direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Westlaan
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0453.BP1002WESTLAAN1-O001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Bij uitspraak van 9 oktober 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State het bestemmingsplan Velserbroek vernietigd voor zover dit betreft de bestemming wonen ter plaatse van het perceel aan de Westlaan 35 en de gemeenteraad opgedragen een nieuw besluit te nemen. Met dit bestemmingsplan wordt invulling gegeven aan deze verplichting. Er wordt ingezet op op de ontwikkeling van een klein appartementengebouw (Urban Villa), en een woning die daar los van komt te staan.

Het plan is beoogd op de hoek van de Westlaan en de Dammersweg. De locatie valt binnen de bestemming Wonen van het bestemmingsplan Velserbroek (onherroepelijk 18-4-2018). De bestemming staat wonen toe, waarbij het aantal woningen per bouwvlak niet meer mag bedragen dan het aantal bestaande woningen ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan Velserbroek, tenzij anders is aangegeven ter plaatse van een aanduiding.

Op het perceel aan de Westlaan 35 staat reeds een woning binnen het bouwvlak waar de Urban Villa en de woning ook mogelijk wordt gemaakt. Een aanduiding waarop is vermeld dat meer woningen zijn toegestaan ontbreekt. Ook geldt er een maximum bouwhoogte van 10 meter, dit is niet hoog genoeg voor de realisatie van de Urban Villa. Het voorliggende plan is opgesteld om extra woningen mogelijk te maken. Met voorliggend plan wordt er invulling gegeven aan nieuw aanbod van levensloopbestendige woningen in de heersende krappe woningmarkt.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied grenst aan het perceel aan de Westlaan 35 ter hoogte van de kruising Dammersweg - A.Molletstraat, zie onderstaande figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP1002WESTLAAN1-O001_0001.png"

Figuur 1-1 : Satteliet foto van plangebied. Grenzen van plangebied zijn bij benadering met rode lijnen weergegeven.

Ten zuidwesten, noorden en oosten van het plangebied liggen woningen. In het zuidoosten ligt het recreatiegebied Westbroekplas.

1.3 Vigerende plannen

Het plangebied heeft de bestemmingen 'Wonen', 'Tuin' en 'Water' en valt grotendeels binnen het bestemmingsplan Velserbroek 2008 en deels binnen het bestemmingsplan Velserbroek 2018. De bestemming wonen staat woningen toe, echter het aantal woningen mag niet meer bedragen dan het aantal bestaande woningen wat ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan Velserbroek aanwezig was (tenzij anders aangeven met een aanduiding).

Ook geldt er een maximale bouwhoogte van 10 meter en zijn ondergrondse parkeergarages alleen toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage'. Figuur 1-2 en figuur 1-3 laten een uitsnede van de verbeelding van bestemmingsplan Velserbroek 2008 en Velserbroek 2018 zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP1002WESTLAAN1-O001_0002.png"

Figuur 1-2: Uitsnede verbeelding van bestemmingsplan Velserbroek 01-11-2008

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP1002WESTLAAN1-O001_0003.png"

Figuur 1-2: Uitsnede verbeelding van bestemmingsplan Velserbroek 01-11-2018

De geplande Urban Villa en de woning passen niet binnen de genoemde regels van het vigerend bestemmingsplan omdat bij vaststelling van dit plan reeds een woning aanwezig was en nu het initatief is om meer appartementen bij te bouwen. Ook passen de Urban Villa en de woning niet in het bouwvlak en passen deze ook niet volledig binnen de bestemming wonen.

De initiatiefnemer heeft er in overleg met de gemeente Velsen voor gekozen om middels voorliggend bestemmingsplan de nieuwbouw mogelijk te maken.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 van de toelichting wordt de huidige situatie in het plangebied beschreven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 het beleidskader het Rijk, de provincie en de gemeente Velsen uiteen gezet. In hoofdstuk 4 wordt het plan beschreven. Hoofdstuk 5 gaat over de omgevingsaspecten die voor dit plangebied relevant zijn. Hoofdstuk 6 beschrijft de juridische opzet waarbij de plankaart en planregels worden besproken. Tot slot volgt in hoofdstuk 7 een beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan en de resultaten van de inspraak en overleg.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Bestaande situatie

Het plangebied is momenteel bebouwd en onbebouwd erf. In de huidige staat er staan drie gebouwen op de herontwikkelingslocatie, twee stallen en een kapberg. Het zuidelijk gelegen gebouw wordt geheel gesloopt en vervangen voor een nieuw woongebouw. Een deel van het gebouw dat in het midden staat gesloopt tot aan de erfgrens(zie figuur 2-3). De kapberg zal met behoud van de originele architectonische structuur op de huidige locatie worden vernieuwd of vervangen. Deze zal in de nieuwe situatie dienen als bergingsruimte. In figuur 2-1 is een luchtfoto van het plangebied te zien. Figuur 2-2 is een weergave van het plangebied vanaf de Dammersweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP1002WESTLAAN1-O001_0004.png"

Figuur 2-1: luchtfoto van de omgeving van het plangebied. Het plangebied is bij benadering met rode belijning weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP1002WESTLAAN1-O001_0005.png"

Figuur 2-2: Foto van het plangebied vanaf de Dammersweg

Het plangebied is als volgt begrensd:

  • de Dammersweg in het zuiden
  • de A. Molletstraat in het oosten
  • de watergang ten zuiden van de woningen aan de H. Reptonstraat.
  • de gebouwen en de erfgrens van de Westlaan 35.

De kadastrale erfgrenzen zijn in figuur 2-3 te zien. Perceelnummers 4597, 4598 en 4599 zijn in eigendom van de initiatiefnemer ter ontwikkeling van de Urban Villa.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP1002WESTLAAN1-O001_0006.png"

Figuur 2-3: Kadastrale erfgrenzen van plangebied.

2.2 Stedenbouwkundige structuur

De ruimtelijke structuur van Velserbroek wordt gekenmerkt door een centrale parkstrook die het centrumgebied verbindt met de Westbroekplas. Velserbroek is hiermee te typeren als een stedelijk woonmilieu met één sterk, leidend groenelement. Rondom de parkzone bevinden zich diverse plandelen of buurten van de wijk. Verschillende waterlopen, langzaam verkeersroutes en de hoofdontsluitingen voor de auto structureren het overige deel van de wijk. De wijk is zeer waterrijk opgezet en bovendien gebouwd in hoge dichtheden.

Bij de ontwikkeling van Velserbroek heeft de nadruk gelegen op het realiseren van eengezinswoningen om gezinnen een mogelijkheid te geven wooncarrière te maken. Naast eengezinswoningen zijn er op een aantal plekken in de woonkern gestapelde woningen gerealiseerd in de vorm van appartementen, deze zijn te vinden aan de zuidoostrand van Velserbroek.

Het plangebied ligt in lijn met de bovengenoemde zuidoostrand van Velserbroek. Hier is ten noordoosten van het plan reeds een bijzondere bebouwingsrand gerealiseerd, die de Westbroekplas afzoomt maar ook zodanig transparant is dat er vanuit Velserbroek contact is met het water. Deze bebouwingsrand aan de J. Bijhouwersstraat en de L. Springerstraat bestaat uit 12 vrijstaande gebouwen, ook wel Urban Villa's genoemd. Deze Urban Villa's verschillen allemaal van architectuur. Door de stedenbouwkundige uitgangspunten en een uniforme inrichting van de buitenruimte is er samenhang verkregen. In figuren 2-4 en 2-5 zijn impressies van de bestaande Urban Villa's te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP1002WESTLAAN1-O001_0007.png"

Figuur 2-4: Urban Villa's aan de J. Bijhouwersstraat en L. Springersstraat gezien vanaf de Dammersweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP1002WESTLAAN1-O001_0008.png"

Figuur 2-5: Urban Villa's

De Urban Villa's zijn eenzelfde rooijlijn geplaatst en hebben een maximale bouwhoogte van 15 meter. Ook is middels het bestemmingsplan Velserbroek geregeld dat deze Urban Villa's binnen het bouwvlak zijn toegestaan. Met de positie van deze bouwvlakken is geregeld dat er een minimale onderlinge afstand van ca. 25 meter tot elke Urban Villa bestaat. Ook hebben de Urban Villa's ongeveer hetzelfde bouwvolume.

Voor deze gerealiseerde Urban Villa's is destijds een programma van eisen opgesteld. Het doel van dit programma was in een vrije architectuur opgave toch samenhang te verkrijgen in onder meer maatvoering, onderlinge afstand en bebouwingsgrenzen. Dit is deels vertaald naar het bestemmingsplan.

De invulling van voorliggend plan moet als een voortzetting van de reeks van de 12 Urban villa's gezien worden. Het programma van eisen van de bestaande Urban Villa's is ook van toepassing op dit bestemmingsplan. Het exacte programma voor de nieuwe Urban villa, zoals die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, kan vanwege de locatie-eigenschappen nog enigszins afwijken. In Hoofdstuk 4 wordt daarop nader ingegaan.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI)

De nationale omgevingsvisie is op het moment van schrijven van voorliggende bestemmingsplan nog in

ontwerp. De ontwerp NOVI heeft wel al ter inzage gelegen waarbij bedrijven, overheden en particulieren

de mogelijkheid hebben gekregen om zienswijzen in te dienen. Deze zijn in het eerste kwartaal van

2020 verwerkt. Daarna zal de definitieve NOVI worden vastgesteld.

De NOVI komt voort uit de Omgevingswet, die naar verwachting in 2021 in werking treedt. Het

uitgangspunt van de nieuwe aanpak van deze wet is dat ingrepen in de leefomgeving in samenhang

plaatsvinden. Zo kunnen bij (gebieds)ontwikkelingen beter en meer geïntegreerde keuzes worden

gemaakt.

Vier prioriteiten

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Het

Rijk wil op nationale belangen sturing en richting geven. Dit komen samen in vier prioriteiten:

1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie

Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering en moet in 2050

klimaatbestendig en waterrobuust zijn. Om dit te bereiken moeten er maatregelen in de leefomgeving

getroffen worden zoals het behouden en aanleggen van voldoende groen en wateropslag in de steden.

Ook moet Nederland in 2050 een duurzame energievoorziening hebben. Dit kan onder andere

gerealiseerd worden door de aanleg van zonnepanelen en windmolens. Windmolens op zee hebben de

voorkeur, maar ook op het land zijn ze nodig. Door de windmolens waar mogelijk zo veel mogelijk te

clusteren wordt versnippering over het landschap voorkomen en kan de ruimte zo efficiënt mogelijk

worden benut. Participatie en invloed van bewoners is daarbij erg belangrijk. Zonnepanelen moeten eerst op daken en gevels worden geplaatst voordat er over wordt gegaan op het plaatsen van zonnepanelen in het landschap.

Ook zet het Rijk zich in voor het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op

nationale schaal.

2. Duurzaam economisch groeipotentieel

Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende

economie in 2050. Om deze positie te bereiken en te handhaven zijn goede verbindingen via weg, spoor, lucht, water en digitale netwerken vereist. Ook zijn nauwe samenwerkingsverbanden met internationale partners belangrijk, ook op defensieterrein.

Het Rijk zet in op het creëren van een innovatief vestigingsklimaat met een goede quality of life: een

leefomgeving die inwoners volop voorzieningen biedt op het gebied van wonen, bewegen, recreëren,

ontmoeten en ontspannen. Het uitgangspunt is wel dat de economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair. Dit moet worden bereikt door duurzame energiebronnen te gebruiken en productieprocessen te veranderen zodat men niet langer afhankelijk is van fossiele bronnen.

3.Sterke en gezonde regio's

In steden en stedelijke regio's zijn veel nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. De voorkeur is om

deze locaties binnenstedelijk te realiseren, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden

blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Tegelijk moet de leefbaarheid

en klimaatbestendigheid in steden en dorpen verbeterd worden. Dit houdt in: schone lucht, voldoende

groen, water en publieke voorzieningen waar mensen kunnen bewegen, ontspannen en samenkomen.

Daarbij hoort een uitstekende bereikbaarheid en toegankelijkheid, ook voor mensen met een handicap.

De leefomgevingskwaliteit- en veiligheid moet toenemen. Dit betekent dat voorafgaand aan nieuwe

ontwikkelingen helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit- en veiligheid stelt en welke maatregelen er nodig zijn wanneer er voor nieuwe ontwikkelingslocaties wordt gekozen. Zo blijft

de gezondheid geborgen. Niet alleen groei heeft aandacht in de NOVI. Er wordt ook aandacht besteed

aan het versterken van de vitaliteit en leefbaarheid in krimpregio's.

4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame

kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. Dit levert ook een noodzakelijke positieve bijdrage aan het verbeteren van de biodiversiteit. Bodemdaling moet worden aangepakt. Verhoging van het waterpeil is in bepaalde veenweidegebieden op termijn noodzakelijk. Met de betrokken regio's en gebruikers wordt afgesproken waar en hoe deze aanpassingen zorgvuldig moeten worden uitgevoerd. In alle gevallen wordt er ingezet op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.

