Plan: | Skaeve Huse |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0453.BP1306SKAEVEHUSE1-R001 |
Het bestemmingsplan Skaeve Huse maakt de realisatie van zes woningen mogelijk aan de Broekeroog in Velserbroek.
Het "Noodteam" (een samenwerkingsverband van de gemeente Velsen, de woning corporaties, de politie, GGZ Dijk en Duin, Vangnet&Advies, Zorgbalans, de Brijderstichting, de Reclassering en de Stichting Maatschappelijk werk) heeft bij het college van de gemeente Velsen de noodzaak om een voorziening te creëren onder de aandacht gebracht. Deze voorziening is bedoeld voor personen die door hun leefwijze structureel overlast bezorgen in de woonomgeving. De gemeente heeft daarop met Woningbedrijf Velsen en Velison Wonen afgesproken om huishoudens die overlast veroorzaken in de reguliere woningvoorraad en maatschappelijke opvang een laatste kans te bieden in de vorm van een aangepaste woonvorm. Deze aangepaste woonvorm wordt, naar Deens voorbeeld, "Skaeve Huse" genoemd.
Het plangebied ligt aan de Broekeroog, nabij de kern Velserbroek. Momenteel is het perceel in gebruik door IJmond Werkt en staat hier een keet. Ten westen van het plangebied is een manege gevestigd en bevindt zich de A202. Circa 350 meter ten zuiden van het plangebied bevindt zich de kern Velserbroek. Ten noorden en oosten wordt het plangebied omsloten door weilanden en de gemeentewerf. Aan de zuidzijde ligt een sportcomplex.
Figuur 1.3.1 ligging plangebied
Het college heeft in de loop der jaren verschillende locaties onderzocht voor de ontwikkeling van Skaeve Huse. In eerste instantie is een lijstje met potentiële locaties geformuleerd welke in eigendom zijn van de gemeente en in principe geschikt leken voor de ontwikkeling. Deze locaties zijn getoetst op juridisch-planologische mogelijkheden en criteria zoals "is de locatie veilig voor bewoning" en "moet worden afgeweken van provinciale verordeningen". Uiteraard is bij deze locaties ook gekeken naar de ligging ten opzichte van bestaande woongebieden en wat de mogelijke (over)last hierop zou kunnen zijn en of er gevoelige functies in de buurt liggen zoals een school of een scouting. Voor de beoogde functie was een prikkelarme omgeving op enige afstand van bestaande woonwijken, een belangrijk criterium bij het zoeken naar de meest geschikte locatie.
Uiteindelijk zijn er twee locaties overgebleven waar op een hoger detailniveau is onderzocht wat de voor- en nadelen zijn van de locaties, dit waren de Gemeentewerf aan de Biezen in Santpoort en de locatie aan Broekeroog in Velsebroek. Vanwege sociale veiligheid, de goede herinrichtingsmogelijkheden en de bereikbaarheid voor hulpdiensten, is de locatie Broekeroog in de Velserbroek als voorkeurslocatie naar voren gekomen waar nu de planologische procedure voor wordt gestart.
De locatie ligt circa 350 meter ten noorden van de woonkern Velserbroek. Het betreft een stuk van de oude gemeentewerf. Op het perceel ten zuiden van de locatie ligt sportpark De Hofgeest. Hier wordt in de nabije toekomst woningbouw voorzien. Vanwege drie gastransportleidingen die ten zuiden van Skaeve Huse lopen wordt hier mogelijk voorzien in een groenstrook die grenst aan het terrein voor Skaeve Huse. Woningbouwpercelen kunnen in ieder geval niet op de gasleidingen komen.
Ter plaatse van de locatie geldt het bestemmingsplan 'Hofgeest' van de gemeente Velsen. Vastgesteld op 20 oktober 1983. Hierin zijn de gronden bestemd als "Agrarisch-kwekerij". Binnen deze bestemming zijn bijbehorende opstallen toegestaan.
Figuur 1.2: bestemmingsplan Hofgeest.
Nieuw bestemmingsplan
Het voornemen is niet passend binnen de vigerende bestemmingen. Gekozen is voor een nieuw bestemmingsplan. Hiervoor wordt ten behoeve van de realisatie van de nieuwe woningen de bestemming ' Maatschappelijk' opgenomen. De bestemming 'Groen' wordt opgenomen ten behoeve van het niet bebouwde gedeelte, de parkeerplaatsen, toegangsweg en de omliggende groenvoorzieningen. Tenslotte wordt het plangebied aan 3 zijden omzoomd door een watergang.
Deze toelichting is als volgt opgebouwd:
Na de toelichting zijn de regels behorende bij het bestemmingsplan opgenomen.
Dit hoofdstuk beschrijft de huidige situatie, het initiatief en de ruimtelijke consequenties voor het plangebied en zijn omgeving. Deze beschrijving is mede opgesteld aan de hand van het geplande nieuwbouw.
Het plangebied ligt aan de Broekeroog ter hoogte van het Hillegondswegje. Aan de zuidzijde zijn sportvelden gelegen. Aan de noord- en oostzijde wordt het gebied omsloten door de gemeentewerf en agrarische gronden. Aan de westzijde grenst het gebied aan de Broekeroog.
Figuur 2.2.1. luchtfoto plangebied
Het bestemmingsplan biedt de mogelijkheid voor de realisatie van zes woningen. In eerste instantie worden er drie woningen gerealiseerd. In elke woning plek is voor maximaal twee personen. In deze paragraaf wordt nader ingegaan op het concept van de Skaeve Huse. Niet al deze aspecten vinden een juridische basis in het bestemmingsplan. Door afspraken met de verschillende partners wordt dit wel op een andere manier geborgd.
Potentiële bewoner
De bewoners waar het om gaat, veroorzaken dermate veel overlast in een reguliere woonomgeving dat zij hier met goed fatsoen niet meer te handhaven zijn. Deze overlast kan een relatie hebben met een psychische stoornis, een drugs- of alcoholprobleem en het karakteriseert zich in het vertonen van agressief en luidruchtig gedrag of extreme verzamelwoede. De ervaring uit andere projecten in Nederland leert dat in een rustige prikkelarme omgeving en met intensieve begeleiding er veel vooruitgang is te boeken in het verbeteren van gedrag en levensstijl. De mensen vinden hier de rust die ze eigenlijk zoeken en de overlast is dan veel minder. Het zijn mensen die nu ook in een gewone woonwijk wonen en daar hun boodschappen doen. Het gaat bijvoorbeeld om mensen die overmatig geluidsoverlast veroorzaken, een verzamelwoede of teveel huisdieren hebben.
Doelstelling
Skaeve Huse biedt in principe geen permanente huisvesting voor de bewoner. De doelstelling van het project en de begeleiding van de bewoners zijn gericht op doorstroming. Een permanente insteek past bovendien niet in de wetgeving van de participatiewet die erop is gericht mensen zoveel als mogelijk weer deel te laten nemen aan de maatschappij. De Nederlandse huurwetgeving maakt het echter niet mogelijk mensen onbeperkt tijdelijke huurcontracten te geven. Daarnaast leert de praktijk uit andere gemeenten dat de doorstroming van de bewoners beperkt is.
De doelstelling van Skaeve Huse is samengevat de volgende:
De realisatie van Skaeve Huse moet dus een oplossing bieden voor overlast gevend woongedrag, maar mag daarnaast geen structurele afbreuk doen aan het leefklimaat in de omgeving. Mensen die in aanmerking willen komen voor een zelfstandige wooneenheid, moeten -net als alle andere huurders van een woningcorporatie- bereid zijn zich te houden aan de afspraken over veiligheid en beheersbaarheid. Daarnaast verplichten de bewoners van Skaeve Huse zich de aangeboden zorg en begeleiding van hulpverleners af te nemen. Deze afspraken worden vastgelegd in een contract. Houdt een bewoner zich hier niet aan dan is de woningcorporatie ook niet meer aan het contract gebonden een Skaeve Huse beschikbaar te stellen voor deze bewoner en wordt de bewoner hier uitgezet. Partijen willen daarmee de rust en veiligheid van de omwonenden waarborgen. Skaeve Huse legt het accent op wonen. Er zal sprake zijn van regulier beheer, zoals bij alle sociale woningen wordt gedaan. Zorg of begeleiding wordt via de reguliere wegen, aangeboden. Personen die niet aan de criteria voldoen mogen niet in Skaeve Huse wonen.
