Plan: | Biezenweg |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0453.BP1402BIEZENWEG1-R001 |
De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een duidelijk ruimtelijk beeld van dit plangebied. In deze toelichting wordt nader ingegaan op de verschillende regelingen die zijn opgenomen in de regels en de verbeelding. Hierbij wordt aangegeven welke beleidskeuzes van de gemeente of van andere overheden daaraan ten grondslag liggen.
Deze plantoelichting geeft een toelichting op het bestemmingsplan, maar maakt formeel juridisch gezien geen deel uit van het bestemmingsplan.
Dit bestemmingsplan heeft betrekking op de herontwikkeling van de locatie Biezenweg 70A te Santpoort-Noord. Het bestemmingsplan maakt de bouw van twee nieuwe vrijstaande woningen mogelijk. Bovendien wordt de bestemming van de bestaande bedrijfswoning Biezenweg 70 gewijzigd naar Wonen. Op deze locatie was voorheen tuincentrum Groenrijk gevestigd. Dit hoofdstuk gaat in op de achtergrond van het project en licht toe wat het doel is van het nieuwe bestemmingsplan. Tenslotte wordt beknopt ingegaan op de opbouw van dit bestemmingsplan.
Het plangebied ligt in het gebied 'De Biezen', gelegen tussen Santpoort-Noord en Driehuis. Het plangebied wordt ten zuiden begrensd door de Biezenweg en ten noorden door de spoorlijn Haarlem - Beverwijk. Ten westen ligt het plan op ongeveer 175 meter van de Hagelingerweg en ten oosten op een afstand van ongeveer 280 meter van het Spekkenwegje.
Afbeelding 1.1.1 Plangebied
Aan de Biezenweg 70A was tuincentrum Groenrijk gevestigd. In 2011 is het tuincentrum verhuisd naar Velserbroek. Door het vertrek van dit bedrijf is de vrijgekomen kavel in beeld gekomen voor herontwikkeling.
De locatie wordt door de eigenaar herontwikkeld met toepassing van de provinciale regeling Ruimte voor Ruimte. Deze regeling is gericht op verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied. Dit gebeurt door sloop van de landschappelijk storende bebouwing en erfverharding op de locatie.
Als tegenprestatie krijgt de aanvrager planologische medewerking aan het realiseren van twee woningen op de saneringslocatie.
De kavel ligt in een landschappelijk gevoelig gebied. Hiermee is bij de ontwikkelvoorwaarden nadrukkelijk rekening gehouden. De nieuwbouw is qua aard en omvang passend in het landschap en de omgeving. Naast de twee bouwvlakken krijgt het plangebied een natuurlijke inrichting door o.a. de aanleg van open graslanden, herstel van de historische gietsloot en de aanleg van een paddenpoel. Hiervoor is een inrichtingsplan opgesteld dat als bijlage 1 bij deze toelichting is gevoegd.
De bestaande bedrijfswoning wordt eveneens bij dit project betrokken. Deze maakt geen onderdeel uit van de Rood voor Rood regeling. De woning wordt afgebroken en hiervoor in de plaats wordt een nieuwe woning gebouwd. Het aantal woningen neemt hierdoor niet toe.
Het onderhavige bestemmingsplan biedt de juridische grondslag op basis waarvan het plangebied ontwikkeld kan worden. Het bestemmingsplan voorziet daarvoor in bestemmingen, waarmee er sprake is van een directe bouwtitel. In deze toelichting wordt de planologische haalbaarheid van deze ontwikkeling onderbouwd.
Ter plaatse geldt het bestemmingsplan "De Biezen". Dit plan is onherroepelijk sinds 7 mei 2014. De projectlocatie heeft de bestemmingen 'Detailhandel', 'Agrarisch' en deels de dubbelbestemming 'Leiding-Gas'. Voor het gehele plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde-Geomorfologie'.
Afbeelding 1.3.1 Vigerende bestemmingsplan
De Biezen is onderdeel van de Kennemerzoom, een landschap van strandvlakten en strandwallen. Het landschap is in de loop van de tijd sterk verstedelijkt. Dit heeft een grote invloed gehad op de ontwikkeling van de Biezen.
De Biezen ligt op een door duinzand overstoven strandvlakte. Van oorsprong lagen rond de Biezenweg verschillende landhuizen in een bosgebied. Het gebied werd door twee beken (duinrellen) evenwijdig aan de Biezenweg ontwaterd. Rond deze beken lagen grotere graslandpercelen. Tussen 1850 en 1900 zijn de landhuizen voor het grootste deel verdwenen en is het bos omgezet in tuinbouwgrond. Hierbij werd - om dichter bij het grondwater te komen - de bovenste laag zand afgegraven en verkocht. De bestaande wegen zijn niet afgegraven en liggen nog hoog in het landschap. De door Zocher in die tijd ontworpen begraafplaats 'De Biezen' is opgehoogd en ligt ook hoog in het landschap. De begraafplaats neemt in het gebied een belangrijke plaats in. Aan de begraafplaats zijn cultuurhistorische waarden toegekend.
Tussen 1900 en 1950 is op enkele graslandjes na het hele gebied in gebruik als tuinbouwgrond. Het landschap bestaat uit een aaneenschakeling van kleine veldjes omringd door hagen. Aan de randen van het plangebied breiden Driehuis en Santpoort-Noord zich in deze periode uit.
Afbeelding 2.1: historische kaarten
Tussen 1950 en 1975 is de Velsertunnel aangelegd en is de oude Rijksstraatweg opgewaardeerd tot een snelweg (A208). Naast de tunnel voor auto's komt er ook een tunnel voor het treinverkeer. De verbinding tussen de bestaande spoorlijn Haarlem-Alkmaar buigt ter plaatse van het plangebied af naar de nieuwe Velsertunnel. Hierbij volgt het tracé van de spoorbaan voor een groot deel de oude loop van een van genoemde beken. De Hagelingerweg kruist het spoor met een onderdoorgang. De oorspronkelijke beek is hierdoor niet meer herkenbaar en is gereduceerd tot een bermsloot. De Biezen is voor het grootste deel nog agrarisch maar de van oorsprong kleine veldjes zijn aan elkaar geschakeld tot grotere aaneengesloten percelen. Hierbij zijn de kenmerkende hagen voor het grootste deel verdwenen. Naast de schaalvergroting worden in deze tijd de eerste volkstuinencomplexen aangelegd.
Tussen 1975 en 2005 is Velserbroek gerealiseerd. Deze nieuwe woonwijk wordt door een afrit ter plaatse van de Santpoortse Dreef ontsloten. Onder invloed van de verstedelijkingsdruk verandert het gebied van functie. In het van oorsprong agrarische landschap komen nieuwe groene en groen gerelateerde functies als tuincentra, volkstuinen, paardenweitjes, maneges en een sportterrein.
Vanuit de lucht ziet het gebied er als volgt uit:
Afbeelding 2.2: Luchtfoto plangebied
Bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan 'Biezenweg' is naar verschillende aspecten gekeken. Ten eerste is dit het vigerende bestemmingsplan en de daarin opgenomen bepalingen. Ook is al het relevante beleid is op een rij gezet. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het Europees beleid, het rijksbeleid, het provinciale beleid en het beleid van de gemeente Velsen. Tot slot is ook de wetgeving, onder meer op het gebied van veiligheid, milieu en flora en fauna, relevant voor het bestemmingsplan. Op de milieuaspecten wordt in hoofdstuk 4 nader ingegaan.
Beslissingen over het grondgebruik in Nederland worden tot op zekere hoogte in Brussel genomen. Zoals alle andere lidstaten heeft Nederland zich gecommitteerd de Europese wet- en regelgeving en richtlijnen volledig, nauwkeurig, bindend en tijdig te implementeren.
Het milieubeleid is één van de belangrijkste sectorale beleidsvelden die van invloed zijn op de ruimtelijke structuur en kwaliteit van de leefomgeving en inrichting van bestemmingsplannen. Diverse onderdelen van het Europees milieubeleid hebben een aanzienlijke ruimtelijke impact in Nederland. Voorbeelden zijn grenswaarden voor luchtkwaliteit (fijnstof en NO2), die gevolgen kunnen hebben voor woningbouw langs drukke wegen.
De Europese Unie heeft zich ten doel gesteld in 2010 de achteruitgang van de biodiversiteit te stoppen. Een belangrijk instrument hiervoor is de uitvoering van de gebiedsgerichte onderdelen van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Dit betekent het realiseren van een netwerk van natuurgebieden van Europees belang: het Natura 2000 netwerk. Dit netwerk heeft als hoofddoelstelling het waarborgen van de biodiversiteit in Europa. In dit verband is de afspraak gemaakt dat de lidstaten van de Europese Unie alle maatregelen nemen die nodig zijn om een ‘gunstige staat van instandhouding’ van soorten en habitattypen van communautair belang te realiseren. Voor Nederland betreft dit 51 habitattypen, 36 soorten en 95 vogelsoorten. Bij de vormgeving en keuze van maatregelen wordt rekening gehouden met de vereisten op economisch, sociaal en cultureel gebied, alsmede met regionale en lokale bijzonderheden. Het is evident dat aan te nemen maatregelen in het kader van veiligheid een zwaar gewicht wordt toegekend. In 2002 zijn de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn opgenomen in de Wet natuurbescherming. In Velsen ligt een deel van het Nationaal Park Zuid Kennemerland dat onderdeel uitmaakt van het Natura2000 netwerk.
