld in welke mate tweestrooks scheepvaartverkeer mogelijk is, waarbij schepen elkaar ontmoeten tussen de nieuwe lichterlocatie en de zeesluis, op basis van fast-time simulaties en real-time simulatise om de fast-time simulaties te bevestigen. De onderzoeken zijn te vinden in het deelrapport Scheepvaart in het MER.

Voor de Energiehaven geldt dat met het verplaatsen van de lichterlocatie tweestrooksverkeer mogelijk wordt. De capaciteit van de nieuwe zeesluis neemt daarmee toe. De troskrachten op de aangemeerde schepen aan de lichterlocatie verbeteren sterk ten opzichte van de bestaande situatie. De in- en uitvaart kan veilig gebeuren en is daarmee vergelijkbaar. De hinder blijft vergelijkbaar met de bestaande situatie, terwijl de nautische veiligheid verbetert door het verplaatsen van de lichterlocatie. De nieuwe Energiehavenkade heeft een lagere kans op aanvaring dan de bestaande lichterlocatie.

Conclusie

Met de beoogde ontwikkeling verbetert de nautische veiligheid. Dit aspect vormt geen belemmering voor het plan.

4.12 Verkeer en vervoer

Toetsingskader

Er is geen wettelijke regeling voor het beoordelen van verkeersaspecten bij ruimtelijke plannen en/of milieueffectrapportages (MER). De aanvaardbaarheid van het effect van nieuwe ontwikkelingen op de verkeersafwikkeling, bereikbaarheid en verkeersveiligheid wordt in beeld gebracht met een mobiliteitsscan. In het kader van de Mobiliteitsscan wordt onderbouwd dat:

  • op een zorgvuldige wijze naar de mobiliteitsaspecten is gekeken;
  • er tijdig en voldoende maatregelen worden genomen om een goede ontsluiting en bereikbaarheid, verkeersveiligheid en leefbaarheid te garanderen.

Hierbij wordt waar nodig gebruik gemaakt van kentallen en richtlijnen van het CROW op het gebied van verkeersgeneratie, parkeren en verkeersveiligheid (Duurzaam Veilig).

Onderzoek

Het plangebied ligt in de Zeehaven van IJmuiden, langs het Noorderbuitenkanaal, gedeeltelijk op het terrein van Tata Steel. Het plangebied wordt in oostelijke richting via interne wegen (Steigerweg, Opslagenweg, Ertsveldweg, Bandweg, Ovenweg, Bentz van de Bergweg, Desiweg, Jan Steenweg, Justman Jacobsweg, Laboratoriumweg en Breedbandweg) over het terrein van Tata Steel ontsloten naar de Breedbandweg, waar de hoofdingang van Tata Steel ligt. Deze route is de hoofdroute naar het plangebied voor al het verkeer. De maximale verkeersgeneratie die het plan zal genereren wordt bepaald door het maximum aantal voertuigen dat de portier van Tata Steel nog aan extra voertuigpassages zal kunnen afhandelen.

De toevoeging van het verkeer als gevolg van de voorgenomen activiteit is gemiddeld 76 mvt/etmaal en op piekdagen maximaal 96 mvt/etmaal. De toename van de verkeersomvang op de ontsluitende wegen is daarmee zeer klein (<1%). De geringe toename van het planvoornemen leidt niet tot een meetbaar/waarneembaar effect op de huidige knelpunten ter plaatse van de N197/Velsertraverse.

Er wordt niet voorzien in een ontsluiting vanaf de Reyndersweg. Zo blijft de functie van de Reyndersweg beperkt voor ontsluiting van de strandrecreatie en bijbehorende horeca-etablissementen. Tevens is deze weg uitsluitend nog bedoeld als toegang ten behoeve van onderhoud aan de windturbines. De bedrijfsvoering van de energiehaven zal verder geheel vanaf het water plaatsvinden. De bereikbaarheid van de schepen vanaf het land is niet noodzakelijk en beleidsmatig ook niet wenselijk.