Het project is in principe gericht op uitstroom van de bewoners naar een volgende stap op de woonladder, bijvoorbeeld zogenaamde kanswoningen. De zorg en begeleiding zijn ook hierop gericht, voor zover dit per persoon realistisch is. Begeleiding naar een normale woon- en werksituatie is voor een enkeling mogelijk. Daarnaast is de zorg en begeleiding gericht op werken onder begeleiding of dagbesteding.
Intensieve begeleiding is voorwaarde voor plaatsing, de vorm waarin is maatwerk en afgestemd op de behoefte van de individuele bewoner. Het belangrijkste doel van de zorg en begeleiding is het bevorderen of behoud van zelfredzaamheid en het voorkomen van opname of verwaarlozing van de bewoner.
Hoeveel uur per persoon per week nodig is, dient per persoon geïndiceerd te worden. Deze indicatie wordt gedaan door het team Wmo (Wet maatschappelijke ondersteuning). De kosten voor de persoonlijke begeleiding worden gedeclareerd per factuur en vallen onder het reguliere budget van de Wmo. Indien dagbesteding noodzakelijk is, wordt dit ook geïndiceerd en bekostigd vanuit de Wmo.
Er is niet gekozen voor een beheerder op het terrein. Uit praktijkervaringen elders in het land komt naar voren dat het belangrijker is om te zorgen voor een goede, intensieve, zo veel mogelijk dagelijkse begeleiding van de bewoners met daarnaast voor de omwonenden een goede en adequate 24 uurs klachtenafhandeling. De genoemde zorg en begeleiding is intensief. Dit betekent dat er zeer regelmatig, zo veel mogelijk dagelijks, een begeleider op het terrein aanwezig is. Alle begeleiders hebben naar elkaar toe een signalerende functie. De gesprekken met de zorginstellingen vinden bij de mensen thuis plaats. Zo zien de begeleiders de situatie en zien de omwonenden de begeleiders. De zorgaanbieders zetten ervaren ambulante begeleiders in op de doelgroep.
De meeste bewoners zullen ook woonbegeleiding nodig hebben gericht op onder andere het onderhoud van de woning, persoonlijke verzorging, structuur aanbrengen in het dagelijks leven, het omgaan met omgeving en het onder controle houden van eventuele verslavingen.
Financiële begeleiding valt niet onder de persoonlijke begeleiding. Budgetbeheer kan verplicht opgenomen worden opgenomen als onderdeel van de afspraken. De bewoner heeft ook hier de vrijheid om een budgetbeheerder te kiezen. Afspraken moeten worden gemaakt met deze budgetbeheerders. Het is een bijzondere doelgroep en de lijnen met de beheerder moeten kort zijn. Bijzondere bijstand kan verstrekt worden voor de kosten hiervan.
Criteria voor plaatsing
Het profiel van de kandidaten wordt bepaald door de commissie op basis van maatwerk. Er wordt in ieder geval aan de volgende criteria gedacht:
Het is op voorhand moeilijk te zeggen of bepaalde type mensen worden uitgesloten. De situatie wordt per persoon bekeken en daarbij worden bovengenoemde criteria in acht genomen.
De beleidscontext voor de visie op het plangebied wordt gevormd door landelijke, provinciale en gemeentelijke beleidsrapportages. In dit hoofdstuk is het relevante ruimtelijk beleid samengevat en wordt geconcludeerd in hoeverre de ontwikkeling past binnen het beleid. Het onderstaande beleidskader is niet uitputtend.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)
Op rijksniveau zijn op ruimtelijk gebied de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) de meest bepalende beleidsdocumenten. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Barro omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen.
Doelen
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2014)
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit besluit omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmings- en inpassingsplannen. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen, inpassingsplannen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij het besluit kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit.
Het bestemmingsplan sluit aan bij de doelstellingen van de structuurvisie. Het plan draagt onder andere bij aan een leefbare omgeving. Daarnaast verstevigt de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet'. De verantwoordelijkheid om te sturen in de ruimtelijke ordening wordt door de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte nog meer bij de provincie en gemeenten gelegd.
De structuurvisie en het Barro bevatten geen beleidspunten die een belemmering vormen voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)
Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling. In artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening is daarom bepaald dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Toetsing
Het plangebied ligt buiten het bestaand stedelijk gebied. De realisatie van Skeave Huse binnen het bestaand stedelijk gebied is niet mogelijk vanwege de maatschappelijke problematiek die hier speelt. Zie hiervoor ook hoofdstuk 2.3. Doordat er begeleiding is (zoals ook omschreven in hoofdstuk 2.3) wordt de bereikbaarheid van de bewoners gegarandeerd. Alleen als aan de specifieke criteria wordt voldaan komt men in aanmerking voor een woning in het plangebied. Reguliere bewoning is niet mogelijk, dit wordt ook uitgedrukt in de bestemming 'Maatschappelijk'. Tevens is in de regels opgenomen dat er maximaal zes woningen mogen worden gerealiseerd. Toetsing aan de Ladder vindt plaats bij de bouw van meer dan elf woningen.
Conclusie
Het voornemen is passend binnen de kaders van de Ladder van duurzame verstedelijking.
In de structuurvisie Noord-Holland beschrijft de provincie hoe ze de veelzijdigheid van Noord-Holland wenst te bewaken en op welke manier ze met ontwikkelingen als globalisering, klimaatverandering en vergrijzing omgaat. De structuurvisie schetst hoe de provincie er in 2040 moet komen uit te zien. Door de ruimtelijke ordening aan te passen waar nodig, kan met de veranderingen worden omgegaan. Daarnaast kan dit door de bestaande kwaliteiten verder te ontwikkelen. De aspecten waarop de structuurvisie zich daarom richt zijn de volgende:
Figuur 3.1: uitsnede Provinciale structuurvisie
Op de plankaart behorende bij de structuurvisie (zie uitsnede figuur 3.1) is het plangebied aan de Broekerwerf aangeduid als 'gebied voor gecombineerde landbouw'.
De Provinciale Ruimtelijke Verordening van de provincie Noord-Holland geeft een beschrijving waaraan bestemmingsplannen, projectbesluiten en beheersverordeningen moeten voldoen. Voor de doorwerking van het in de structuurvisie vastgelegde beleid naar gemeenten toe, heeft de provincie een provinciale ruimtelijke verordening opgesteld. De verordening is het aangewezen instrument als het gaat om algemene regels omtrent de inhoud van gemeentelijke bestemmingsplannen of projectbesluiten. Hierin zal duidelijk het provinciaal belang naar voren moeten komen.
Provinciale Staten hebben op 1 maart 2017 de Provinciale Ruimtelijke Verordening opnieuw vastgesteld. Deze vaststelling betreft een beleidsarme wijziging ten opzichte van de eerder vastgestelde verordening op 21 juni 2010. De wijziging heeft geen gevolgen voor het voorliggende plan.
Conclusie
De ontwikkeling is dermate klein en specifiek dat hierover geen uitspraken worden gedaan in de provinciale structuurvisie en de provinciale verordening van de Provincie Noord Holland.
De Structuurvisie Velsen 2015 heeft als doel een actueel en samenhangend kader te scheppen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de gemeente tot aan 2015. Het is een ruimtelijke vertaling en een verdere uitwerking van de toekomstvisie 2010. Het programma dient te leiden tot een versterking van de ruimtelijke kwaliteit en de leefkwaliteit. De nota spitst zich toe op de vraag waar de verdere verstedelijking van Velsen plaats kan vinden en hoe dit moet gebeuren.
Figuur 3.3: kaart structuurvisie gemeente Velsen.
Over de onderhavige ontwikkeling worden in de Structuurvisie Velsen geen uitspraken gedaan. Wel wil de gemeente een kwalitatief hoog woningaanbod aanbieden. Hierbij past de gedachte dat ernstige overlastgevers niet passen binnen een woonwijk.
Het document 'Visie op Velsen 2025: Kennisrijk werken in Velsen' is in 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. De visie biedt een toekomstbeeld van de ontwikkeling van de gemeente Velsen tot 2025. De visie positioneert zichzelf als volgt:
"De visie zelf is geen blauwdruk, geen strategisch beleidsplan, maar een inspirerend toekomstbeeld, een bereikbare droom. Niet van de gemeente, maar van de gemeenschap Velsen".
De rol van de gemeente is die van facilitator. De gemeente schept waar mogelijk de nodige randvoorwaarden, onder andere op het gebied van ruimtelijke ordening en de inrichting van de openbare ruimte.