De Europese Kaderrichtlijn Water heeft tot doel landoppervlaktewater, overgangswater, kustwateren en grondwater te beschermen om:
Deze Europese Kaderrichtlijn Water moet onderdeel zijn van het gemeentelijk beleid en derhalve ook van het ruimtelijk beleid. In Nederland vertaalt de Rijksoverheid de Kaderrichtlijn Water (KRW) in landelijke beleidsuitgangspunten, kaders en instrumenten. De Minister van Infrastructuur en Milieu is eindverantwoordelijk voor de uitvoering van de KRW. Zij is dit mede namens de andere rijkspartijen en in nauw overleg met provincies, waterschappen en gemeenten. In het Bestuursakkoord Water is de samenwerking in het waterbeheer en -beleid tussen deze partijen vastgelegd.
Het Werkprogramma Stroomgebiedbeheerplannen 2015 beschrijft het proces en de randvoorwaarden voor de actualisatie van de stroomgebiedbeheerplannen in 2015. Het bevat een tijdschema en gaat in op de vorm en inhoud van de producten van rijk en regio. Verder worden de organisatie, de publieke participatie, de relatie met andere richtlijnen en internationale afstemming toegelicht. Op 13 december 2012 is het bestuurlijk vastgesteld. Vervolgens zijn de verschillende Stroomgebiedbeheerplannen vastgesteld.
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Europese Kaderrichtlijn Water.
Op basis van diverse Europese, rijks- en provinciale beleidsregels, met name het Europese Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta, bij wet 26 februari 1998) is onder andere bepaald dat het archeologisch belang wordt meegewogen bij de besluitvorming rond ruimtelijke ordeningsaspecten. Een belangrijk punt in het Verdrag van Malta is dat vooraf aan iedere ingreep in het bodemarchief (door nieuwbouw, wegenaanleg etc.) archeologisch onderzoek plaats moet vinden. Daarmee kan worden bepaald hoe eventueel aangetroffen archeologische waarden in de plannen kunnen worden ingepast. Mocht dit niet kunnen en is een opgraving onvermijdelijk geworden om de archeologische informatie veilig te stellen, dan dienen de kosten daarvan in het ontwikkelingsproces meegenomen te worden.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vormt de overkoepelende rijksstructuurvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028, met een doorkijk naar 2040. In de SVIR ‘Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig’ is de inhoud van een groot aantal beleidsstukken, waaronder de Nota Ruimte en diverse planologische kernbeslissingen, opgenomen. De SVIR is op 13 maart 2012 vastgesteld. Het rijksbeleid richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen, zoals de hoofdnetwerken voor personen en goederenvervoer, energie, natuur, waterveiligheid, milieukwaliteit en bescherming van het werelderfgoed. Het beleid met betrekking tot verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk, onder het motto ‘decentraal wat kan, centraal wat moet’, over aan provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen daarbij de ruimte voor natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Alleen in de stedelijke regio’s rond de mainports Amsterdam en Rotterdam maakt het Rijk afspraken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking. Overige sturing op verstedelijking, zoals afspraken over binnenstedelijk bouwen, rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering, laat het Rijk los. Er is enkel nog sprake van een ‘ladder’ voor duurzame verstedelijking (gebaseerd op de ‘SER-ladder’), die zal worden vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening.
Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland, door middel van een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Om dit doel te bereiken, werkt het Rijk samen met andere overheden. In de SVIR zijn ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028 geformuleerd.
Het Rijk heeft drie hoofddoelen geformuleerd:
In totaal zijn 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd, die bijdragen aan het realiseren van de drie hoofddoelen. In de realisatieparagraaf van de SVIR zijn per nationaal belang de instrumenten uitgewerkt die hiervoor worden ingezet. Eén van de belangrijkste instrumenten is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). In het Barro zijn regels opgenomen ter bescherming van de nationale belangen. Op 30 december 2011 is het Barro in werking getreden. In 2012 is het Barro aangevuld.
In het Barro zijn bepalingen opgenomen ten aanzien van:
Geen van de in het Barro geregelde onderwerpen heeft invloed op het voorliggende bestemmingsplan. De betreffende onderwerpen zijn namelijk niet aan de orde in of nabij het plangebied.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' die op 1 juli 2017 in werking is getreden.
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
2. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
3. Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
4. Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Stedelijke ontwikkeling
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden opgevat, ligt tussen de 9 en 14 nieuwe woningen, afhankelijk van de omgeving waarin de ontwikkeling plaatsvindt. Het toevoegen van 2 woningen is derhalve geen stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Bro.
In 2015 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan 2016 - 2021 vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op het robuust en toekomstgericht inrichten van het Nederlandse watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit.
In het NMP4 staat de aanpak van de in het NMP3 gesignaleerde hardnekkige milieuproblemen centraal. De aanpak van deze problemen vraagt om ingrijpende maatschappelijke veranderingen. Het NMP4 zet daarom in op het tot stand brengen van transities (systeeminnovaties) op het vlak van de energiehuishouding, gebruik van natuurlijke hulpbronnen, landbouw en mobiliteit. Vanwege de groeiende aandacht voor gezondheid en veiligheid is de nota ook gericht op vernieuwing van het stoffenbeleid en beleidsvernieuwing van de leefomgeving. Het NMP4 heeft een beleidshorizon die verder reikt dan de beleidshorizon in het NMP3. Het NMP4 gaat uit van een beleidshorizon die in het jaar 2030 is gelegd. In het NMP4 worden zeven grote milieuproblemen gesignaleerd en laat zien hoe de situatie over dertig jaar zal zijn als het beleid niet verandert.
Deze problemen zijn:
De gewenste situatie over 30 jaar kan als volgt worden omschreven: Het milieubeleid moet een bijdrage leveren aan een gezond en veilig leven, in een aantrekkelijke leefomgeving, temidden van een vitale natuur, zonder de mondiale biodiversiteit aan te tasten of natuurlijke hulpbronnen uit te putten, hier en nu en elders en later. Hoewel het milieubeleid van de afgelopen jaren redelijk succesvol is geweest, op de grote milieuproblemen heeft het nog geen afdoende antwoord. In het NMP4 worden zeven onderlinge barrières onderkend die een oplossing van de grote problemen in de weg staan. Voortzetting van het huidige beleid is niet voldoende als we de ambities voor 2030 willen realiseren. Het huidig beleid gaat immers nog te veel voorbij aan deze barrières voor duurzame ontwikkeling, die te beschouwen zijn als systeemfouten in de economie en de thans functionerende instituties. In het NMP4 is aangegeven waarmee deze barrières doorbroken kunnen worden en zijn hiervoor nieuwe beleidsinstrumenten aangegeven.
Milieubeleid draagt bij aan de kwaliteit van de leefomgeving. Hoe de leefomgeving wordt ervaren, wordt onder meer bepaald door de aanpak van de vervuiling van bodem, lucht en water, door veiligheidsrisico’s bedrijvigheid, geluidsoverlast en afvalinzameling. Daarnaast spelen zaken als woningaanbod, werkgelegenheid en voorzieningen een rol, evenals groenvoorzieningen, natuur en afwisseling van karakteristieke gebieden. De plaatselijke overheid is vaak beter dan de rijksoverheid in staat aan de kwaliteit van de leefomgeving bij te dragen. Daarom krijgt de lokale overheid meer vrijheid en zoveel mogelijk integrale verantwoordelijkheid voor de lokale leefomgeving. Uitgangspunt hierbij is dat dit leidt tot verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving. Het rijk stelt voor de milieukwaliteit een harde ondergrens en zal samen met de andere overheden bij uitvoering en handhaving die grens bewaken.
In Europa zijn door de Europese Unie richtlijnen opgesteld voor de bescherming van de natuur, de Habitat- en Vogelrichtlijn. Hierin worden regels gesteld voor de bescherming van zowel natuurgebieden als voor bedreigde planten- en diersoorten. Eén van de doelstellingen is het creëren van een Europees netwerk van natuurgebieden, Natura 2000 genaamd. Een vertaling van dit EU-beleid voor soortbescherming naar Nederlands niveau is de Flora- en faunawet. Hierin worden bedreigde inheemse planten- en diersoorten als beschermd aangewezen. Gebiedsbescherming wordt in Nederland geregeld in de Natuurbeschermingswet. Hierin worden waardevolle natuurgebieden als beschermd aangewezen. Ruimtelijke plannen als bestemmings-, bouw- en sloopplannen moeten aan deze wet- en regelgeving voldoen. In Hoofdstuk 4 Milieuaspecten wordt hier nader op ingegaan.
Op 16 februari 2010 is de provinciale ruimtelijke verordening Structuurvisie 2040 van de provincie Noord-Holland door Gedeputeerde Staten vastgesteld. Provinciale Staten hebben op 21 juni 2010 de structuurvisie vastgesteld. In 2015 is de structuurvisie voor het laatst bijgewerkt.
In de structuurvisie beschrijft de provincie hoe en op welke manier ze met verschillende ontwikkelingen en keuzes omgaat en schetst ze hoe de provincie er in 2040 moet komen uit te zien. De Provincie speelt in op actuele dilemma's door mee te veranderen waar nodig, maar vooral ook door bestaande kwaliteiten verder te ontwikkelen. Noord-Holland moet aantrekkelijk blijven in wat het is: een diverse, internationaal concurrerende regio, in contact met het water en uitgaande van de kracht van het landschap. Door te kiezen voor hoogstedelijke milieus en beperkte uitleg van bedrijventerreinen, houdt de Provincie Noord-Holland het landelijk gebied open en dichtbij. Door voorzichtig om te gaan met uitleg buiten bestaande kernen speelt ze in op de veranderingen in de bevolkingsontwikkeling op langere termijn. Door in te zetten op het op eigen grondgebied opwekken van duurzame energie draagt ze actief bij aan de CO2-reductie. Door versterking van de waterkeringen en het aanleggen van calamiteitenbergingen houdt ze de voeten droog. En door het landelijk gebied te ontwikkelen vanuit de kenmerken van Noord-Hollandse landschappen en de bodemfysieke kwaliteiten blijft de provincie bijzonder en aantrekkelijk om in te wonen, te werken en om te bezoeken. De structuurvisie en de bijbehorende provinciale verordening zijn het inhoudelijke beleidskader van de provincie waaraan bestemmingsplannen van gemeenten moeten voldoen. Dit betekent dat de provincies regels voorschrijft over bestemmingen en het gebruik van gronden met een provinciaal belang. Voor Velsen zijn met name het bestaand bebouwd gebied (de voormalige rode contouren), de Rijksbufferzone Amsterdam-Haarlem (heeft in de SVIR geen status meer) en de reservering voor nieuw haventerrein van belang.
