direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Hillegondswegje
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0453.BP1305HILLEGONDSW1-O001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Inleiding

Het bestemmingsplan 'Hillegondswegje' maakt de bouw van een nieuwe vrijstaande woning mogelijk aan het Hillegondswegje ten noorden van de kern Velserbroek in de gemeente Velsen. Dit hoofdstuk gaat in op de achtergrond van het project en licht toe wat het doel is van het nieuwe bestemmingsplan. Tenslotte wordt beknopt ingegaan op de opbouw van dit bestemmingsplan.

1.2 Aanleiding

De huidige bewoner, tevens eigenaar en initiatiefnemer is al vele jaren woonachtig aan het Hillegondswegje in het buitengebied ten noorden van Velserbroek. Aan deze locatie was het agrarisch bedrijf van de initiatiefnemer gevestigd. Na het beëindigen van de agrarische activiteiten is de eigenaar op het perceel blijven wonen. Hiervoor is de oude bollenschuur bewoonbaar gemaakt.

Het perceel met de bedrijfswoning wordt in het vigerende bestemmingsplan als agrarische grond aangeduid. Echter is er van enige agrarische bedrijvigheid al langere tijd geen sprake meer.

De initiatiefnemer is voornemens deze bestaande situatie te formaliseren door het wijzigen van de vigerende agrarische bestemming ter plaatse van de bebouwing naar een woonbestemming. Tevens heeft de initiatiefnemer de wens om de bestaande woning(en) te saneren en hiervoor in de plaats één nieuwe vrijstaande woning te realiseren.

Het onderhavige bestemmingsplan biedt de juridische grondslag op basis waarvan het plangebied ontwikkeld kan worden. Het bestemmingsplan voorziet daarvoor in bestemmingen, waarmee er sprake is van een directe bouwtitel. In deze toelichting wordt de planologische haalbaarheid van deze ontwikkeling onderbouwd.

1.3 Ligging plangebied

Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Velsen, ten noorden van de kern Velserbroek. Het gebied ligt ingeklemd tussen de N208 en de Broekeroog, aan het Hillegondswegje 14 tegenover boomkwekerij Loef. Het Hillegondswegje is een smalle weg met name bedoeld voor bestemmingsverkeer naar de woningen en de boomkwekerij. Figuur 1.1 laat de ligging van het plangebied zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP1305HILLEGONDSW1-O001_0001.jpg"

Figuur 1.1: Luchtfoto plangebied

1.4 Vigerende regeling

Ter plaatse geldt het bestemmingsplan 'Hofgeest', vastgesteld door de raad van de gemeente Velsen op 20 oktober 1983, goedgekeurd door Gedeputeerde Staten op 31 juli 1984, en vastgesteld door de Kroon op 17 februari 1988. Het plangebied heeft de bestemming 'Agrarisch gebied'. Voor bebouwing is een bouwvlak opgenomen. Per agrarisch bedrijf mag binnen het bouwvlak één bedrijfswoning worden gebouwd met een maximale inhoud van 450 m2 en een goot- en bouwhoogte van 6, respectievelijk 9 meter. Figuur 1.2 laat een uitsnede van de verbeelding van het vigerende bestemmingsplan zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP1305HILLEGONDSW1-O001_0002.jpg"

figuur 1.2: uitsnede plankaart

Het planvoornemen is niet mogelijk op basis van het vigerende bestemmingsplan. Om de ontwikkeling mogelijk te maken is daarom het voorliggende bestemmingsplan opgesteld. In de toelichting is de ontwikkeling onderbouwd en getoetst aan de relevante beleidskaders en sectorale aspecten.

1.5 Leeswijzer

Deze toelichting is als volgt opgebouwd:

  • hoofdstuk 2: huidige situatie en beschrijving van de ontwikkeling;
  • hoofdstuk 3: toetsing aan het relevante beleidskader;
  • hoofdstuk 4: toetsing aan de milieuaspecten;
  • hoofdstuk 5: juridische planbeschrijving;
  • hoofdstuk 6: uitvoerbaarheid.

Na de toelichting zijn de regels behorende bij het bestemmingsplan opgenomen.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie en beschrijving van de ontwikkeling

2.1 Inleiding

Dit hoofdstuk beschrijft de huidige situatie en het voornemen voor de ontwikkeling van het plangebied.

2.2 Beschrijving van het plangebied

Omgeving

Het plangebied aan het Hillegondswegje ligt in het buitengebied van de gemeente Velsen direct ten noorden van de rode contour van de kern Velserbroek. Het gebied wordt grofweg begrenst door de N208, de A22 en de bebouwde kom van Velserbroek. Door de korte afstand tot de N208 (circa 80 meter) ligt het plangebied in de directe invloedssfeer van deze weg. Het gebied heeft een gedifferentieerd karakter bestaande uit een mix van agrarische bedrijvigheid, recreatie, infrastructuur, natuur en woonbebouwing. Als gevolg door de voortdurende vraag naar geschikte woningbouwlocaties, met als gevolg een naar het noorden oprukkende verstedelijkingsrand van Velserbroek, staat het gebied onder grote druk. Het gebied direct zuidelijk van de plangebied oogt (nu nog) leeg, is kenmerkend voor de oprukkende bebouwingsrand met de voorziene ontwikkeling van de woonwijk Grote Buitendijk/Hofgeest. Figuur 2.1 laat de omgeving van het plangebied zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP1305HILLEGONDSW1-O001_0003.jpg"

Figuur 2.1: Omgeving plangebied Hillegondswegje 14

Hillegondswegje

De directe omgeving van het plangebied wordt vormgegeven door boomkwekerij Loef aan de noordzijde van het Hillegondswegje en het open veld aan de zuidzijde van het plangebied. Hierdoor is de bestaande bebouwing van het plangebied duidelijk zichtbaar vanaf de N208, haar parallelweg én vanaf de Broekeroog. In het aanzicht vanuit het zuiden biedt de bebouwing momenteel een rommelige aanblik. Vanuit een westelijk aanzicht ligt de lage witgekleurde bebouwing goed zichtbaar voor het grote woonhuis van de direct achterliggende kavel. Zie ook figuur 2.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP1305HILLEGONDSW1-O001_0004.jpg"

Figuur 2.2: Directe omgeving plangebied Hillegondswegje 14

Aan de noordzijde van het Hillegondswegje is de boomkwekerij gesitueerd met aan de oostzijde, vlak naast de aansluiting op de Broekeroog de bedrijfsbebouwing en bedrijfswoning (Hillegondswegje 3). Direct grenzend aan de oostzijde van het plangebied staat eveneens een woning (Hillegondswegje 16).

Plangebied

Het totale plangebied heeft een oppervlakte van circa 7.000 m2. Hiervan wordt momenteel circa 1.650 m2 gebruikt ten behoeve van het wonen. De overige gronden zijn in gebruik als agrarische gronden. Het woonperceel is daarmee net een fractie groter dan het direct oostelijk aanliggende perceel. Doordat de percelen tegen elkaar aanliggen vormen deze visueel één locatie.

De plangebied aan het Hillegondswegje heeft op basis van het vigerende bestemmingsplan een agrarische bestemming met bouwvlak. Al meer dan 10 jaren is van agrarische bedrijvigheid geen sprake meer na de beëindiging van de agrarische activiteiten. Door het beperkte oppervlakte van het plangebied is er geen kans dat er zich op dit perceel een nieuw economisch rendabel agrarische bedrijf kan vestigen.

De huidige inrichting van het woonperceel is geheel gericht op de woonfunctie. Daarvoor is de voormalige bollenschuur verbouwd tot woning. De overige agrarische opstallen zijn verdwenen, waarvoor een tweede kleine wooneenheid is gerealiseerd. Beide gebouwen bestaan uit één laag zonder kap, met rondom de woningbebouwing een tuin en oprit. Het plangebied wordt direct aan het Hillegondswegje ontsloten. Figuur 2.3 geeft een impressie van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP1305HILLEGONDSW1-O001_0005.jpg"

Figuur 2.3: Impressie plangebied op basis van foto's

Feitelijk passen deze twee nabijgelegen woningen, de bedrijfswoning van de boomkwekerij en de woning op het perceel aan de oostzijde van het plangebied, qua omvang goed bij elkaar. Doordat huidige bebouwing van het plangebied en de overige bebouwing aan het Hillegondswegje substantieel en qua vorm verschillen is het straatbeeld enigszins storend in haar omgeving. Door op de planlocatie de huidige laagbouw te vervangen door een nieuwe woning, die qua massa en ontwerp past bij de twee bestaande woningen, verhoogt de ruimtelijke kwaliteit van het Hillegondswegje.

2.3 Beschrijving van het initiatief

Wanneer men vanaf het Broekeroog het Hillegondswegje inrijdt dan vindt men aan de rechterhand eerst de woonbebouwing behorende bij Kwekerij Loef. Circa 40 meter verder ligt aan de linkerzijde van het Hillegondswegje de woonkavel met huisnummer 16 (zie figuur 2.4).

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP1305HILLEGONDSW1-O001_0006.jpg"

Figuur 2.4: Aangrenzende bebouwing plangebied

Met de beoogde nieuwe bestemmingen wordt het mogelijk het plangebied Hillegondswegje 14 opnieuw in te richten en meer in lijn te brengen met de omringende bebouwing.

Het voornemen betreft de sloop van de bestaande opstallen en het realiseren van één nieuwe vrijstaande woning. De afmetingen en vorm van de nieuwe woning zijn afgestemd op de omringende bebouwing en zal hiermee harmoniëren. Beoogd wordt om met deze eenheid in bouwvorm de ruimtelijke kwaliteit van het Hillegondswegje te verhogen en versterken.

In het plan is rekening gehouden met de routing van het Hillegondswegje en de afstand van het nieuwe woonhuis tot de weg. De positie van de woning op huisnummer 16 is hierbij leidend geweest. Ook de schuine oriëntatie is van huisnummer 16 overgenomen. De positie, oppervlakte en bouwhoogte zijn afgestemd op de al omringende bestaande bebouwing, waarbij de bouwhoogte is aangepast aan de huidige normen. Dit resulteert in dat een goothoogte van 3 meter en een maximale nokhoogte van 7 meter. Zie figuur 2.5 voor een concept kavelinrichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP1305HILLEGONDSW1-O001_0007.jpg"

Figuur 2.5: Concept ontwerp woonkavelinrichting

De agrarische gronden ten zuiden van het woonkavel blijven bestemt ten behoeve van agrarische bedrijvigheid. Voor deze gronden geldt dat de bestaande rechten behouden blijven in dit nieuwe bestemmingsplan. Hiervoor wordt dan ook een agrarische bestemming met bouwvlak opgenomen conform de vigerende situatie.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

De beleidscontext voor de visie op het plangebied wordt gevormd door landelijke, provinciale en gemeentelijke beleidsrapportages. In dit hoofdstuk is het relevante ruimtelijk beleid samengevat en wordt geconcludeerd in hoeverre de ontwikkeling past binnen het beleid. Het onderstaande beleidskader is niet uitputtend.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Op rijksniveau zijn op ruimtelijk gebied de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) de meest bepalende beleidsdocumenten. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Barro omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen.