Afwegingsprincipes

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is

combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er

scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie

afwegingsprincipes:

  • 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI zoekt het Rijk naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte.
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere.
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Met de bouw van de Urban Villa wordt er ingezet op woningbouw die aansluit op de leefomgeving en omgevingskwaliteit van Velserbroek. Dit wordt gedaan op een duurzame manier waardoor het aansluit op de prioriteiten van de NOVI.

3.1.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Om in te spelen op

ontwikkelingen en uitdagingen in dit kader heeft het Rijk op 13 maart 2012 de Structuurvisie

Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De SVIR is van kracht zolang de NOVI nog niet is

vastgesteld.

De SVIR kent drie hoofddoelen:

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijke economische structuur van Nederland.
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat.
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Uit deze drie hoofddoelen komen onderwerpen voort die van nationaal belang zijn. Structuurvisies hebben geen bindende werking voor andere overheden dan de overheid die de visie heeft vastgesteld. De nationale belangen uit de structuurvisie die juridische borging vragen, worden daarom geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en zorgt voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf. Er zijn daarbij in totaal 13 nationale belangen opgesteld waarvoor Rijksbeleid is voorgeschreven.

Deze zijn als volgt:

  • 1. Rijksvaarwegen
  • 2. Project Mainport ontwikkeling Rotterdam
  • 3. Kustfundament
  • 4. Grote rivieren
  • 5. Waddenzee en waddengebied
  • 6. Defensie
  • 7. Hoofdwegen en hoofdspoorwegen
  • 8. Elektriciteitsvoorziening
  • 9. Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen
  • 10. Ecologische hoofdstructuur
  • 11. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament
  • 12. IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte)
  • 13. Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde

Het Rijk gaat er vanuit dat de nationale ruimtelijke belangen die via wet- en regelgeving opgedragen

worden aan andere overheden door hen goed worden behartigd. Waar de Amvb Ruimte (Barro)

bepalingen bevat gericht op gemeentelijke bestemmingsplannen gaat het Rijk er vanuit dat deze

doorwerking krijgen. Het Rijk zal de bestemmingsplannen dan ook niet (tijdens de vaststellingsprocedure) toetsen op een correcte doorwerking van nationale ruimtelijke belangen. Wel zal het Rijk door middel van systeem- of themagerichte onderzoeken achteraf nagaan of

bestemmingsplannen aan nationale wet- en regelgeving voldoen.

Dit bestemmingsplan voorziet in het mogelijk maken van woningbouw. Geen van de in het Barro opgenomen onderwerpen heeft invloed op dit bestemmingsplan.

3.1.3 Structuurvisie Randstad 2040

Op 5 september 2008 heeft het kabinet de structuurvisie Randstad 2040 vastgesteld. Bij de

structuurvisie gaat het om een integraal toekomstperspectief dat richting kan geven aan de integrale

rijksinzet in de Randstad met oog voor de lange termijn op het gebied van onder meer wonen, werken,

infrastructuur, water, natuur en landschap. De structuurvisie draagt niet alleen bij aan de ambitie een

duurzame en concurrerende topregio te ontwikkelen, maar ook aan een 'mooi Nederland'. De lange

termijnvisie en de richting die het kabinet (samen met de regio) kiest, focust op fysiek-ruimtelijke

onderwerpen, maar beperkt zich niet tot de ruimtelijke ordening alleen. Niet-fysieke onderwerpen die in

belangrijke mate bijdragen aan de nagestreefde duurzame en concurrerende Randstad worden

geagendeerd in de visie. Het gaat dan bijvoorbeeld om bevordering van de sociale cohesie, vergroting

van de arbeidsparticipatie, kennis en innovatie.

In het kader van de structuurvisie moeten strategische keuzes worden gemaakt met betrekking tot:

  • klimaatbestendigheid van de laaggelegen delta;
  • ruimtelijke investeringsstrategie;
  • groenblauwe structuur als raamwerk voor verstedelijking;
  • verstedelijkingsstrategie;
  • bereikbaarheid in relatie tot ruimtelijke ontwikkeling;
  • ruimtelijk-economische typering en structuur;
  • toekomst van Schiphol.

De realisatie van voorliggend plan komt tegemoet aan de beleidsdoelen van de structuurvisie. Er kan geconcludeerd worden dat dit bestemmingsplan in overeenstemming is met het Rijksbeleid.

3.1.4 Besluit Ruimtelijke ordening (Bro)

Bij alle ruimtelijke plannen streeft het Rijk naar zorgvuldige afwegingen en heldere besluitvorming. Dit doet het Rijk via het Bro. Het besluit bevat bepalingen over de inrichting en de beschikbaarstelling van planologische besluiten. Daarnaast bevat het besluit onder andere bepalingen over de vormgeving, inhoud en motivering van ruimtelijke plannen, de watertoets, overgangsrecht voor bestaande gebouwen, bouwwerken of bestaand gebruik, het afhandelen van planschadeverzoeken alsmede bepalingen over het exploitatieplan en subsidieregelingen. Indien en voor zover deze bepalingen mede relevant zijn voor dit project wordt hieraan voldaan.

Ladder van duurzame verstedelijking

De Ladder voor duurzame verstedelijking (Ladder) is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik uit het Bro. Er moet voldaan worden aan een motiveringsvereiste als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Er dient aangetoond te worden of er sprake is van: 1) een stedelijke ontwikkeling en 2) of deze nieuw is.

1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?

Een stedelijke ontwikkeling wordt gekenmerkt als: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'

In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Bestaat de stedelijke ontwikkeling uit de toevoeging van een gebouw, dan ligt de ondergrens 'in beginsel' bij een bruto-vloeroppervlakte van minder dan 500 m2. Door de toevoeging van 'in beginsel' bij iedere ondergrens, lijkt de Afdeling duidelijk te willen maken dat geen sprake is van 'harde' ondergrenzen. De ontwikkeling staat 692 m2 aan woningbouw toe dus is er sprake van een stedelijke ontwikkeling.

2.Is de stedelijke ontwikkeling nieuw?

De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet dan worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd. Het voorliggend bestemmingsplan maakt meer bebouwing mogelijk dan in het bestemmingsplan 'Velserbroek' gerealiseerd kon worden. Er is daarom sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Hieronder wordt ingegaan op het toepassen van de ladder.

Behoefte

Als het plan voor woningbouw voorziet in een behoefte en gepland is binnen bestaand stedelijk gebied dan wordt er voldaan aan de ladder. Als bestaand stedelijk gebied wordt aangemerkt: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing voor wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, ook de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'. Gezien de ligging van het projectgebied in binnen de rooilijn van de dorpsrand Velserbroek kan er geconcludeerd worden dat het projectgebied in bestaand stedelijk gebied ligt. Volgens het Regionaal actieprogramma Zuid-Kennemerland/IJmond 2016-2020 is er behoefte ca 5.000 extra middel dure koopwoningen. Daartoe is er voor de gemeente Velsen een woningbouwprogramma van 872 woningen toegewezen. Voorliggend plan voldoet aan de woningbouwbehoefte in de regio Velsen.

Er wordt voldaan aan de ladder van duurzame verstedelijking.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Noord-Holland 2050

Op 19 november 2018 hebben de Provinciale Staten de Omgevingsvisie Noord-Holland 2050 vastgesteld. In de Omgevingsvisie geeft de provincie aan welke provinciale belangen een rol spelen bij de ruimtelijke ordening in Noord-Holland. De visie laat in algemene zin zien wat de ontwikkelprincipes zijn voor de hele provincie om een hoge leefomgevingskwaliteit te bieden.

Ambities

Het leidende principe van de Omgevingsvisie NH2050 is de balans tussen economische groei en

leefbaarheid. Een gezonde en veilige leefomgeving die goed is voor mens, plant én dier. Onder de

hoofdambitie, balans tussen economische groei en leefbaarheid, zijn samenhangende ambities

geformuleerd. Hierbij komen de volgende thema's aan bod:

Leefomgeving:

  • Klimaatverandering : een klimaatbestendig en waterrobuust Noord-Holland.
  • Gezondheid en veiligheid: het behouden en waar mogelijk verbeteren van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving. Dit betreft bodem,water, lucht, omgevingsveiligheid, geluidsbelasting en ontwikkeling in de ondergrond.
  • Biodiversiteit en natuur: biodiversiteit in Noord-Holland vergroten, ook omdat daarmee andere doelen zoals een gezonde leefomgeving kan worden bereikt.

Gebruik van leefomgeving:

  • Economische transitie: een duurzame economie, met innovatie als belangrijke motor. De provincie biedt ruimte aan ontwikkeling van circulaire economie, duurzame landbouw, energietransitie en experimenten.
  • Wonen en werken: vraag en aanbod van woon- en werklocaties moeten beter met elkaar in overeenstemming zijn. Woningbouw moet vooral in en aansluitend op de bestaande verstedelijkte gebieden worden gepland, in overeenstemming met de kwalitatieve behoeftes en trends. Duurzaamheid van de totale voorraad is het uitgangspunt.
  • Mobiliteit: Inwoners en bedrijven van de provincie Noord-Holland verplaatsen producten of personen effectief, veilig en efficiënt waarbij negatieve gevolgen van mobiliteit op het klimaat, gezondheid, natuur en landschap steeds nadrukkelijk meegewogen worden. De provincie zet zich in voor het verwerken van mobiliteitsopties die hieraan bijdragen zoals goede OV-verbindingen, uitstekende infrastructuur voor alle modaliteiten en technologische innovatie.
  • Landschap: het benoemen, behouden en versterken van unieke kwaliteiten van diverse landschappen en cultuurhistorie.

Energietransitie:

De ambitie voor de energietransitie is dat Noord-Holland als samenleving in 2050 volledig

klimaatneutraal en gebaseerd is op hernieuwbare energie. De provincie bied de ruimte aan

noodzakelijke energietransitie en de daarvoor benodigde infrastructuur. Daarbij wordt tevens rekening

gehouden met de ambities voor verstedelijking en landschap.

5 bewegingen met ontwikkelprincipes

Naast de ambities worden in de Omgevingsvisie vijf samenhangende bewegingen geschetst.

Bewegingen die laten zien hoe de provincie omgaat met opgaven die op de samenleving afkomen en die zij willen faciliteren. Hiertoe zijn een aantal ontwikkelprincipes en randvoorwaarden meegegeven. Het gaat om de volgende vijf bewegingen:

  • 1. Dynamisch schiereiland: hierin is het benutten van de unieke ligging van Noord-Holland, te midden van water, leidend.
  • 2. Metropool in ontwikkeling: hierin wordt beschreven hoe de Metropoolregio Amsterdam steeds meer als één stad functioneert.
  • 3. Sterke kernen, sterke regio's: gaat over de ontwikkeling van centrumgemeenten die de gehele regio waarin ze liggen vitaal houden.
  • 4. Nieuwe energie: benut de economische kansen van de energietransitie
  • 5. Natuurlijk en vitaal landelijke omgeving: hierin staan het ontwikkelen van natuurwaarden en een economisch duurzame agrarische sector centraal.

Met de ontwikkeling van de Urban Villa wordt, met inachtneming van de bovengenoemde

doelen voldaan aan de omgevingsvisie van de provincie Noord-Holland. In hoofdstuk 4 en 5 wordt nader onderbouwd in hoeverre het plan aansluit op de ambities, bewegingen en ontwikkelprincipes van de omgevingsvisie.

3.2.2 Provinciale ruimtelijke verordening structuurvisie (Prvs)

De Provinciale ruimtelijke verordening structuurvisie (Prvs) is het aangewezen instrument als het gaat om algemene regels over de inhoud van gemeentelijke bestemmingsplannen. De Prvs is een van de instrumenten vanuit de Wet ruimtelijke ordening. De regels in de Prvs vloeien voort uit de Structuurvisie Noord-Holland 2040 welke inmiddels is omgezet naar de Omgevingsvisie Noord-Holland 2050. Vanuit de nieuwe omgevingsvisie die is vastgesteld in 2018 is de provincie ook nog van plan om een nieuwe Omgevingsverordening vast te stellen. Deze is echter op het moment van schrijven nog in concept. In paragraaf 3.2.3 wordt daar nader op ingegaan. Volgens de planning wordt de Omgevingsverordening NH2020 op 29 juni 2020 door Provinciale Staten vastgesteld. Daarom is op het moment van schrijven van voorliggend plan de Prvs nog leidend.

De Prvs schrijft voor waaraan bestemmingsplannen en beheersverordeningen moeten voldoen. De

provincie kan gemeenten via de verordening verplichten om hun bestemmingsplannen aan te passen.

Gemeenten kunnen op hun beurt ontheffing aanvragen. Uiteraard moet het provinciale belang de inzet

van de verordening rechtvaardigen.