De gemeente Velsen ziet zich in 2025 als een bloeiende en groeiende gemeente waar de kennisindustrie van de Metropool Regio Amsterdam is gevestigd. Onderzoeksinstituten op het gebied van wind- en waterenergie en duurzaamheid hebben een grote aantrekkingskracht op (internationale) studenten, expats en kenniswerkers. Er is een sterke samenwerking tussen de kennisinstituten en de bedrijven in gemeente Velsen.
In de visie op Velsen wordt niet specifiek ingegaan op de ontwikkeling op de oude gemeentewerf.
De Visie op Velsen 2025 wordt nader uitgewerkt in een nieuwe Structuurvisie Velsen 2025.
In het Lokaal Verkeer- en Vervoersplan 2004 (LVVP) zijn de beleidshoofdlijnen op het gebied van verkeer en vervoer voor de gemeente Velsen vastgelegd. Knelpunten en mogelijke oplossingen worden besproken. Doelstelling van het LVVP is het vergroten van de verkeersveiligheid, de leefbaarheid en de bereikbaarheid.
Voor wat betreft parkeren dient, bij nieuwbouw, uitbreiding of functiewisseling, te worden voldaan aan de eisen die zijn gesteld in het gemeentelijk parkeernormenbeleid. Uitgangspunt bij dit beleid is dat de gegenereerde parkeerbehoefte binnen het eigen plangebied wordt opgelost.
Het aspect verkeer en parkeren wordt beschreven in paragraaf 4.4.
De beleidsnota Monumentenzorg Velsen is in 2005 vastgesteld en in 2008 geactualiseerd. In deze beleidsnota geeft de gemeente Velsen haar visie op de gemeentelijke monumentenzorg. Leidraad hierbij is een zorgvuldig beheer en weloverwogen behoud van het architectonische en cultuurhistorisch erfgoed van Velsen, in samenspel met rijk, provincie en particulieren.
Het aspect archeologie is opgenomen in paragraaf 4.8.
De gemeente Velsen heeft tevens de volgende beleidsstukken opgesteld.
Geen van deze beleidsstukken staat de gewenste ontwikkeling in de weg.
Beleid en Normstelling
Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.
Onderzoek en conclusie
Ter plaatse van het voormalige volkstuinencomplex aan de Broekeroog is een tweetal bodemonderzoeken uitgevoerd. In 2000 is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd op het perceel. In de bodem zijn destijds maximaal licht verhoogde gehaltes aangetroffen. Vervolgens is in 2004 op een deel van het perceel een asbestonderzoek uitgevoerd. Tijdens dit bodemonderzoek zijn geen gehaltes boven de interventiewaarde aangetroffen. Sindsdien is het bodemgebruik niet wezenlijk gewijzigd.
Op basis van bovenstaande gegevens concluderen wij dat er vooralsnog geen belemmeringen zijn voor de wijziging van het bestemmingsplan maar dat bij werkzaamheden in de grond en aanvraag omgevingsvergunning een bodemonderzoek en/of saneringsplan dient te worden opgesteld. De bovengenoemde bodemonderzoeken zijn inmiddels gedateerd.
In de gemeente Velsen is het specifiek beleid vanuit het Besluit bodemkwaliteit van kracht. Op basis van het Besluit bodemkwaliteit is een bodemfunctieklassenkaart vastgesteld. Het plangebied valt grotendeels in de klasse 'wonen'. Bij grondverzet dient de toe te passen grondkwaliteit op deze locatie grondkwaliteit klasse “wonen” te zijn.
Waterbeheer en watertoets
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Op 3 augustus 2015 is de digitale watertoets doorlopen, waarna het waterschap op de hoogte is gebracht van de ontwikkeling. Uit de watertoets blijkt dat er een waterbelang speelt bij de beoogde ontwikkeling. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan dient dan ook overleg te worden gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf. De waterbeheerder wordt in het kader van het wettelijke vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1. Bro betrokkken bij de voorbereiding van het bestemmingsplan.
Waterschapsbeleid - Waterbeheerplan 2016-2021
Voor de planperiode 2016-2021 zal het Waterbeheerplan (WBP) van Rijnland van toepassing zijn. In dit plan geeft Rijnland aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen Het nieuwe WBP legt meer dan voorheen accent op uitvoering. De drie hoofddoelen zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water. Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil Rijnland dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekeninghoudend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. Het waterbeheerplan sorteert voor op deze ontwikkelingen. Het Waterbeheerplan 2016-2021 van Rijnland is te vinden op de website: www.rijnland.net/plannen/waterbeheerplan.
Toekomstige situatie
Algemeen
De beoogde ontwikkeling bestaat uit de sloop van de aanwezige gebouwen en de bouw van maximaal zes woningen.
Waterkwantiteit
Bij een toename in verharding dient deze toename te worden gecompenseerd door de aanleg van functioneel open water. Volgens de eis van het waterschap dient 15% van de toename in verharding te worden gecompenseerd, wanneer deze toename groter is dan 500 m2. Door de sloop van de gebouwen en het weghalen van de verharding wordt de verharding met ongeveer 740 m2 verminderd. Hiervoor in de plaats wordt ongeveer 500 m2 verharding, bestaande uit de woningen, parkeerplaatsen en toegangsweg, gerealiseerd. De verharding neemt in de nieuwe situatie dus af. Omdat deze met niet met meer dan 500 m2 toeneemt, is geen watercompensatie vereist.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Veiligheid en waterkeringen
Constructies in, op of nabij een waterkering vormen een potentieel gevaar voor de primaire functie van de waterkering. Niet alleen kan bebouwing het waterkerend vermogen negatief beïnvloeden, ook kan het toekomstige dijkverzwaring in de weg staan. Het waterkerend vermogen van een dijk wordt bepaald door de kruinhoogte, de fundering, alsmede de stabiliteit en de waterdichtheid van het beklede dijklichaam. De aanwezigheid van bebouwing kan de faalmechanismen en daarmee het waterkerend vermogen negatief beïnvloeden. Het hoogheemraadschap heeft daarom bouwactiviteiten in de waterkering in haar Keur in beginsel verboden. Indien activiteiten plaatsvinden die in strijd zijn met het belang van de kering (bijvoorbeeld bouwwerken, kabels en leidingen, verhardingen, beplantingen, etc.) moet een watervergunning op basis van de Keur aangevraagd worden bij het hoogheemraadschap van Rijnland. Omdat het waterkeringsbelang niet het enige belang is en bouwwerken in sommige gevallen verenigbaar zijn met een veilige waterkering, kan het hoogheemraadschap via een vergunning ontheffing verlenen van dit verbod. Het plangebied ligt buiten de primaire waterkering.
Riolering en afkoppelen
Overeenkomstig het rijksbeleid geeft Rijnland de voorkeur aan het scheiden van hemelwater en afvalwater, mits het doelmatig is. De voorkeursvolgorde voor de omgang met afvalwater houdt in dat het belang van de bescherming van het milieu vereist dat:
De gemeente kan gebruikmaken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP). De uiteindelijke afweging zal lokaal moeten worden gemaakt, waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal moet staan.
Zorgplicht en preventieve maatregelen voor hemelwater
Voor de behandeling van hemelwater wijst Rijnland op de zorgplicht en op het nemen van preventieve maatregelen. Het verdient aanbeveling daar waar mogelijk aandacht te besteden aan maatregelen bij de bron. Preventie heeft de voorkeur boven 'end-of-pipe' maatregelen. Uitgangspunt is dat het te lozen hemelwater geen significante verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater mag veroorzaken en emissie van vervuilende stoffen op het oppervlaktewater waar mogelijk wordt voorkomen. Door bijvoorbeeld:
Daar waar ondanks de zorgplicht en de preventieve maatregelen het te lozen hemelwater naar verwachting een aanmerkelijk negatief effect heeft op de oppervlaktewaterkwaliteit, kan in overleg tussen gemeente en waterschap gekozen worden voor aanvullende voorzieningen, een verbeterd gescheiden stelsel of – als laatste keus – aansluiten op het gemengde stelsel. Ook kan de gemeente in overleg met het waterschap kiezen voor een generieke 'end-of-pipe'-aanpak. Deze keuze moet dan expliciet gemaakt worden in het GRP.
Conclusie
Het wateraspect vormt geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
Toetsingskader
Normstelling
Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven- bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging.
De geluidhinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.