Parkeren wordt binnen de voorgenomen ontwikkeling op eigen terrein voorzien. Er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid, als ook in laad- en losvoorzieningen voor bestelbussen en vrachtwagens. De totale verkeersgeneratie van het plan bedraagt circa 70 mvt/etmaal. Een aantal van circa 30 tot 40 parkeerplaatsen zal volstaan.

Conclusie

Het aspect verkeer en vervoer vormt geen belemmer voor de beoogde ontwikkeling.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Keuze planvorm

In voorgaande hoofdstukken zijn de uitgangspunten voor de ruimtelijke situatie in het plangebied aangegeven. Deze uitgangspunten zijn getoetst aan de milieu- en omgevingsaspecten. In dit hoofdstuk wordt de inhoud van de bestemmingen (de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden) toegelicht en wordt aangegeven hoe de uitgangspunten hun juridische vertaling in het eigenlijke plan hebben gekregen. Het bestemmingsplan omvat de geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels als vervat in een GML - bestand. De bestemmingen zijn juridisch vastgelegd in de regels (voorheen werden dit voorschriften genoemd) behorende tot dit plan en kunnen worden vertaald naar een verbeelding.

In de afgelopen jaren is de bouwregelgeving op een groot aantal punten gewijzigd. Met name de mogelijkheden voor het bouwvergunningsvrije bouwen zijn uitgebreid. Objecten die zonder vergunning mogen worden neergezet hoeven niet als zodanig bestemd te worden. Om het bestemmingsplan leesbaar te houden worden bouwvergunningsvrije bouwwerken dan ook niet bestemd. Voor dit bestemmingsplan gaat het dan met name om de hekwerken en lichtmasten die ten behoeve van de beveiliging van het terrein bouwvergunningvrij (Besluit omgevingsrecht, bijlage II, artikel 18 lid b) kunnen worden opgericht.

Het bestemmingsplan is opgezet als een digitaal raadpleegbaar plan. Deze digitale versie is bedoeld om de burger "online" informatie te verschaffen over het bestemmingsplan. Bovendien is de digitale versie bedoeld voor uitwisseling van gegevens binnen de gemeente en met andere overheidsinstanties.

Het bestemmingsplan is opgezet volgens de verplichte landelijke Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012).

5.2 Toelichting bij de planregels

5.2.1 Algemeen

De planregels zijn ondergebracht in een viertal hoofdstukken.

  • Hoofdstuk 1 (inleidende regels), met daarin een aantal regels die van belang zijn voor een juiste interpretatie en toepassing van de voorschriften in de overige hoofdstukken (begrippen en wijze van meten).
  • Hoofdstuk 2 (bestemmingsregels), waarin per (uit te werken) bestemming een bestemmingsomschrijving, bouwregels en ontheffing (vrijstelling) van bouwregels en gebruiksregels worden gegeven.
  • Hoofdstuk 3 (algemene regels), waarin onder meer algemeen geldende bouw- en gebruiksregels, aanduidingsregels, ontheffing- en wijzigingsregels en de slotregel zijn te vinden.
  • Hoofdstuk 4 (overgangs- en slotregels). Hierin is het overgangsrecht voor bouw- en gebruik vastgelegd.
5.2.2 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de planregels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Artikel 2 Wijze van meten

Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

5.2.3 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

De Energiehaven is bestemd als 'Bedrijf'. Binnen deze bestemming is primair de assemblage, deassemblage en werkzaamheden voor de aanleg en het onderhoud van offshore windmolens toegestaan. De bedrijfsactiviteiten hebben betrekking op het samenstellen en monteren van elders geproduceerde onderdelen en het (tijdelijk) opslaan van deze onderdelen, waarbij productie, sloop en afvalverwerking zijn uitgesloten. Het terrein is vooral gericht op het aantrekken van bedrijven die zich richten op de energietransitie. Verder is het terrein bestemd voor kadegebonden bedrijven. Activiteiten die daarbij horen zijn laden en lossen, op- en overslag en transport van goederen over vaarwegen. Deze goederen zijn beperkt tot containers, stukgoederen, ertsen, mineralen e.d. (waaronder zand) en granen of meelsoorten.