Het uitgangspunt van de wet is dat bevoegdheden ter doorwerking van het ruimtelijke beleid zoveel

mogelijk proactief worden ingezet, maar complementair staan reactieve instrumenten zoals overleg,

zienswijze en zo nodig een reactieve aanwijzing ook ter beschikking om doorkruising van provinciaal

beleid te voorkomen.

In de Prvs zijn regels omtrent de inhoud van en de toelichting op bestemmingsplannen opgenomen. Het

gaat daarbij over onderwerpen in zowel het landelijke als het bestaand bebouwd gebied van

Noord-Holland waar een provinciaal belang mee gemoeid is. Bij ontwikkelingen waarvoor een ontheffing

noodzakelijk is (met name in landelijk gebied) moet rekening worden gehouden met de in de Prvs

gestelde kwaliteitseisen. Bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen moet er voldaan worden aan artikel 5a van de Prvs. Artikel 5a sluit aan op de wettelijk verplichte toepassing van de Ladder voor Duurzame Verstedelijking, zoals vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Dit is reeds toegelicht in artikel 3.1.4.

Er kan geconcludeerd worden dat het bestemmingsplan aansluit op het provinciale beleid van de

provincie Noord-Holland omdat er binnen de grenzen van het BBG gebouwd wordt.

3.2.3 Omgevingsverordening NH2020

De belangrijkste onderwerpen uit de Omgevingsvisie zijn verankerd in de nieuwe Omgevingsverordening Noord-Holland. Deze vervangt alle bestaande verordeningen die betrekking hebben op de leefomgeving zoals de Provinciale Ruimtelijke Verordening, de Provinciale Milieuverordening, de Waterverordeningen en de Wegenverordening.

Doel en uitdaging

De provincie wil een eenvoudiger, duidelijker en meer integraal systeem van regels. Met meer ruimte voor lokaal en regionaal maatwerk en bestuurlijke afwegingsruimte. Om dat te bereiken stelt de provincie samen met haar partners de Omgevingsverordening op.

Voor de provincie betekent dit een andere, nieuwe manier van werken. Ook de regels worden op een nieuwe manier opgesteld. De nieuwe regels richten zich op het ‘hoe’: hoe kom je tot een goede fysieke leefomgeving? De fysieke leefomgeving staat voor alles wat mensen zien, voelen en ruiken zoals gebouwen, wegen, parken, bossen, rivieren en een schone lucht. Voorheen richtten de regels zich vooral op het ‘wat’: wat mag niet en welke uitzonderingen gelden? Het gaat dus meer om het doel en minder om het middel. In de Omgevingsverordening NH2020 worden daarvoor de eerste stappen gezet.

Het eindconcept van de Omgevingsverordening NH2020 is 1 september door Provinciale Staten vastgesteld.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Ontwikkelingsbeeld Noordvleugel 2040

In het Ontwikkelingsbeeld Noordvleugel 2040 voor Metropoolregio Amsterdam (MRA) wordt op regionale

schaal verwoord en verbeeld welke ruimtelijke opgaven er in de regio zijn. Het Ontwikkelingsbeeld is

bedoeld als basis voor de in komende jaren op te stellen structuurvisies van de verschillende overheden

in de Noordvleugelregio. De ambitie is om de Noordvleugel van de Randstad in de komende decennia te ontwikkelen tot een Europese metropool. Het succesvol verder ontwikkelen van de Noordvleugel moet

gericht zijn op het creëren van een hoogwaardig en duurzaam leef- en woonmilieu waar bedrijven,

bewoners en bezoekers zich graag willen vestigen en willen verblijven. Het behoud, de versterking en de ontwikkeling van de groenblauwe structuur is van wezenlijk belang voor de kwaliteit van de regio. De

ordeningsprincipes: bundeling, intensivering, diversiteit en verbinding, zijn bepalend voor de toekomstige ruimtelijke structuur van de metropolitane regio. Deze ordeningsprincipes zijn vertaald naar 7 concrete acties opgesteld die samen de uitvoeringsagenda vormen. Dit zijn:

1. Ruimte geven aan wonen en werken.

2. Slimmer en Innovatiever werken.

3. De Leefkwaliteit verbeteren.

4. Transitie naar een schone economie.

5. Beter verbinden.

6. Klimaatbestendig maken.

7. De MRA wendbaarder maken.

Het mogelijk maken van woningbouw in voorliggend bestemmingsplan past binnen het ontwikkelingsbeeld van de Metropoolregio Amsterdam.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Visie op Velsen 2025

In deze visie ligt het accent op kennisrijke industrie: doorontwikkelde bestaande industrieën en initiatieven (kennisintensief worden van haven en staal, offshore-industrie), ontwikkeling van kenniscentra op deze terreinen en ontwikkeling van nieuwe werkgelegenheid op het gebied van duurzame energie (waterenergie) en samenwerking met wetenschappelijke instituten op deze terreinen. Spin-off is de ontwikkeling van IJmuiden tot een stad met een metropool karakter, aantrekkelijk als dynamische haven en avontuurlijke kustplaats.

De andere kernen hebben grotendeels hun eigen dorpse karakter behouden. Er is in bestaande woningbouw geïnvesteerd, een enkele kern is uitgebreid. De sociale cohesie hier is groot; mensen kennen elkaar, de wijken organiseren gezamenlijk activiteiten, het verenigingsleven bloeit, vrijwilligers zijn redelijk makkelijk te vinden. De gemeente vindt de initiatieven vanuit de gemeenschap belangrijk en stimuleert betrokkenheid van de inwoners door regelmatig te overleggen met bewonersgroepen en belangengroepen. De gemeente realiseert zich dat een vitale gemeente gebaat is bij een vitale woongemeenschap met een goede sociale cohesie.

De groeiende welvaart biedt de gemeente de ruimte om hier ook voldoende ondersteuning voor te bieden. Aangezien eigenlijk alle voorzieningen in en rond IJmuiden zijn gevestigd, beperken de voorzieningen in de andere kernen zich tot basisvoorzieningen. Door de instroom van nieuwe jonge gezinnen is het leerlingenaantal gegroeid, zodat iedere kern over eigen basisonderwijs beschikt. Waar mogelijk is dit geclusterd met kinderopvang, sportvoorzieningen en gezondheids-, zorg- en welzijnscentra.

Conclusie: het plangebied maakt de inbreiding van woningbouw in Velserbroek mogelijk. De nieuwe bewoners kunnen hierbij aansluiten bij het bloeiende verenigingsleven en onderdeel uitmaken van de sociale cohesie in het dorp.

3.4.2 Structuurvisie Velsen 2025

De structuurvisie Velsen is de integrale visie op de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente. De structuurvisie is in 2016 vastgesteld en bevat het ruimtelijk beleid tot en met 2025.

De structuurvisie Velsen 2025 is de integrale visie op de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente. De structuurvisie moet niet worden gezien als een blauwdruk voor de toekomst, maar als een kompas waarmee de gemeente de koers bepaalt. De structuurvisie zet de stip op de horizon in 2040, toont de ruimtelijke vertaling tot 2025 en laat de uitvoering zien in een uitvoeringsprogramma. Verder is de structuurvisie niet alleen een toetssteen maar vooral ook een inspiratiebron voor nieuwe initiatieven.

Velsen is door de strategische ligging en meerdere samenwerkingsverbanden verknoopt met een zeer sterke regio. Binnen de MRA neemt Velsen een bijzondere positie in. Dit geldt zeker voor IJmuiden, dat met de zeesluis in het Noordzeekanaal, de poort van Amsterdam vormt. De structuurvisie spreekt zich uit over de (gewenste) kernkwaliteiten van de gemeente. Daarbij gaat het vooral om die kwaliteiten die van ‘metropolitaan’ niveau zijn en dus ook iets toevoegen aan de Metropoolregio Amsterdam (MRA). Het is belangrijk om die kwaliteiten aan elkaar te koppelen door goede verbindingen. De structuurvisie legt ook de verbinding met de regio, met mensen en met verleden en toekomst.

De metropolitane functies onderscheiden Velsen van de rest van de MRA. Zodoende zijn ze de basisingrediënten waarmee de bestaande kernkwaliteiten van Velsen kunnen worden omschreven. De volgende vijf kernkwaliteiten zijn onderscheiden.

  • 1. Velsen is de nautische toegangspoort
  • 2. Velsen is de slimme werkplaats/techport
  • 3. Velsen is het nationaal park
  • 4. Velsen is het actieve landschap
  • 5. Velsen is de duinstad en landgoed

Het ruimtelijk raamwerk zet de te behouden/versterken kernkwaliteiten en de te verbeteren onderlinge verbindingen op de kaart en toont de gewenste ontwikkelrichting voor de verschillende deelgebieden binnen de gemeente. Het ruimtelijk raamwerk laat de ‘stip op de horizon’ zien waar de gemeente naar toe wil, op weg naar 2040.

De locatie Westlaan 35 is in de structuurvisie 2025 op de kaart 'wonen'(p.54) aangeduid als "Woningbouwlocatie in uitvoering". Zie onderstaande afbeelding uit de structuurvisie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP1002WESTLAAN1-O001_0009.png"

Figuur 3-1: Uitsnede structuurvisie 2025 gemeente Velsen. Het plangebied is als woningbouwlocatie aangegeven.

3.4.3 Woonvisie 2025

De gemeenteraad heeft 2020 de Woonvisie 2040 ‘Fijn wonen voor iedereen’ vastgesteld. De woonvisie schetst de gewenste woonsituatie in Velsen in 2040.

Velsen wil een aantrekkelijke woongemeente zijn voor alle inkomensgroepen met een goede mix van woningtypen en woonvormen, verspreid over alle woonkernen. Daarvoor is het noodzakelijk dat er woningen worden bijgebouwd, rekening houdend met het huidige tekort, de bevolkingsprognoses en de gewenste differentiatie. Zo kan de gemeente huidige en nieuwe inwoners een goede start en passende wooncarrière bieden. Ook als ze een zorgvraag hebben. We zetten daarbij in op efficiënt ruimtegebruik waarbij de leefbaarheid, in alle opzichten, een belangrijk aspect is. Verdichting en verstedelijking blijven daarbij belangrijk, mits dit de kwaliteit van de openbare ruimte verbetert en er voldoende aandacht is voor groen, verkeer en parkeren. Ingezet wordt daarnaast op verduurzaming en de circulaire economie.

Bouwprogramma: Diversiteit in bezit en grootte

Voor een gedifferentieerd aanbod hanteert de gemeente Velsen bij locaties waar woningen aan de voorraad worden toegevoegd een op de woonkern toegespitst bouwprogramma.

In Velserbroek wordt er uitgegaan van minimaal 30% sociale huur, 30% (betaalbare/middeldure koop en/of markthuur) en 40% vrije invulling.

Met de bouw van de Urban Villa worden betaalbare appartementen aangeboden in het hogere segment. Die keuze is mede ingegeven door de gemeentelijke wens tot een hoogwaardige stedenbouwkundige en architectonische afronding van de rand van de wijk. Dit past, mede omdat het om zeer beperkte aantallen gaat in relatie tot de opgave, binnen de gemeentelijke doelstellingen.


Voor ieder woningbouwproject (herstructurering en uitbreiding) gaat de gemeente uit van een minimaal gemiddeld gebruiksoppervlak van 60 m2 op projectniveau om tegemoet te komen aan de trend van kleiner wonen, zonder alleen kleine woningen toe te voegen. Doordat voorliggend bestemmingsplan ruimte geeft voor een gevarieerd programma wordt diversiteit nagestreefd. Daarnaast wordt het behouden van de bestaande kapberg nagestreefd om zo de cultuurhistorische waarden van het perceel te behouden.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

Bij het perceel Westlaan 35 ingeklemd tussen de Dammersweg en de A. Molletstraat wordt met voorliggend bestemmingsplan de realisatie van nieuwbouw mogelijk gemaakt. Het programma voorziet in zijn totaliteit in:

  • a. één Urban villa met 7 tot 10 zelfstandige appartementen verdeeld over maximaal vier bouwlagen (en eventueel een half verdiepte parkeergarage) en bijbehorende bergingen op de begane grond;
  • b. één vrijstaande woning;
  • c. de bij voornoemde zaken behorende gemeenschappelijke ruimte, bestaande uit, groen, parkeervoorzieningen (waarvan in ieder geval het bezoekersdeel openbaar toegankelijk dient te zijn), etc. die te allen tijde een privaat karakter zal houden en geen onderdeel gaat uitmaken van de openbare ruimte;
  • d. de waterbergingsopgave in de openbare ruimte.


Begin 2019 heeft een Omgevingsconsultatie plaatsgevonden. Daarbij is aan omwonenden verzocht te reageren op een stedenbouwkundige inrichtingsschets. Deze is te zien in figuur 4-1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP1002WESTLAAN1-O001_0010.png"

Figuur 4-1: Inrichtingsschets voorgelegd aan omwonenden bij de Omgevingsconsultatie

Uit de Omgevingsconsultatie is naar voren gekomen dat men hechten aan de handhaving van de bestaande begrenzingen van het gebied. In het bijzonder dus handhaving van het bestaande water. Omwonenden hechten aan groen en spraken een voorkeur uit voor ondergrondse parkeeroplossingen.