De provinciale EHS is herijkt en op 23 mei 2011 door PS vastgesteld. Onderstaande kaart toont de bestaande EHS structuur.
In het Provinciaal Milieubeleidsplan staan de milieudoelen van de provincie. Ook wordt daarin beschreven hoe die moeten worden gerealiseerd en binnen welke termijn.
Het biedt gemeenten en waterschappen een kader voor hun beleid en geeft ondernemers en burgers inzicht in toekomstige ontwikkelingen en maatregelen.
Voor de provincie is het de basis voor de vergunningverlening en handhaving. Daarnaast gebruikt de provincie het milieubeleidsplan om te kijken welke rol het milieu moet spelen in andere beleidsplannen.
Met dit plan wil de provincie bijdragen aan:
Prioriteiten bij de uitvoering van het PMP
Kwaliteit van de leefomgeving vormt een centraal thema in het programma. Dit betekent dat hieraan prioriteit wordt gegeven en dat de doelstellingen voor de thema's lucht, geluid en externe veiligheid, die in belangrijke mate bijdragen aan de kwaliteit van de leefomgeving, uit het Milieubeleidsplan worden gerealiseerd.
Aan de duurzaamheidthema's energie, duurzaam ondernemen en duurzame mobiliteit wordt aandacht gegeven bij de reguliere advisering bij ontwikkelingslocaties. De doelstellingen voor het thema natuur en landschapskwaliteit sluiten aan bij de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS) en zijn tevens in lijn met landelijk beleid. De doelstellingen voor het thema bodem sluiten aan bij het landelijk beleid (Nationaal Milieubeleidsplan 4). Voor het thema afval zijn de activiteiten en de doelstellingen gericht op preventie en tevens gericht op de nuttige toepassing (hergebruik) van herbruikbaar afval. De provinciale doelstellingen en activiteiten omtrent het thema water worden in overleg met regionale waterbeheerders uitgewerkt in deelstroomgebiedvisies en deelstroomgebiedplannen.
Milieubeleidsplan 2015-2018
Voortkomend uit de evaluatie van het Milieubeleidsplan 2009-2013, het rapport “Wissels omzetten” van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en het daarop gebaseerde “Modernisering milieubeleid” van het Rijk en de eigen verkenning die in de eerste helft van 2014 heeft plaatsgevonden ziet de provincie Noord-Holland 3 pijlers die horen bij de provinciale rol:
1 Borgen van de basiskwaliteit
2 Verleiden tot duurzame, gezonde en veilige ontwikkelingen in de fysieke leefomgeving
3 Stimuleren van technische en sociale innovatieve oplossingen voor de milieuopgave.
Via de Wet Milieubescherming heeft de provincie beperkt ruimte om eigen 'milieuregels' te stellen. Die staan in de Provinciale milieuverordening. Voor dit plangebied is van belang dat in de Provinciale Milieuverordening regels zijn opgenomen ten aanzien van de bescherming van aardkundige monumenten. In hoofdstuk 6 is vastgelegd dat het verboden is om aardkundige monumenten te beschadigen. Gedeputeerde staten kunnen ontheffing verlenen van dit verbod indien naar hun oordeel het aardkundig monument door de beoogde handeling minimaal zal worden aangetast. Bij besluit van 27 oktober 2015 hebben GS een beleidsregel beoordelingskader ontheffing aardkundige monumenten vastgesteld. Hierin is opgenomen onder welke voorwaarden gedeputeerde staten ontheffing kunnen verlenen van het verbod tot graven in de gebieden die als aardkundig monument zijn aangewezen. In de regels van dit bestemmingsplan is in 11 Waarde - Geomorfologie" een beschermende regel ter behoud, het herstel en de ontwikkeling van de geomorfologische waarden van het aardkundig monument opgenomen.
Het plan wordt gerealiseerd met toepassing van de provinciale regeling Ruimte voor Ruimte. Een Ruimte voor Ruimte-aanvraag dient een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit op te leveren. Hiervoor is het noodzakelijk dat er sprake is van storende bebouwing en dat het plan zorgt voor een vermindering van het bebouwde oppervlak door een netto afname van bebouwing. Daarnaast mag er maximaal 5% winst worden gemaakt in de exploitatieopzet.
Aan al deze eisen voldoet het plan. Het plan voorziet in sloop en verwijdering van de ter plaatse aanwezige bebouwing en erfverharding van het hier voorheen gevestigde tuincentrum Groenrijk. Bij brief van 20 september 2016 heeft de provincie Noord-Holland te kennen gegeven te kunnen instemmen met het toepassen van de Ruimte voor Ruimte regeling voor het perceel Biezenweg 70.
De bestaande woning wordt omgezet naar 'burgerwoning'. Ten aanzien van deze ontwikkeling is artikel 5c van de provinciale ruimtelijke verordening (PRV) van toepassing:
1. Een bestemmingsplan maakt een kleinschalige ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied uitsluitend mogelijk binnen een bestaand bouwblok dat al voorziet in een stedelijke functie. Het aantal woningen mag hierbij niet toenemen.
2. In afwijking van het eerste lid is bebouwing buiten het bestaande bouwblok mogelijk, mits het bebouwd oppervlak niet wordt vergroot.
3. In afwijking van het eerste lid kan een bestemmingsplan voorzien in een kleinschalige ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied, indien dit op grond van een ander artikel in deze verordening is toegestaan.
Onderhavige omzetting van de voormalige bedrijfswoning voldoet aan artikel 5c van de PRV. Het aantal woningen neemt niet toe, op de verbeelding van dit bestemmingsplan is een bouwvlak opgenomen waarbinnen het hoofdgebouw moet worden gerealiseerd.
Waarschijnlijk wordt artikel 5c van de PRV binnenkort veranderd. De ontwikkeling is eveneens in overeenstemming met het te wijzigen artikel 5c.
Het document 'Visie op Velsen 2025: Kennisrijk werken in Velsen' is in 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. De visie biedt een toekomstbeeld van de ontwikkeling van de gemeente Velsen tot 2025. De visie positioneert zichzelf als volgt:
"De visie zelf is geen blauwdruk, geen strategisch beleidsplan, maar een inspirerend toekomstbeeld, een bereikbare droom. Niet van de gemeente, maar van de gemeenschap Velsen".
De rol van de gemeente is die van facilitator. De gemeente schept waar mogelijk de nodige randvoorwaarden, onder andere op het gebied van ruimtelijke ordening en de inrichting van de openbare ruimte.
De gemeente Velsen ziet zich in 2025 als een bloeiende en groeiende gemeente waar de kennisindustrie van de Metropool Regio Amsterdam is gevestigd. Onderzoeksinstituten op het gebied van wind- en waterenergie en duurzaamheid hebben een grote aantrekkingskracht op (internationale) studenten, expats en kenniswerkers. Er is een sterke samenwerking tussen de kennisinstituten en de bedrijven in gemeente Velsen.
Beoogde ontwikkeling
Voor het gebied 'De Biezen' en daarmee het plangebied worden in de visie geen specifieke impulsen benoemd.
De Visie op Velsen 2025 is nader uitgewerkt in een nieuwe Structuurvisie Velsen 2025
Op 12 mei 2016 heeft de gemeenteraad de nieuwe Structuurvisie Velsen 2025 ‘Rauw, Slim en Lommerrijk’, vastgesteld. In de structuurvisie worden de kernkwaliteiten van Velsen verder verankerd. De innovatieve maakindustrie, de nautische toegangspoort tot de Metropoolregio Amsterdam, het gedifferentieerde woonmilieu met de groene duindorpen en de focus op IJmuiden zijn te lang onderschatte metropolitane kwaliteiten. De Structuurvisie Velsen is de integrale visie op de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente. De structuurvisie zet de stip op de horizon in 2040 en toont de ruimtelijke visie tot 2025.
Voor het plangebied worden onderstaande onderwerpen benoemd:
De binnenduinrand met de landgoederenzone vormt het 'hoogpolige tapijt' waarin de dorpen Velsen-Zuid, Driehuis, Santpoort-Noord en Santpoort-Zuid als het ware genesteld zijn. Dit fraaie lommerrijke gebied vormt de groene (laag-dynamische) contramal van de stedelijke (hoog-dynamische) functies die gekoppeld zijn aan het Noordzeekanaal. Als zodanig is deze zone ook van metropolitane kwaliteit.
In dit deelgebied gaat het er vooral om de bestaande waarden voor de toekomst veilig te stellen en verder te verhogen. Nieuwe ontwikkelingen moeten ten dienste staan van deze waarden. Behoud door verandering is hier het devies. Zo is het van belang de landgoederenzone in de binnenduinrand te zien als een 'groene slinger', waarin de kwaliteit van de landgoederen, buitenplaatsen, kastelen (waaronder de Ruïne van Brederode) en parken moet worden verhoogd en waarin deze met elkaar verbonden moeten worden. Daar waar de landbouw verdwijnt, is het belangrijk nieuwe vormen van beheer van het landschap te vinden. Hierbij moet rekening worden gehouden met het behoud van de relatieve openheid in dit kleinschalige landschapstype.