Doelen

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Met het vaststellen van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) heeft het Rijk de Ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in paragraaf 3.2.3.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijk ordening (Barro)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit besluit omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmings- en inpassingsplannen. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen, inpassingsplannen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij het besluit kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit.

Toetsing en conclusie

Het bestemmingsplan sluit aan bij de doelstellingen van de structuurvisie. Het plan doet geen afbreuk aan een leefbare omgeving. Daarnaast verstevigt de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet'. De verantwoordelijkheid om te sturen in de ruimtelijke ordening wordt door de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte nog meer bij de provincie en gemeenten gelegd.

De structuurvisie en het Barro vormen geen belemmering voor het bestemmingsplan.

3.2.3 Besluit ruimtelijke ordening

Op grond van het bepaalde in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling vereist dat wordt onderbouwd of en in hoeverre er sprake is van 'duurzaam ruimtegebruik'. Om dit duurzaam ruimtegebruik te garanderen moet de 'ladder voor duurzame verstedelijking' (zoals omschreven in artikel 3.1.6 lid 2 Bro) worden doorlopen.


Lid 2 luidt als volgt: "De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.


Toetsing en conclusie

Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling, in relatie tot de omgeving. Voor wonen geldt, dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die ladderplichtig is (Bron: handreiking ladder, infomil). De realisatie van één nieuwe woning te vervanging van twee bestaande woningen wordt niet gezien als een stedelijke ontwikkeling in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking


Het rijksbeleid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040

In de structuurvisie Noord-Holland beschrijft de provincie hoe ze de veelzijdigheid van Noord-Holland wenst te bewaken en op welke manier ze met ontwikkelingen als globalisering, klimaatverandering en vergrijzing omgaat. De structuurvisie schetst hoe de provincie er in 2040 moet komen uit te zien. Door de ruimtelijke ordening aan te passen waar nodig, kan met de veranderingen worden omgegaan. Daarnaast kan dit door de bestaande kwaliteiten verder te ontwikkelen. De aspecten waarop de structuurvisie zich daarom richt zijn de volgende:

  • klimaatbestendigheid: de provincie zorgt voor een gezonde en veilige leefomgeving in harmonie met water en gebruik van duurzame energie;
  • ruimtelijke kwaliteit: de provincie zorgt voor behoud van het Noord-Hollandse landschap door verdere ontwikkeling van de kwaliteit en diversiteit;
  • duurzaam ruimtegebruik: de provincie zorgt voor een regionale ruimtelijke hoofdstructuur waarin functies slim gecombineerd worden en goed bereikbaar zijn nu en in de toekomst.

Toetsing

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van een nieuwe woning ter vervanging van twee bestaande woningen in het door de provincie aangewezen landelijk gebied. Om de ontwikkeling mogelijk te maken wordt de aanwezige bebouwing gesaneerd. De nieuwe woning zal daarbij op hetzelfde perceel in het bestaande bebouwingslint worden gerealiseerd.

Ten aanzien van het ontwikkelen van een woning buiten het BBG geldt dat het voornemen voorziet in de sanering van de bestaande bebouwing en functiewijziging naar wonen. Deze ontwikkeling is mogelijk binnen de kaders van de structuurvisie. Ten aanzien van het wijzigen van de functie en het bouwen van een nieuwe woning zijn in de provinciale ruimtelijke verordening voorwaarden opgenomen. Het voornemen zorgt voor een ruimtelijke kwaliteitsverbetering van het landschap, waarbij de bestaande kwaliteiten van het landschap niet worden aangetast.

De Structuurvisie Noord-Holland 2040 staat de ontwikkeling niet in de weg.

3.3.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening

In de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRV) (geconsolideerde versie maart 2017) worden voor een aantal onderwerpen regels gesteld die door de rijksoverheid bij de provincies zijn neergelegd ter verdere uitwerking en/of aanvulling in een provinciale verordening. Op deze wijze komen de rijksregels 'getrapt' in bestemmingsplannen terecht

Hierna is de ontwikkeling getoetst aan de relevante regels.

Toetsing

Uit de algemene bepalingen in Artikel 1 blijkt dat herschikking van bebouwing niet kan worden gezien als bestaande bebouwing.

In de begripsbepalingen in Artikel 2 wordt voor 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling' verwezen naar het Besluit ruimtelijke ordening. Het perceel valt volgens deze definitie niet onder bestaand stedelijk gebied, maar is geen 'stedelijke ontwikkeling'. Artikel 5a Nieuwe stedelijke ontwikkeling is niet van toepassing.

De ontwikkeling wordt door de provincie gezien als een 'kleinschalige ontwikkeling': nieuwe bebouwing voor stedelijke functies die gelet op de kleinschaligheid en beperkte ruimtelijke gevolgen niet wordt aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid onder i, van het Besluit ruimtelijke ordening.

Artikel 5c Kleinschalige ontwikkeling

1. Een bestemmingsplan maakt een kleinschalige ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied uitsluitend mogelijk binnen een bestaand bouwblok dat al voorziet in een stedelijke functie. Het aantal woningen mag hierbij niet toenemen.

2. In afwijking van het eerste lid is bebouwing buiten het bestaande bouwblok mogelijk, mits het bebouwd oppervlak niet wordt vergroot.

3. In afwijking van het eerste lid kan een bestemmingsplan voorzien in een kleinschalige ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied, indien dit op grond van een ander artikel in deze verordening is toegestaan.

Toetsing aan Artikel 5c

1: Het huidige gebruik betreft een stedelijke functie. De huidige functie die het bestemmingsplan mogelijk maakt is geen stedelijke functie.

2: Het bebouwd oppervlak wordt niet vergroot.

3: Hoewel de bestaande bebouwing niet wordt hergebruikt, wordt de ontwikkeling toch mogelijk geacht op grond van Artikel 17.

Artikel 17 Voormalige agrarische bouwpercelen

1 In afwijking van het bepaalde in artikel 5c kan een bestemmingsplan voorzien in de mogelijkheid dat de bestaande bebouwing op het voormalig agrarisch bouwperceel, inclusief de agrarische bedrijfswoning(en) en uitgezonderd kassen, wordt gebruikt voor kleinschalige vormen van bijzondere huisvesting, werken, recreatie of zorgfuncties indien:

a. sprake is van volledige beëindiging van het agrarisch bedrijf;

b. deze functie de bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van omringende agrarische bedrijven en de woonfunctie van omringende woningen niet beperkt;

c. buitenopslag in relatie tot niet-agrarisch gebruik niet is toegestaan;

d. deze functie aantoonbaar geen onevenredige verkeersaantrekkende werking heeft en er sprake is van een acceptabele verkeerssituatie;

e. benodigde parkeerplaatsen op het eigen bouwperceel worden gerealiseerd;

f. in geval van bijzondere huisvesting uitsluitend sprake is van afhankelijke woonruimten of woningen als onderdeel van zorgfuncties, en;

g. in geval van recreatiefuncties permanente bewoning wordt verboden.

2 Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, onder a, kan een bestemmingsplan voorzien in een functiewijziging naar burgerwoning indien de burgerwoning wordt gesitueerd in de voormalige agrarische bedrijfswoning.
3 Bij een functiewijziging naar burgerwoning als bedoeld in het tweede lid mag een karakteristieke boerderij worden gesplitst, indien geen afbreuk wordt gedaan aan het oorspronkelijke karakter van de bebouwing.

4 Artikel 15 is van overeenkomstige toepassing.

5 Gedeputeerde staten kunnen nadere regels stellen over de aard en omvang van de in het eerste en tweede lid genoemde toegelaten niet-agrarische functies.

Toetsing aan artikel 17

Lid 1 beschrijft de reden voor de bestemmingswijziging:

  • a. Er is sprake van volledige beëindiging van het agrarische bedrijf en haar activiteiten. Deze situatie is al meer dan 10 jaar het geval.
  • b. De beoogde bestemmingswijziging heeft tot doel de bestaande situatie in het bestemmingsplan te formaliseren. De huidige gebruik als woonlocatie heeft geen enkele invloed op de omringende agrarische activiteiten of op de andere woningen aan het Hillegondswegje. In de meer dan 10 jaren dat deze situatie actueel is nog nooit sprake geweest van conflicterende belangen met de directe omgeving.
  • c. Buitenopslag is in het geheel niet aan de orde
  • d. De verandering van de agrarische bestemming naar een woonbestemming formaliseert de huidige situatie. In deze huidige situatie, al meer dan 10 jaar actueel, is de verkeersaantrekkende werking afgenomen ten opzichte van de oorspronkelijke agrarische bestemming. Immers het landbouwverkeer is hiermee weggevallen.
    De verkeersintensiteit, veroorzaakt door de woonfunctie op Hillegondswegje 14 valt in het niet bij de verkeersintensiteit die wordt veroorzaakt door de aanliggende kwekerij Loef.
  • e. Op het perceel is voldoende ruimte om parkeren op eigen perceel mogelijk te maken. Dit is zeker het geval na realisatie van het nieuwbouwplan waardoor het aantal m2 bebouwde grondoppervlak afneemt van circa 410 m2 (voor de beide woningen) naar maximaal 200 m2 (voor de nieuwbouwwoning).
  • f. Er is geen sprake van bijzondere huisvesting en ook niet van afhankelijke woonruimten als onderdeel van zorgfuncties.
  • g. Er is geen sprake van een recreatiefunctie. Locatie is in gebruik als vaste woonplek (1e woning).

Lid 2 is niet van toepassing. In de huidige situatie bestaat de voormalige agrarische bedrijfswoning niet meer. Wel wordt het nieuwbouwplan gerealiseerd binnen het bouwvlak van de huidige woning.

Lid 3 is niet van toepassing. Er is geen sprake van splitsing van bestaande bebouwing. Het nieuwbouwplan voorziet in het slopen van de bestaande oude bebouwing en het realiseren van een nieuwbouw pand passende binnen de karakteristiek van de locatie en de omringende bebouwing. Hiermee wordt de ruimtelijke kwaliteit van het Hillegondswegje vergroot.

Lid 4, zie hierna.

Lid 5 is niet van toepassing.