De vestiging van risicovolle bedrijven is uitgesloten en ten aanzien van luchtkwaliteit moet worden voldaan aan het stand still-beleid van de gemeente Velsen. Bij een eventuele aanvraag omgevingsvergunning milieu of een melding op grond van het Activiteitenbesluit zal worden getoetst of aan het stand still-beleid kan worden voldaan. Voor wat betreft geluid dient een toekomstig bedrijf aan te tonen dat haar activiteiten passen binnen de geluidszone ingevolge de Wet geluidhinder rondom industrieterrein Tata Steel.

Verder is het transport van goederen over wegen buiten het terrein naar de Energiehaven beperkt mogelijk. Er wordt geen eigen ontsluitingsweg voorzien en al het vervoer per as moet over het Tata Steel terrein. Hiervoor is zeer beperkte capaciteit beschikbaar. Ook is er binnen de planperiode geen concreet zicht op wijziging van deze situatie. Transport van goederen dient dan ook plaats te vinden over vaarwegen. Uit de definitie voor kadegebonden bedrijven blijkt ook de afhankelijkheid van transport over vaarwegen.

Ook zal een toekomstig bedrijf moeten aantonen dat zij kan voldoen aan de landelijke wetgeving rondom stikstof. In het MER is berekend welke stikstofruimte er op dit moment binnen de huidige regelgeving beschikbaar is voor het plangebied. De bestemming 'Bedrijf' is samen met de 'lichterlocatie' aangewezen als gezoneerd industrieterrein.

Tot slot zijn binnen de bestemming regels opgenomen voor de maximale bouwmogelijkheden. Voor het bouwen van gebouwen geldt een maximum oppervlak van 5.000 m². Hiervan kan worden afgeweken voor het realiseren van tijdelijke overkappingen ten behoeve van de opslag van goederen. De maximale bouwhoogte van bebouwing en overkappingen bedraagt 20 meter. Voor lichtmasten geldt een bouwhoogte van 10 meter, waarbij onder voorwaarden gedurende de dagperiode het gebruik van lichtmasten met een bouwhoogte van maximaal 50 meter zijn toegestaan. Deze lichtmasten mogen niet leiden tot lichthinder op lichtggevoelige functies zoals woningen en beschermde diersoorten (zoals vogels en vleermuizen die gebruik maken van de trekroute langs de kust). Voor de avond en nachtperiode is daarvoor een voorwaarde opgenomen.

Artikel 4 Groen

De westelijke rand van het plangebied maakt geen onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland. Om die reden is er voor gekozen om die delen die niet tot bedrijventerrein horen te bestemmen als 'Groen'. Binnen deze bestemming zijn primair groenvoorzieningen, voet- en fietspaden, speelvoorzieningen en oevers toegestaan.

Artikel 5 Water

Deze hoofdbestemming is gebruikt voor het water van het Noorderbuitenkanaal. Binnen de bestemming vallen o.a. ook oevers, kaden, laad- en losplaatsen en aanlegsteigers. In de planregels is rekening gehouden met bouwwerken, bijvoorbeeld met signaleringsfunctie ten behoeve van de scheepvaart.

De nieuwe lichterlocatie is aangeduid met de aanduiding 'specifieke vorm van water - lichteren'. Het lichteren van (zee)schepen is beperkt tot een jaarlijks maximum van 3,2 miljoen ton droge bulkgoederen.

Artikel 6 Waarde - Archeologie

Omdat er in het bestemmingsplangebied een hoge trefkans geldt, is de dubbelbestemming Waarde - Archeologie opgenomen. Uit nader onderzoek blijkt dat tot -18,90 NAP geen beperkingen op bodemroerende ingrepen hoeven worden opgelegd vanwege archeologie. Deze conclusie is verwerkt in de regels behorende bij de bestemming Waarde - Archeologie. Hetzelfde geldt voor werken en werkzaamheden.