In de aanpassing van het plan wordt daaraan tegemoet gekomen door he bestaande water te handhaven en de mogelijkheid voor een ondergrondse parkeeroplossing en bergingen onder het gebouw in plaats van losstaand ter plaatse van de huidige kapberg nadrukkelijk open te houden.


Verder viel uit de Omgevingsconsultatie op te maken dat omwonenden geen voorstander waren van een Urban Villa, noch van ontsluiting van de Urban Villa op de woonwijk via de A. Molletstraat. Gelet op de door de gemeente beoogde stedenbouwkundige en verkeersstructuur kan niet aan die wensen tegemoet worden gekomen.


De voorgenomen bouw van een woning langs de Dammersweg ontmoette geen bezwaar.

De omgevingsconsultatie heeft geleid tot de bijstelling van de stedenbouwkundige opzet. Een uitwerking hiervan is te zien in figuur 4-2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP1002WESTLAAN1-O001_0011.png"

Figuur 4-2: Stedenbouwkundige schets Urban Villa Westlaan

Het plan zal worden gerealiseerd conform deze stedenbouwkundige uitgangspunten. De Urban Villa zal worden ontsloten door een brug of een dam met duiker over het water langs de A. Molletstraat. De woning wordt ontsloten via de Westlaan.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

5.1 Bedrijven en milieuzonering

Beleidsmatig kader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet bij een nieuw initiatief rekening worden gehouden met de belangen van gevestigde bedrijven en met een goed woon-en leefklimaat van de omgeving. Milieuzonering is het aanbrengen van een noodzakelijke ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies ter bescherming of vergroting van de leefkwaliteit. De Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft hiervoor een handreiking opgesteld: de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' (2009). Hierin zijn afstanden opgenomen voor verschillende vormen van hinder, zoals geur, stof, geluid en gevaar.

Methodiek

In de publicatie worden bedrijfsactiviteiten ingedeeld in zes categorieën, variërend van lichte tot zeer zware milieuhinder. Per milieucategorie zijn richtafstanden tot hindergevoelige functies opgenomen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in twee gebiedstypen: een rustige woonwijk en een gebied met een menging van functies. In tabel 5-1 zijn deze richtafstanden weergegeven. Deze afstanden zijn gebaseerd op de mate van verspreiding van geluid, stof, gevaar en geur.

Milieu-
categorie  
Richtafstanden in 'rustige woonwijk'   Richtafstanden in 'gemengd gebied'  
1   10 meter   0 meter  
2   30 meter   10 meter  
3.1   50 meter   30 meter  
3.2   100 meter   50 meter  
4   200 meter   100 meter  
4.2   300 meter   200 meter  
5   500-1.000 meter   300-700 meter  
6   1.500 meter   1.000 meter  

Tabel 5-1: Richtafstanden per milieucategorie.

Gezien het landelijke en dorpse karakter van de omgeving van het plangebied kan er gesteld worden dat de richtafstanden in 'rustige woonwijk' gehanteerd moeten worden.

Beschouwing

In de omgeving van het plangebied zijn enkele bedrijven gevestigd. De woningen die mogelijk worden gemaakt middels voorliggende onderbouwing zijn milieugevoelige objecten. Voorkomen moet worden dat milieuhinder van bedrijven een negatieve invloed heeft op de woonomgeving, of dat omgekeerd de bedrijvigheid wordt belemmerd door de aanwezigheid van woningen in de directe nabijheid.

De woningen die in dit plan mogelijk worden gemaakt betreffen een milieugevoelige functie. In dit kader is bekeken of een goed rust-/woonklimaat kan worden gegarandeerd. In tabel 5-2 is samengevat welke hinder veroorzakende functies in de nabije omgeving van het projectgebied zijn gelegen.

Nr   Omschrijving   Afstand   Categorie   Richtafstand rustige woonwijk  
1   Veestal Oostlaan 2 ; houden van overige graasdieren (SBI 0145)   102 meter   3.1   50 meter  

Figuur 5-2: Samenvatting hinderveroorzakende functies

De Veestal aan de Oostlaan 2 ligt buiten de richtafstand van 100 meter, zie figuur 5-1 in paragraaf 5.2. Hierbij wordt er dus voldaan aan de richtlijnen.

Daarnaast zal nieuwbouw van voorliggend plan eventuele toekomstige grondgebonden agrarische bedrijfsexploitatie niet belemmeren. Dit is omdat er in het verleden eerder maatgevende nieuwbouw is gerealiseerd op kortere afstand dan voorliggend plangebied van de Oostlaan 2 is gesitueerd. Toevoeging van de nieuwe woningen leidt dus niet tot een verzwaring van eisen te stellen aan een eventueel nieuw te vestigen bedrijf op de locatie Oostlaan nr. 2.

Een aspect wat eventuele toekomstige uitbreiding van de agrarische bedrijfsexploitatie aan de Oostlaan 2 belemmert is het bestemmingsplan 'Van der Aart' (2011) waarin het perceel is bestemd als 'Agrarisch met waarden- Natuurwaarde'. Daarbij mogen nieuwe gebouwen alleen binnen het bouwvlak worden gebouwd. Alle bestaande bouwvlakken zijn al bebouwd, het bestemmingsplan laat dus geen reeële mogelijkheden tot uitbreiding toe.

Er kan dus geconcludeerd worden dat het realiseren van woningen binnen het voorliggend plangebied in het kader van bedrijven en milieuzonering geen belemmeringen heeft.

Conclusie

In het kader van bedrijven- en milieuzonering is voorliggend bestemmingsplan uitvoerbaar.

5.2 Geur

Wettelijk kader

De Wet geurhinder en veehouderij (verder: Wgv) is op 1 januari 2007 in werking getreden en bevat het toetsingskader voor omgevingsvergunningen milieu met betrekking tot het aspect geurhinder afkomstig van dierenverblijven van veehouderijen.


De regels die voortkomen uit de Wgv zijn niet alleen bepalend voor de (uitbreidings)mogelijkheden van veehouderijen in het milieuspoor, maar ook bij de vraag of geurgevoelige objecten in ruimtelijke ordeningsbesluiten mogelijk kunnen worden gemaakt. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zogenaamde 'omgekeerde werking' aangenomen, wat blijkt uit de uitspraak van 24 oktober 2012 (zaaknummer 20110789/1/R3).


Beschouwing

De Milieudienst IJmond heeft over de vergunde situatie van de voormalige veehouderij aan de Oostlaan 2 het volgende bericht:

"De veehouderij valt onder het BARIM. De gemeente Haarlem heeft op 24 mei 1995 een vergunning verleend (nr. Mil//DRM/95/93), voor het houden van de volgende dieren ten behoeve van een slagerij: (slagerij maakt geen deel uit van de inrichting):

  • 50 runderen, waarvan 3-6 mannelijk,
  • 10 runderen, jongvee
  • 3 pony's
  • 10 schapen.


De aanvraag behorende bij de deze vergunning, ingediend op 12-12-1994 geldt thans als oprichtingsmelding voor het Activiteitenbesluit"

Er is alleen voor schapen een geuremissiefactor vastgesteld van 7,8 odour units per m3 lucht per dier. Op het moment dat in een veehouderij diercategorieën met en zonder geuremissiefactor worden gehouden, maar slechts een beperkt aantal dieren wordt gehouden met een geuremissiefactor, zijn de vaste afstanden voor diercategorieën zonder geuremissiefactor maatgevend. In dit geval mag van vaste afstanden worden uitgegaan.

De afstanden voor andere dieren zonder geuremissiefactor staan in artikel 4 lid 1 Wet geurhinder en veehouderij (Wvg) en zijn:

  • 100 meter binnen de bebouwde kom
  • 50 meter buiten de bebouwde kom

Het gaat hierbij om de ligging van het geurgevoelig object, in dit geval de nieuwbouw die mogelijk wordt gemaakt aan de Westlaan. Deze ligt binnen de bebouwde kom van Velserbroek. De afstand tussen de stal aan de Oostlaan 2 en de nieuwbouw aan de Westlaan dient dus 100 meter te bedragen.

Zie in de figuur hieronder een weergave van de afstanden tussen de stallen, de nieuwbouw in het plangebied en de bestaande woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP1002WESTLAAN1-O001_0012.png"

Figuur 5-1: Afstanden tussen plangebied en gebouwen aan de Oostlaan 2.

De opslagschuur op de locatie Oostlaan nr. 2 met een maximum toegestane goothoogte van 3 meter en bouwhoogte van 4 meter ligt op een kortste afstand van ca. 75 meter van de nieuwbouw. Het toegestane bouwvolume laat geen ruimte voor herontwikkeling van (nieuwe)stallen voor grond gebonden agrarische activiteiten. De loods is geen dierverblijf en realisatie van nieuwe veestallen is niet mogelijk binnen het toegestane bouwvolume. Deze opslagloods vormt geen belemmering voor de nieuwbouw binnen het plangebied.

De voormalige veestal met overkapping staat op 102 meter van de nieuwbouw. Daarmee vormt geuremissie vanuit deze stal zelfs als deze zou worden hergebruikt geen belemmering voor de nieuwbouw. Terwijl ook voor dit grotere bouwvlak met maximale bouwhoogte van 6 meter en 4 meter goothoogte geldt dat herontwikkeling ten behoeve van veestal binnen het toegelaten bouwvolume geen reële optie is.

In het kader van (her)ontwikkeling of uitbreiding van het agrarische bedrijf aan de Oostlaan 2 leidt de nieuwbouw in het plangebied niet tot beperkingen omdat bestaande woningen al binnen de 100 meter geurcontour zijn gelegen (zie figuur 5-1, dit betreft ca 77 meter). Dit maakt het voor het bedrijf planologisch onmogelijk om het bedrijf uit te breiden.

Met deze afstanden wordt voldaan aan de afstanden tussen geurgevoelige objecten en de geurbelastende veehouderij conform het Wvg.


Conclusie

Ten aanzien van het aspect geur is dit bestemmingsplan uitvoerbaar.

5.3 Verkeer en parkeren

Inleiding

In het belang van een goede ruimtelijke ordening moet sprake zijn van een aanvaardbare afwikkeling van alle soorten verkeer. Bij ruimtelijke planning dienen verkeerskundige aspecten afgewogen te worden, omdat deze van grote invloed zijn op de het doelmatig functioneren van verschillende functies. Wanneer nieuwe ontwikkelingen worden gepland, is het van belang te onderzoeken welke effecten dit heeft op de verkeerskundige situatie om zo nodig passende maatregelen te kunnen nemen.

In het kader van parkeren is bij het projectgebied het paraplubestemmingsplan 'Parkeren Velsen' van kracht waarin regels zijn opgenomen ten aanzien van parkeren en laden en lossen. Het uitgangspunt is dat bij nieuwe ontwikkelingen (nieuwbouw, verbouw en functiewijziging, voor zover daarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen nodig is, of een omgevingsvergunning voor het gebruiken in strijd met het bestemmingsplan) er voldoende parkeerplaatsen en ruimte voor laden en lossen op eigen terrein beschikbaar moet zijn.

Om te beoordelen wat 'voldoende' parkeerplaatsen zijn heeft de gemeente Velsen de nota 'Parkeernormenbeleid 2015' vastgesteld. Deze beleidsregels hebben betrekking op het stellen van een eis tot het aanbrengen van parkeer-/stallingsruimte voor auto's op eigen terrein. Ze hebben ook betrekking op de wijze van bepalen van de hoeveelheid benodigde parkeerplaatsen, in verband met aanvragen voor alle activiteiten, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid Wabo.

Beschouwing

Ontsluiting

De te realiseren Urban Villa wordt met een brug of een dam of duiker over de bestaande watergang ontsloten via de A. Molletstraat. Er is via de A. Molletstraat, de L. Brownstraat en de D. Marotstraat een verbinding naar de Dammersboog en de Velserbroeksedreef. Via deze wegen kan men zowel het winkelcentrum als de gebiedsontsluitingswegen bereiken. Op circa 450 meter afstand van het plangebied is een halte aanwezig op de buslijn richting IJmuiden.

De separate woning wordt ontsloten via de bestaande ontsluiting op de Westlaan.

Parkeren

Volgens het parkeerbeleid van de gemeente Velsen geldt er voor de appartementen in de Urban Villa een parkeernorm van 1,5 parkeerplaatsen per gestapelde woning/appartement (91-120 m2). Voor de in totaal 10 appartementen zijn er 15 parkeerplaatsen nodig.

Deze parkeervraag wordt binnen het plangebied opgelost in de vorm van een parkeerkelder en een naastgelegen parkeerterrein. Er worden totaal 16 parkeerplaatsen gerealiseerd, waarmee wordt voldaan aan de parkeernorm.