Artikel 15 Ruimtelijke kwaliteitseis ingeval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in het landelijk gebied en voor windturbines

1 Een bestemmingsplan dat in het landelijk gebied voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 5a of een nieuw landgoed als bedoeld in artikel 13a, voldoet aan de uitgangspunten zoals vermeld in de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie (PS d.d. 21 juni 2010) ten aanzien van:

a. de kernkwaliteiten van de verschillende landschapstypen en aardkundige waarden als bedoeld in artikel 8;

b. de kernkwaliteiten van de bestaande dorpsstructuur waaraan wordt gebouwd;

c. de openheid van het landschap daarbij inbegrepen stilte en duisternis;

d. de historische structuurlijnen;

e. cultuurhistorische objecten.

2 De toelichting van een bestemmingsplan geeft aan in welke mate ten aanzien van de in het eerste lid bedoelde functies rekening is gehouden met:

a. de ontwikkelingsgeschiedenis van het landschap;

b. de ordeningsprincipes van het landschap;

c. de bebouwingskarakteristieken (architectuur, stedenbouw, openbare ruimte) ter plaatse;

d. de inpassing van de nieuwe functies in de wijdere omgeving (grotere landschapseenheid);

e. de bestaande kwaliteiten van het gebied (inclusief de ondergrond) als hiervoor bedoeld en de maatregelen die nodig zijn om negatieve effecten op deze kwaliteiten op te heffen in relatie tot de nieuwe functies.

3. Een bestemmingsplan dat voorziet in bestemmingen en regels die het bouwen of opschalen van een of meer windturbines binnen de op kaart 9 en op de digitale verbeelding ervan aangegeven herstructureringsgebieden mogelijk maken voldoet aan de uitgangspunten voor ruimtelijke kwaliteit zoals vermeld in het beleidskader wind op land (PS 15 december 2014).

4. In het kader van de bestemmingsplanprocedure als bedoeld in het eerste lid wordt de Adviescommissie Ruimtelijke Ontwikkeling (ARO) om advies gevraagd over plannen met grote impact.

5. Gedeputeerde staten kunnen nadere regels stellen ten aanzien van de uitgangspunten als bedoeld in het eerste en derde lid teneinde te garanderen dat de ruimtelijke kwaliteit toeneemt.

Toetsing aan artikel 15

Lid 1 bepaalt aan welke uitgangspunten uit de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie het plan moet voldoen:

Het plan is kleinschalig van aard en heeft geen invloed op landschapstypen en aardkundige waarden.

Het Hillegondswegje maak geen deel uit van een dorpsstructuur. Wel wordt de eigenheid van het Hillegondswegje herkend en gerespecteerd. Het plan voorziet er juist in dat hier visueel meer eenheid in het ruimtelijk beeld ontstaat.

Het plan waarbij de sloop van 2 tijdelijke woningen en de bouw van een nieuwe woning met circa de helft van het bebouwd oppervlakte afneemt, doet recht aan de openheid van het landschap. Daarnaast is het perceel in de huidige situatie als tuin ingericht en heeft een hoge mate van begroeiing. In het nieuwe plan zal dit worden gehandhaafd waarbij extra aandacht wordt gegeven aan de randbegroeiingen van het perceel. Dit in het kader van een hogere ecologische waarde.

Het plan is kleinschalig. Het plan voorziet in het handhaven van de huidige perceelgrenzen. Er is geen invloed op historische structuurlijnen.

Het plan heeft geen invloed op cultuurhistorische objecten. Deze komen in de nabijheid van de planlocatie niet voor.

Lid 2 is gezien de kleinschaligheid van het voornemen en doordat de ruimtelijke impact beperkt blijft tot het perceel niet van toepassing op het voornemen.

Lid 3 is niet van toepassing op het voornemen.

Lid 4 is niet van toepassing. Het voornemen betreft de ontwikkeling van één woning en kan daardoor niet worden aangemerkt als plan met een grote impact.

Lid 5 is vooralsnog niet van toepassing. Er zijn geen nadere eisen gesteld.

Conclusie

Gelet op voorgaande wordt geconcludeerd dat het bestemmingsplan niet in strijd is met, dan wel voldoet aan de Provinciale Ruimtelijke Verordening, zodat de ontwikkeling van de nieuwe woning doorgang kan vinden.


3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Visie op Velsen 2025

Het document 'Visie op Velsen 2025: Kennisrijk werken in Velsen' is in 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. De visie biedt een toekomstbeeld van de ontwikkeling van de gemeente Velsen tot 2025. De visie positioneert zichzelf als volgt:

"De visie zelf is geen blauwdruk, geen strategisch beleidsplan, maar een inspirerend toekomstbeeld, een bereikbare droom. Niet van de gemeente, maar van de gemeenschap Velsen".

De rol van de gemeente is die van facilitator. De gemeente schept waar mogelijk de nodige randvoorwaarden, onder andere op het gebied van ruimtelijke ordening en de inrichting van de openbare ruimte.

De gemeente Velsen ziet zich in 2025 als een bloeiende en groeiende gemeente waar de kennisindustrie van de Metropool Regio Amsterdam is gevestigd. Onderzoeksinstituten op het gebied van wind- en waterenergie en duurzaamheid hebben een grote aantrekkingskracht op (internationale) studenten, expats en kenniswerkers. Er is een sterke samenwerking tussen de kennisinstituten en de bedrijven in gemeente Velsen.

Beoogde ontwikkeling

Voor het buitengebied en daarmee het plangebied worden in de visie geen specifieke impulsen benoemd.

De Visie op Velsen 2025 is nader uitgewerkt in een nieuwe Structuurvisie Velsen 2025.

3.4.2 Structuurvisie Velsen 2025

De Structuurvisie Velsen heeft als titel 'Rauw, slim en lommerrijk' en heeft als doel de kernkwaliteiten van Velsen verder te verankeren. De belangrijkste ambitie op het gebied van wonen is aantrekkelijker te worden als woongemeente in de MRA door de diversiteit aan woonmilieus te behouden en verder uit te breiden en daarbij vooral in te zetten op de metropolitane kwaliteiten van IJmuiden. Onderstaand staan de uitgangspunten, de gewenste ontwikkelingen en de ambitie zoals deze is vastgelegd in de structuurvisie beschreven.

Uitgangspunten

  • Velsen is een aantrekkelijke plek binnen de MRA om te wonen.
  • De huidige woningbouwcapaciteit (zie themakaart) is in ieder geval voldoende voor de woningbehoefte tot 2025.
  • In Velsen is de ruimte voor aanvullende woningbouw beperkt. Er kan binnen de gemeente dan ook maar op beperkte schaal worden gebouwd voor de regionale woningbehoefte. In Velsen wordt woningbouw nadrukkelijk kwalitatief ingezet. Woningbouw is vooral een middel voor:
    • 1. verbetering van de ruimtelijke kwaliteit;
    • 2. verbetering van de leefbaarheid door een diversiteit aan woonmilieus (onder meer seniorenwoningen, zorg-woningen, starterswoningen) en daarmee aan bevolkingsgroepen. Dit bevordert de dynamiek in de samenleving;
    • 3. verduurzaming van de woningvoorraad.
  • In de gemeente Velsen zijn centrum-stedelijke, groen-stedelijke en landelijk-dorpse woonmilieus aanwezig. Deze woonmilieus worden versterkt. In IJmuiden wordt ingezet op een grotere variatie aan stedelijk verdichte woonmilieus met daarin verschillende stedelijke woonsferen, die aansluiten op de woonwensen van stedelijk georiënteerde huishoudens. Daartoe kan in de stedelijke hoofdstructuur van IJmuiden op sommige plaatsen verder worden geïntensiveerd of er kunnen accenten worden toegevoegd, bijvoorbeeld door een extra bouwlaag of gebouwen met een bijzondere architectuur.

De uitgangspunten zijn vertaald naar de visiekaart zoals opgenomen in figuur 3.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP1305HILLEGONDSW1-O001_0008.png"

Figuur 3.1 Uitsnede structuurvisiekaart Velsen

Beoogde ontwikkeling

Zoals te zien in figuur 3.2 ligt het plangebied aan de rand van de woningbouw locatie Grote Buitendijk Hofgeest. De beoogde ontwikkeling sluit aan bij deze ontwikkeling en zorgt voor een goede overgang tussen stad en land.

3.4.3 Ontwerp ontwikkelingsplan Grote Buitendijk Hofgeest

Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland heeft aangegeven positief te staan tegen het wijzigen van de contour voor het Bestaand bebouwd gebied (de BBG of 'rode' contour). De vraag van de Gemeente Velsen (12 april 2012) over de mogelijkheid tot uitruil van de begrenzing van het bestaande bebouwde gebied in de plandelen Hofgeest West en Grote Buitendijk te Velserbroek is hiermee positief beantwoord.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP1305HILLEGONDSW1-O001_0009.jpg"

Figuur 3.2: Beeld uit het Ontwikkelingsplan Grote Buitendijk Hofgeest. In de rode cirkel ligt de onderhavige perceel pal ten zuiden van de huidige boomkwekerij Loef.

Het gebied de Grote Buitendijk/Hofgeest ligt ten noordoosten van Velserbroek en wordt begrensd door de rijkswegen A208 en A9/A22. Aan de zuidzijde grenst het gebied aan de Dammersweg. De Grote Buitendijk vormt de westgrens. De afgelopen jaren is er gewerkt aan de planvorming voor woningbouw in dit gebied.

De gemeenteraad heeft in 2011 ingestemd met het ontwerpontwikkelingsplan Grote Buitendijk Hofgeest. Ook de provincie Noord-Holland is in 2013 in principe akkoord gegaan met de aanpassing van de (op dat moment geldende) rode contour (de lijn waarbinnen woningbouw is toegestaan).

Ondanks dat de gemeenteraad 11 december 2014 besloten heeft om het deelgebied Grote Buitendijk voorlopig niet te ontwikkelen staat de gemeenteraad positief achter de ontwikkeling van het deelgebied Hofgeest op basis van de uitgangspunten van het ontwerpontwikkelingsplan.

De ontwikkelende partijen in dit deelgebied gaan aan de slag met de uitwerking van het ontwerp-ontwikkelingsplan

Dit gebied ligt aan de zuidkant van het te ontwikkelen terrein; het is in handen van verschillende eigenaren. Het grenst aan de Hofgeesterweg en de Broekeroog, en aan de bestaande bebouwing van Velserbroek. De gemeente zal aan die aansluiting extra aandacht besteden. De nadruk bij de herontwikkeling van Hofgeest-Zuid ligt op woningbouw.

Het perceel ligt net buiten de plangrens van het ontwikkelingsplan Grote Buitendijk Hofgeest. Dit plan voorziet in een bebouwing van het nu nog open landschap (gele vlakken). Als dit realiteit is dan is het landschap definitief van karakter veranderd. In dit nieuw stedelijk gebied dat dan is ontstaan is de huidige inrichting van het perceel als storend te benoemen. Een passende bestemming en een kwalitatief hoogwaardige herinrichting van de perceel past dan optimaal in de nieuwe situatie..