Nieuwe situaties
Voor de geluidbelasting aan de buitengevels van woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Deze hogere grenswaarde mag de maximaal toelaatbare hogere waarde niet te boven gaan. De maximale ontheffingswaarde in onderhavig situatie bedraagt 53 dB (buitenstedelijk gelegen woningen). De geluidswaarde binnen de geluidsgevoelige bestemming (binnenwaarde) dient in alle gevallen te voldoen aan de in het Bouwbesluit neergelegde norm. Dergelijk onderzoek vindt plaats in het kader de Omgevingsvergunning.
30 km/h-wegen
Zoals gesteld zijn wegen met een maximumsnelheid van 30 km/h of lager op basis van de Wgh niet gezoneerd. Akoestisch onderzoek zou achterwege kunnen blijven. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening inzichtelijk te worden gemaakt of sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. Indien dit niet het geval is, dient te worden onderbouwd of maatregelen ter beheersing van de geluidbelasting aan de gevels noodzakelijk, mogelijk en/of doelmatig zijn. Ter onderbouwing van de aanvaardbaarheid van de geluidbelasting wordt bij gebrek aan wettelijke normen aangesloten bij de benaderingswijze die de Wgh hanteert voor gezoneerde wegen. Vanuit dat oogpunt worden de voorkeursgrenswaarde en de maximale ontheffingswaarde als referentiekader gehanteerd. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB geldt hierbij als richtwaarde en de maximale ontheffingswaarde van 63 dB als maximaal aanvaardbare waarde.
Aftrek ex artikel 110g Wgh
Krachtens artikel 110g van de Wet geluidhinder mag het berekende geluidsniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden. Van de aftrek conform artikel 3.4 uit het Reken- en Meetvoorschrift 2012 is gebruik gemaakt.
Onderzoek
Voor het plan is een akoestisch onderzoek (geluidsbelasting woonbestemming Skaeve Huse te Velserbroek d.d. 11 december 2017 ) naar wegverkeerlawaai uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek zijn als bijlage bij dit advies opgenomen.
Het plangebied ligt niet binnen de geluidszone van een spoorlijn, luchtvaartlawaai en een in het kader van de Wet geluidhinder gezoneerd industrieterrein. Het plangebied ligt buiten de bebouwde kom en daarmee in buitenstedelijk gebied.
Wegverkeerslawaai
De voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai is 48 dB. Bij een hogere geluidsbelasting is het in een buitenstedelijke situatie mogelijk tot en met 53 dB een hogere waarde in het kader van de Wet geluidhinder vast te stellen.
Het plan ligt binnen de geluidszones van de A9, N208, Rijksweg en Broekeroog.
Geluidbelasting
Per weg zijn op een op een hoogte van 1,5 meter hoogte en 4,5 meter geluidscontouren berekend. Hierbij zijn de contouren exclusief aftrek ingevolge artikel 110g van de Wet geluidhinder, weergegeven. Binnen het plangebied wordt voor geluid afkomstig van snelwegen nergens voldaan aan de voorkeursgrenswaarde. In grote delen van het plangebied wordt niet aan de maximale ontheffingswaarde voldaan. Voor deze delen kunnen maatregelen overwogen worden. Dit overeenkomstig het principe van achtereenvolgende aanpak van bron, overdracht en dan pas de ontvanger. Dit bijvoorbeeld door verlaging van de verkeerssnelheid op Broekeroog en Rijksweg, het verleggen van de bebouwde kom grens of het realiseren van een geluidswal of geluidscherm.
In onderstaande afbeelding is weergeven in welke delen er niet aan de maximale ontheffingswaarde wordt voldaan. In deze gebieden is het zonder maatregelen niet mogelijk om woningen te bouwen.
Geconcludeerd kan worden dat de gecumuleerde geluidbelasting op 1,5 meter hoogte in het rode deel van het plangebied 57 dB of hoger is. Binnen het gele vlak is woningbouw mogelijk. Echter, direct ten zuiden van het plangebied ligt een sportveld met verlichting. In principe dient, op grond van de Handreiking Bedrijven en milieuzonering van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten editie 2009, een afstand tussen gevoelige bebouwing, zoals een woning en de milieubelastende activiteit, in dit geval het sportveld, een afstand van 50 meter in een rustige woonwijk en 30 meter in een gemengd gebied te worden aangehouden. Omdat er in deze omgeving diverse functies aanwezig zijn kan het gebied als een gemengd gebied worden gekarakteriseerd. De aan te houden afstand tussen de rand van het sportveld en de dichtstbijzijnde woning dient daarom 30 meter te bedragen. In de voorliggende situatie wordt deze afstand niet gehaald. Op korte termijn voorzien de plannen erin dat een woonwijk op de plek van het sportveld wordt gerealiseerd. Daardoor verdwijnt de milieubelastende functie. Totdat het zover is dient nog wel met een afstand van 30 meter rekening te worden gehouden. In de regels is daarom een voorwaardelijke verplichting opgenomen die inhoudt dat er geen woningen binnen 30 meter vanaf de rand van het sportveld mogen worden gerealiseerd totdat deze milieubelastende functie is opgeheven en een bestemming is gerealiseerd die geen milieubelastende activiteiten toelaat welke belastend zijn voor het woonmilieu.
Conclusie
De woningen worden gerealiseerd binnen het hierboven aangegeven gele vlak. De woningen zullen in één bouwlaag worden gerealiseerd. Hiervoor is een hogere grenswaarde procedure als bedoeld in de Wet Geluidhinder gevoerd. Op 20 augustus 2018 heeft de Omgevingsdienst IJmond (besluitnummer: ODIJ-Z-18-O51969-266647) de hogere waarde vastgesteld. Het geluidsonderzoek is als 1 Geluidsonderzoek aan deze toelichting toegevoegd. Het besluit hogere grenswaarde is als Bijlage 3 toegevoegd. Door middel van het opnemen van een voorwaardelijke verplichting in de regels is gewaarborgd dat de toekomstige bewoners geen onevenredige hinder zullen ondervinden van het geluid dat wordt veroorzaakt door de gebruikers van het sportveld.
Ontsluiting gemotoriseerd verkeer, langzaam verkeer en openbaar vervoer
Het plangebied wordt ontsloten door de Broekeroog.
Verkeersgeneratie en afwikkeling
De zes woningen zullen een beperkte verkeersgeneratie met zich mee brengen. De Broekeroog heeft voldoende capaciteit om de extra voertuigen te kunnen verwerken.
Parkeren
In het plangebied is voldoende parkeermogelijkheid. Er wordt voldaan aan de gemeentelijke parkeernorm.
Conclusie
De bereikbaarheid van de planlocatie is goed, de weg kan de intensiteit goed verwerken, waardoor er geen problemen ontstaan in de verkeersafwikkeling. Ten aanzien van parkeren wordt er voorzien in voldoende parkeerplaatsen. Het aspect verkeer en parkeren staat de ontwikkeling dan ook niet in de weg.
Beleid en normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.
Tabel 4.3 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
stof | toetsing van | Grenswaarde | |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | |
Uurgemiddelde concentratie | Max. 18 keer p.j. meer dan 200 µg/m³ | ||
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³ | ||
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg/m³ |
Het plan betreft een kleinschalige nieuwe ontwikkeling, de nieuwbouw van zes woningen. Uit de Monitoringstool (www.nsl-monitoringstool.nl) blijkt dat in het plangebied ruimschoots kan worden voldaan aan bovengenoemde luchtkwaliteitsgrenswaarden. De conclusie is dat de luchtkwaliteit geen knelpunt vormt voor het vaststellen van het plan.
Conclusie
Er wordt geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu ter plaatse.
Beleid en Normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.
Onderzoek en conclusies
Een goede ruimtelijke ontwikkeling streeft naar het bevorderen van een duurzame ruimtelijke kwaliteit in een dynamische samenleving. Het is helder dat duurzame ruimtelijke kwaliteit mede richting en inhoud geeft aan het criterium “een goede ruimtelijke ordening”. Een goede ruimtelijke ordening houdt ook in het voorkomen van voorzienbare hinder door milieubelastende activiteiten. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten doet in de publicatie "Bedrijven en milieuzonering" (editie 2009) een handreiking ten behoeve van de afstemming tussen ruimtelijke ordening en milieu op lokaal niveau. Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie ten opzichte van woningen krijgen en dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand bedrijven gesitueerd worden. De Handreiking geeft adviesafstanden (zie tabel) die gemotiveerd kunnen worden toegepast bij ruimtelijke ordening.