Verkeersaantrekkende werking

Het plan maakt 10 woningen mogelijk waardoor het aantal verkeersbewegingen van en naar het plangebied enigszins toeneemt. Op basis van CROW-publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' kan de verkeersaantrekkende werking worden bepaald. Bij het bepalen van de verkeersaantrekkende werking zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd.

Als stedelijkheidsgraad is 'weinig stedelijk' aangehouden, waarbij de woningen zijn gelegen in 'rest bebouwde kom'. De aangehouden categorie conform de genoemde CROW-publicatie betreft 'koop, appartement, midden'. Dit resulteert in de volgende verkeersaantrekkende werking:

Functie   Aantal   CROW-norm   per   Totaal  
Wonen   10   min. 5,6- max. 6,4   Woning   56- 64  

Tabel 5-3: Verkeersaantrekkende werking CROW

Op basis van de rekentool van CROW zijn er gemiddeld 60 verkeersbewegingen per etmaal te verwachten door de realisatie van 10 appartementen. Deze beperkte toename van het aantal verkeersbewegingen leidt niet tot problemen met de verkeersafwikkelingen via de bestaande wegenstructuur.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling wat betreft verkeer en parkeren haalbaar en uitvoerbaar is.

5.4 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader

Het doel van de Wet milieubeheer - hoofdstuk 5.2 luchtkwaliteitseisen, is het beschermen van mensen tegen de negatieve gevolgen van luchtverontreiniging op de gezondheid. De wet bevat grenswaarden voor de stoffen zwaveldioxide (SO2), stikstofoxiden (NOX), stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10), lood (Pb), koolmonoxide (CO) en benzeen. De normen gelden overal in de buitenlucht en niet alleen ter plekke van gevoelige bestemmingen. In de praktijk blijken er vooral grenswaardenoverschrijdingen te zijn voor PM10 en NO2.

Het begrip NIBM speelt een belangrijke rol in de regelgeving voor luchtkwaliteit en is uitgewerkt in het Besluit 'Niet in betekende mate' bijdragen en de Regeling 'Niet in betekende mate' bijdragen. Projecten die 'niet in betekende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreinigingen, hoeven niet meer afzonderlijk getoetst te worden aan de wettelijke luchtkwaliteitsnormen (in de vorm van grenswaarden). In de regeling NIBM is een aantal activiteiten, zoals projecten tot 1.500 woningen met één ontsluitingsweg (3.000 met twee ontsluitingswegen), tot 100.000 m2 kantooroppervlakte met één ontsluitingsweg (200.000 m2 met twee ontsluitingswegen) en intensieve veehouderijen (afhankelijk van het aantal dieren), bij voorbaat aangemerkt als niet in betekenende mate.

Beschouwing

Het project omvat de bouw van in totaal 10 woningen. Dit valt ruim onder de grens van 1.500 woningen voor NIBM-activiteiten. Het project draagt daarom niet in betekende mate bij aan de luchtkwaliteit van het gebied en hoeft ook niet afzonderlijk getoetst te worden aan de wettelijke kwaliteitsnormen.

Desalniettemin is het in het kader van goede ruimtelijke ordening wenselijk om te toetsen of de luchtkwaliteit in de omgeving van het plangebied aanvaardbaar is voor het realiseren van nieuwe woningen.

Het nationale samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) volgt de jaarlijkse de ontwikkeling van de luchtkwaliteit in heel Nederland. Daartoe is de NSL monitoringstool ontwikkeld.

Binnen de monitoringstool zijn verschillende toetspunten vastgelegd waar de luchtkwaliteit ter plaatse wordt gemeten. Het dichtsbijzijnde toetspunt ligt aan de Slaperdijkweg, op ongeveer 250 meter afstand tot het plangebied.

In de tabel hieronder is samengevat welke waarden er op het dichtsbijzijnde toetspunt zijn berekend en hoe deze zich verhouden tot de wettelijke grenswaarden en/of de advieswaarden van de World Health Organisation (WHO).

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP1002WESTLAAN1-O001_0013.png"

De grenswaarden in het gebied worden niet overschreden en dus is de luchtkwaliteit aanvaardbaar voor het realiseren van gevoelige functies zoals woningen.

Conclusie

Het planvoornemen is in het kader van luchtkwaliteit haalbaar en uitvoerbaar.

5.5 Geluidhinder

Wettelijk kader

De Wet geluidhinder (Wgh) biedt een toetsingskader voor het geluidniveau op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen. De wet kent een ondergrens, de zogenaamde voorkeursgrenswaarde. Wanneer de geluidbelasting lager is dan deze waarde, zijn de voorwaarden die de Wet geluidhinder stelt aan het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen niet van toepassing. Daarnaast is er in de wet een bovengrens opgenomen, de maximaal toelaatbare geluidbelasting. Indien de geluidbelasting hoger is dan deze waarde, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen in principe niet mogelijk. Wanneer de geluidbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximaal toelaatbare geluidbelasting ligt, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen aan beperkingen gebonden en alleen onder voorwaarden mogelijk. Dit wordt een 'hogere waarde' genoemd ('hoger' in de zin van hoger dan de voorkeursgrenswaarde) en wordt via een formele procedure vastgelegd.

Wegverkeerslawaai

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) artikel 74 hebben alle wegen een geluidzone. Uitzondering hierop zijn woonerven en straten met een maximumsnelheid van 30 km/u, deze zijn niet zoneplichtig. In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet de geluidsbelasting van deze wegen echter wel boordeeld worden.

Beschouwing

Gezien de lage etmaalintensiteit op de 30 km/uur wegen van gemiddeld 60 motorvoertuigen (zie paragraaf 5.3) kan er op basis van de onderstaaande geluidskaarten van de Omgevingsdienst IJmond aannemelijk worden gemaakt dat de geluidbelasting op de omliggende geluidgevoelige bestemmingen niet hoger zal zijn dan 48 dB. In het kader van een goede ruimtelijk ordening wordt dit gezien als "goed".

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP1002WESTLAAN1-O001_0014.png"

Figuur 5-1: Gemeentelijk Wegverkeerslawaai Lden (bron: Omgevingsdienst IJmond). Het plangebied is bij benadering met een ster aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP1002WESTLAAN1-O001_0015.png"

Figuur 5-2: Wegverkeerslawaai cumulatief (Lden) (bron: Omgevingsdienst IJmond). Het plangebied is bij benadering met een ster aangegeven.

Conclusie

In het kader van geluid is het planvoornemen uitvoerbaar.

5.6 Externe veiligheid

Wettelijk kader

Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Voor inrichtingen is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) het relevante beleidskader, voor buisleidingen is dit het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Het beleid voor transportmodaliteiten staat in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Binnen het beleidskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen verder uitgewerkt.

Plaatsgebonden Risico (PR)

Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6/jaar-contour (welke als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten aanwezig zijn of geprojecteerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-6/jaar-contour niet als grenswaarde, maar als een richtwaarde.

Groepsrisico (GR)

Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een calamiteit. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt begrensd door de 1% letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald): de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen.

In het Bevi, het Bevb en het Bevt is een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Bij deze verantwoordingsplicht dient het bevoegd gezag op een juiste wijze de toename en ligging van het groepsrisico te onderbouwen en te verantwoorden. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan of het groepsrisico in de betreffende situatie aanvaardbaar wordt geacht. Bij de verantwoording van het groepsrisico dient het bevoegd gezag advies in te winnen bij de veiligheidsregio. De verantwoordingsplicht van het groepsrisico dient naast de rekenkundige hoogte van het groepsrisico, dat berekend wordt door middel van een kwantitatieve risicoanalyse (QRA).

Beschouwing

Vanwege een hogedruk gasleiding die ten zuiden van het plangebied ligt is er een rapportage opgesteld die deze gasleiding in relatie tot externe veiligheid beschouwd. Deze rapportage is in Bijlage 1 bij deze toelichting bijgevoegd. De ligging van deze aardgastransportleiding is weergegeven in figuur 5-3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP1002WESTLAAN1-O001_0016.png"

Figuur 5-3: Ligging van het plangebied (rood) ten opzichte van de hoge druk aardgastransportleiding (lichtblauw).

Om het risiconiveau van deze hogedruk aardgastransportleiding te bepalen zijn risicoberekeningen uitgevoerd.

Voor de berekening van het risiconiveau van de leidingen zijn twee situaties berekend:

  • bevolking op basis van de vigerende omgevingssituatie (huidige situatie);
  • bevolking op basis van het voorliggende bestemmingsplan (toekomstige situatie).

De onderhavige ruimtelijke procedure voorziet in het planologisch mogelijk maken van een appartementengebouw van maximaal tien appartementen. Ook de huidige bestemming is weliswaar wonen, maar binnen dit bouwvlak is alleen de bestaande woning van Westlaan 35 planologisch bestemd.

In de toekomstige situatie wordt de realisatie van maximaal tien appartementen beoogd. Voor de modellering is aangesloten bij het standaard kengetal voor woningen; 2,4 personen per appartement (50% overdag en 100% 's nachts). Dit betekent een toename van de (maximale) personendichtheid in de toekomstige situatie ten opzichte van de huidige situatie.

De personendichtheden binnen het invloedsgebied van de buisleiding zijn op bestemmingsniveau geïnventariseerd, hierbij is gebruik gemaakt van kengetallen uit de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico en PGS 1, deel 6. De dag/nachtfracties en binnen/buiten-fracties zijn gebaseerd op kengetallen zoals standaard vastgelegd. De personendichtheden sluiten aan op de maximale invulling op basis van het bestemmingsplan (zogenaamde bestemmingsplancapaciteit), daarmee is de worstcase-situatie bepaald.

Resultaat plaatsgebonden risico

Uit de berekeningen blijkt dat de leiding geen PR 10-6/jaar-contour heeft. Er wordt daarmee voldaan aan de grens- en richtwaarden ten aanzien van het plaatsgebonden risico.

Resultaat groepsrisico

Het groepsrisico van de leiding bedraagt zowel in de huidige als in de toekomstige situatie 0,0003876 keer de oriëntatiewaarde (0,03876 procent van de oriëntatiewaarde). De voorgenomen ontwikkeling heeft daarmee geen invloed op de maximale waarde van het groepsrisico.

Het groepsrisico van een hogedruk aardgastransportleiding wordt berekend per kilometer. De kilometer met het hoogste groepsrisico van de leiding is weergegeven in figuur 5-4. De ligging van de kilometer met het hoogste groepsrisico is in de toekomstige situatie gelijk aan de huidige situatie. Aangezien het plangebied aan de rand van de bepalende kilometer (met bijbehorend invloedsgebied) is gelegen, heeft de voorgenomen ontwikkeling geen effect op de hoogte van het groepsrisico van de leiding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP1002WESTLAAN1-O001_0017.png"

Figuur 5-4: Kilometer met hoogste groepsrisico (groen) in de huidige en toekomstige situatie t.o.v. plangebied (rood)

Een (beperkte) verantwoording van het groepsrisico is conform het Besluit externe veiligheid buisleidingen verplicht in het kader van de ruimtelijke procedure.

PM: Beperkte verantwoording van het GR

Advies ter verhoging van zelfredzaamheid

Brandweer Kennemerland heeft 1 april 2020 advies uitgebracht over het verhogen van de zelfredzaamheid van toekomstige bewoners en bezoekers in het plangebied. Deze zijn hieronder samengevat:

  • 1. (Nood)uitgangen: De aardgastransportleiding ligt aan de zuid-oost zijde van het plangebied. Er moet minimaal één (nood)uitgang aan de noord-west zijde gelegen zijn om zo een mogelijkheid te hebben om van de calamiteit weg te vluchten.
  • 2. Werkzaamheden: indien er na opleveringen van het project werkzaamheden plaatsvinden binnen de belemmeringsstrook van de gasleiding is dit alleen toegestaan als er vooraf communicatie met de bewoners over de werkzaamheden heeft plaatsgevonden en moet afhankelijk van de werkzaamheden evacuatie van de aanwezigen overwogen worden.
  • 3. Risicocommunicatie: Risicocommunicatie over de gasleiding is van belang om de toekomstige bewoners en gebruikers van de bouwwerken in het plangebied voor te bereiden op mogelijke calamiteiten. Bij aankoop van een woning of huur van een appartement moeten nieuwe gebruikers/bewoners gewezen worden op de externe veiligheid risico's. Een kettingbeding kan ervoor zorgen dat ook toekomstige bewoners, na de eerste bewoning, geïnformeerd worden over de risico's.
  • 4. Risicobewustzijn: Draag zorg voor een goede informatievoorziening aan de aanwezige personen, opdat men weet hoe te handelen tijdens een calamiteit. U kunt hierbij denken aan publieke voorlichtingscampagnes als 'Denk vooruit'.
  • 5. Functies: Aangezien het gehele plangebied binnen de letaliteitszone van de gasleiding ligt, niet toestaan dat woningen en of commerciële ruimten een functie krijgen waarbij er sprake is van specifiek gebruik voor of door verminderd zelfredzame personen en/of groepen. Hierbij valt onder andere te denken aan zorgfuncties, kinderopvang, begeleid wonen.