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP1305HILLEGONDSW1-O001_0010.jpg"

figuur 3.3: Het perceel wordt aan drie zijden strak omgeven door de plangrens van de ontwikkeling Grote Buitendijk Hofgeest.

3.4.4 Woonvisie 2025

In 2013 is de Woonvisie 2025 vastgesteld. De woonvisie beschrijft hoe Velsen invulling geeft aan de ambities uit 'Visie op Velsen 2025 - Kennisrijk werken' op het gebied van wonen. De woonvisie helpt om afwegingen te maken over concrete initiatieven en bij het maken van afspraken met betrokken partijen, bijvoorbeeld de woningcorporaties.

IJmuiden biedt een boeiende en aantrekkelijke leefomgeving. Voor Velsen ligt de focus op IJmuiden als interessante stad voor jonge mensen. Een kwaliteitsimpuls moet zorgen voor een kwalitatief en hoogwaardig woonmilieu op een speciale plek. IJmuiden als interessante stad staat voor kwaliteit, hoogwaardig en metropolitaan wonen in een stadse omgeving waarbij natuur en rust om de hoek ligt.

De woonvisie richt zich op het bieden van een gevarieerd woningaanbod, waarbij ontwikkelingen aansluiten bij de visie om een grotere woning differentiatie mogelijk te maken.

Beoogde ontwikkeling

Dit plan voor de sloop van twee woningen en de bouw van één nieuwe woning heeft geen invloed op de gemeentelijke woonvisie.

3.4.5 Lokaal Verkeer- en Vervoersplan 2004 (LVVP)

In het Lokaal Verkeer- en Vervoersplan 2004 (LVVP) zijn de beleidshoofdlijnen op het gebied van verkeer en vervoer voor de gemeente Velsen vastgelegd. Knelpunten en mogelijke oplossingen worden besproken. Doelstelling van het LVVP is het vergroten van de verkeersveiligheid, de leefbaarheid en de bereikbaarheid.

Voor wat betreft parkeren dient, bij nieuwbouw, uitbreiding of functiewisseling, te worden voldaan aan de eisen die zijn gesteld in het gemeentelijk parkeernormenbeleid. Uitgangspunt bij dit beleid is dat de gegenereerde parkeerbehoefte binnen het eigen plangebied wordt opgelost.

Beoogde ontwikkeling

Gezien de beperkte ontwikkeling, bestaande uit de sloop van twee woningen en de herbouw van één nieuwe woning worden vindt er geen aantasting van de bestaande verkeersstructuur plaats. Het voornemen is passend binnen het gemeentelijke verkeers en vervoersplan. Zie ook paragraaf 4.4.

3.4.6 Archeologie en Monumentenbeleid

De beleidsnota Monumentenzorg Velsen is in 2005 vastgesteld en in 2008 geactualiseerd. In deze beleidsnota geeft de gemeente Velsen haar visie op de gemeentelijke monumentenzorg. Leidraad hierbij is een zorgvuldig beheer en weloverwogen behoud van het architectonische en cultuurhistorisch erfgoed van Velsen, in samenspel met rijk, provincie en particulieren.

Beoogde ontwikkeling.

Het voornemen bestaat uit de sanering van twee bedrijfswoningen. Na sanering zal één nieuwe woning worden opgericht ter plaatse van de gesaneerde woningen. Aangezien de werkzaamheden plaats vinden op hetzelfde kavel vindt geen verstoring van archeologische waarden plaats.

Een nadere beschrijving van het aspect archeologie is opgenomen in paragraaf 4.8.3.

3.4.7 Overig gemeentelijk beleid

De gemeente Velsen heeft tevens de volgende relevante beleidsstukken opgesteld.

  • Maatschappelijke ondersteuning: beleidsvisie 'Samen aan de slag';
  • Groen en waterbeleid:
  • Groenbeleidsplan 'Ruimte voor Groen' 2009;
  • Beleidsplan monumentale bomen 2013.
  • Aan huis gebonden beroepen: beleidsnotitie 'Aan huis gebonden beroepen';

Geen van deze beleidsstukken staat de gewenste ontwikkeling in de weg.

Hoofdstuk 4 Milieuaspecten

4.1 Bodem

Beleid en Normstelling

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.

Onderzoek en conclusie

In september 2015 is door APS Milieu B.V. op de locatie Hillegondswegje 14 een verkennend bodemonderzoek (kenmerk R15-B485) uitgevoerd (zie bijlage 1). De aanleiding voor het bodemonderzoek was de aanvraag van een omgevingsvergunning voor de herontwikkeling van het perceel. Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat de bovengrond licht verontreinigd is met kwik. De sintelhoudende bovengrond is licht verontreinigd met barium, kwik, zink, minerale olie, PCB en PAK. De ondergrond is niet verontreinigd met de onderzochte parameters. Het grondwater is licht verontreinigd met nikkel.

Voormalige bovengrondse tank:

De bovengrond is niet verontreinigd met de onderzochte paramaters.

Voormalige ondergrondse tank met oliespot

De ondergrond ter plaatse van boring 06 is sterk verontreinigd met minerale olie. De ondergrond ter plaatse van boring 08 is licht verontreinigd met minerale olie. Het grondwater is niet verontreinigd met de onderzochte parameters. De sterke verontreiniging met minerale olie ter plaatse van boring 06 is niet horizontaal en verticaal afgeperkt.

Aanbeveling uit de verkenning is het uitvoeren van een nader bodemonderzoek naar de ernst en omvang van de sterke verontreiniging met minerale olie in de ondergrond

Het nader bodemonderzoek is uitgevoerd en gerapporteerd in november 2015, wederom door APS – Milieu B.V. (zie bijlage 2). Om de gesignaleerde verontreiniging verder af te perken zijn in dit bodemonderzoek 7 afperkende boringen verricht. De conclusie en aanbeveling uit dit nadere onderzoek luidt:

"De ondergrond ter plaatse van boring 104 (verticaal afperkende boring) is van 2,0 tot 2,5 m-mv nog licht verontreinigd met minerale olie. In de ondergrond ter plaatse van boring 5 is een lichte oliegeur aangetroffen. Aangenomen wordt dat de bodem hier sterk verontreinigd is met minerale olie. In de ondergrond ter plaatse van de overige horizontaal afperkende boringen is analytisch en/of organoleptisch geen verontreiniging met minerale olie aangetroffen.

Op basis van onderhavig bodemonderzoek wordt geconcludeerd dat sprake is van een plaatselijke sterke verontreiniging (spot) met minerale olie. Het volume van de verontreiniging is kleiner dan 25 m3, waardoor geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Aanbevolen wordt de oliespot middels ontgraving volledig te verwijderen. Hiertoe dient een plan van aanpak opgesteld te worden en ter goedkeuring aangeboden te worden aan de omgevingsdienst IJmond."

Een plan van aanpak zal worden opgesteld na vaststelling van het bestemmingsplan in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen.

4.2 Water

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Op 2 februari 2016 is de digitale watertoets doorlopen, waarna het waterschap op de hoogte is gebracht van de ontwikkeling. Het waterschap heeft het plan nog niet beoordeeld.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het hoogheemraadschap nader wordt behandeld.

Europa

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal

  • Provinciaal Waterplan
  • Provinciale Verordening Ruimte
  • Provinciale Structuurvisie

Waterschapsbeleid

Het algemeen bestuur van Rijnland heeft op 9 maart 2016 het nieuwe Waterbeheerplan 'Waardevol Water' (WBP5) vastgesteld. In het WBP5 wordt richting gegeven aan het waterbeheer in de periode 2016 -2021. Daarmee realiseert Rijnland de ambities uit het coalitieakkoord, zodat het gebied nu en in de toekomst goed beschermd wordt tegen overstromingen en wateroverlast, er een goede waterkwaliteit ontstaat, het afvalwater op duurzame wijze wordt gezuiverd en de grondstoffen worden hergebruikt. In het WBP5 staat samen werken met de omgeving aan water centraal. Rijnland wil samen met zijn omgeving werken aan duurzaam en efficiënt waterbeheer tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten.

Keur en beleidsregels

Op grond van de Waterwet is Rijnland als waterschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Denk hierbij aan handelingen in of nabij:

  • waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden);
  • watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken);
  • andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen);
  • de bodem van kwelgevoelige gebieden.

Maar ook aan het onttrekken en lozen van grondwater en het aanbrengen van verhard oppervlak.

Per 1 juli 2015 is een nieuwe Keur in werking getreden met daarbij horende uitvoeringsregels. De Keur gaat uit van een “ja, tenzij” benadering; handelingen met een klein risico vallen onder de zorgplicht en kunnen zonder vergunning of melding worden uitgevoerd. Voor handelingen met een groter risico of in expliciet benoemde situaties zijn er algemene regels met voorwaarden van kracht of is een watervergunning vereist (zie http://www.rijnland.net/regels/keur-en-uitvoeringsregels).

De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen. Raadpleeg daarvoor de vergunningencheck via www.rijnland.net.

Riolering en afkoppelen 

Voor zover het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is het van belang dat er met Rijnland afstemming plaatsvindt over het omgaan met afvalwater en hemelwater. Overeenkomstig het rijksbeleid gaat Rijnland uit van een voorkeursvolgorde voor de omgang met deze waterstromen. Deze houdt in dat allereerst geprobeerd moet worden het ontstaan van (verontreinigd) afvalwater te voorkomen, bijvoorbeeld door het toepassen van niet uitlogende bouwmaterialen en het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto's wassen en chemische onkruidbestrijding. Vervolgens is het streven vuil water te scheiden van schoon water, bijvoorbeeld door het afkoppelen van hemelwaterafvoeren van gemengde rioolstelsels. De laatste stap in de voorkeursvolgorde is het zuiveren van het afvalwater. De doelmatigheid daarvan wordt vergroot door het scheiden van de schone en de vuile stromen.

De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP), waarin de uiteindelijke afweging wordt gemaakt en waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal staat.

Huidige situatie

Algemeen

De beoogde locatie van de nieuwe woning is momenteel in gebruik ten behoeve van twee te saneren woningen met tuin. Het plangebied ligt in het landelijk gebied. Volgens de bodemkaart van Nederland (www.bodemdata.nl) bestaat de bodem in de omgeving uit hoge zwarte enkeerdgronden, leemarm en zwak lemig fijn zand. Hier is sprake van grondwatertrap IV. Dat wil zeggen dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand boven de 0,4 m beneden het maaiveld ligt en dat de gemiddeld laagste grondwaterstand varieert tussen de 0,8 en 1,2 m beneden het maaiveld.

Waterkwantiteit en kwaliteit

In of in directe nabijheid van het plangebied zijn geen watergangen en KRW-waterlichamen gelegen.