De adviesafstanden hangen samen met gebiedskenmerken. Het is mogelijk om door middel van maatregelen overlast te beperken en daardoor af te wijken van de afstanden. In dit geval zal aangetoond moeten worden welke maatregelen worden genomen om de overlast te beperken. Aan de hand hiervan kan dan gemotiveerd worden afgeweken van de standaard adviesafstanden
Tabel 4.4 Richtafstanden omliggende functies
Activiteit | Richtafstand | Afstand tot plangebied | |
Kantoren | 10 m | 130 m | |
Maatschappelijke functies | 30 m | 130 m | |
Sporthal | 50 m | 130 m | |
Bedrijven uit categorie 3.1 | 50 m | 170 m | |
Bedrijven uit categorie 3.2 | 100 m | 175 m | |
Bedrijven uit categorie 4.1 | 200 m | 240 m | |
Bedrijven uit categorie 4.2 | 300 m | 375 m |
Onderzoek
Het toetsen van het plan bestaat uit:
Op circa 140 meter van het plangebied ligt een autosloperij. Deze autosloperij valt in categorie 3.2 uit de publicatie. Bij categorie 3.2 bedrijven hoort een richtafstand van 100 meter. Aan de richtafstand kan worden voldaan. Op het geluidsaspect vanuit het sportveld is in paragraaf 4.3 reeds ingegaan.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor het plan.
Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag van, activiteiten en handelingen met en vervoer van met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Het huidige beleid voor inrichtingen (bedrijven) is afkomstig uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEV-i, 2004), het beleid voor transportmodaliteiten staat beschreven in het besluit externe veiligheid transportroutes (BEV-t, 2015) en het beleid met betrekking tot buisleiding is opgenomen in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (BEV-b, 2011). Binnen het beleidskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Plaatsgebonden Risico (PR)
Het plaatsgebonden risico geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6 contour (welke als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten geprojecteerd worden.
Groepsrisico (GR)
Het groepsrisico is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting. Het GR wordt weergegeven in een grafiek waar de kans (f) afgezet wordt tegen het aantal slachtoffers (N), de fN- curve. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt doorgaans begrensd door de 1 % letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald), ofwel door de afstand waarop nog 1 % van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen.
Bij de toetsing van de ruimtelijke ontwikkeling is nagegaan of erop het gebied van externe veiligheid belemmeringen of beperkingen worden ondervonden voor het te nemen besluit op grond waarvan de bouw en vestiging van nieuwe kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten wordt toegelaten. Hierbij is getoetst aan bronnen die een extern veiligheidsrisico in kunnen houden. Het gaat daarbij om de volgende risicobronnen:
Omschrijving veiligheidszone(s), uitgedrukt in meters
risicobron
Toetsingszone voor invloedsgebied PR 10-6/jaar
ruimtelijke maatregelen
Rijksweg A208 200 355 niet aanwezig
Uit bovenstaande figuren blijkt dat het plangebied voor een deel afgedekt wordt door zowel de 1% als de 100% letaliteitzone langs de hoge druk aardgastransportleidingen
In het vigerende bestemmingsplan (1984) is het volgende opgenomen over de leidingenstrook.
Toetsing
BEV-i
Er zijn geen BEV-i inrichtingen in de nabijheid van de planlocatie.
BEV-t
Over de A208/N208 worden gevaarlijke stoffen vervoerd.
Structuurvisie buisleiding
Het plangebied ligt meer dan 500 meter af van de strook die gereserveerd is voor de aanleg van nieuwe buisleidingen in de toekomst. Dit betekent dat er op dit punt geen beperkingen zijn voor het beoogde ruimtelijke ontwikkeling.
BEV-b
Dit betekent dat er:
Nederland tekende in 1992 het Verdrag van Malta dat de omgang met het Europees archeologisch erfgoed regelt. Aanleiding voor dit verdrag was dat het Europese archeologische erfgoed in toenemende mate bedreigd werd. Niet alleen door natuurlijke processen of ondeskundig gebruik van het bodemarchief, maar ook door ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening.
Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Hiermee zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: ‘de veroorzaker betaalt’. Het archeologisch bodemarchief is de grootste bron voor de geschiedenis van Nederland. Het belangrijkste doel van de wet is het behoud van dit erfgoed in situ (ter plekke), omdat de bodem de beste garantie biedt voor een goede conservering van de archeologische waarden.
Binnen het kader van het bestemmingsplan omvat cultuurhistorie alle aspecten van het cultuurhistorisch erfgoed zoals: archeologische en bouwkundige monumenten, landschappelijke elementen en structuren, stedenbouwkundige structuren en delen van de infrastructuur. Het binnen een plangebied aanwezige cultuurhistorische erfgoed vormt de basis voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen waarbij het behoud voorop staat. Het gaat niet alleen om de erkende en wettelijk beschermde monumenten. De wijze van bescherming via het bestemmingsplan is afhankelijk van de aard en eigenschappen van de cultuurhistorische elementen of gebieden. Het kan daarbij gaan om meer dan zuiver conserveren. Een alternatieve strategie komt voort uit het Belvedèrebeleid: 'behoud door ontwikkeling'. Het gaat daarbij om maatwerk. Van belang zijnde aspecten zijn: (archeologische) rijksmonumenten, provinciale en gemeentelijke monumenten, beschermde stads- en dorpsgezichten, cultuurhistorisch waardevolle of karakteristieke bebouwingsstroken, gebouwen en onderdelen van dorpskernen alsmede bekende en te verwachten archeologische waarden. In gebieden waar archeologische waarden voorkomen, of een reële verwachting bestaat dat zij aanwezig zijn, dient bij gebiedsontwikkeling en substantiële bodemingrepen hiermee rekening te worden gehouden, dit volgens de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz).
Het archeologisch erfgoed kan zijn:
Onderzoek
Belangrijk bij een goede landschappelijke inpassing is kennis van het landschap zoals dat is ontstaan en door de eeuwen heen door mensen is veranderd (antropogeen landschap)
Kaartbeelden van het gebied in vier tijdsperioden.
De ontwikkelingsgeschiedenis van het landschap Hofgeest.
Het gebied aangeduid als Hofgeest vormt een onderdeel van de Kennemerzoom. Dit is een landschap van standvlakten en strandwallen. Hofgeest ligt op een door duinzand overstoven strandvlakte. Hofgeest is tevens de naam van een voormalige agrarische gebied dat door de uitbreiding van de nieuwbouwwijk Velserbroek steeds kleiner wordt, het ligt ingeklemd tussen de autoweg N208 en autosnelweg A22 (voormalig A9).
Het landgebruik vanaf de Middeleeuwen maakte de Hofgeest tot een van de belangrijkste geestgrondgebieden van het ambacht Velsen. Nivellering, bemesting en de aanleg van een efficiënt duinrelpatroon voor de ontwatering zorgden er voor dat het gebied optimaal gebruikt kon worden. De oorspronkelijke Hofgeest heeft een vrijwel vierkante vorm en wordt aan de westzijde van de Rijksweg begrensd door het Groenelaantje en het Spekkenwegje. Door de Rijksweg, die al in de Middeleeuwen als Hollands belangrijkste verbindingsweg was ontstaan als Heereweg, is de Hofgeest opgesplitst. Thans wordt alleen de oostzijde nog met de naam Hofgeest aangeduid. De combinatie met de aantrekkelijke gras- en hooilanden van de aangrenzende Velserbroek heeft de oude Hofgeest tot een aantrekkelijk woon- en werkgebied gemaakt. Het bleef ook na de Middeleeuwen een relatief dicht bewoond en intensief benut gebied.
Aan de westzijde van het gebied is tussen 1950 en 1975 de Velsertunnel aangelegd en is de oude Rijksstraatweg opgewaardeerd tot een provinciale autoweg (N208). Naast de tunnel voor auto's is ook een tunnel voor het treinverkeer, de verbinding Haarlem-Alkmaar.
Aan de oostzijde is de rijksweg A9 in de periode vanaf 1950 aangelegd. Dit tracé is later de A22 geworden nadat de Wijkertunnel de A9 heeft doen afbuigen.
Verstedelijking zoals de bouw van Velserbroek, tussen 1975 en 2005, heeft grote invloed gehad op het landschap. Deze nieuwe woonwijk wordt nu door een afrit te plaatse van de Santpoortse Dreef ontsloten. Momenteel reikt de bebouwing tot even ten noorden van de Hofgeesterweg. De verwachting is dat deze verstedelijking nog zal toenemen en in noordelijker richting verder zal oprukken. Onder invloed van de verstedelijkingsdruk verandert het gebied van functie. In het van oorsprong agrarische landschap komen.