Onderstaand is een uitsnede van de structuurvisiekaart opgenomen, waarbij is ingezoomd op het plangebied.
Beoogde ontwikkeling
Onderhavig bestemmingsplan houdt rekening met de uitgangspunten van de structuurvisie.
In 2013 is de Woonvisie 2025 vastgesteld. De woonvisie beschrijft hoe Velsen invulling geeft aan de ambities uit 'Visie op Velsen 2025 - Kennisrijk werken' op het gebied van wonen. De woonvisie helpt om afwegingen te maken over concrete initiatieven en bij het maken van afspraken met betrokken partijen, bijvoorbeeld de woningcorporaties.
In het groenstedelijke en landelijk/dorpse woonmilieu, waarvan het plangebied deel uitmaakt, ligt de nadruk op het ‘afronden’ van de kernen. Het gaat dan om invullen van bouwlocaties naar het dorpse karakter, niet over verstedelijking en grootschalige uitbreiding.
De woonvisie richt zich op het bieden van een gevarieerd woningaanbod, waarbij ontwikkelingen aansluiten bij de visie om een grotere woning differentiatie mogelijk te maken.
Beoogde ontwikkeling
Dit plan voor de bouw van twee woningen en het herbestemmen van de aanwezige bedrijfswoning heeft geen invloed op de gemeentelijke woonvisie.
Archeologie
In 2017 is de Beleidsnota Archeologie Velsen vastgesteld. Deze vormt de basis voor de in ruimtelijke plannen op te nemen regels voor bescherming van archeologie. In de beleidsnota worden zes verschillende categorieën van bescherming onderscheiden.
Bij elke categorie hoort een regime, met een vrijstellingsoppervlak en vrijstellingsdiepte. Als het plangebied waarbinnen de bodemverstorende activiteit plaatsvindt kleiner is dan de voor het gebied aangegeven criteria, is geen wettelijke afweging van het archeologisch belang noodzakelijk.
Op grond van de beleidsnota is voor het plangebied categorie 3 van bescherming in dit bestemmingsplan opgenomen. Dat betekent dat bij bodemverstorende activiteiten in het plangebied > 100 m2 en dieper dan 40 cm-Mv er een archeologisch rapport overgelegd dient te worden.
Monumentenbeleid
De beleidsnota Monumentenzorg Velsen is in 2005 vastgesteld en in 2008 geactualiseerd. In deze beleidsnota geeft de gemeente Velsen haar visie op de gemeentelijke monumentenzorg. Leidraad hierbij is een zorgvuldig beheer en weloverwogen behoud van het architectonische en cultuurhistorisch erfgoed van Velsen, in samenspel met rijk, provincie en particulieren.
Cultuurhistorie wordt als vast onderdeel betrokken bij planontwikkelingen en –uitvoering. In paragraaf 4.9 Cultuurhistorie en archeologie wordt specifiek ingegaan op de cultuurhistorische aspecten van het plangebied.
De gemeente Velsen heeft in samenwerking met de Milieudienst IJmond een Meerjaren Milieubeleidsplan (MBP) opgesteld. In het MBP is voor de periode 2015-2020 het gemeentelijke milieubeleid opgesteld en vertaald in concrete doelstellingen. Aandachtspunten in het MBP zijn:
Waar mogelijk wordt meervoudig ruimtegebruik toegepast, waarbij ondergronds bouwen, gestapeld bouwen en het combineren van functies belangrijke elementen zijn. Bij het herinrichten van terreinen dan wel bij uitbreidingswensen wordt uitgegaan van het mengen van functies als wonen, detailhandel, horeca en niet hinderlijke bedrijvigheid. Binnen de gemeente is in navolging van de milieuvisie een beleidsplan duurzaam bouwen vastgesteld. In dit beleidsplan worden de ambities beschreven op het gebied van duurzaam bouwen in relatie tot bouwprojecten en de openbare ruimte. Het toepassen van meervoudig ruimtegebruik is één van de ambities.
Onderstaande groenbeleidsplannen zijn van toepassing:
De Ecologische groenvisie is een beschrijvende visie op hoofdlijnen. Het bomenplan is een beheerplan waarin de vervanging van gemeentelijke bomen is vastgelegd. Dit bomenplan is in 2013 geëvalueerd en geactualiseerd. In het Groenbeleidsplan is de hoofdgroenstructuur vastgelegd. Ook zijn hierin kaarten opgenomen, die beschrijven of er eventueel groen moet worden gecompenseerd. Dit kan relevant zijn bij ontwikkelingen, omdat groen met een
classificatie 'te behouden groen met compensatiebeginsel' op kaart zijn aangegeven.
In 2014 is de APV gewijzigd en zijn in beginsel alle bomen vrijgesteld van kapvergunning. Voor een aantal situaties is een uitzondering gemaakt. Bomen die op de lijst van waardevolle of monumentale bomen staan, zijn kapvergunningsplichtig. Ook is er een gebied aangewezen waarbinnen alle bomen met een stamdiameter groter dan 15 centimeter op een hoogte van 130 cm boven maaiveld kapvergunningsplichtig blijven.
In de APV is het zuidelijke deel van Santpoort-Noord aangewezen als gebied waar altijd een kapvergunning moet worden aangevraagd voor het kappen van bomen.
Het bestemmingsplan kent daarom geen regeling met betrekking tot het kappen van bomen.
Verbreed gemeentelijk rioleringsplan
Het verbreed gemeentelijk rioleringsplan (vGRP) is het document waarin de gemeente het beleid vastlegt omtrent het beheer van de riolering, grondwater en hemelwater. In het vGRP benoemt de gemeente welke voorzieningen op het gebied van riolering en grondwater zij bezit, hoe deze voorzieningen functioneren, hoe het riool- en grondwaterstelsel beheerd wordt en hoe dit gefinancierd wordt. Artikel 4.22 van de Wet milieubeheer stelt het hebben van een actueel GRP verplicht voor alle Nederlandse gemeenten. Het vigerende vGRP is in 2012 door de gemeenteraad vastgesteld.
In dit hoofdstuk worden de relevante milieuaspecten aan de orde gesteld. Hierbij dienen aan de orde te komen het wegverkeerslawaai, geluidzones, bedrijvigheid, bodem, vervoer gevaarlijke stoffen, archeologie, ecologie en veiligheid.
Een goede ruimtelijke ontwikkeling streeft naar het bevorderen van een duurzame ruimtelijke kwaliteit in een dynamische samenleving. Het is helder dat duurzame ruimtelijke kwaliteit mede richting en inhoud geeft aan het criterium “een goede ruimtelijke ordening”. Een goede ruimtelijke ordening houdt ook in het voorkomen van voorzienbare hinder door milieubelastende activiteiten. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten doet in de publicatie "Bedrijven en milieuzonering" (editie 2009), het zogenaamde 'groene boekje', een handreiking ten behoeve van de afstemming tussen ruimtelijke ordening en milieu op lokaal niveau. Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie ten opzichte van woningen krijgen en dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand bedrijven gesitueerd worden. Het Groene Boekje geeft adviesafstanden (zie tabel) die gemotiveerd kunnen worden toegepast bij ruimtelijke ordening.
De adviesafstanden hangen samen met gebiedskenmerken. Het is mogelijk om door middel van maatregelen overlast te beperken en daardoor af te wijken van de afstanden. In dit geval zal aangetoond moeten worden welke maatregelen worden genomen om de overlast te beperken. Aan de hand hiervan kan dan gemotiveerd worden afgeweken van de standaard adviesafstanden.
Plan specifiek
De woningen die met het plan mogelijk gemaakt worden liggen niet binnen een adviesafstand van in de omgeving gelegen bedrijven.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor het plan.
Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen in relatie tot zijn omgeving. Externe veiligheid kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes (weg, water, spoor, buisleiding). Op beide categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing:
Binnen het beleidskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: plaatsgebonden risico (PR) en groepsrisico (GR).
Plaatsgebonden Risico (PR)
Het plaatsgebonden risico geeft de kans aan dat een fictief persoon - die de hele tijd, onbeschermd op een bepaalde plaats aanwezig is - komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het PR kan op de kaart worden weergegeven met een contour. Een bekende risicocontour . Het PR kan op de kaart worden weergeven met een contour. Een bekende risicocontour is de kans van 1 op een miljoen per jaar, de 10-6 /jaar contour. Binnen deze contour mogen geen kwetsbare objecten aanwezig of niet geprojecteerd zijn. Ook nieuwe beperkt kwetsbare objecten zijn in principe niet toegestaan.
Groepsrisico (GR)
Het groepsrisico is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang (meer dan 10). Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting (ramp). De hoogte van het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit (bedrijf/transport-route). Dit gebied wordt doorgaans begrensd door de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen.
Onderzoek
Er is door de omgevingsdienst IJmond een inventarisatie van risicobronnen, zowel stationaire- als mobiele bronnen (vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het water, het spoor en door een buisleiding) uitgevoerd. Hieruit blijkt dat:
Hogedruk aardgastransportleidingen.
Ligging
Leiding kenmerk | Druk (bar) | Diameter (inch) | 1% afstand (m) | 100% afstand (m) |
W-534-22 | 40 | 6 | 70 | 25 |
A-560 | 66 | 36 | 430 | 180 |
Figuur 3: ligging hogedruk aardgastransportleidingen
Plaatsgebonden risico
De leiding heeft geen plaatsgebonden risicocontour.
Groepsrisico
Het groepsrisico is lager dan 0,1* de oriënterende waarde. De functiewijziging van tuincentrum naar wonen, waarbij er één woning wordt toegevoegd, heeft geen (negatieve) invloed op het groepsrisico.