Veiligheid en waterkeringen

Ten westen van het plangebied ligt een primaire kering op het hart van de provinciale weg N208 zoals weergegeven op figuur 4.1 De gele zone is de kernzone, de roze zone is de beschermingszone en de groene is de buitenbeschermingszone. Zoals is te zien valt de betreffende locatie in de buitenbeschermingszone. Er is geen regionale kering in de buurt.

Afvalwaterketen en riolering

Het plangebied is aangesloten op het gemeentelijk rioleringsstelsel.

Toekomstige situatie

Algemeen

Het voornemen maakt de sanering van twee woningen en nieuwbouw van één woning mogelijk. Hierbij vindt afname van verharding plaats. Hierdoor is geen compensatie nodig. De nieuwe woning wordt aangesloten op de bestaande riolering.

Digitale watertoets

De planlocatie valt binnen het beheergebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland. Van ieder ruimtelijk plan dient te worden vastgesteld in hoeverre de waterbelangen bij plan zijn betrokken. Hiertoe hebben de waterschappen een digitaal portaal ingericht om aan de hand van een aantal vragen te kunnen bepalen in hoeverre het waterschap bij het plan betrokken moet worden.

Afhankelijk van de antwoorden wordt bepaalt welke procedure doorlopen moet worden: Onderstaand een overzicht van de resultaten van deze toets.

Heeft u een beperkingsgebied geraakt?   nee  
Welke gemeente omvat het grootste deel van het door u getekende plangebied?   Velsen  
Gaat het om een ruimtelijk plan dat uitsluitend een functiewijziging van bestaande bebouwing inhoudt, zonder fysieke aanpassing ten opzichte van de bestaande situatie?   nee  
Wordt als onderdeel van het plan riolering aangelegd/vernieuwd?   nee  
Is er sprake van een toename van lozing [huishoudelijk of bedrijfsmatig afvalwater] in het landelijk gebied groter dan 5 huishoudens of in het stedelijk gebied groter dan 15 huishoudens?   nee  
Is er in of rondom het plangebied sprake van wateroverlast of grondwateroverlast?   nee  
Neemt in het plan het verharde oppervlak van bebouwing en bestrating toe met meer dan 500m2?   nee  
Maakt het plan deel uit van een groter plan dat in ontwikkeling is?   nee  
Worden er op bedrijfsmatige wijze activiteiten verricht waardoor het verharde oppervlak verontreinigd raakt?   nee  
Wordt het waterpeil in het plangebied gewijzigd?   nee  
Wordt er water gegraven en/of gedempt?   nee  

datum 29-2-2016

dossiercode 20160229-13-12529

Op basis van de gegeven antwoorden concluderen wij dat wij een waterbelang hebben bij uw plannen. Wij verzoeken u om uw plannen in te dienen bij ruimtelijkeplannen@rijnland.net. Mogelijk nemen wij contact met u op. Indien u wenst kunt u zelf ook contact opnemen met de afdeling Plantoetsing & vergunningsverlening van het Hoogheemraadschap van Rijnland.

Wij verzoeken u te controleren of de in onze legger vastgelegde watergangen en waterkeringen overeenkomen met de bestemming in uw verbeelding en deze eventueel aan te passen. De gegevens hiervan zijn te vinden op http://rijnland.esri.nl/legger/ en http://rijnland.esri.nl/keringen.

Conclusie digitale watertoets

Uit het resultaat van de vragen concludeert Hoogheemraadschap Rijnland dat zij een waterbelang hebben bij het plan. De normale procedure dient te worden gevolgd.

Toetsing aan de "legger" en de "keringen" geeft aan dat alleen de legger "primaire keringen" relevantie heeft. Er is geen vastgelegd water in de buurt en ook geen regionale kering. De primaire kering ligt op het hart van de provinciale weg N208 zoals weergegeven op onderstaand kaartje. De gele zone is de kernzone, de roze zone is de beschermingszone en de groene is de buitenbeschermingszone. Zoals is te zien valt de betreffende locatie in de buitenbeschermingszone.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP1305HILLEGONDSW1-O001_0011.png"

Figuur 4.1: Ligging van de drie zones bij Hillegondswegje 14

Hoogheemraadschap Rijnland staat bebouwing in de buitenbeschermingszone van haar primaire keringen en bouwen buiten het profiel van vrije ruimte van regionale keringen zonder vergunning toe, mits er geen werkzaamheden verricht worden in de buitenbeschermingszone die instabiliteit van het waterstaatswerk of een deel daarvan tot gevolg kunnen hebben (artikel 3.1.2 van de keur en de Nota Waterkeringen "zicht op veilige keringen", deel 2: beleidsregels, 28 september 2010).

Er zijn twee typen bouwwerken/activiteiten waarvoor wel een vergunning vereist is:

  • Afgravingen voor het winnen van delfstoffen of specie en verrichten van seismische onderzoeken
  • Explosiegevaarlijk materiaal of explosiegevaarlijke inrichtingen: het gaat hier om bijvoorbeeld om benzinestations of vuurwerkopslagplaatsen.

Beide bouwwerken/activiteiten zijn in het onderhavige plan niet aan de orde.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Veiligheid en waterkeringen

Zie onderdeel digitale watertoets.

Riolering en afkoppelen

De nieuwe woning wordt aangesloten op het bestaande systeem.

Zorgplicht en preventieve maatregelen voor hemelwater

Voor de behandeling van hemelwater wijst Rijnland op de zorgplicht en op het nemen van preventieve maatregelen. Het verdient aanbeveling daar waar mogelijk aandacht te besteden aan maatregelen bij de bron. Preventie heeft de voorkeur boven 'end-of-pipe' maatregelen. Uitgangspunt is dat het te lozen hemelwater geen significante verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater mag veroorzaken en emissie van vervuilende stoffen op het oppervlaktewater waar mogelijk wordt voorkomen. Door bijvoorbeeld:

  • duurzaam bouwen;
  • het toepassen van berm- of bodempassage;
  • toezicht en controle tijdens de aanlegfase en handhaving tijdens de beheerfase ter voorkoming van verkeerde aansluitingen;
  • het regenwaterriool uit te voeren met (straat)kolken voorzien van extra zand-slibvang of zakputten (putten met verdiepte bodem) op tactische plekken in het stelsel;
  • adequaat beheer van straatoppervlak, straatkolken en zakputten (straatvegen en kolken/putten zuigen);
  • het toepassen van duurzaam onkruidbeheer;
  • de bewoners, gebruikers en beheerders voor te lichten over de werking van de riolering en een juist gebruik hiervan;
  • het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto's wassen en repareren en chemische onkruidbestrijding.

Daar waar ondanks de zorgplicht en de preventieve maatregelen het te lozen hemelwater naar verwachting een aanmerkelijk negatief effect heeft op de oppervlaktewaterkwaliteit, kan in overleg tussen gemeente en waterschap gekozen worden voor aanvullende voorzieningen, een verbeterd gescheiden stelsel of – als laatste keus – aansluiten op het gemengde stelsel. Ook kan de gemeente in overleg met het waterschap kiezen voor een generieke 'end-of-pipe'-aanpak. Deze keuze moet dan expliciet gemaakt worden in het GRP.

Het hemelwater zal gelijk aan de bestaande situatie worden afgevoerd naar de omliggende gronden. Hier kan het water infiltreren in de bodem.

Conclusie

De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.3 Akoestiek

Toetsingskader

Normstelling

Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven- bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging.

De geluidhinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.

Onderzoek en conclusie

Hillegondswegje 14 ligt even ten oosten van de N208, zijnde een autoweg (oostelijke rijbaan rijsnelheid 70 km/u, westelijke rijbaan rijsnelheid 100 km/u) en ten westen van de A22 en A9, zijnde autosnelwegen. De locatie ligt binnen de 400 meter van de N208 en binnen de 600 meter van de A9. Akoestisch onderzoek is nodig.

Dit onderzoek is uitgevoerd door het Geluidsburo en gerapporteerd in mei 2017. Het onderzoek is in bijlage 3 toegevoegd. Op basis van het onderzoek wordt geconcludeerd dat:

De afzonderlijke geluidbelasting vanwege het verkeer op de Rijksweg en het Hillegondswegje overschrijdt nergens de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

De geluidbelasting vanwege het verkeer op de N208 overschrijdt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De hoogste waarde bedraagt 55 dB op de westgevel op een beoordelingshoogte van 4,5 meter. Er wordt wel voldaan aan de maximale ontheffingswaarde van 58 dB (buiten de bebouwde kom, vervangende nieuwbouw). Om de planrealisatie mogelijk te maken dient een hogere waarde vanwege de N208 te worden aangevraagd. De beschouwde bron- en overdrachtsmaatregelen stuiten op bezwaren van financiële, verkeerskundige en stedenbouwkundige aard en worden zodoende niet realistisch geacht.

Bij het bouwkundig ontwerp van de nieuwe woning dient rekening te worden gehouden met aanvullende gevelweringsmaatregelen bovenop de minimale karakteristieke gevelweringseis van 20 dB gesteld in het Bouwbesluit 2012. De maatgevende geluidbelasting op de gevels bedraagt 58 dB exclusief aftrek ex artikel 3.4 en 3.5 RMV 2012.

4.4 Verkeer en parkeren

Vanuit verkeerstechnisch perspectief moet worden aangetoond dat:

  • Deze (nieuwe) functie aantoonbaar geen onevenredige verkeersaantrekkende werking heeft en er sprake is van een acceptabele verkeerssituatie.

De verkeerstechnische situatie van het Hillegondswegje verandert niet door de bestemmingwijziging van de planlokatie. In de huidige situatie wordt al meer dan 10 jaren gewoond op een agrarische bestemming. Juist de aanvraag tot een bestemmingswijziging van "Agrarisch" naar "Wonen" betekent dat er in de toekomst geen extra verkeersbelasting door agrarische activiteiten kan ontstaan.

In de huidige woonsituatie verandert er verkeerstechnisch niets wanneer een bestemmingswijziging gehonoreerd wordt. Het nieuwbouwplan verhoogt de ruimtelijke kwaliteit en behoudt de huidige kenmerken van het parkeren op eigen terrein. Ook het aantal voertuigen zal in een nieuwe situatie niet toenemen omdat het aantal bewoners gelijk blijft.

  • Benodigde parkeerplaatsen op het eigen bouwperceel worden gerealiseerd.

In de nieuwe terreinindeling wordt het aantal parkeerplaatsen dat voor de bewoners nodig is gerealiseerd. Op het perceel is hiertoe voldoende ruimte aanwezig.

4.5 Luchtkwaliteit

Beleid en Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.

Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof   toetsing van   Grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  Uurgemiddelde concentratie   Max. 18 keer p.j. meer dan 200 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg/m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekende mate (Nibm)

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een plan heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een plan valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Onderzoek

Naast het gegeven dat het plan ver beneden de in de Wet aangegeven schaalgrootte van projecten ligt worden in het vigerende bestemmingsplan alle ontwikkelingen beoordeeld als kleinschalige ontwikkelingen.