De ordeningsprincipes van het landschap Hofgeest.
Een duidelijk ordeningsprincipe in het direct omringende landschap is niet eenduidig te geven. Op hoofdlijn kan worden gesteld dat de bebouwingsassen in deze punt van het gebied Hofgeest een min of meer zuidwest-noordoost richting hebben. De realisatie van de bestemmingswijziging heeft geen invloed op dit patroon.
In gebieden waar archeologische waarden voorkomen, of een reële verwachting bestaat dat zij aanwezig zijn, dient bij gebiedsontwikkeling en substantiële bodemingrepen hiermee rekening te worden gehouden, dit volgens de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz). Hierin is bepaald dat de gemeenteraad bij de vaststelling van een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1.6. Besluit ruimtelijke ordening en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond, rekening houdt met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden (Monumentenwet artikel 38a). Dat betekent dat bij de vaststelling van een bestemmingsplan niet alleen rekening moet worden gehouden met bekende monumenten, maar ook met de mogelijkheid dat in bepaalde terreinen nog archeologische resten in de bodem aanwezig zijn.
Onderzoek
Het voornemen bestaat uit de bouw van zes woningen. Aangezien de werkzaamheden plaats vinden op de oude gemeentewerf is er sprake van gronden die al zijn verstoord.
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland de uitvoering van het plan niet in de weg staan.
Huidige situatie
De planlocatie is gelegen aan de Broekeroog te Velserbroek, ter hoogte van de afslag met het Hillegondswegje. De projectlocatie bestaat uit een depot van IJmond Werkt en een braakliggend terreindeel. Het depot bestaat deels uit een half verharding en deels uit een met stelconplaten verhard terrein. Hier is een metalen loods aanwezig en een kantoorunit aan de wegzijde. Naast de kantoorunit is een gazon aanwezig met een jonge aanplant van enkele sierbomen en -heesters. Verder bevinden zich op het terrein opslagplaatsen van grond, compost en snoeihout. Het terreindeel naar het noorden is verder sterk verruigd met bramen en opslag van bomen. Tevens bevindt er zich een opgeworpen aarden wal aan de noordoostzijde van het plangebied, welke eveneens begroeid is geraakt met ruigte kruiden en opslag van braam en bomen.
Normstelling
Provinciale Ruimtelijke Verordening
De provincie Noord-Holland werkt aan de aanleg van het Noord-Hollandse deel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) (voorheen bekend als Ecologische Hoofdstructuur, EHS). Dit doet zij samen met natuurbeherende organisaties, particuliere terreineigenaren zoals agrariërs, gemeenten en waterschappen. Door het NNN hebben dieren meer ruimte om zich te verspreiden, voedsel te zoeken en soortgenoten te vinden. Hierdoor nemen hun overlevingskansen toe. De ligging van het NNN is vastgelegd in de Structuurvisie. De ecologische ambitie van het NNN is opgenomen in het natuurbeheerplan. Ruimtelijke ontwikkelingen die de wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Nederland, natuurverbindingen en weidevogelleefgebieden aantasten, staat de provincie in beginsel niet toe. Hierop kan de provincie een uitzondering maken wanneer de ontwikkeling een groot openbaar belang dient en er geen reële alternatieven zijn. Dit staat toegelicht in artikel 19 en 25 van de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV). Als een ingreep wordt toegestaan, moet de initiatiefnemer de (potentiële) natuurwaarden die verloren gaan, op eigen kosten compenseren. Dit uitgangspunt wordt 'natuurcompensatie' genoemd.
Wet natuurbescherming
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:
Natura-2000 gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.
Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming provincie Noord-Holland
In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 3 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos en woelrat.
Onderzoek
De planlocatie is niet gelegen in of direct aan de rand van een Natura 2000 gebied of aangewezen als (onderdeel van) Natuurnetwerk Nederland (NNN), weidevogelleefgebied of een natuurverbinding. Het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied betreft Kennemerland- Zuid en ligt op een minimale afstand van circa 1,9 kilometer van de projectlocatie.
Het projectgebied ligt ten noorden van Velserbroek, op een klein bedrijventerrein tussen de A708 en de A22 en bevat geen elementen die de specifieke waarden van het Natura 2000 gebied versterken en hebben dan ook geen functie voor in de Natura 2000 gebieden aangewezen habitatsoorten, habitattypen of vogelrichtlijnsoorten.
Conclusies van het onderzoek.
Gebiedsbescherming
Gezien de ligging van de projectlocatie op een bedrijventerrein tussen de A22 en de N208, wordt niet verwacht dat er een negatieve effect is te verwachten op het nabijgelegen Natura 2000 gebied Kennemerland-Zuid. De projectlocatie en de directe omgeving bevatten geen elementen die de specifieke waarden van het Natura 2000 gebieden versterken en hebben dan ook geen functie voor de daarin aanwezige kwalificerende vogelsoorten, habitattypen en habitatsoorten.
Tevens vinden de werkzaamheden niet plaats in terreinen die zijn aangewezen als (onderdeel van) NNN, een natuurverbinding of weidevogelleefgebied. Een nadere of uitgebreide toetsing ten aanzien van de gebiedsbescherming in het kader van de Wet Natuurbescherming is dan ook niet aan de orde.
Soortbescherming
Met betrekking tot de aanwezige flora zijn geen beschermde plantensoorten aangetroffen binnen de projectlocatie. Aan de hand van huidige verspreidingsgegevens (FLORON/ NDFF, 2017) en groeiplaatsomstandigheden van beschermde plantensoorten, is tevens het voorkomen van, binnen de Wet Natuurbescherming, beschermde plantensoorten binnen de projectlocatie niet te verwachten.
Gezien de aanwezige terreintypen binnen de projectlocatie, is een nader onderzoek naar beschermde plantensoorten of een ontheffingsaanvraag in het kader van de Wet Natuurbescherming niet aan de orde.
Het Natuurwaardenonderzoek is als bijlage 2 aan deze toelichting gehecht.
Afwegingskader
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
Onderzoek en conclusie
Er zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Met eventueel aanwezige overige planologisch gezien niet-relevante leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij het plangebied hoeft in het bestemmingsplan geen rekening te worden gehouden. Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Beleid en Normstelling
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
Onderzoek en conclusie
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de bouw van zes woningen. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde.
Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Gelet op de kenmerken van het plan zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten zullen er geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals die in de vorige paragrafen zijn opgenomen. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.
Duurzaam bouwen is het op zodanige manier bouwen dat gedurende de gehele levensloop van het gebouw en de gebouwde omgeving zo min mogelijk (milieu-)belasting ontstaat. Aandacht voor duurzaamheid betekent expliciete aandacht voor een gezond, leefbaar binnenmilieu van de woningen, beperkingen van de negatieve gevolgen voor mens en milieu en beperkingen van de woonlasten op termijn (energierekening).
Gemeentelijk beleid voor duurzaam bouwen
Gemeente Velsen en de Omgevingsdienst IJmond hebben ter ondersteuning en invulling van deze beleidsdoelstellingen een lokaal beleid geformuleerd in “Kwaliteit en duurzaam bouwen” en in het milieubeleidsplan gemeente Velsen 2015-2020. Daarnaast heeft de gemeente Velsen heeft een klimaatprogramma voor de periode 2010-2020 vastgesteld “Velsen, Stad van de Zon, Zee en Wind”. In de beleidsdoelstellingen is de stimulering van duurzaam bouwen en de toepassing van het instrument GPR Gebouw opgenomen. Buiten de bestaande normen vanuit het Bouwbesluit richt het beleid ten aanzien van duurzaam bouwen zich op een hoger ambitieniveau. De ambitie van de gemeente Velsen is minimaal een 8 te scoren op de thema's energie en gezondheid en minimaal een 7,5 voor de thema's milieu, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde.
Landelijk en Europees beleid
In 2013 is het Energieakkoord van kracht geworden. De gemeenten onderschrijven de voorwaarden uit het Energieakkoord; aan energie energiebesparing en duurzame energie is een belangrijke rol toegekend; besparing van het energieverbruik met gemiddeld 1,5% per jaar, een toename van het aandeel hernieuwbare energieopwekking van 4,5% in 2013 naar 14% in 2020 en een verdere stijging van dit aandeel naar 16% in 2023. Om resultaten te boeken en om innovatie te stimuleren is de energieprestatie-coëfficiënt voor nieuwe woningen in het Bouwbesluit (wettelijk kader) in 2015 aangescherpt van 0,6 naar 0,4. Richting 2020 wordt toegewerkt naar “Bijna Energie Neutrale Gebouwen”(hierna BENG).