Omgevingsveiligheid
De 100% letaliteitzone van leiding W-560 dekt een zeer groot deel van de beoogde kavel af (zie figuur 1).
Binnen de 100% letaliteitzone komen in geval van een leidingbreuk 100% van alle onbeschermd buiten aanwezigen te overlijden. Verder treedt er onherstelbare schade op aan objecten en zullen brandbare materialen gaan branden.
Door het nemen van maatregelen kan de kans op een incident worden verminderd (niet het effect). Hierbij kan onder meer gedacht worden aan:
In aanvulling op de uitwerking van de verantwoording van het groepsrisico dient:
In onderhavig plan kan, gezien de omvang (toevoeging van twee woningen) aan de volgende maatregelen om het de kans, het effect en de gevolgen te beperken gedacht worden:
De belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen zijn opgenomen in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer. Met deze wet zijn luchtkwaliteitseisen verankerd in de Wet milieubeheer. Op de beoordeling van luchtkwaliteit is niet alleen de Wet milieubeheer van toepassing, maar ook het Besluit niet in betekende mate bijdragen en drie regelingen (Regeling niet in betekenende mate bijdragen (NIBM), de Regeling beoordeling luchtkwaliteit en de Regeling projectsaldering luchtkwaliteit 2007).
Bij de toetsing van bouw- en bestemmingsplannen dient te worden onderzocht of een project 'in betekenende' mate van invloed is op de luchtkwaliteit. In het Besluit NIBM en de Regeling NIBM zijn handvatten aangereikt om te bepalen of een project niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als een bijdrage die maximaal 3 % bedraagt van de grenswaarde voor stikstofdioxide en fijn stof. De mate van schaalgrootte waaronder niet hoeft te worden getoetst (de vertaling van bovengenoemde 3% norm naar concrete bouwprojecten), bedraagt 1500 woningen bij één ontsluitingsweg. Voor het ontwikkelen van kantoorlocaties geldt een schaalgrootte van 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij één ontsluitingsweg. De Regeling NIBM benoemt tevens categorieën van gevallen die niet in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging. Als een project in één van deze categorieën valt of voldoet aan de gestelde criteria voor de schaalgrootte van het plan (1500 woningen of 100.000 m2 kantooroppervlakte) dan hoeft er niet te worden getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen. De begrippen goede ruimtelijke ordening en blootstelling van kwetsbare groepen blijven van belang.
Situaties waar de luchtkwaliteitsnormen worden overschreden zullen integraal worden aangepakt met maatregelpakketten voor probleemgebieden. Er worden op drie bestuurslagen maatregelen genomen, namelijk door het rijk, provincie en gemeenten (Nationaal samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit, NSL).
Samenvattend vormt de Wet luchtkwaliteit geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:
Luchtkwaliteitsnormen
De luchtkwaliteitsnormen zijn opgenomen in bijlage 2 van de Wet luchtkwaliteit. De volgende grenswaarden (jaargemiddeld) zijn opgenomen:
In de praktijk zijn alleen de normen voor stikstofdioxide en fijn stof van belang.
Plan specifiek
Met dit bestemmingsplan zullen er twee nieuwe woningen mogelijk gemaakt worden. De huidige bestemming tuincentrum zal verdwijnen. De bestaande bedrijfswoning wordt bestemd als reguliere woning. Het mogelijk maken van twee woningen draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Er hoeft dan ook niet getoetst te worden aan de luchtkwaliteitsnormen.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient wel een uitspraak gedaan te worden over de luchtkwaliteit. Uit de Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl) blijkt dat in het plangebied geen overschrijdingen van de luchtkwaliteitsnormen optreden.
Conclusie
De conclusie is dat de Wet luchtkwaliteit geen knelpunt vormt voor het vaststellen van het bestemmingsplan.
Beleid en normstelling
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Zo moet voor de ontwerpbestemmingsplanfase een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen.
Onderzoek en conclusie
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de sloop van bedrijfsgebouwen en oppervlakteverharding en de realisatie van maximaal 2 nieuwe woningen, alsmede de aanleg van open graslanden en natuurwaarden. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde.
Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Gelet op de kenmerken van het plan zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. De situatie ter plaatse zal zelfs sterk verbeteren ten opzichte van de oorspronkelijke situatie. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de volgende paragrafen zijn opgenomen. De te verwachten milieueffecten van een dergelijk woningbouwproject hangen vooral samen met de verkeersaantrekkende werking en mogelijke veranderingen in de waterhuishouding. Gezien de geringe omvang van de toekomstige verkeersgeneratie door de afname van het aantal verkeersbewegingen vanwege het saneren van het op de locatie aanwezige tuincentrum, zal de ontwikkeling niet leiden tot problemen in de verkeersafwikkeling. De beoogde woningbouw zal daarom een verwaarloosbaar effect hebben op de luchtkwaliteit (niet in betekenende mate). Ten gevolge van de beoogde ontwikkeling zal de verharding afnemen, wat een positief effect zal hebben op de infiltratiecapaciteit van de bodem. De waterhuishouding zal door toevoeging van opengraslanden, een paddenpoel en herstel van de gietsloot sterk verbeteren. De te verwachten effecten rechtvaardigen geen milieueffectrapportage. Voor de besluitvorming over het ontwerpbestemmingsplan is tevens op 31 mei 2018 door de gemeenteraad vastgesteld dat geen milieueffectrapportage nodig is.
In het kader van de Wet geluidhinder liggen er geluidzones rond wegen, spoorlijnen en gezoneerde industrieterreinen. Wegen op een woonerf of met een maximumsnelheid van 30 km/uur hebben geen zone. Binnen een geluidzone moet voor het realiseren van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen onderzoek worden gedaan naar de optredende geluidbelasting.
Woningen, scholen, kinderdagverblijven, zieken- en verzorgingshuizen, woonwagenterreinen en aangewezen ligplaatsen voor woonschepen zijn volgens de Wet geluidhinder geluidgevoelige bestemmingen.
Als de geluidbelasting op de gevel van de nieuwe geluidgevoelige bestemming de voorkeursgrenswaarde van een geluidbron overschrijdt, moet gelijktijdig met de planprocedure een hogere waarden procedure in het kader van de Wet geluidhinder worden gevoerd. Een hogere waarde kan, onder voorwaarden, worden vastgesteld tot de maximale ontheffingswaarde voor de betreffende geluidbron.
Binnen het plangebied worden twee nieuwe woningen mogelijk gemaakt.
Het plangebied ligt niet binnen de geluidzone vanwege een in het kader van de Wet geluidhinder gezoneerd industrieterrein en wettelijke zones in verband met de luchthaven Schiphol.
Hierna wordt voor het plangebied de situatie beschreven voor wegverkeers-, railverkeerslawaai.
Wegverkeerslawaai
De nieuwe geluidgevoelige bestemming ligt binnen de geluidzone van de Hagelingerweg.
De voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai is 48 dB. Bij een hogere geluidbelasting in een buitenstedelijke situatie kan een hogere waarde tot en met 53 dB worden vastgesteld.
De Omgevingsdienst IJmond heeft akoestisch onderzoek uitgevoerd. Uit dit onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde niet wordt overschreden.
Conclusie
De voorkeursgrenswaarde vanwege wegverkeerslawaai wordt niet overschreden.
Railverkeerslawaai
De nieuwe geluidgevoelige bestemming ligt binnen de geluidzone van de spoorlijn Beverwijk - Haarlem.
De voorkeursgrenswaarde voor railverkeerslawaai is 55 dB. Bij een hogere geluidbelasting is het mogelijk tot en met 68 dB een hogere waarde in het kader van de Wet geluidhinder vast te stellen.
De Omgevingsdienst IJmond heeft akoestisch onderzoek uitgevoerd. Uit dit onderzoek blijkt dat de geluidbelasting 57 dB bedraagt.
Maatregelen gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting vanwege de spoorweg op de gevels van de nieuwe geluidgevoelige bestemming zijn onvoldoende doeltreffend en stuiten op bezwaren van financiële aard.
Om de geluidbelasting van 57 dB vast te stellen wordt gelijktijdig met de procedure voor dit bestemmingsplan een hogere waarden procedure in het kader van de Wet geluidhinder gevoerd.
Bouwbesluit
Een gevolg van het vaststellen van hogere waarden in het kader van de Wet geluidhinder is dat er onderzocht moet worden of de gevels van de nieuwe geluidgevoelige bestemming voldoende geluidwerend zullen zijn. De in de Wet geluidhinder en het Bouwbesluit voorgeschreven maximale geluidniveaus binnen de geluidgevoelige bestemming mogen niet worden overschreden. Als dat wel het geval zou zijn dan moeten tijdens de bouw geluidwerende maatregelen aan de gevels worden getroffen. Bij de aanvraag voor de omgevingsvergunning voor de nieuwe geluidgevoelige bestemming moet een rapport worden gevoegd met het onderzoek naar de geluidwering van de gevels en de eventueel benodigde geluidwerende maatregelen.
Conclusie
Tijdens de procedure voor dit bestemmingsplan wordt een hogere waarden procedure in het kader van de Wet geluidhinder gevoerd om hogere waarden voor de geluidbelasting vast te stellen vanwege railverkeerslawaai. De vast te stellen geluidbelasting bedraagt 57 dB.
In het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de kwaliteit van de bodem ter plaatse. Het is wettelijk verboden om te bouwen op verontreinigde grond. Om te kunnen bepalen of de bodem in het plangebied geschikt is voor het beoogde gebruik dient bij voorgenomen bouwactiviteiten een bodemonderzoek te worden uitgevoerd. Hierdoor dient bij ontwikkelingen in het gebied altijd een historisch bodemonderzoek te worden verricht en vaak ook een verkennend bodemonderzoek.