Uit de Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl) blijkt dat er in het plangebied ruimschoots kan worden voldaan aan de fijn stof en stikstofdioxide normen. De verkeersintensiteiten van verkeerswegen in- en nabij het bestemmingplan zullen niet zodanig toenemen dat ook de verkeersemissies sterk zullen stijgen. Er worden geen knelpunten verwacht.

De Wet luchtkwaliteit vormt geen knelpunt voor de realisatie van het plan.

4.6 Bedrijven en milieuhinder

Beleid en Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, zijn de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009), het activiteitenbesluit en de Wet geurhinder en veehouderij van belang.

Bedrijven en milieuzonering

In de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) zijn richtafstanden opgenomen voor allerlei functies, waaronder agrarische bedrijven. De richtafstanden hebben betrekking op verschillende milieuaspecten, waaronder geluid. Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. In geval van een gemengd gebied kan worden gewerkt met een verkleinde richtafstand.

Activiteitenbesluit

In het Activiteitenbesluit zijn voor alle agrarische activiteiten, waaronder akkerbouwbedrijven en veehouderijen, algemene milieuregels opgenomen. Deze regels hebben bijvoorbeeld betrekking op de optredende geluidbelasting en geurbelasting. Voor de voorwaarden met betrekking tot de geurhinder door veehouderijen is aangesloten bij de systematiek uit de Wet geurhinder en veehouderij .

Wet geurhinder en veehouderij

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) bevat een beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen die vergunningplichtig zijn op basis van de Wet milieubeheer (Wm). Het beoordelingskader luidt als volgt (zie ook tabel 4.2):

  • voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld (in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv)) geldt een waarde (maximale geurbelasting) op een geurgevoelig object;
  • voor andere diercategorieën geldt een minimale afstand van de dierenverblijven ten opzichte van geurgevoelige objecten;
  • daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen concentratiegebieden (conform Reconstructiewet) en niet-concentratiegebieden en tussen situaties binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom.

Tabel 4.2: Geldende waarden/afstanden veehouderijen

    Concentratiegebied   niet-concentratiegebied  
Binnen bebouwde kom   Diercategoriën-Rgv   max. 3 ouE/m3   max. 2 ouE/m3  
  Andere diercategoriën   min. 100m t.o.v. geurgevoelig object°   min. 100°m t.o.v. geurgevoelig object  
buiten bebouwde kom   Diercategoriën-Rgv   max. 14 ouE/m3   max. 8 ouE/m3  
  Andere diercategoriën   min. 50°m t.o.v. geurgevoelig object   min. 50°m t.o.v. geurgevoelig object  

* de gemeente Velsen is niet binnen het concentratiegebied gelegen

Onderzoek 

Het bestemmingsplan maakt één nieuwe woning mogelijk. De nieuwe woning is aan te merken als gevoelige functie. Het aangrenzend agrarisch bouwvlak wordt in stand gehouden. Dit betekent dat dient te worden gemotiveerd op welke wijze de beoogde woonfunctie en de eventuele toekomstige agrarische activiteiten op elkaar kunnen worden afgestemd. Daarnaast zijn ook bedrijven in de directe omgeving van belang.

Agrarisch bouwvlak

Momenteel is geen agrarisch bedrijf gevestigd ter plaatse van het agrarisch bouwvlak, maar is het op basis van het vigerende bestemmingsplan mogelijk hier een agrarisch bedrijf te vestigen in de vorm van een veehouderij, akkerbouw- of tuinbouwbedrijf. Onder een tuinbouwbedrijf wordt mede verstaan een boomkwekerij en een bloemen-, kruiden-, bloembollen- en knollenkwekerij.

Indien zich per plaatse een agrarisch bedrijf wenst te vestigen, dient het bedrijf getoetst te worden aan de regels uit het activiteitenbesluit. De bestaande woning Hillegondswegje 16 is in de huidige situatie bepalend voor de ontwikkelingsmogelijkheden binnen het agrarisch bouwvlak. In de beoogde situatie dient bij eventuele toekomstige agrarische bedrijfsactiviteiten ook rekening te worden gehouden met de nieuwe woning op het perceel Hillegondswegje 14. Gezien de ligging van het bouwvlak ten opzichte van de bestaande en nieuwe woning is het niet mogelijk binnen het agrarisch bouwvlak een veehouderij of paardenhouderij te vestigen vanwege de minimale afstandseisen tussen dierverblijven en omliggende woningen. Om deze reden is er voor gekozen in het bestemmingsplan deze specifieke agrarische activiteiten niet mogelijk te maken. Andere agrarische activiteiten en bedrijfsgebouwen zijn wel mogelijk omdat het in veel gevallen mogelijk is om de inrichting van het perceel en de bedrijfssituatie af te stemmen op de voorwaarden uit het Activiteitenbesluit.

Het plangebied en de omgeving daarvan kunnen worden aangemerkt als een gebied met functiemenging. Op grond van de publicatie Bedrijven en milieuzonering kan worden geconcludeerd dat in een gemengd gebied agrarische bedrijfsgebouwen op korte afstand van woningen toelaatbaar zijn. Agrarische bedrijfsgebouwen (niet zijnde dierverblijven) vallen in categorie 2 (richtafstand van 10 meter binnen een gemengd gebied). De afstand tussen de gevel van de nieuwe woning en de rand van het agrarisch bouwvlak bedraagt minimaal 10 meter.

Andere bedrijven in de omgeving

Aan de overzijde van het Hillegondswegje is Kwekerij Loef gevestigd. De afstand van de beoogde woning tot het bouwvlak van dit bedrijf bedraagt circa 50 meter. Op basis van de richtafstanden uit de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering wordt geconcludeerd dat de bedrijfsactiviteiten niet zullen leiden tot onaanvaardbare milieuhinder ter plaatse van de beoogde woningen. Daarnaast is van belang dat de kwekerij in de bedrijfsvoering reeds rekening dient te houden met de bestaande woning Hillegondswegje 16. Het bedrijf wordt door de nieuwe woning dan ook niet in de bedrijfsvoering beperkt. De gronden van het kwekerijbedrijf worden afgeschermd door een haag, waardoor het eventuele gebruik van bestrijdingsmiddelen niet zal leiden tot ongewenste effecten ter plaatse van de nieuwe woning.

Verder zijn in de directe omgeving van het plangebied geen bedrijven aanwezig.

Conclusie

Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat het bestemmingsplan geen gevolgen heeft voor de bedrijfsvoering van bestaande bedrijven in de omgeving en dat ter plaatse van de beoogde woning sprake is van een aanvaardbaar woon en leefklimaat. In het bestemmingsplan zijn de nieuwe woning en de eventuele toekomstige agrarische activiteiten binnen het aangrenzende agrarische bouwvlak zo veel mogelijk op elkaar afgestemd.

4.7 Externe veiligheid

Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan.

Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. 

Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten.  In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.

Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering.

Onderzoek

Overeenkomstig de professionele risicokaart (https://nederlandprof.risicokaart.nl) waarin relevante risicobronnen getoond worden, is circa 220 m ten westen van het plangebied het gasontvangststation "Groenelaantje" gelegen (figuur 4.2). De plaatsgebonden risicocontouren van 10-6 per jaar bereiken niet het plangebied. Het gasontvangststation heeft geen invloedsgebied van het groepsrisico. De inrichting vormt dan ook geen belemmering. Verder zijn in de directe omgeving geen risicovolle inrichtingen gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP1305HILLEGONDSW1-O001_0012.png"

Figuur 4.2: Risicobronnen omgeving plangebied. Bron: professionele risicokaart

Circa 500 m ten oosten van het plangebied is de A22 gelegen waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. De weg heeft geen plaatsgebonden risicocontour van 10-6. Het maatgevende invloedsgebied van het groepsrisico bedraagt 355 m. Het plangebied is niet gelegen binnen het invloedsgebied. De weg vormt dan ook geen belemmering. Verder vindt in de nabije omgeving geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over het spoor of over het water.

In en nabij het plangebied zijn hogedruk aardgasleidingen gelegen (figuur 4.2). In tabel 4.3 zijn deze leidingen beschreven. Uit de tabel blijkt dat de leidingen geen plaatsgebonden risicocontour van 10-6 hebben. Wel is het plangebied gelegen in het invloedsgebied van het groepsrisico van de leidingen. Het saneren van de bestaande woningen en herontwikkeling van één nieuwe woning voorziet in een afname van de personendichtheid. Het groepsrisico zal daarom niet toenemen ten gevolge van de beoogde ontwikkeling. Desalniettemin is vanwege de ligging binnen het invloedsgebied een beknopte verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk (zie hieronder).

Tabel 4.3: Kenmerken hogedruk aardgasleidingen

Naam leiding   PR 10-6 contour   Invloedsgebied van het groepsrisico   Afstand tot plangebied  
W-534-01   0 m   170 m   0 m  
A-611-01   0 m   310 m   10 m  
A-551-10   0 m   430 m   15 m  

Beknopte verantwoording van het groepsrisico

In het kader van het wettelijk vooroverleg zal voor de verantwoording aanvullend advies gevraagd worden aan de veiligheidsregio.

Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid

Zowel voor de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn.

De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van en incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/ adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Tevens speelt een snelle alarmering ten allen tijde een belangrijke rol.

Het plangebied wordt ontsloten via Hillegondswegje. Deze weg is aangesloten op de Rijksweg en de Broekeroog. Via deze wegen kan van de bron af worden gevlucht en is het plangebied bereikbaar voor hulpdiensten.

Zelfredzaamheid

De beoogde ontwikkeling voorziet in de realisatie van een woning. De aanwezige personen zullen over het algemeen dan ook zelfredzaam zijn. Aanwezige kinderen, ouderen en gehandicapten worden wel beschouwd als verminderd zelfredzame personen. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat de ouders/verzorgers de verminderd zelfredzame personen kunnen begeleiden.

Conclusie

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van enkele gasleidingen. Ten gevolge van de beoogde ontwikkeling zal het groepsrisico niet toenemen. Uit de beknopte verantwoording (zie eerder) blijkt daarnaast dat de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid van het plangebied als voldoende worden beschouwd. Verder zijn in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle bronnen aanwezig die een belemmering vormen.

4.8 Cultuurhistorie en archeologie

4.8.1 Algemeen

Nederland tekende in 1992 het Verdrag van Malta dat de omgang met het Europees archeologisch erfgoed regelt. Aanleiding voor dit verdrag was dat het Europese archeologische erfgoed in toenemende mate bedreigd werd. Niet alleen door natuurlijke processen of ondeskundig gebruik van het bodemarchief, maar ook door ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening.

Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Hiermee zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: ‘de veroorzaker betaalt’. Het archeologisch bodemarchief is de grootste bron voor de geschiedenis van Nederland. Het belangrijkste doel van de wet is het behoud van dit erfgoed in situ (ter plekke), omdat de bodem de beste garantie biedt voor een goede conservering van de archeologische waarden.

4.8.2 Cultuurhistorie

Binnen het kader van het bestemmingsplan omvat cultuurhistorie alle aspecten van het cultuurhistorisch erfgoed zoals: archeologische en bouwkundige monumenten, landschappelijke elementen en structuren, stedenbouwkundige structuren en delen van de infrastructuur. Het binnen een plangebied aanwezige cultuurhistorische erfgoed vormt de basis voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen waarbij het behoud voorop staat. Het gaat niet alleen om de erkende en wettelijk beschermde monumenten. De wijze van bescherming via het bestemmingsplan is afhankelijk van de aard en eigenschappen van de cultuurhistorische elementen of gebieden. Het kan daarbij gaan om meer dan zuiver conserveren. Een alternatieve strategie komt voort uit het Belvedèrebeleid: 'behoud door ontwikkeling'. Het gaat daarbij om maatwerk. Van belang zijnde aspecten zijn: (archeologische) rijksmonumenten, provinciale en gemeentelijke monumenten, beschermde stads- en dorpsgezichten, cultuurhistorisch waardevolle of karakteristieke bebouwingsstroken, gebouwen en onderdelen van dorpskernen alsmede bekende en te verwachten archeologische waarden. In gebieden waar archeologische waarden voorkomen, of een reële verwachting bestaat dat zij aanwezig zijn, dient bij gebiedsontwikkeling en substantiële bodemingrepen hiermee rekening te worden gehouden, dit volgens de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz).

Het archeologisch erfgoed kan zijn:

  • beschermde terreinen op grond van de Monumentenwet;
  • terreinen van groot archeologisch belang volgens de Archeologische Monumenten Kaart;
  • terreinen met reële archeologische verwachtingswaarden volgens de Indicatieve Kaart.

Onderzoek

Belangrijk bij een goede landschappelijke inpassing is kennis van het landschap zoals dat is ontstaan en door de eeuwen heen door mensen is veranderd (antropogeen landschap)

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP1305HILLEGONDSW1-O001_0013.jpg"

Figuur 4.3: Kaartbeelden van het gebied in vier tijdsperioden.

De ontwikkelingsgeschiedenis van het landschap Hofgeest.

Het gebied aangeduid als Hofgeest vormt een onderdeel van de Kennemerzoom. Dit is een landschap van standvlakten en strandwallen. Hofgeest ligt op een door duinzand overstoven strandvlakte. Hofgeest is tevens de naam van een voormalige agrarische gebied dat door de uitbreiding van de nieuwbouwwijk Velserbroek steeds kleiner wordt, het ligt ingeklemd tussen de autoweg N208 en autosnelweg A22 (voormalig A9).

Het landgebruik vanaf de Middeleeuwen maakte de Hofgeest tot een van de belangrijkste geestgrondgebieden van het ambacht Velsen. Nivellering, bemesting en de aanleg van een efficiënt duinrelpatroon voor de ontwatering zorgden er voor dat het gebied optimaal gebruikt kon worden. De oorspronkelijke Hofgeest heeft een vrijwel vierkante vorm en wordt aan de westzijde van de Rijksweg begrensd door het Groenelaantje en het Spekkenwegje. Door de Rijksweg, die al in de Middeleeuwen als Hollands belangrijkste verbindingsweg was ontstaan als Heereweg, is de Hofgeest opgesplitst. Thans wordt alleen de oostzijde nog met de naam Hofgeest aangeduid. De combinatie met de aantrekkelijke gras- en hooilanden van de aangrenzende Velserbroek heeft de oude Hofgeest tot een aantrekkelijk woon- en werkgebied gemaakt. Het bleef ook na de Middeleeuwen een relatief dicht bewoond en intensief benut gebied.

Aan de westzijde van het gebied is tussen 1950 en 1975 de Velsertunnel aangelegd en is de oude Rijksstraatweg opgewaardeerd tot een provinciale autoweg (N208). Naast de tunnel voor auto's is ook een tunnel voor het treinverkeer, de verbinding Haarlem-Alkmaar.

Aan de oostzijde is de rijksweg A9 in de periode vanaf 1950 aangelegd. Dit tracé is later de A22 geworden nadat de Wijkertunnel de A9 heeft doen afbuigen.

Verstedelijking zoals de bouw van Velserbroek, tussen 1975 en 2005, heeft grote invloed gehad op het landschap. Deze nieuwe woonwijk wordt nu door een afrit te plaatse van de Santpoortse Dreef ontsloten. Momenteel reikt de bebouwing tot even ten noorden van de Hofgeesterweg. De verwachting is dat deze verstedelijking nog zal toenemen en in noordelijker richting verder zal oprukken. Onder invloed van de verstedelijkingsdruk verandert het gebied van functie. In het van oorsprong agrarische landschap komen.

De ordeningsprincipes van het landschap Hofgeest.

De planlokatie aan het Hillegondswegje ligt in de punt van een agrarisch gebied dat ter plaatse is ingeklemd door de N208 en de Broekeroog. Een duidelijk ordeningsprincipe in het direct omringende landschap is niet eenduidig te geven. Op hoofdlijn kan worden gesteld dat de bebouwingsassen in deze punt van het gebied Hofgeest een min of meer zuidwest-noordoost richting hebben. De realisatie van de bestemmingswijziging en de nieuwbouw van een woning veranderen heeft geen invloed op dit patroon.

De bebouwingskarakteristieken ter plaatse.

De bestaande bebouwing staat direct aan de weg. Ter plaatse wordt de bebouwing gekarakteriseerd door een tweetal ruime en hoge panden. Echter op de planlokatie ontbreekt deze karakteristiek doordat hier een tweetal lage houten woningen staan.

Het plan voorziet er in de woonbebouwing in overeenstemming te brengen met de andere twee aanwezige woningen. Realisatie van het plan versterkt hiermee de karakteristiek van het Hillegondswegje.

De inpassing van de nieuwe functies in de wijdere omgeving (grotere landschapseenheid).

Het plan is dermate klein van omvang, en daarbij ook monofunctioneel, dat een beschouwing op het niveau van de wijdere omgeving geen relevantie heeft.

4.8.3 Archeologie

In gebieden waar archeologische waarden voorkomen, of een reële verwachting bestaat dat zij aanwezig zijn, dient bij gebiedsontwikkeling en substantiële bodemingrepen hiermee rekening te worden gehouden, dit volgens de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz). Hierin is bepaald dat de gemeenteraad bij de vaststelling van een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1.6. Besluit ruimtelijke ordening en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond, rekening houdt met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden (Monumentenwet artikel 38a). Dat betekent dat bij de vaststelling van een bestemmingsplan niet alleen rekening moet worden gehouden met bekende monumenten, maar ook met de mogelijkheid dat in bepaalde terreinen nog archeologische resten in de bodem aanwezig zijn.

Onderzoek

Het voornemen bestaat uit de sanering van twee bedrijfswoningen. Na sanering zal één nieuwe woning worden opgericht ter plaatse van de gesaneerde woningen. Aangezien de werkzaamheden plaats vinden op hetzelfde kavel vindt geen verstoring van archeologische waarden plaats.

4.9 Ecologie

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de Ecologische Hoofdstructuur) de uitvoering van het plan niet in de weg staan.

Normstelling

Provinciale Verordening

Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies.

De provincie Noord-Holland werkt aan de aanleg van het Noord-Hollandse deel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Dit doet zij samen met natuurbeherende organisaties, particuliere terreineigenaren zoals agrariërs, gemeenten en waterschappen. Door het NNN hebben dieren meer ruimte om zich te verspreiden, voedsel te zoeken en soortgenoten te vinden. Hierdoor nemen hun overlevingskansen toe. De ligging van het NNN is vastgelegd in de Structuurvisie. De ecologische ambitie van het NNN is opgenomen in het natuurbeheerplan. Ruimtelijke ontwikkelingen die de wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Nederland, natuurverbindingen en weidevogelleefgebieden aantasten, staat de provincie in beginsel niet toe. Hierop kan de provincie een uitzondering maken wanneer de ontwikkeling een groot openbaar belang dient en er geen reële alternatieven zijn. Dit staat toegelicht in artikel 19 en 25 van de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV). Als een ingreep wordt toegestaan, moet de initiatiefnemer de (potentiële) natuurwaarden die verloren gaan, op eigen kosten compenseren. Dit uitgangspunt wordt 'natuurcompensatie' genoemd.

Wet natuurbescherming

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  • Natura-2000 gebieden;
  • Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.


De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.

Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Noord-Holland

In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 3 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos en woelrat.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied aan het Hillegondswegje is niet gelegen in of in de directe nabijheid van beschermde gebieden.

Soortbescherming

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een ecologische quickscan uitgevoerd door het bureau Regelink. Het onderzoek is als bijlage 4 bijgevoegd. De samenvattende conclusie luidt:

"In algemene zin kan redelijkerwijs worden gesteld dat op grond van de mogelijke effecten de uitvoering van de ingreep niet door de Flora- en faunawet wordt verhinderd, mits rekening wordt gehouden met het broedseizoen van vogels . Eventuele significant negatieve effecten op nabijgelegen beschermde gebieden zijn in dit geval niet aan de orde".

Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar de bijlage.

Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plangebied.

4.10 Kabels en leidingen

Afwegingskader

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18”;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18”.

Onderzoek en conclusie

Leiding W-534-01, welke genoemd is in paragraaf externe veiligheid (4.7) loopt door het plangebied. Voor deze leiding geldt een belemmeringenstrook van 4 m aan weerszijden van de leiding. De belemmeringenstrook is vastgelegd en in het Bevb en gereserveerd voor werkzaamheden van de leidingexploitant. In deze strook mag enkel bebouwing ten behoeve van de buisleiding worden gerealiseerd. Daarnaast mogen zonder omgevingsvergunning geen grondroerende activiteiten plaatsvinden en activiteiten worden uitgevoerd die voor de buisleiding potentieel gevaarlijk zijn. In voorliggend plan is daarmee rekening gehouden. De belemmeringenstrook is als dubbelbestemming opgenomen op de plankaart. Verder zijn binnen het plangebied en in de directe omgeving geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig.

4.11 Onderzoeksplicht vanwege mer-wetgeving

Beleid en Normstelling

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Onderzoek en conclusie

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is indien (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2);

  • de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer;
  • een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat;
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van 1 nieuwe woning en overschrijdt de drempelwaarde van 2.000 woningen dan ook niet.