Er dient nog een advies afgegeven worden door de veiligheidsregio.

Conclusie

Er wordt voldaan aan de grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico. Ook bevind het groepsrisico zich in de huidige en toekomstige sitautie onder de oriëntatiewaarde. Er dient in het kader van goede ruimtelijke ordening nog wel een beperkte verantwoording van het groepsrisico plaats te vinden. Deze wordt later aan dit bestemmingsplan toegevoegd. Er wordt niet verwacht dat er hierbij bezwaren naar voren komen.

Het plan is in het kader van externe veiligheid uitvoerbaar.

5.7 Bodemkwaliteit

Wettelijk kader

Artikel 3.1.6 van het Besluit Ruimtelijke Ordening geeft aan dat in het kader van de uitvoerbaarheid van

een ruimtelijk plan onderzoek verricht dient te worden naar de (te verwachten) bodemkwaliteit in het

projectgebied door het raadplegen van beschikbare bodemgegevens. Een nieuwe bestemming mag pas worden toegekend als is aangetoond dat de bodem geschikt is (of geschikt te maken is) voor de nieuwe bestemming. Tevens moeten nieuwe bodemverontreinigingen worden voorkomen en indien er toch bodemverontreinigingen ontstaan, moet de bodem direct worden gesaneerd.

Beschouwing

Om de bodemkwaliteit in het plangebied in kaart te brengen is er een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Deze staat in Bijlage 2 van deze toelichting.

Opbouw en zintuiglijke waarnemingen

Uit de boorprofielen blijkt dat de bodem tot minimaal de geboorde diepte van 0,7 m -mv uit zand bestaat. Onder de zandlaag bevindt zich afwisselend klei- en veenlagen, gevolgd door een zandlaag dat tot minimaal de geboorde diepte van 2,5 m -mv aanwezig is. In de bodem zijn in de bovengrond bodemvreemde bijmengingen aan-getroffen.

Grond

Algemene kwaliteit

De bovengrond is maximaal licht verontreinigd met zware metalen en PAK. De veen ondergrond is plaatselijk matig verontreinigd met nikkel en overwegend licht verontreinigd met kobalt en molybdeen. De klei en zand ondergrond zijn niet verontreinigd.

Asbest

Op de locatie is zowel op het maaiveld als in de contactzone (0,0 – 0,5 m -mv) visueel geen asbest aangetroffen of analytisch aangetoond boven de detectielimiet. De locatie is niet verontreinigd met asbest.

PFAS

Conform het landelijk beleid voldoet de onderzochte grond op basis van de PFAS gehalten aan kwaliteitsklasse 'Wonen' of beter. Conform het beleid van Provincie Noord-Holland is er geen sprake van een verontreiniging met PFAS.

Hergebruik grond (indicatief)

De onderzochte grond voldoet op basis van de onderzochte stoffen uit het NEN-pakket en PFAS (toetsing landelijk beleid) aan klasse 'industrie' of beter.

Grondwater

Het grondwater is maximaal licht verontreinigd met de parameters waarop is geanalyseerd.

Op basis van de resultaten van dit onderzoek is de voorlopige beoordeling dat geen veiligheidsklasse van toepassing is en bij de voorgenomen werkzaamheden kan worden volstaan met het treffen van 'basishygiënische maatregelen'. Het bestemmingsplan is daarom uitvoerbaar.

Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

5.8 Water

Wettelijk kader

In Nederland heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de watertoets. De watertoets houdt in dat bij het maken van ruimtelijke plannen al in een vroeg stadium bekeken moet worden wat de gevolgen zijn voor water en de ruimtelijke ordening. De watertoets is een proces waarbij overleg wordt gevoerd met de waterbeheerder. De waterbeheerder stelt in dit proces de kaders vast en geeft een wateradvies voor verschillende waterhuishoudkundige aspecten. De watertoets resulteert uiteindelijk in een waterparagraaf, die in de toelichting van het ruimtelijke plan wordt opgenomen.

Beschouwing

Het watertoetsproces voor het project 'Westlaan' is op 16 april 2020 digitaal doorlopen via www.dewatertoets.nl. Het Hoogheemraadschap van Rijnland is via deze weg van de ruimtelijke ontwikkeling op de hoogte gesteld.

Peilgebied

Het plangebied bevindt zich in de Velserbroekpolder, binnen peilvak GH-020.HW03 (vastpeil -1,17 m NAP) en peilvak GH-020.02.2 (vastpeil -1,32 m NAP). Het peilverschil tussen het hoogwaterpeil en het laagwaterpeil bedraagt 15 centimeter en is daarmee gering. Het hoogwater peilvak omsluit ca. 4.000 m2. Zie de begrenzing van het peilvak in de figuur hieronder.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP1002WESTLAAN1-O001_0018.png"

Figuur 5-6: Peilvak GH-020-HW03. De Lichtblauwe lijn is de grens van het betreffende hoogwater peilvak.

Nagenoeg elk peilvak is voorzien van een peilschaal en/of drukopnemer om het gevoerde peil te controleren. Er is hier geen gemeten (praktijk)peil omdat er slechts enkele belanghebbenden zijn. Het Hoogheemraadschap van Rijnland handhaaft dit peil niet. Er is geen inlaatgemaal, en al tientallen jaren ontbreekt een functionerende alternatieve voorziening (pomp).


Met de nieuwe ontwikkeling wordt het laagwaterpeil, het hoofdpeil, langs de Dammersweg over een afstand van ca. 32 meter uitgebreid. Dat ontmoet geen bezwaar omdat er overigens geen wijziging wordt gebracht in het watersysteem, en dit aansluit bij het praktijkpeil.

Waterkwantiteit

Het Hoogheemraadschap van Rijnland stelt dat bij een toename aan verharding van >500 m2, een compensatie van 15% in oppervlaktewater gerealiseerd moet worden binnen hetzelfde peilgebied. Dan wel er dient op andere wijze te worden voorzien in voldoende vertraging van de afvoer van regenwater naar het oppervlakte water.


Op een wat groter schaalniveau, het niveau van de woonwijk, is ten behoeve van de ontwikkeling compenserend water aangelegd. In het oorspronkelijke bestemmingsplan wordt vermeld 'uitgegaan wordt van een 'open water' oppervlakte van 11 hectare voor de Velserbroek met 6.000 woningen'.


De bouwvlakken staan gezamenlijk een toename van 692 m2 aan verhard oppervlak toe. Daarnaast wordt binnen de bestemming verkeer nog 600 m2 verhard oppervlak toegevoegd. Er wordt verharding toegevoegd, maar anderzijds wordt bebouwd oppervlak verwijderd: een stal, een gedeelte van een stal, en aanwezige oppervlakte verharding behorende bij de oorspronkelijke agrarische bedrijfsvoering.


De totale toename wordt geraamd op ca. 1.292 m2. Dit betekent dat er 194 m2 wateroppervlak gecompenseerd moet worden om aan de bergingseisen en de Keur van het Hoogheemraadschap van Rijnland te voldoen.


Met de realisatie van het voorgenomen ontwerp wordt er ca 300 m2 oppervlaktewater toegevoegd aan het oppervlaktewatersysteem. Dit is een overschot van 106 m2 op de vereiste compensatie. De voorgenomen ontwikkeling heeft een positieve impact op de waterkwantiteit (beschikbare berging) door het realiseren van een ruime hoeveelheid oppervlaktewater. Dit kan tevens als 'budget' voor toekomstige ontwikkelingen op de kavel worden ingezet. Het beheer en onderhoud van deze nieuwe watergang wordt nog met het hoogheemraadschap afgestemd. Het graven van nieuw oppervlaktewater biedt kansen voor de aanleg van natuurvriendelijke/-inclusieve oevers, welke de bijdragen aan een goede waterkwaliteit en het versterken van de biodiversiteit.

Waterkwaliteit

Schoon hemelwater wordt gescheiden ingezameld en loost direct op het omliggende oppervlaktewater.

Vuil water wordt op de perceelsgrens aangeboden en aangesloten op het gemeentelijk VWA-riool. De ontwikkeling biedt een kans om de oevers natuurvriendelijk aan te leggen, om zo de waterkwaliteit te bevorderen. De voorgenomen ontwikkeling heeft geen negatieve impact op waterkwaliteit.

Waterkeringen

Zo'n 200 m ten zuidwesten van de planlocatie bevindt zich de Spaarndammerdijk. Dit is een regionale kering. De planlocatie bevindt zich niet binnen de beschermingszones van de kering.

De voorgenomen ontwikkeling heeft geen negatieve impact op waterkeringen/waterveiligheid.

Beheer en onderhoud

Conform de legger is het oppervlaktewater rondom de planlocatie in beheer van Rijnland. Er zal afstemming met de waterbeheerder plaatsvinden of het te graven oppervlaktewater in het onderhoudsregime van Rijnland wordt opgenomen.

Conclusie

Er wordt ruim voldoende oppervlaktewater gegraven om te voldoen aan de compensatie eis vanuit het uitbreiden van verhard oppervlak. Daarnaast biedt dit kansen voor de aanleg van natuurvriendelijke/-inclusieve oevers, welke de bijdragen aan een goede waterkwaliteit en het versterken van de biodiversiteit. Er zal nog afstemming plaatsvinden over de waterberging, peilbeheer en beheer en onderhoud. Dit is echter geen onoverkoombaar aspect. Het bestemmingsplan is daarom met betrekking tot het aspect water uitvoerbaar.

5.9 Ecologie

Wettelijk kader

De bescherming van natuur in Nederland is vastgelegd in Europese en nationale wet- en regelgeving, waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen soortenbescherming en gebiedsbescherming. Voorheen was de soortenbescherming in Nederland geregeld in de Flora- en faunawet en de gebiedsbescherming in de Natuurbeschermingswet 1998. Sinds 1 januari 2017 zijn de Natuurbeschermingswet, Flora- en faunawet en de Boswet opgegaan in één nieuwe wet: de Wet natuurbescherming.

Wet natuurbescherming

De Wet natuurbescherming heeft tot doel in het wild voorkomende planten- en diersoorten in stand te houden en te beschermen. De wet kent daardoor zowel verbodsbepalingen, gebiedsbescherming als een algemene zorgplicht. De zorgplicht geldt te allen tijde voor alle in het wild levende dieren en planten en hun leefomgeving. De verbodsbepalingen zijn gebaseerd op het 'nee, tenzij'-principe. Alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten zijn in principe verboden, maar er kan worden afgeweken van de verbodsbepalingen middels ontheffingen. Door middel van gebiedsbescherming wordt een beschermingskader geboden voor de flora en fauna binnen aangewezen beschermde gebieden. Hieronder vallen de speciale beschermingszones volgens de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn, gebieden die deel uitmaken van het natuurnetwerk Nederland (NNN, voormalige EHS), beschermde natuurmonumenten en staatsnatuurmonumenten.

Beschouwing soortenbescherming

Ten behoeve van het planvoornemen is er een ecologische quickscan uitgevoerd. Deze is in Bijlage 3 van deze toelichting opgenomen. Een impressie van het onderzochte gebied en de gebouwen is in figuur 5-7 te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP1002WESTLAAN1-O001_0019.png"

Figuur 5-7: Fotografische indruk van de planlocatie en de directe omgeving hiervan. (A); de woning aan de Westlaan 35, (B) de voormalige veestal, (C) schuur en (D) hooimijt.

Binnen het projectgebied zijn geen potenties voor beschermde flora (planten) aangetroffen. In de omgeving (binnen een straal van 3 km) van het planggebied zijn echter wel waarnemingen van beschermde fauna (dieren) bekend. Daarop wordt hieronder nader ingegaan.

Grondgebonden zoogdieren

In de omgeving is onder andere de aanwezigheid van de volgende soorten vastgesteld: boommarter, bosmuis, bruine rat, bunzing, damhert, dwergmuis, egel, haas, hermelijn, huismuis, huisspitsmuis, konijn, mol, Noordse woelmuis, ree, rode eekhoorn, rosse woelmuis, veldmuis, vos en wezel. Voor de volgende soorten geldt dat deze beschermd zijn onder de Wet natuurbescherming en geen vrijstelling geldt in het kader van ruimtelijke ontwikkelingen: boommarter, bunzing, damhert, hermelijn, Noordse woelmuis, rode eekhoorn en wezel. Tijdens het veldbezoek zijn geen sporen aangetroffen van (beschermde) zoogdieren.

Door de afwezigheid van hoge bomen en bosrijke structuren kan de aanwezigheid van de boommarter en rode eekhoorn derhalve worden uitgesloten.

Het plangebied is omringd door water en heeft weinig dekkingsmogelijkheden, waardoor de aanwezigheid van het damhert uitgesloten kan worden.

Tevens kan door de afwezigheid van een rijke ruigte en oevervegetatie de Noordse woelmuis uitgesloten worden.