Uit het historisch onderzoek kan blijken dat (op een deel van een locatie) reeds een recent bodemonderzoek heeft plaatsgevonden. In dat geval kan mogelijk worden volstaan met de resultaten van dat bodemonderzoek mits het uitgevoerde onderzoek voldoende betrekking heeft op het te ontwikkelen terrein. Uit het historisch onderzoek kan tevens blijken dat in een eerder uitgevoerd bodemonderzoek een verontreiniging is aangetoond die een belemmering zou kunnen vormen voor het beoogde gebruik. Indien uit een verkennend bodemonderzoek blijkt dat er een verontreiniging is aangetoond dan dient een nader bodemonderzoek te worden uitgevoerd om de eventuele ernst van de verontreiniging en eventuele noodzaak tot bodemsanering vast te stellen. Wanneer de locatie naar aanleiding van het historisch of verkennend bodemonderzoek als asbestverdacht wordt aangemerkt dan dient tevens een asbestonderzoek te worden verricht conform de geldende normen.
In de gemeente is het generieke beleid vanuit het Besluit bodemkwaliteit van kracht. Op basis van het Besluit bodemkwaliteit is een bodemfunctieklassenkaart vastgesteld. Het plangebied valt in de klasse overig. Bij grondverzet dient de kwaliteit van de bodem te worden vastgesteld door middel van partijkeuringen. Dit geldt zowel voor de kwaliteit van de toe te passen grond als van de ontvangende bodem. Om een partij grond te mogen toepassen moet de partij worden getoetst aan zowel de bodemkwaliteit van de ontvangende bodem als aan de bodemfunctieklasse van de ontvangende bodem. Bij deze dubbele toets geldt dat de kwaliteitsklasse van de toe te passen partij grond moet voldoen aan de strengste norm.
Onderzoek
Op basis van de bij de omgevingsdienst aanwezige bodeminformatie wordt de locatie beschouwd als verdachte locatie voor bodemverontreiniging. Het is een voormalig tuindersbedrijf waarbij de bodem grotendeels verhard is met een puinverharding. Derhalve is de bodem van de locatie verdacht op de aanwezigheid van asbest. Er zijn op verschillende gedeeltes van het terrein in het verleden diverse bodemonderzoeken (1992, 2007 en 2012) uitgevoerd. Plaatselijk is destijds een sterke verontreiniging met minerale olie aangetroffen die in omvang beperkt was (2007, minder dan 100 m3).
Voorts zijn in de uitgevoerde bodemonderzoeken die bij de omgevingsdienst bekend zijn diverse lichte verontreinigingen aangetroffen in de bodem.
Vanwege de functiewijziging zijn het kader van de bestemmingswijziging en de toekomstige aanvraag omgevingsvergunning bouw conform de NEN 5740 en NEN 5707 uitgevoerd de volgende onderzoeken uitgevoerd.
Verkennend bodemonderzoek, project nr. 338433, Grontmij, 13 juni 2014
Verkennend en nader asbestonderzoek, aanvullend bodemonderzoek en verhardingsonderzoek, projectnr. 173801, BK Ingenieurs, 17 april 2018
Resultaten onderzoek
Uit de onderzoeken blijkt het volgende:
- Aanvullend/nader bodemonderzoek PAK-verontreiniging voorterrein.
De grond op het voormalige parkeerterrein is lokaal ten hoogste licht verontreinigd met PAK. Het plaatselijk sterk verontreinigde halfverhardingsmateriaal is inmiddels verwijderd.
- Nader asbestonderzoek
Uit het nader asbestonderzoek ter plaatse van het puinpad op het achterterrein blijkt dat de nog aanwezige fundering van het verwijderde asfaltverharde pad zowel in het voorste als het achterste deel van het pad asbest bevat tot boven de restconcentratienorm. In het tussenliggende deel bevat het puin een zeer lage concentratie aan asbest.
Formeel is de conclusie van het nader onderzoek dat het puin in het gehele pad een concentratie aan asbest boven de restconcentratienorm bevat. De onderliggende grond is niet verontreinigd met asbest.
- Verkennend asbestonderzoek
In het verkennend asbestonderzoek is op diverse plaatsen visueel asbesthoudend materiaal aangetroffen op het maaiveld. Deze materialen worden beschouwd als 'zwerfasbest'. In de grove fractie (>20 mm) van de grond is visueel geen asbest aangetroffen. In de fijne fractie van de bovengrond is in het algemeen evenmin asbest vastgesteld. Op enkele plaatsen is wel asbest aangetoond in de fijne fractie van de grond (gewogen gehalten lager dan 10 mg/kg ds).
- Asbestonderzoek in de fundering onder asfalt en een puinpad op het zuidwestelijke deel van het perceel
In de fijne fractie van puin(pad) op het zuidwestelijke deel is geen asbest vastgesteld. In het funderingsmateriaal onder het asfalt is wel asbest aangetoond. Ook hier is het gewogen gehalte lager dan 10 mg/kg ds. De aanwezige asbesthoudende puinlaag dient te worden gesaneerd. Hierop is het Besluit asbestwegen van toepassing. Dit betekent dat voor de sanering van deze puinlaag een melding moet worden gedaan bij het Leefomgeving en Transport (ILT).
- Asfalt- en funderingsonderzoek
Het asfalt heeft een dikte van 55 tot 110 mm en is op basis van de PAK-marker en de analyses 'niet-teerhoudend'. Het funderingsmateriaal bestaat veelal uit menggranulaat en lokaal volledig beton, baksteen of kalkzandsteen. De laagdikte bedraagt 5 à 10 cm tot lokaal maximaal 25 cm. Het menggranulaat is op basis van de samenstelling en uitloging als 'niet toepasbaar' beoordeeld (respectievelijk op basis van minerale olie en vanadium).
Mogelijke verontreiniging
Hoewel het gehele perceel is onderzocht zijn er sterke aanwijzingen dat er afval is begraven op het noordoostelijk terreindeel (tussen het puinpad op het achterterrein en de volkstuinen). Er wordt geadviseerd hiernaar aanvullend bodemonderzoek uit te voeren.
Conclusie
De kwaliteit van de bodem is voldoende in beeld gebracht. De verwachting is dat de bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor de ontwikkeling. Vanwege het sterke vermoeden dat er afval begraven is, wordt geadviseerd hier bodemonderzoek naar te verrichten.
Het bodemonderzoek is als bijlage 2 aan deze toelichting gehecht.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden in het plangebied. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Sinds 2017 zijn beide thema's opgenomen in de Wet natuurbescherming. De taken op grond van deze wet zijn gedecentraliseerd. De omgevingsdienst Noord-Holland Noord voert de vergunningverlenende- en toezichthoudende taken op grond van deze wet uit namens de provincie Noord-Holland.
Gebiedsbescherming
De bescherming van Natura 2000-gebieden is geregeld in de Wet natuurbescherming. Ecologisch onderzoek naar effecten van plannen op Natura 2000-gebieden staat bekend als de 'Habitattoets'. Deze bestaat uit een Voortoets en eventueel een zogenoemde “passende beoordeling” als uit een Voortoets blijkt dat er mogelijk significante gevolgen zijn. De belangrijkste aspecten die bij de beoordeling van mogelijke invloed op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden aan de orde komen zijn: oppervlakteverlies, verontreiniging, verdroging, vermesting door stikstofdepositie, geluid, licht, verstoring door mensen, mechanische effecten en versnippering. Voor bestemmingsplannen, bouwplannen of andere activiteiten, kan het noodzakelijk zijn dat een Wet natuurbeschermingsvergunning aangevraagd dient te worden.
Natuurnetwerk Nederland (NNN) is een netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het gaat om:
• bestaande natuurgebieden, waaronder de 20 Nationale Parken;
• gebieden waar nieuwe natuur wordt aangelegd;
• landbouwgebieden, beheerd volgens agrarisch natuurbeheer;
• grote wateren: meren, rivieren, de kustzone van de Noordzee en de Waddenzee;
• alle Natura 2000-gebieden.
Soortbescherming
Soortbescherming wordt eveneens geregeld in Wet natuurbescherming. In deze wet is een aantal planten en dieren aangewezen als beschermd. Ten opzichte van voorheen zijn er minder soorten, en ook andere soorten beschermd. Belangrijk is het gegeven dat beschermde soorten ook buiten natuurgebieden voorkomen.
De soortenbescherming in de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Bij ieder regime is een ander afwegingskader voor het verlenen van ontheffingen van toepassing. Voor soorten die vallen onder Vogel- of Habitatrichtlijn wordt ontheffing van de verbodsbepalingen slechts verleend indien:
Het bevoegd gezag (de provincie) kan voor de soorten die zijn opgenomen in het 'beschermingsregime andere soorten' een vrijstelling besluit nemen.
In de Wet natuurbescherming is een zorgplicht opgenomen. Deze zorgplicht houdt in dat menselijk handelen geen nadelige gevolgen voor flora en fauna mag hebben. De zorgplicht geldt voor alle planten en dieren, beschermd of niet.
Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik dan wel van ruimtelijke ontwikkeling of inrichting, gelden sommige verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming niet.
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling heeft Natuurlijke Zaken in 2018 een ecologisch onderzoek uitgevoerd.
Locatie specifiek
Gebiedsbescherming
Het dichtstbij gelegen natura 2000-gebied ligt op circa 1 kilometer. De functiewijziging van tuincentrum naar wonen, waarbij er twee woningen in het plangebied worden toegevoegd, heeft geen negatieve effecten op het Natura 2000-gebied.