4.12 Duurzaam bouwen

Duurzaam bouwen is het op zodanige manier bouwen dat gedurende de gehele levensloop van het gebouw en de gebouwde omgeving zo min mogelijk (milieu-)belasting ontstaat. Aandacht voor duurzaamheid betekent expliciete aandacht voor een gezond, leefbaar binnenmilieu van de woningen, beperkingen van de negatieve gevolgen voor mens en milieu en beperkingen van de woonlasten op termijn (energierekening).

Gemeentelijk beleid voor duurzaam bouwen

Gemeente Velsen en de Omgevingsdienst IJmond hebben ter ondersteuning en invulling van deze beleidsdoelstellingen een lokaal beleid geformuleerd in “Kwaliteit en duurzaam bouwen” en in het milieubeleidsplan gemeente Velsen 2015-2020. Daarnaast heeft de gemeente Velsen heeft een klimaatprogramma voor de periode 2010-2020 vastgesteld “Velsen, Stad van de Zon, Zee en Wind”. In de beleidsdoelstellingen is de stimulering van duurzaam bouwen en de toepassing van het instrument GPR Gebouw opgenomen. Buiten de bestaande normen vanuit het Bouwbesluit richt het beleid ten aanzien van duurzaam bouwen zich op een hoger ambitieniveau. De ambitie van de gemeente Velsen is minimaal een 8 te scoren op de thema's energie en gezondheid en minimaal een 7,5 voor de thema's milieu, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde.

Landelijk en Europees beleid

In 2013 is het Energieakkoord van kracht geworden. De gemeenten onderschrijven de voorwaarden uit het Energieakkoord; aan energie energiebesparing en duurzame energie is een belangrijke rol toegekend; besparing van het energieverbruik met gemiddeld 1,5% per jaar, een toename van het aandeel hernieuwbare energieopwekking van 4,5% in 2013 naar 14% in 2020 en een verdere stijging van dit aandeel naar 16% in 2023. Om resultaten te boeken en om innovatie te stimuleren is de energieprestatie-coëfficiënt voor nieuwe woningen in het Bouwbesluit (wettelijk kader) in 2015 aangescherpt van 0,6 naar 0,4. Richting 2020 wordt toegewerkt naar “Bijna Energie Neutrale Gebouwen”(hierna BENG).

Het Europees beleid is erop gericht dat nieuwe gebouwen na 2020 geen of heel weinig energie gebruiken. De energie die nog nodig is moet in belangrijke mate afkomstig zijn uit hernieuwbare bronnen. Dit is vastgelegd in de herziene Europese richtlijn EPBD uit 2010.

Het Nationaal Plan voor het bevorderen van BENG in Nederland beschrijft het Nederlandse beleid om te komen tot BENG na eind 2018, respectievelijk 2020. In het Nationaal Plan staat wat onder (BENG) verstaan wordt.

GPR Gebouw

GPR Gebouw is een programma voor het omzetten van ontwerpgegevens van een gebouw naar prestaties op het gebied van kwaliteit en duurzaamheid. GPR gebouw gaat over woonkwaliteit, de toekomstwaarde én de gebruikelijke thema's van duurzaam bouwen. Het is een hulpmiddel voor het maken van keuzes bij nieuwbouw en renovatie van woningen, scholen en andere gebouwen

Om inzicht te krijgen in de duurzaamheid van nieuwbouwprojecten stimuleert de gemeente Velsen het gebruik van GPR Gebouw. GPR Gebouw is een relatief eenvoudig instrument waarmee prestaties worden uitgedrukt in rapportcijfers van 1 tot 10.

Voor de bouw van de woning wordt aangesloten bij bovenstaande duurzaamheid aspecten.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de bestemmingsregeling bestaande uit de verbeelding en de planregels nader toegelicht. Het bestemmingsplan voorziet in een actueel planologisch regime voor de beoogde ontwikkeling aan het Hillegondswegje. In dit hoofdstuk komt aan de orde op welke wijze de planopzet in de bestemmingsregeling concreet is verwerkt, wordt ingegaan op de wijze van bestemmen en wordt een toelichting op de verschillende regels gegeven.

5.2 Inleidende bepalingen

5.2.1 Begrippen

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de planregels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

5.2.2 Wijze van meten

In de regels en op de verbeelding kunnen goot- en/of bouwhoogtes zijn opgenomen. Indien er alleen sprake is van een bouwhoogte, dan mag de maximale bouwhoogte niet meer bedragen dan op de verbeelding of in de regels staat opgenomen. Er kan hierbij zowel sprake zijn van een platte afdekking als van een andere kapvorm mits de kap niet hoger is dan de aangegeven maximale bouwhoogte.

Indien de maximale bouwhoogte in combinatie met de goothoogte wordt gehanteerd is de maximale bouwhoogte te beschouwen als de nokhoogte. Er is in dat geval afdekking toegestaan middels een plat dak of een kap. De kap bestaat uit hellende dakvlakken, waarbij de goot niet hoger is dan de maximale goothoogte. Een dakvlak zal hierbij in zijn geheel onder dezelfde hellingshoek vallen. De beide dakvlakken treffen elkaar in de nok, welke maximaal op de maximaal toegestane bouwhoogte is gelegen. Er dient dus sprake te zijn van een daadwerkelijke nok met evenwijdige dakvlakken.

Er kan ook sprake zijn van een platte afdekking, maar dan is er sprake van een boeibordhoogte. Deze platte afdekking mag dan niet hoger zijn dan de maximaal toegelaten goothoogte.

Indien in de regels een goothoogte en bouwhoogte is opgenomen maar op de verbeelding een andere goot- en bouwhoogte is opgenomen, dan gelden de op de verbeelding opgenomen hoogtes. Indien in de regels een goot en bouwhoogte is opgenomen maar op de verbeelding alleen een bouwhoogte, en geen goothoogte, is opgenomen dan is er sprake van alleen een bouwhoogte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP1305HILLEGONDSW1-O001_0014.png"

5.3 Bestemmingsregels

Hieronder wordt per artikel een korte toelichting gegeven.

Agrarisch

Ter plaatse van de bestemming Agrarisch is een agrarisch bedrijf toegestaan. Tevens is een bouwvlak opgenomen voor de realisatie van bedrijfsbebouwing. Hierbij geldt een maximale goot- en bouwhoogte van 6 meter, respectievelijk 9 meter. De dakhelling moet minimaal 12 en maximaal 50 graden bedragen.

Tuin

Ter plaatse van de bestemming Tuin zijn de gronden bedoeld voor en tuin aan de voorzijde van de woning.

Wonen

De bestemming Wonen is opgenomen voor de realisatie van de nieuwe burgerwoning. De woning dient gebouwd te worden binnen het bouwvlak met een maximale goothoogte van 3 meter en maximale bouwhoogte van 7 meter.

Leiding - Gas

Ter plaatse van de dubbelbestemming Leiding - Gas ligt een gasleiding met bijbehorende veiligheidszone. Binnen deze zone zijn graafwerkzaamheden uitgesloten.

5.4 Algemene bepalingen

5.4.1 Handhaving en toezicht

Het bestemmingsplan Hillegondswegje 14 is gemaakt op grond van het in de Wet ruimtelijke ordening en Besluit ruimtelijke ordening bepaalde. Deze wet is dan ook van toepassing op handhaving en toezicht op de uitvoering van dit bestemmingsplan evenals de Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht met bijbehorende besluiten en ministeriële regelingen.

5.4.2 Algemene afwijkingsregels en algemene wijzigingsregels

Met de algemene afwijkingsregels kan middels de omgevingsvergunning een kleine afwijking van het plan toegestaan worden, tot maximaal 10% van de gegeven maten, afmetingen en percentages. Wanneer de afwijking groter is, maar niet meer dan 15%, is het wenselijk om de afweging te maken middels een wijzigingsprocedure. Hierbij kan het ook voorkomen dat een aanduiding of bestemming wordt gewijzigd, mits dit niet tot gevolg heeft dat het plan ingrijpend wordt veranderd.

5.5 Handhaving

Toezicht en handhavingsbeleid

In 2014 heeft de gemeenteraad de kadernota Lokaal Integrale Veiligheid in Velsen 2015-2017 vastgesteld. Aan de hand hiervan stelt het college jaarlijks het jaarprogramma voor integrale veiligheid vast. In het jaarprogramma is beschreven wat de gemeente Velsen met toezicht- en handhavingdoelen wil bereiken.

In Velsen is toezicht en handhaving gericht op de leefomgeving en op de naleving van wettelijke regelingen. Preventieve handhaving heeft de voorkeur. Bij de uitvoering van repressief toezicht en handhaving staat maatwerk centraal en worden prioriteiten gesteld. Met het jaarprogramma zorgt de gemeente voor een adequaat niveau van handhaving van de wettelijke taken van het omgevingsrecht en van andere wettelijke regelingen.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Voordat dit bestemmingsplan rechtskracht verkrijgt, dient de procedure te worden doorlopen, zoals deze is neergelegd in de Wet ruimtelijke ordening.

6.1.1 Vooroverleg

Het voorontwerpbestemmingsplan Hillegondswegje heeft vanaf 30 juni 2017 gedurende zes weken ter inzage gelegen met de mogelijkheid om reacties in te dienen. Op het voorontwerpbestemmingsplan zijn geen inspraakreacties en 2 reacties van een 3.1.1.Bro (Besluit ruimtelijke ordening) instanties binnengekomen. Het waren reacties van de Veiligheidsregio Kennemerland en de Gasunie.

Naar aanleiding van de inspraak en 3.1.1. reacties wordt het bestemmingsplan op onderstaande punten aangepast: Aanpassingen in de verbeelding

1. De belemmeringenstrook van de gasleiding zal naar 4 meter aan weerzijden van de leiding worden aangepast.

Aanpassingen in de toelichting

1. De breedte van de belemmeringenstrook wordt aangepast in paragraaf 4.10 van de toelichting.

2. Paragraaf 3.3 (Provinciaal beleid) zal worden aangepast conform de meest actuele versie van de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV).

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Op grond van artikel 6.12 Wro is de gemeente verplicht bij vaststelling van een bestemmingsplan of projectbesluit waarin bouwplannen zijn opgenomen als aangewezen in artikel 6.12 Wro juncto artikel 6.2.1. Bro, een exploitatieplan vast te stellen. Geen exploitatieplan hoeft te worden vastgesteld als het verhalen van kosten anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld doordat de gemeente hierover overeenkomsten heeft gesloten met de eigenaren van de binnen het exploitatiegebied gelegen gronden, of doordat de gemeente zelf eigenaar is van bedoelde gronden.

Bij dit planvoornemen gaat het om een initiatief van een particuliere partij. De initiatiefnemer financiert de ontwikkeling en alle werkzaamheden die daarbij van toepassing zijn. Daarbij horen onder meer ook de plankosten. Met de initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst gesloten om de economische uitvoerbaarheid te garanderen.