De bunzing, hermelijn en wezel zijn kleine marterachtige welke voornamelijk voorkomen in kleinschalige landschappen met voldoende afwisselende structuren als bomenrijen, houtwallen, bosschages en begroeide oevers. Dergelijke structuren zijn niet aanwezig in het plangebied en de directe omgeving hiervan. Hierdoor en door de afwezigheid van sporen als uitwerpselen, prenten en prooiresten kan de aanwezigheid van de bunzing, hermelijn en wezel uitgesloten worden.

Gelet op het gebruik van de locatie en de afwezigheid van gunstige migratieroutes in de directe omgeving van de locatie is het aannemelijk dat soorten van de Habitatrichtlijn en niet vrijgestelde Andere soorten niet op de locatie voorkomen. De planlocatie heeft enkel mogelijk een functie voor algemene soorten. Dit betreft met name egel, konijn, mol en veldmuis. Dergelijke soorten zijn dermate opportunistisch dat in de directe omgeving voldoende vergelijkbaar habitat aanwezig is waar ze zich al dan niet tijdelijk kunnen ophouden. Bovendien geldt voor dergelijke algemene soorten vrijstelling in het kader van ruimtelijke ontwikkelingen. Op en rondom de planlocatie zijn geen holen, nesten of sporen aangetroffen die duiden op de aanwezigheid van beschermde zoogdiersoorten die buiten de Verordening uitvoering Wet natuurbescherming van de provincie vallen (zie Wnb art 3.10). Effecten op beschermde zoogdieren zijn uitgesloten.

Vleermuizen

In de omgeving is het voorkomen bekend van onder andere: franjestaart, gewone dwergvleermuis, gewone grootoorvleermuis, laatvlieger, meervleermuis, rosse vleermuis, ruige dwergvleermuis en watervleermuis. Laanvormige bomenrijen, oude bomen met gaten en scheuren, (oude) gebouwen met kieren en spleten en/of structuurrijke groenelementen kunnen een functioneel onderdeel zijn van een vleermuishabitat. Onder de Wet natuurbescherming zijn alle in Nederland voorkomende vleermuizen als Habitatrichtlijnsoorten beschermd.

Tijdens het veldbezoek van de quickscan is de te slopen bebouwing nauwkeurig geinspecteerd op de aanwezigheid van geschikte invliegopeningen. De stal, de schuur en de hooimijt zijn ongeschikt gebleken als rust- en verblijfsplaats voor vleermuizen. Dit komt onder meer door het ontbreken van geisoleerde muren, dakbeschotten en spouwmuren.

Er bestaat echter nog wel een mogelijkheid dat het plangebied gebruikt wordt als foerageergebied en/of vliegroute. Ten gevolge van de beoogde ontwikkeling worden deze niet aangetast. In de luwte van opgaande vegetatie of bebouwing kunnen vliegbewegingen en foerageeractiviteiten van vleermuizen plaatsvinden.

Tijdens de werkzaamheden kunnen negatieve effecten optreden voor passerende en jagende vleermuizen in de directe omgeving als gevolg van lichtgebruik. Vleermuizen kunnen verblind en daardoor gedesoriënteerd raken als gevolg van felle verlichting. Sterk verlichte locaties worden gemeden door vleermuizen.

Tijdens en na de beoogde ontwikkeling dient bij voorkeur geen verlichting te worden toegepast. Bij voorkeur de werkzaamheden uitvoeren tussen zonsopkomst en zonsondergang. Mocht verlichting noodzakelijk zijn dan dient er vleermuisvriendelijke verlichting te worden toegepast.

Vogels

Op de planlocatie en de directe omgeving hiervan zijn tijdens het veldbezoek wilde eenden en zwarte kraaien waargenomen.

Volgens met jaarrond beschermde nesten

Gedurende het veldbezoek zijn geen nesten en/of sporen als braakballen, plukplaatsen, horsten, holen of uitwerpselen aangetroffen van soorten met een jaarrond beschermd leefgebied en/of nestlocatie. In en om de bebouwing zijn geen sporen van uilen met jaarrond beschermde nesten (kerkuil en steenuil) aangetroffen. Op de planlocatie is tevens geen sprake van functioneel leefgebied van uilen en roofvogelsoorten. Ook is de aanwezigheid van de huismus uitgesloten doordat goede nestlocaties ontbreken en er een aantal geclusterde populaties buiten het plangebied zijn onderzocht. De beoogde ontwikkeling leidt niet tot aantasting van groene delen en resulteert niet in afname van essentieel leefgebied.

Voor gierzwaluwen onbreken eveneens goede nestlocaties in het plangebied. Hierdoor kan de aanwezigheid van gierzwaluw op de planlocatie uitgesloten worden. Van overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van jaarrond beschermde nestlocaties en essentiële habitatonderdelen is geen sprake.

Algemene broedvogels

De planlocatie voorziet in beperkt voedselaanbod en structuurrijke schuilgelegenheden voor algemene soorten. De struiken, bomen en bebouwing vormen voor algemene broedvogels zoals merel, duiven en kleine zangvogels geschikte nestlocaties. In de bebouwing zijn een aantal (oude) boerenzwaluw nesten waargenomen. De boerenzwaluw is een echte boerenlandvogel welke zijn nesten in (oude) stallen en schuren bouwt. De beoogde ontwikkeling zal resulteren in een afname van geschikte nestlocaties. Derhalve wordt in de ecologische quickscan geadviseerd na de beoogde ontwikkeling nestkasten op te hangen voor de boerenzwaluw.

Gedurende het broedseizoen zijn de nesten en de functionele leefomgeving van alle vogelsoorten beschermd. Het broedseizoen vangt aan onder bepaalde klimatologische omstandigheden en betreft indicatief de periode 15 maart t/m 15 juli. Ten aanzien van algemene broedvogels en categorie 5 soorten kunnen de werkzaamheden worden opgestart buiten het broedseizoen en/of na het ongeschikt maken van de planlocatie. Indien de beoogde werkzaamheden in het broedseizoen worden opgestart dient de locatie voorafgaand aan de werkzaamheden geïnspecteerd te worden door een ter zake deskundige.

Amfibieën, reptielen, insecten en vissen

Door het ontbreken van geschikt habitat zijn negatieve effecten op beschermde amfibieën, reptielen, insecten en vissen uitgesloten.

Conclusie beschermde soorten

Er zijn geen beschermde soorten bekend in het plangebied.

Als er rekening wordt gehouden met het broedseizoen zijn er geen negatieve effecten te verwachten op broedvogels. In het kader van soortenbescherming is dit bestemmingsplan uitvoerbaar.

Beschouwing beschermde gebieden

Conform de Wet natuurbescherming (Wnb) dient bij activiteiten getoetst te worden of binnen nabijgelegen Natura 2000-gebieden significant negatieve effecten als gevolg van stikstofdepositie kunnen optreden.

In de beslisboom van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (figuur 5-8) zijn de stappen om vergunningsplicht vast te stellen beschreven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP1002WESTLAAN1-O001_0020.png"

Figuur 5-8: Beslisboom vergunningverlening Wnb

De stikstofdepostie als gevolg van de realisatie van voorliggend plan is onderzocht. Dit onderzoek is in Bijlage 4 van deze toelichting opgenomen.

Bij de aanleg en sloop wordt brandstof aangedreven materieel ingezet, dit zorgt voor stikstofemissies en mogelijk deposities in nabijgelegen Natura 2000-gebieden. Daarnaast zorgt de nieuwe situatie voor een verkeersaantrekkende werking, waarbij door de emissies van het verkeer ook mogelijk stikstofdepositie in omliggende Natura-2000 gebieden optreedt.

Uitgangspunten

Realisatiefase

Omdat er nog geen aannemer bekend is voor de aanleg, is er een aanname gedaan voor de materieelinzet op basis van expert judgement. Voor elk van de voorziene activiteiten tijdens de aanlegfase is een inschatting van de inzet van het materieel (uren) en het bijbehorende maximale vermogen bepaald. Hiermee is een emissiemodel opgesteld. Er is uitgegaan van de inzet van Stage IV materieel.

Ook is de inzet van bouwverkeer berekend. De hoeveelheid bouwverkeer is ingeschat op basis van eerdere vergelijkbare projecten en is weergegeven in de tabel hieronder.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP1002WESTLAAN1-O001_0021.png"

Tabel 5-4: Verkeersbewegingen bouwverkeer

De voor het onderzoek relevante verkeerskundige gebiedsontsluiting is aangegeven in figuur 5-9. Hierop is te zien dat de route is doorgetrokken tot aan de dichtstbijzijnde provinciale weg: N208. Vanaf de N208 gaat het verkeer op in het heersend verkeersbeeld en hoeft er geen rekening meer te worden gehouden met extra emissies.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP1002WESTLAAN1-O001_0022.png"

Figuur 5-9: Locatie van werkzaamheden en de route van het bouwverkeer t.o.v. Natura-2000 gebieden.

Gebruiksfase

Omdat de nieuwe woningen gasloos verwarmd gaan worden veroorzaakt de verwarming van de woningen in de gebruiksfase geen emissie. Uiteraard is er wel sprake van een beperkte verkeerstoename. Geraamd is dat het plan een verkeersgeneratie heeft van ongeveer 60 ritten van motorvoertuigen per etmaal. Deze inschatting komt overeen met de CROW kentallen voor verkeersgeneratie voor dit type gebied en woning (zie paragraaf 5.3). Deze voertuigen zijn binnen AERIUS gemodelleerd als licht verkeer, met een ontsluiting zoals aangegeven in figuur 5-10.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP1002WESTLAAN1-O001_0023.png"

Figuur 5-10: Ontsluitingsroute verkeer gebruiksfase

Resultaten

Met de bovenstaande uitgangspunten is er een stikstofdepositie van 0,00 mol/ha/jr berekend. Negatieve effecten op Natura-2000 gebieden zijn daarom uitgesloten.

Conclusie gebiedsbescherming

In het kader van gebiedsbescherming is dit bestemmingsplan uitvoerbaar

Conclusie Ecologie

Er zijn geen beschermde soorten aanwezig in en rondom het plangebied. Ook zijn effecten op beschermde gebieden uitgesloten. Dit bestemmingsplan is in het kader van ecologie uitvoerbaar.

5.10 Archeologie en cultuurhistorie

Wettelijk kader

Erfgoedwet

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Deze wet bundelt meerdere wetten en regelingen op gebied van behoud en beheer van cultureel erfgoed, waaronder de Monumentenwet 1998. Het deel van de Monumentenwet dat betrekking heeft op de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet welke naar verwachting in 2021 in werking treedt. Tot die tijd valt dit onderdeel binnen de overgangsregeling van de Erfgoedwet. Hierin staat dat bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening dient te worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten.

Beschouwing

Cultuurhistorische waardenkaart Provincie Noord-Holland.

Deze kaart geeft inzicht in de archeologische-, historisch-, stedenbouwkundige- en de

historisch-geografische waarden. Cultuurhistorische waarden zijn van belang voor de identiteit, de

herkenbaarheid en het karakter van een gebied of een dorp. De cultuurhistorische waarden moeten in

een vroeg stadium van planontwikkeling worden geïnventariseerd bij het ontwerp worden gebruikt en bij

de vaststelling worden meegewogen. Er moet onderbouwd worden aangegeven op welke wijze het

culturele erfgoed zoveel mogelijk behouden blijft, hersteld of als inspiratiebron gebruikt wordt voor

nieuwe ontwikkelingen. Een uitsnede van de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie

Noord-Holland rondom het plangebied is in figuur 5-11 te zien. Conform de Cultuurhistorische waardenkaart ligt het plangebied in het 'ensemblegebied Zuid-Kennemerland'. Deze cultuurhistorische waarden worden hieronder nader beschreven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP1002WESTLAAN1-O001_0024.png"

Figuur 5-11: Cultuurhistorische waardenkaart Provincie Noord-Holland. De ligging van het plangebied is bij benadering met een rode stip aangegeven.

Enseblegebied Zuid-Kennemerland

Het ensemble Zuid-Kennemerland ligt aan de Noordzeekust in het zuidwesten van Noord-Holland. Het ensemble bevat naast een brede zone van jonge duinlandschap, ook strandwallen- en strandvlaktenlandschap en veenpolderlandschap. Het landschap is verwant aan het ensemble Noord-Kennemerland. Het Noordzeekanaal scheidt beide ensembles. In het zuiden loopt het landschap van de Noordzeekust door in de provincie Zuid-Holland. Aan de oostzijde liggen de ensembles Spaarnwoude en Haarlemmermeerpolder. De regio is een van de top-woongebieden van de Metropoolregio Amsterdam (MRA) en de kust trekt zowel binnenlandse als buitenlandse bezoekers. Bijzonder is de aaneengesloten reeks buitenplaatsen (of landgoederen) in de Kennemerzoom. Het gebied is ontsloten door de N200, N201 en N205 en door de spoorlijnen van Haarlem naar Amsterdam, Zandvoort, Leiden en Uitgeest. De snelweg A9 loopt op enige afstand parallel aan de kust

De provincie heeft de ambities om ruimtelijke ontwikkelingen:

  • 1. Bij te laten dragen aan het zichtbaar en herkenbaar houden van de landschappelijke karakteristiek;
  • 2. bij te laten dragen aan het versterken van (de beleving van) openheid en
  • 3. helder te positioneren ten opzichte van de ruimtelijke dragers.