Soortbescherming
De conclusie van het onderzoek is als volgt:
Vogels
Er zijn geen jaarrond beschermde soorten in het plangebied aanwezig. Wel kunnen er altijd vogels broeden in de bomen op het terrein. Kap van deze bomen mag daarom niet plaatsvinden in het broedseizoen van vogels, wat plaatsvindt van 15 maart tot 15 augustus.
Zoogdieren
Kleine marters kunnen het plangebied gebruiken als deel van hun leefgebied. Er is ongeveer 1 hectare geschikt als leefgebied, aangezien een groot deel van het terrein geen dekking biedt. Omdat de gebieden om het plangebied geschikter zijn voor verblijfplaatsen (meer dekking aanwezig) zal een mogelijk aanwezige marter waarschijnlijk daar zijn vaste verblijfplaats hebben. Omdat er wel holen zijn gezien tijdens het veldbezoek zijn tijdelijke rustplaatsen mogelijk wel op het terrein aanwezig. Tijdelijke rustplaatsen zijn niet beschermd. Er is mogelijk verstoring in het leefgebied van kleine marters tijdens de werkzaamheden, maar de dieren hebben voldoende alternatief op de aanliggende percelen om heen te vluchten. Vaste rust- en verblijfplaatsen worden niet verwacht en worden dus niet vernietigd. Het gebied is na de werkzaamheden weer geschikt als leefgebied. Het betreft hier dus een tijdelijke verstoring.
Amfibieën
Hoewel rugstreeppadden in de huidige staat van het terrein worden uitgesloten vanwege de grote afstand waarop de dieren afgelopen jaren zijn gehoord en gezien, is niet uit te sluiten dat als er tijdelijke poelen ontstaan tijdens de werkzaamheden, rugstreeppadden deze weten te vinden. Het is daarom aan te raden het terrein af te zetten met een paddenscherm indien in de periode maart-juli tijdelijke poelen kunnen ontstaan. Op deze manier wordt het plangebied tijdens de werkzaamheden ongeschikt als voortplantingsgebied voor rugstreeppadden en kunnen de voorgenomen werkzaamheden voortgezet worden.
Daarnaast wordt aangeraden, vanuit de zorgplicht gezien, om niet aan de watergangen te werken in de voortplantingstijd van de amfibieën (maart-juli).
Conclusie
Soortbescherming vormt geen belemmering voor het plan. Kap van bomen dient buiten het broedseizoen (15 maart tot 15 augustus) plaats te vinden en wordt het aangeraden om van maart tot juli niet aan watergangen te werken.
Het ecologisch onderzoek is als bijlage 3 aan deze toelichting gehecht.
Gemeentelijk beleid voor duurzaam bouwen
Gemeente Velsen heeft voor duurzaam bouwen een lokaal stimuleringsbeleid geformuleerd in het Milieubeleidsplan 2015-2020. Een instrument om duurzaam bouwen inzichtelijk en meetbaar te maken is GPR-gebouw. Dit instrument geeft rapportcijfers voor een bouwplan. De gemeente Velsen heeft momenteel een GPR-score van minimaal een 8 voor Energie en Gezondheid en minimaal een 7,5 voor de thema's Milieu, Gebruikskwaliteit en Toekomstwaarde. Voor een hoekwoning en vrijstaande woning wordt de score 0,5 punt lager gesteld. Voor een hoger niveau van duurzaam bouwen is het mogelijk om de ambitie te verhogen naar minimaal 9 voor het thema 'energie' (richting BENG, “Bijna Energie Neutrale Gebouwen”).
Landelijk en Europees beleid
In 2013 is het Energieakkoord voor duurzame groei gesloten. De gemeente onderschrijft de doelstellingen uit het Energieakkoord. De hoofdlijnen zijn: een besparing van het energieverbruik met gemiddeld 1,5% per jaar, een toename van het aandeel hernieuwbare energieopwekking van 4,5% in 2013 naar 14% in 2020, en een verdere stijging van dit aandeel naar 16% in 2023.
Het Bouwbesluit (wettelijk kader) is daarvoor in 2015 aangescherpt van een energieprestatie coëfficiënt (EPC) van 0,6 naar 0,4. Vanaf 1 januari 2021 moet alle nieuwbouw voldoen aan de eisen voor BENG, “Bijna Energie Neutrale Gebouwen”. BENG vervangt dan de EPC. BENG stelt ook de eis dat de energiebronnen voor het gebouw in bepaalde mate duurzaam moeten zijn.
In het nationaal energieakkoord voor duurzame groei is afgesproken dat de energievoorziening in 2050 geheel klimaatneutraal is. Voor de gebouwde omgeving betekent dat geen aardgas meer gebruikt mag worden voor het verwarmen van gebouwen: de warmtetransitie (Energierapport van het ministerie van Economische Zaken).
Aardgasvrij bouwen
Waarom een nieuwbouwwoning bouwen die niet toekomstbestendig is? Vanaf 1 januari 2021 moeten alle nieuwe gebouwen volgens het nieuwe bouwbesluit Bijna Energie Neutrale Gebouwen (BENG) zijn en vanaf 2050 zullen we helemaal aardgasvrij zijn.
In het nieuwe regeerakkoord staat zelfs dat aan het einde van deze kabinetsperiode per jaar ongeveer 50.000 nieuwbouwwoningen moeten worden opgeleverd. De eerste stap hierin is dat de overheid de wettelijke verplichting om nieuwbouwwoningen aan te sluiten op het gasnet laten vervallen vanaf 2018. Daarmee is in 2021 een substantieel deel van de jaarlijkse nieuwbouw en de woningvoorraad aardgasvrij.
Dat betekent dat ernaar moet worden gestreefd om vanaf nu in nieuwe wijken en nieuwbouwontwikkelingen geen aardgasnetten aan te leggen. Zou er wel een gasnet aangelegd worden dan maakt dat niet alleen de opgave groter maar zorgt dat ook voor een desinvestering voor de netbeheerder aangezien de levensduur van deze netten veel langer is dan de horizon tot 2050. Bovendien worden toekomstige bewoners van deze nieuwbouwwoningen of gebruikers van deze panden opgezadeld met extra investeringen die gemaakt zullen moeten worden om voor 2050 alsnog van het aardgas af te gaan.
De gemeente Velsen wil vooruitlopen op de ontwikkelingen op het gebied van energieneutraal (met ingang van 2021) en aardgasvrij bouwen en zo een bijdrage leveren aan de opgave om in 2050 energieneutraal en aardgasvrij te zijn.
Basale keuzes in het licht van het beleid
Hulpmiddelen voor het stimuleren van duurzaam bouwen
- GPR Gebouw score is maximaal 10, om voorbereid te zijn op BENG moet voor energie een score van 9 of hoger gehaald worden.
Graafwerkzaamheden kunnen archeologische bodemschatten verstoren of vernietigen. Indien zich graafwerkzaamheden voordoen bij de herontwikkeling van de locatie bijvoorbeeld ten behoeve van een kelder, zet de gemeente Velsen zich in voor archeologisch onderzoek.
Voor het gehele plangebied geldt dat bij substantiële bodemverstoringen archeologisch vooronderzoek noodzakelijk is. Dit is het geval bij bodemverstoringen groter dan 100 m2 en dieper dan 0,4 m of de bestaande bouwverordening.
Het beschermen van aardkundige waarden is een van de speerpunten van het provinciale landschaps- en bodembeschermingsbeleid. Aardkundige waarden hebben betrekking op geologische, geomorfologische en bodemkundige verschijnselen en processen (niet-levende natuur) en vormen ons aardkundig erfgoed. Het perceel ligt in een gebied dat in de Provinciale Milieuverordening is aangewezen als 'aardkundig monument'. De regels die door de provincie gesteld zijn, dienen te worden nageleefd. In paragraaf 3.4.3 van deze toelichting is dit nader uiteen gezet.
In de regels is de artikelen 10 en 11 ter bescherming van respectievelijk de archeologische en geomorfologische waarden een dubbelbestemming opgenomen.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op diverse milieu- en andere sectorale aspecten die mogelijk beperkingen kunnen opleveren voor de uitvoering van het bestemmingsplan. Ten aanzien van het aspect milieu wordt ter inleiding het volgende opgemerkt.
Via de milieuwetgeving en de ruimtelijke ordening wordt getracht milieubelastende en milieugevoelige functies zo goed mogelijk te scheiden, teneinde overlast zoveel mogelijk te voorkomen. Dit beïnvloedt de bestemmingstoekenning en de juridische regeling van de bestemmingen. In deze paragraaf wordt aandacht besteed aan de verschillende relevante milieuaspecten zowel binnen als buiten het plangebied.
De volgende uitgangspunten zijn voor dit plan van belang:
Landschap:
Bebouwing:
Natuur:
Verkeer:
Beplanting:
Met deze kaderstelling leidt de voorziene herontwikkeling tot een ruimtelijke kwaliteitsverbetering van het gebied. De verouderde opstallen en erfverhardingen worden verwijderd en er wordt in de nieuwe situatie minder verharding teruggeplaatst.
Er worden twee woningen ingevoegd, die zodanig geplaatst zijn dat er geen versnippering optreedt en het landschap weer geheeld kan worden. De oost-weststructuur van de voormalige strandvlakte wordt met deze opzet weer versterkt. Daarnaast wordt er ruimte geboden voor natuurontwikkeling en draagt de ontwikkeling bij aan het versterken van de ecologische verbindingszone tussen het duingebied en recreatieschap Spaarnwoude. Dit wordt bereikt door het herstellen van de duinrel, die ook cultuurhistorisch waardevol is, en het verbreden en ontwikkelen van waterrijke natuur aan de noordzijde van het gebied, w.o. de aanleg van een amfibieënpoel. Daarnaast kan het herstellen van de gietsloten vanuit landschappelijk en ruimtelijk oogpunt bijdragen aan de kwaliteit van het gebied en ook op ecologisch vlak waardevol zijn voor natuurontwikkeling en waterberging.