Het Europees beleid is erop gericht dat nieuwe gebouwen na 2020 geen of heel weinig energie gebruiken. De energie die nog nodig is moet in belangrijke mate afkomstig zijn uit hernieuwbare bronnen. Dit is vastgelegd in de herziene Europese richtlijn EPBD uit 2010.
Het Nationaal Plan voor het bevorderen van BENG in Nederland beschrijft het Nederlandse beleid om te komen tot BENG na eind 2018, respectievelijk 2020. In het Nationaal Plan staat wat onder (BENG) verstaan wordt.
GPR Gebouw
GPR Gebouw is een programma voor het omzetten van ontwerpgegevens van een gebouw naar prestaties op het gebied van kwaliteit en duurzaamheid. GPR gebouw gaat over woonkwaliteit, de toekomstwaarde én de gebruikelijke thema's van duurzaam bouwen. Het is een hulpmiddel voor het maken van keuzes bij nieuwbouw en renovatie van woningen, scholen en andere gebouwen
Om inzicht te krijgen in de duurzaamheid van nieuwbouwprojecten stimuleert de gemeente Velsen het gebruik van GPR Gebouw. GPR Gebouw is een relatief eenvoudig instrument waarmee prestaties worden uitgedrukt in rapportcijfers van 1 tot 10.
Keuzemodules geven aan hoe scores zijn te verhogen (tot maximaal een tien) voor de vijf verschillende onderdelen energie, milieu, gezondheid, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde. Binnen het ontwerp (of de renovatie) is men vrij om binnen de verschillende modules voorzieningen naar keuze te realiseren, zolang deze keuzes leiden tot het gewenste ambitieniveau. Per project wordt door de Omgevingsdienst IJmond (gratis) digitaal een sublicentie voor het programma GPR Gebouw verstrekt.
In dit hoofdstuk wordt de bestemmingsregeling bestaande uit de verbeelding en de planregels nader toegelicht. Het bestemmingsplan voorziet in de bouw van zes Skaeve Huse in Velserbroek. In dit hoofdstuk komt aan de orde op welke wijze de planopzet in de bestemmingsregeling concreet is verwerkt, wordt ingegaan op de wijze van bestemmen en wordt een toelichting op de verschillende regels gegeven.
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de planregels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.
In de regels en op de verbeelding kunnen goot- en/of bouwhoogtes zijn opgenomen. Indien er alleen sprake is van een bouwhoogte, dan mag de maximale bouwhoogte niet meer bedragen dan op de verbeelding of in de regels staat opgenomen. Er kan hierbij zowel sprake zijn van een platte afdekking als van een andere kapvorm mits de kap niet hoger is dan de aangegeven maximale bouwhoogte.
Indien de maximale bouwhoogte in combinatie met de goothoogte wordt gehanteerd is de maximale bouwhoogte te beschouwen als de nokhoogte. Er is in dat geval afdekking toegestaan middels een plat dak of een kap. De kap bestaat uit hellende dakvlakken, waarbij de goot niet hoger is dan de maximale goothoogte. Een dakvlak zal hierbij in zijn geheel onder dezelfde hellingshoek vallen. De beide dakvlakken treffen elkaar in de nok, welke maximaal op de maximaal toegestane bouwhoogte is gelegen. Er dient dus sprake te zijn van een daadwerkelijke nok met evenwijdige dakvlakken.
Er kan ook sprake zijn van een platte afdekking, maar dan is er sprake van een boeibordhoogte. Deze platte afdekking mag dan niet hoger zijn dan de maximaal toegelaten goothoogte.
Indien in de regels een goothoogte en bouwhoogte is opgenomen maar op de verbeelding een andere goot- en bouwhoogte is opgenomen, dan gelden de op de verbeelding opgenomen hoogtes. Indien in de regels een goot en bouwhoogte is opgenomen maar op de verbeelding alleen een bouwhoogte, en geen goothoogte, is opgenomen dan is er sprake van alleen een bouwhoogte.
Hieronder wordt per artikel een korte toelichting gegeven.
Groen
Deze bestemming is toegekend aan de openbare groenstructuren en groen van enige omvang en betekenis, onder andere bij parkeervoorzieningen en fiets- en voetpaden. Binnen de bestemming Groen zijn toegangspaden, groen- en watervoorzieningen, waaronder waterlopen en waterpartijen, bermen en beplanting, paden, speelvoorzieningen en tuinen toegestaan met daarbij behorende bouwwerken.
Water
Aan de oost- west en zuidzijde wordt het plangebied omzoomd door sloten. Deze krijgen de bestemming Water.
Maatschappelijk
Deze bestemming is toegekend aan de zes woningen. Binnen deze bestemming is opgenomen dat er in het plangebied maximaal zes woningen, voor een bijzondere woonvorm, mogen worden gerealiseerd, de oppervlakte mag ten hoogste 42 m2 bedragen, de bouwhoogte ten hoogste 3 meter. In de regels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen die inhoudt dat het oprichten van een woning alleen is toegestaan nadat het gebruik van het veldsportcomplex op een afstand van 30 meter tot de dichtstbijzijnde woning in het plangebied is beëindigd en de bestemming van de betreffende gronden is gewijzigd in een niet-milieubelastende bestemming, waaronder wordt verstaan een bestemming die activiteiten toelaat tot ten hoogste milieucategorie 2 zoals opgenomen in de Handreiking Bedrijven en Milieuzonering van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009. Op de verbeelding is hiertoe een gebiedsaanduiding opgenomen: specifieke vorm van maatschappelijk - voorwaardelijke verplichting (sw-vv).
Waarde - Archeologie 3
Deze dubbelbestemming is opgenomen voor de gronden die - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd zijn voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
Het bestemmingsplan Skaeve Huse is gemaakt op grond van het in de Wet ruimtelijke ordening en Besluit ruimtelijke ordening bepaalde. Deze wet is dan ook van toepassing op handhaving en toezicht op de uitvoering van dit bestemmingsplan evenals de Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht met bijbehorende besluiten en ministeriële regelingen.
Met de algemene afwijkingsregels kan middels de omgevingsvergunning een kleine afwijking van het plan toegestaan worden, tot maximaal 10% van de gegeven maten, afmetingen en percentages. Wanneer de afwijking groter is, maar niet meer dan 15%, is het wenselijk om de afweging te maken middels een wijzigingsprocedure. Hierbij kan het ook voorkomen dat een aanduiding of bestemming wordt gewijzigd, mits dit niet tot gevolg heeft dat het plan ingrijpend wordt veranderd.
Toezicht en handhavingsbeleid
Het bestemmingsplan is het wettelijke instrument waarin ruimtelijk beleid voor een gebied wordt vastgelegd. Met het bestemmingsplan beoogt de gemeenteraad voor de burgers duidelijke regels op het gebied van ruimtelijke ordening te stellen. Op grond daarvan treedt het college handhavend op als iemand de regels van het bestemmingsplan niet naleeft. Het bestemmingsplan stelt regels voor bouwen, uitvoeren van werken en het gebruik van gronden en bouwwerken. Als iemand in strijd met het bestemmingsplan een bouwwerk bouwt of als men in strijd met het bestemmingsplan gronden of bouwwerken gebruikt, komt de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in het geding. Het achterwege laten van handhaving kan ertoe leiden dat zich ongewenste ruimtelijke ontwikkelingen voordoen, die negatieve gevolgen hebben voor de ruimtelijke kwaliteit en de veiligheid. Daarom wordt hier aandacht besteed aan het handhavingsbeleid en aangegeven hoe de handhaving van de bestemmingsplanregels is geregeld.
In 2014 heeft de gemeenteraad de kadernota Lokaal Integrale Veiligheid in Velsen 2015-2017 vastgesteld. Aan de hand hiervan stelt het college jaarlijks het jaarprogramma voor integrale veiligheid vast. In het jaarprogramma is beschreven wat de gemeente Velsen met toezicht- en handhavingdoelen wil bereiken.