Bij de realisatie van de Urban Villa wordt aangeraden om rekening te houden met de cultuurhistorische ambities van de Provinice Noord-Holland.

Archeologie

Er is een archeologisch bureauonderzoek verricht naar de archeologische verwachtingswaarde van het plangebied. Dit onderzoek is in Bijlage 5 van deze toelichting opgenomen. Naar aanleiding van dit bureauonderzoek is er nader veldonderzoek met proefsleuven verricht. Het onderzoeksrapport van het veldonderzoek is opgenomen in Bijlage 6.

Het plangebied kenmerkt zich door zijn ligging op de rand van de strandwal van Haarlem, binnen de grenzen van een archeologisch monumententerrein, nabij het Oer-IJ estuarium. Deze strandwal zou zich op basis van eerder onderzoek ter hoogte van het plangebied rond de 125 cm –NAP bevinden. Hierdoor geldt voor archeologische resten vanaf de tijd van de eerste landbouwers, het midden neolithicum, tot en met de ijzertijd een hoge archeologische verwachting.

In de omgeving van het plangebied zijn ook vindplaatsen uit de Romeinse tijd ter hoogte van de strandwal bekend. Daarom geldt voor de periode een middelhoge archeologische verwachting.

Voor de periode vanaf de middeleeuwen tot de late middeleeuwen geldt op basis van de waarschijnlijk natte omstandigheden in het plangebied een lage archeologische verwachting.

In aanvulling hierop geldt in het plangebied een hoge archeologische verwachting voor de late middeleeuwen. De resten uit deze periode die worden verwacht, bestaan vooral uit sporen van de kleiwinning, aangezien deze reeds bekend zijn in dit archeologische monumententerrein.

Op basis van het historisch kaartmateriaal blijkt dat er in de nieuwe tijd geen bewoning in het plangebied heeft plaatsgevonden. Zodoende worden in het plangebied geen archeologische resten van bebouwing verwacht uit de periode nieuwe tijd.

Op basis van de resultaten van het onderzoek blijkt dat in het plangebied (mogelijk) archeologische resten bedreigd worden door de voorgenomen bodemingrepen. Er is daarom een proefsleuven onderzoek uitgevoerd om de opbouw van de ondergrond, de bodemopbouw en/of bodemverstoringen gedetailleerd in kaart te brengen, bovendien kunnen zo ook vondstarme vindplaatsen worden opgespoord. Aan de hand daarvan kan de in het bureauonderzoek opgestelde archeologische verwachting worden getoetst en kunnen concrete gegevens worden verzameld over gaafheid en diepteligging van de verwachte archeologische resten.

Resultaten proefsleuven onderzoek

In de gegraven proefsleuven zijn geen geen sporen- of vondstconcentratie waargenomen en evenmin een akkerlaag in de top van het duinzand, zoals tijdens het proefsleuvenonderzoek in de naastgelegen

Reptonstraat. De twee noordelijke proefsleuven in het plangebied vertonen het bodemprofiel van een geulsediment dat het duinzand heeft weggeslagen en daarmee lijkt deze geul de oostelijke

begrenzing te zijn van akkerareaal. Ten zuidoosten van deze geul ligt nog een restant van de oostelijke

uitloper van het duinsediment en mensen zijn hier incidenteel geweest gezien de vondst van een kuiltje,

een runderkies en een scherf van het prehistorisch handgevormd aardewerk, maar dit heeft niet

geresulteerd in het ontstaan van een evidente archeologische vindplaats.

Aangezien hier geen sprake is van een vindplaats in de betekenis van een concentratie aan sporen en/of vondsten is het niet nodig een waardering van een archeologische monumentenzorgvindplaats op te stellen. Daarnaast is er geconcludeerd dat er geen aanvullende maatregelen getrofffen hoeven te worden in het kader van het gemeentelijk archeologisch monumentenzorgbeleid. Het plangebied kan worden vrijgegeven van voor de voorgenomen bouwplannen en is vrijgesteld van archeologische verwachtingswaarden.

Conclusie

Indien er rekening wordt gehouden met de cultuurhistorische waarden in het gebied is dit plan uitvoerbaar.

Er zijn geen archeologische waarden in het plangebied en is daarom in het kader van archeologie uitvoerbaar.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Algemeen

Het bestemmingsplan is een ruimtelijk besluit, waarin de regels voor het gebruik en het bebouwen van gronden worden vastgelegd. In een bestemmingsplan wordt door middel van bestemmingen en aanvullende aanduidingen aangegeven op welke gronden welke functies zijn toegestaan en hoe deze gronden mogen worden bebouwd.

Het bestemmingsplan is een digitaal bestand in gml-formaat, waarin geometrisch bepaalde planobjecten zijn vastgelegd. Technisch gezien is een bestemmingsplan zodoende een verzameling objecten (zoals bestemmingsvlakken), waaraan informatie (zoals ligging en naam) is gekoppeld. Om het plan te kunnen raadplegen zijn in feite drie onderdelen van belang:

  • een digitale en analoge verbeelding van de geometrisch bepaalde planobjecten ;
  • de juridisch bindende regels van het bestemmingsplan ;
  • een bijbehorende toelichting.

Het bestemmingsplan kan elektronisch worden geraadpleegd via de www.ruimtelijkeplannen.nl. Door

interactie met het kaartbeeld worden de regels van de betreffende bestemmingen weergegeven. Ook

kan de toelichting worden opgeroepen, alsmede de (onderzoeks-)bijlagen.

Om de vergelijkbaarheid te bevorderen bestaat er een landelijke standaard voor de verbeelding van bestemmingsplannen (SVBP2012). De toepassing van de SVBP2012 is verplicht. Hiermee wordt geborgd dat alle bestemmingsplannen overeenkomen voor wat betreft kleurgebruik, naamgeving, gebruik van arceringen en dergelijke.

Dit hoofdstuk geeft een toelichting op de koppeling tussen de regels en de verbeelding. In de volgende paragraaf staat uitgelegd welke systematiek voor dit bestemmingsplan gehanteerd is en hoe de eigenschappen van het plangebied zich hebben vertaald in de toegekende bestemmingen. De paragraaf daarna geeft een korte toelichting per artikel van de planregels.

6.2 Standaard en Plansystematiek

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. Alleen de regels en de verbeelding zijn juridisch bindend. De plantoelichting bevat de achtergronden, onderzoeken en motieven van het plan. De toelichting is enerzijds voor de besluitvorming van belang, maar kan daarnaast van belang zijn bij het interpreteren van de regels of de verbeelding. Het beleid en de planuitgangspunten, zoals verwoord in de vorige hoofdstukken, hebben in de regels en op de verbeelding van dit bestemmingsplan hun juridische vertaling gekregen in de vorm van bestemmingen. De juridische planopzet en de inhoud van de toegekende bestemmingen worden in dit hoofdstuk toegelicht.

Dit bestemmingsplan is opgezet conform de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Voortvloeiende uit de Wro is het plan mede gebaseerd op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012).

Op de verbeelding zijn bestemmingen toegekend aan de diverse aanwezige functies. Bij het opstellen van de verbeelding is gebruik gemaakt van de Grootschalige Basiskaart Nederland (GBKN).

6.3 Toelichting op de regels

Deze paragraaf bevat een beschrijving van de bestemmingen, waarbij per bestemming het doel of de doeleinden worden aangegeven. Daarnaast wordt in deze paragraaf ingegaan op de overige regels uit het bestemmingsplan. Conform SVBP2012 zijn de regels onderverdeeld in vier hoofdstukken.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel is een aantal begrippen verklaard die genoemd worden in de planregels. Dit artikel voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen.

Artikel 2 Wijze van meten

In dit artikel is bepaald hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moeten worden. Evenals de begripsbepalingen voorkomen de bepalingen inzake de wijze van meten interpretatieverschillen bij de toepassing van de planregels.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

In dit hoofdstuk zijn de in het plan voorkomende bestemmingen geregeld. Per bestemming is bepaald welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bouwregels er gelden. De volgende bestemmingen komen in onderhavig bestemmingsplan voor: Tuin, Verkeer, Water en Wonen.

Artikel 4 Tuin

De op de verbeelding voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen en erven behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdbebouwing. Binnen de bestemming Tuin mogen in principe geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van gebouwen voor nutsvoorzieningen. Er zijn bij deze bestemming regels opgenomen voor het bouwen van bouwwerken.

Artikel 5 Verkeer

De toekomstige parkeerplaatsen en het toegangserf zijn bestemd als 'Verkeer'. Binnen deze bestemming zijn ook groenvoorzieningen mogelijk. Daar waar dit met een aanduiding is aangegeven is een ondergrondse parkeergarage toegestaan.

Artikel 6 Water

De in het plangebied voorkomende waterlopen, waterwegen en waterpartijen, en bijbehorende voorzieningen zijn bestemd als 'Water'. Deze gronden zijn bestemd voor waterberging en de waterhuishouding, waterlopen en waterpartijen, verkeer over water, groenvoorzieningen, oevers, kunstwerken en bijbehorende voorzieningen, zoals bruggen, stuwen, dammen, steigers, duikers, gemalen.

Artikel 7 Wonen

De bestemming 'Wonen' is bedoeld voor gebouwen binnen het plangebied die uitsluitend voor wonen worden gebruikt. Ter plaatse waar dit met een aanduiding is aangeven is een ondergrondse parkeergarage toegestaan. Ook zijn bij de aanduiding 'specifieke vorm van wonen- berging' uitsluitend bergingen toegestaan. Daarbij zijn specifieke regels opgenomen om de bouw van een berging in de vorm van een traditionele 'hooimijt' of kapschuur te faciliteren. Een dergelijke constructie is op het moment van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan reeds aanwezig binnen het plangebied. Vanwege de cultuurhistorische waarden is het wenselijk om een nieuw gebouw in dezelfde vorm terug te laten komen op het terrein.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Dit hoofdstuk bevat algemene regels welke op de bestemmingen van hoofdstuk 2 van toepassing zijn.

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

In deze bepaling is vastgelegd dat grond die in aanmerking moest worden genomen bij het verlenen van een omgevingsvergunning, waarvan de uitvoering heeft plaatsgevonden of alsnog kan plaatsvinden, bij de beoordeling van een andere aanvraag om omgevingsvergunning niet opnieuw in beschouwing mag worden genomen.

Artikel 12 Algemene bouwregels

In dit artikel is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden, zoals regels omtrent erfbebouwing en ondergronds bouwen.

Artikel 13 Algemene gebruiksregels

In dit artikel zijn regels opgenomen met betrekking tot ongewenst gebruik van de gronden.

Artikel 14 Algemene afwijkingsregels

In dit artikel zijn algemene afwijkingen is opgenomen. Het betreft hier een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan mogelijk te maken.

Artikel 16 Algemene wijzigingsregels

In dit artikel is een aantal algemene wijzigingsregels opgenomen. Het betreft een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan mogelijk te maken die niet met een omgevingsvergunning voor afwijken geregeld kunnen worden. Het betreft bijvoorbeeld een geringe wijziging van de bestemmingsgrens.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 17 Overgangsrecht

Het overgangsrecht is vastgelegd in de vorm zoals in het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven

Artikel 18 Slotregel

In de slotregel is de officiële naam van het plan bepaald.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische uitvoerbaarheid

Conform artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening dient de toelichting van een bestemmingsplan inzicht te geven over de uitvoerbaarheid van het plan. Volgens de Wro moet de gemeenteraad een exploitatieplan vaststellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen, tenzij het kostenverhaal op een andere wijze is gegarandeerd. Van een dergelijk bouwplan is in dit geval sprake (artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening).

De kosten voor de realisatie, alsmede de kosten voor de noodzakelijke onderzoeken en werkzaamheden in het kader van voorliggend bestemmingsplan worden door de initiatiefnemer gedragen. De ontwikkeling betreft een private ontwikkeling die gelet op vraag naar woningen en overige marktomstandigheden economisch uitvoerbaar wordt geacht.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Inspraak en maatschappelijk overleg

Op grond van artikel 3.1.6 onder e van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gaan een bestemmingsplan alsmede een ontwerp hiervoor, vergezeld van een beschrijving van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken.

Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is

met de voorbereiding van een bestemmingsplan, overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten,

waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of

belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Dit plan zal dan ook

worden voorgelegd aan de volgende instanties:

  • De Veiligheidsregio
  • Hoogheemraadschap van Rijnland
  • Provincie Noord-Holland

De reacties van deze instanties zullen mee worden genomen in het besluitvormingsproces en waar

nodig zal het plan worden aangepast.

Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan wordt gedurende zes weken voor een ieder ter visie gelegen. Tijdens

deze periode kan een ieder zijn of haar zienswijze indienen.