Artikel 7 Waterstaat - Waterkering

De gronden die onderdeel vormen van het kustfundament hebben de dubbelbestemming "Waterstaat - Waterkering" Doel is de gronden met deze dubbelbestemming te beschermen zodat ze altijd, buiten de functie van onderliggende bestemming, hun waterstaatkundige functie kan vervullen.

5.2.4 Algemene regels

In de algemene regels zijn regels opgenomen waarvan het wenselijk is om deze ten behoeve van de leesbaarheid en raadpleegbaarheid van het bestemmingsplan in één keer op één plaats in de planregels weer te geven. Zo kunnen in het plan naast de bestemmingsspecifieke aanduidingen ook gebiedsaanduidingen voorkomen die in meerdere bestemmingen gelegen zijn. Deze zijn opgenomen in de algemene regels. In de algemene regels zijn verder de anti-dubbeltelregel, de algemene gebruiksregels, de algemene afwijkingsregels en algemene wijzigingsregels opgenomen.

5.2.5 Overgangs- en slotregels

Het afsluitende hoofdstuk bevat de Overgangs- en slotregels. De overgangsregel is - evenals de anti-dubbeltelregel - opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening en dus voor alle bestemmingsplannen verplicht om over te nemen. In de Slotregel wordt aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

In artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is vastgelegd dat inzicht gegeven moet worden over de uitvoerbaarheid van het plan. De ontwikkelingen die concreet mogelijk gemaakt worden binnen het bestemmingsplan moeten (economisch) uitvoerbaar zijn en gerealiseerd kunnen worden.

6.1 Grondexploitatiewet (Grex)

Op grond van de Grondexploitatiewet (GREX) is het mogelijk dat in het kader van de bestemmingsplanwijziging een exploitatieplan moet worden vastgesteld door de gemeenteraad. De centrale doelstelling van de Grondexploitatiewet, zoals opgenomen als afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening, is om in de situatie van particuliere grondexploitatie te komen tot een verbetering van het gemeentelijk kostenverhaal en de versterking van de gemeentelijke regie bij locatieontwikkeling.

Het uitgangspunt van de Grondexploitatiewet is dan ook dat gemeenten een verplichting hebben tot kostenverhaal. Dit betekent, dat een gemeente de gemaakte kosten op de particuliere grondeigenaar moet verhalen in het geval deze eigenaar tot een ontwikkeling van de gronden overgaat. De gemeente mag hier bovendien niet meer van afzien.

Op grond van artikel 6.12, tweede lid Wro kan van de verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan worden afgezien, indien (globaal) sprake is van de volgende factoren:

  • Het verhaal van de kosten van de grondexploitatie is anderszins verzekerd.
  • Het bepalen van een fasering en/of het vastleggen van locatie-eisen is niet noodzakelijk.

Op 16 april 2020 is door het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, de provincie Noord-Holland, gemeente Velsen, Tata Steel, Zeehaven IJmuiden en Port of Amsterdam het convenant ondertekend voor de ontwikkeling van de Energiehaven. In navolging hierop worden tussen de ontwikkelaars en de gemeente een anterieure overeenkomst gesloten. Port of Amsterdam en Zeehaven IJmuiden voeren namens de overige convenantpartners de exploitatie van de Energiehaven. De kosten zijn daarmee voldoende verzekerd.

6.2 Planschade

Middels het afsluiten van een anterieure overeenkomst worden de mogelijke kosten voor planschade volledig gedekt.

Hoofdstuk 7 Inspraak en overleg

7.1 Inspraak

Het gemeentebestuur streeft naar draagvlak bij belanghebbenden en maatschappelijke organisaties voor de uitvoering van dit bestemmingsplan. Daarom hecht het gemeentebestuur veel belang aan de dialoog over dit bestemmingsplan. Dit hoofdstuk over de 'maatschappelijke uitvoerbaarheid' gaat nader in op de maatschappelijke dialoog die in het kader van het bestemmingsplan zal plaatsvinden.

Resultaten van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro, de inspraakreacties en de zienswijzen zullen hieronder nog verwerkt worden.

7.2 Vooroverleg

PM