In Velsen is toezicht en handhaving gericht op de leefomgeving en op de naleving van wettelijke regelingen. Preventieve handhaving heeft de voorkeur. Bij de uitvoering van repressief toezicht en handhaving staat maatwerk centraal en worden prioriteiten gesteld. Met het jaarprogramma zorgt de gemeente voor een adequaat niveau van handhaving van de wettelijke taken van het omgevingsrecht en van andere wettelijke regelingen.
Juridische handhavingsmiddelen
De gemeentelijke overheid heeft drie verschillende juridische instrumenten tot haar beschikking om handhavend op te treden: bestuursrechtelijke, privaatrechtelijke en strafrechtelijke instrumenten. De bestuursrechtelijke instrumenten staan centraal bij de handhaving van bestemmingsplannen.
De bestuursrechtelijke instrumenten kunnen onderverdeeld worden in preventieve en repressieve instrumenten. Preventieve instrumenten hebben tot doel het begaan van overtredingen te voorkomen. Hierbij dient niet alleen gedacht te worden aan het houden van gedegen toezicht, maar onder andere ook aan het tijdig actualiseren en handhaafbaar houden van bestemmingsplannen en het verstrekken van juiste informatie en gerichte voorlichting aan burgers.
Met behulp van repressieve instrumenten kan worden opgetreden tegen geconstateerde overtredingen. De gemeente is bijvoorbeeld bevoegd een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te leggen om te bereiken dat de strijdige situatie wordt beëindigd.
In sommige gevallen kan de gemeente ook langs privaatrechtelijke weg optreden, bijvoorbeeld als de gemeente grondeigenaar is en iemand deze grond zonder toestemming in gebruik heeft genomen.
Ook strafrechtelijk kan worden opgetreden. Een overtreding van de gebruiksregels, zoals bedoeld in artikel 23 van de regels, is namelijk een strafbaar feit op grond van de Wet op de economische delicten. Het relevante artikel (1a) van deze wet luidt: "Economische delicten zijn eveneens overtredingen van voorschriften gesteld bij of krachtens de Wet ruimtelijke ordening, artikel 7.2".
Voordat dit bestemmingsplan rechtskracht verkrijgt, dient de procedure te worden doorlopen, zoals deze is neergelegd in de Wet ruimtelijke ordening.
Het bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk vooroverleg ex artikel 3.1.1 van het Bro toegezonden aan de volgende overlegpartners:
Gasunie
De gasunie heeft bij e-mail bericht van 8 juni 2018 te kennen gegeven in te kunnen instemmen met het bestemmingsplan.
Hoogheemraadschap van Rijnland
Geen reactie ontvangen.
Provincie Noord-Holland
De provincie Noord-Holland heeft de volgende opmerkingen gemaakt:
Reactie:
Naar aanleiding van deze opmerking en nader overleg met de provincie Noord-Holland is de bestemming gewijzigd van Wonen naar Maatschappelijk om te benadrukken dat alleen bewoners toegang tot deze woningen hebben die voor deze vorm van wonen in aanmerking komen. Tevens is een voorwaardelijke verplichting toegevoegd waarin is vastgelegd dat bewoning van de bijzondere woonvorm alleen is toegestaan na toewijzing door het noodteam. Voorts is uit overleg met de regio-gemeenten gebleken dat zij geen bezwaren hebben tegen de bouw van maximaal zes Skaeve Huse in onze gemeente.
Reactie:
In de onderbouwing is destijds uitgegaan van een afstand van 100 meter tot de bestaande bebouwing. Dit kwam voort uit een norm van de Stichting Experimenten Volkshuisvesting. In de afgelopen jaren is er in meerdere gemeenten ervaring opgedaan met 'Skaeve Huse". Hieruit blijkt dat er in de praktijk niet of nauwelijks problemen zijn met de bewoners van Skaeve Huse. Daarom kan in een nieuwe situatie ook met een kortere afstand worden volstaan. De gebieden blijven overigens gescheiden door een groenstrook en er dient in het nieuwe gebied afstand tussen de woningen en de daar liggende gasleidingen te worden aangehouden.
Reactie:
De opzet van het project Skaeve Huse is gericht op doorstroming naar een reguliere woonwijk. Er zal, naar verwachting, wel permanent behoefte zijn aan Skaeve Huse.
Reactie:
De toelichting is op dit punt aangepast, zie paragraaf 5.2.
Reactie:
Uit de inventarisatie van de Omgevingsdienst blijkt dat er in deze fase geen onevenredige belemmeringen zijn om uitvoering aan dit bestemmingsplan te kunnen geven. Desalniettemin zullen de onderzoeken binnenkort worden opgestart.
Reactie:
In de regels is vastgelegd dat de gebouwen binnen het bouwvlak moeten worden gebouwd. Het aantal woningen mag niet meer dan zes bedragen. Ook is de maximale oppervlakte van de te realiseren gebouwen binnen het bouwvlak vastgelegd.
Reactie:
In de digitale versie zal het bouwvlak duidelijk worden aangegeven.
Veiligheidsregio en Brandweer Kennemerland
A. Met betrekking tot de ruimtelijke scheiding van risicobronnen en kwetsbare objecten wordt geadviseerd om de woningen zover mogelijk van de hoge druk a aardgasleidingen te bouwen, waar mogelijk buiten de 100 % leteliteitscontour.
Reactie:
In verband met de locatiekeuze, zoals omschreven in paragraaf 1.4 is het niet mogelijk de woningen buiten de 100 % letaliteitscontour van de gasleidingen te realiseren. Gelet op de zeer geringe kans op een incident wordt het verantwoord geacht de woningen in het plangebied te realiseren.
B. Gelet op de bereikbaarheid voor de hulpdiensten wordt geadviseerd een doorgaande weg te realiseren naar en van de woningen, die geschikt is voor de hulpdiensten. Bij de keuze voor een doodlopende weg die langer is dan 40 meter dient een minimale wegbreedte van 5 meter aan te worden gehouden. Een keerlus is ook toegestaan met een wegbreedte van minimaal 5 meter.
Reactie:
De regels van dit bestemmingsplan staan de uitvoering van bovenstaande niet in de weg. Bij de uitwerking van de plannen wordt dit advies betrokken.
C. Met betrekking tot de voorbereiding op bestrijdbaarheid wordt geadviseerd om de benodigde bluswatervoorziening te realiseren, conform artikel 6.30 van het geldende Bouwbesluit.
Reactie:
Hiermee wordt bij de uitwerking van de planvorming rekening gehouden.
D. De zelfredzaamheid van de toekomstige bewoners kan beperkt zijn. Daarom wordt geadviseerd hen en hun begeleiders te informeren over de mogelijke risico's en bijbehorende handelingsperspectieven.
Reactie:
Wij zullen de initiatiefnemers hierop wijzen.
Gedurende de termijn van terinzageligging van het ontwerpbestemmingsplan is één zienswijze bij de gemeenteraad ingediend. De reactie op de zienswijze is opgenomen in het document "nota behandeling zienswijzen ontwerpbestemmingsplan Skaeve Huse".
Op grond van artikel 6.12 Wro is de gemeente verplicht bij vaststelling van een bestemmingsplan of projectbesluit waarin bouwplannen zijn opgenomen als aangewezen in artikel 6.12 Wro juncto artikel 6.2.1. Bro, een exploitatieplan vast te stellen. Geen exploitatieplan hoeft te worden vastgesteld als het verhalen van kosten anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld doordat de gemeente hierover overeenkomsten heeft gesloten met de eigenaren van de binnen het exploitatiegebied gelegen gronden, of doordat de gemeente zelf eigenaar is van bedoelde gronden.
Tussen de gemeente, Velison Wonen en het Woningbedrijf Velsen is een samenwerkingsovereenkomst gesloten, Hierin zijn afspraken gemaakt over de verdeling van de kosten en over de exploitatie. Het planvoornemen is economisch uitvoerbaar.
Bij het in procedure brengen van dit bestemmingsplan is toepassing gegeven aan artikel 2, lid 3, sub a van Inspraak- en Samenspraakverordening. Daarin is opgenomen dat geen inspraak wordt verleend ten aanzien van ondergeschikte herzieningen van een eerder vastgesteld beleidsvoornemen. Dat is hier het geval omdat de gemeenteraad al meerdere malen hierover is geconsulteerd en het startdocument heeft vastgesteld.
Het ontwerpbestemmingsplan is in concept voorgelegd aan de wettelijke overlegpartners. Uit het wettelijk overleg zoals bedoeld in artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening zijn geen inhoudelijke argumenten naar voren gekomen die in het plan moeten worden verwerkt.