In het Inrichtingsplan Biezenweg dat als bijlage 1 bij deze toelichting is gevoegd wordt de nieuwe inrichting gedetailleerd beschreven.
De woningen worden ontsloten vanaf de Biezenweg door een route langs de westzijde van de kavel in aansluiting op de kavelontsluiting van de naastgelegen kavel. De bestaande woning behoudt de huidige ontsluiting op de Biezenweg.
Op de kavel is voldoende ruimte om op eigen terrein te voorzien in de bij de woningbouwontwikkeling behorende parkeerbehoefte. Die dient te worden opgelost binnen de gronden met de bestemming Wonen en Tuin.
Op grond van het Bro (Besluit ruimtelijke ordening) dient in de toelichting afzonderlijk te worden aangegeven wat de gevolgen van het plan zijn voor de waterhuishouding.
In het rapport van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw is geconcludeerd dat Nederland zijn waterhuishouding niet op orde heeft. Water dient in de toekomst een mede-ordenend principe te worden. In het bestemmingsplan dient daarom aandacht besteed te worden aan water. Er is een Nationaal waterakkoord gesloten tussen het Rijk, gemeenten, waterschappen en provincies, waarin opgenomen is hoe de partijen met water wensen om te gaan. De opgave is te zorgen voor veiligheid en te beschikken over voldoende mogelijkheden voor waterberging ter voorkoming van waterlast, watertekort en het verslechteren van de waterkwaliteit. De watertoets is ingevoerd om te kijken in hoeverre hier aan voldaan wordt.
Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland. Rijnland is verantwoordelijk voor het water kwaliteits- en kwantiteitsbeheer.
Het gebied De Biezen, waarvan het plangebied onderdeel uitmaakt, kent een natuurlijke waterhuishouding. Het waterpotentieel vervult een belangrijke rol in het afvoeren van het hemelwater uit de duinen naar de lager gelegen gebieden in het oosten. Oppervlaktewater komt in het gebied voor in de vorm van een vijver aan de Santpoortse Dreef, ter hoogte van de Biallosterskilaan. Verder liggen er in het gebied Groeneveen enkele beken, greppels en sloten. De hoofdwatergangen, de ZW-NO stromende duinrellen, bieden mogelijkheden en aanknopingspunten voor het realiseren van ecologische verbindingen. De watergangen worden door schoon en voedselarm kwelwater uit de duinen gevoed. Deze watergangen zorgen daarnaast voor de afvoer van regenwater afkomstig uit Santpoort-Noord. De waterpartijen in het gebied worden tevens benut voor recreatie (siervijver, viswater en schaatsmogelijkheden). In het Landschapsbeleidsplan wordt voorgesteld de Schipbroekerbeek aan de zuidrand van de Biezen een prominente rol te laten spelen in de beleving van het gebied en als onderdeel van het ecologisch netwerk. Door plaatselijke verruiming van de natuurlijke oevers en een verbetering van het beheer kan dit bewerkstelligd worden. Dit geldt - in beperktere mate - ook voor de zuidelijke bermsloot langs het spoor Haarlem-Beverwijk.
In het plangebied was voorheen tuincentrum Groenrijk gevestigd. Dit bestemmingsplan was in de loop der jaren uitgebreid tot aan de spoorlijn. De locatie was grotendeels verhard met bebouwing en erfverharding. In de nieuwe situatie wordt het verhard oppervlak sterk teruggebracht. Door de aanleg van graslanden, het herstel van de aanwezige gietsloot en de aanleg van een paddenpoel wordt de waterhuishoudkundige kwaliteit van het gebied sterk verbeterd.
Regenwater afkomstig uit het hoger gelegen duingebied zakt naar het grondwater. Aan de voet van de duinen dringt het water vervolgens naar buiten. Vanaf dit punt wordt het water via gegraven greppels, duinrellen genoemd, afgevoerd naar de polders. Op bepaalde punten komen de duinrellen bijeen en vormen een beek. Verder landinwaarts zijn er haaks op de duinrellen en beken gietsloten gegraven om op die manier de zandgrond geschikt te maken voor akkerbouw.
Een aantal duinrellen en beken volgen nog steeds hun oorspronkelijke loop. Een groot deel is vernieuwd, verplaatst of verdwenen als gevolg van de aanleg van infrastructuur en bebouwing. Ook in het plangebied was van oorsprong een duinrel aanwezig. Deze duinrel zal worden hersteld.
Het grondwaterpeil in De Biezen wordt in het gebied sterk beïnvloed door het oppervlaktewaterpeil in de duinrellen, het Noordzeekanaal en de Noord Spaarndammerpolder. Het gebied kent hoge grondwaterstanden. Overwegend ligt de grondwaterstand op maximaal 50 centimeter diepte.
In De Biezen komen weinig woningen en andere panden voor. De meeste woningen zijn aangesloten op de riolering. De panden die op grotere afstand liggen van de riolering zijn voorzien van een systeem voor de individuele behandeling van afvalwater (IBA). Dat betekent dat het afvalwater ter plaatse wordt gezuiverd en vervolgens in de bodem wordt geïnfiltreerd. In het gebied komen geen panden voor die ongezuiverd afvalwater lozen. De te realiseren woningen in het plangebied worden aangesloten op de riolering.
Het plangebied ligt in de bufferzone tussen Driehuis en Santpoort Noord. Het spoor tussen IJmuiden en Santpoort-Noord ligt op de overgang tussen de duinen en binnenduinrand, die bestaat uit strandwallen en -vlakten. Dit landschapstype loopt door tot de A22, waar de Wijkermeerpolder begint. Het gebied wordt met name in noord-zuid richting door de infrastructuur opgedeeld. in kleinere deelgebieden. Deze hebben ieder hun eigen ruimtelijke invulling en vertonen weinig samenhang. De tuinbouw, kenmerkend voor de strandwallen en vlakten, is in dit gebied nauwelijks meer aanwezig. De meeste activiteiten in het gebied zijn gericht op recreatie. Zo bevinden zich rondom het plangebied volkstuinencomplexen, tuincentra, maneges en sportvelden. In deze streek zijn meerdere landgoederen te vinden. Beeckestijn en Huis 't Spijk zijn wellicht de bekendste. Van oorsprong kende het gebied veel meer landgoederen en kastelen, de meeste zijn echter omgevormd tot boerderij of gesloopt.
Met het verdwijnen van het tuincentrum, is er ruimte gekomen voor een andersoortige ontwikkeling die past in het gebied. De kavel ligt in een landschappelijk gevoelig gebied. Hiermee is in de ontwikkelvoorwaarden nadrukkelijk rekening gehouden. De agrarische functie van De Biezen wordt langzaam minder en de nadruk ligt steeds meer op de ontwikkeling van recreatie en natuur. Het is daarom van belang om in de voorwaarden richtlijnen te geven voor verbetering van landschappelijke- en natuurwaarden.
Voor de inrichting van het plangebied is een landschapsontwikkelingsplan opgesteld.
De locatie is eigendom van een particulier die de kavel voor eigen gebruik wil gaan ontwikkelen. Met gebruikmaking van de provinciale regeling Ruimte voor Ruimte wordt de kavel ontwikkeld met woningbouw, groen en natuurwaarden.
Om tot een goede toepassing van de regeling Ruimte voor Ruimte en om tot een haalbaar plan te komen voor de herontwikkeling, heeft op meerdere momenten afstemming plaatsgevonden met het expertteam van de provincie Noord-Holland. Op 21 juli 2016 heeft het expertteam een positief advies afgegeven voor de ontwikkeling. Dat maakt de weg vrij om de voorgenomen ontwikkeling vast te leggen in dit bestemmingsplan en dat in procedure te brengen.
De kavel ligt in een landschappelijk gevoelig gebied. Hiermee is in de ontwikkelvoorwaarden nadrukkelijk rekening gehouden. Zo is aan het grootste deel van het plangebied de bestemming Natuur toegekend. Bebouwing is uitsluitend toegestaan binnen de op de verbeelding aangeduide bouwvlakken.
De maximale inhoudsmaat van de te realiseren hoofdwoning bedraagt 2000 m3 en komt te staan op een kavel van 6000m2. De tweede woning krijgt een inhoud van maximaal 800 m3 en wordt gesitueerd op een kavel van 2000m2. Daarnaast zal de aanwezige voormalige bedrijfswoning worden bestemd als reguliere woning, gelijk aan de bestemming van de nieuw op te richten woningen. Na het beëindigen van de detailhandelsactiviteiten is de exploitant van het tuincentrum in de bedrijfswoning blijven wonen. Nu de bedrijfsactiviteiten zijn gestaakt en er geen nieuwe bedrijfsactiviteiten terugkomen op de locatie, heeft de bedrijfswoning zijn functie verloren. Ook de koppeling van de woning aan een ander bedrijf is niet voor de hand liggend. Deze woning is onlangs verworven door de initiatiefnemer van het Rood voor Rood project. Daarmee is het gehele plangebied eigendom van één eigenaar. Deze eigenaar is voornemens de bestaande woning af te breken en hiervoor in de plaats een nieuwe woning te bouwen.
Het terrein rond de bouwvlakken wordt ingericht als natuur in de vorm van graslanden met een open karakter met incidenteel solitaire en groepsgewijs geplante bomen, de aanleg van een paddenpoel ten noorden van het plangebied, het herstel van de voormalige duinrel en gietsloten. Ten westzijde van het plangebied wordt de beplantingssingel ter hoogte van het volkstuinencomplex verbreed. De concrete inrichting van het gebied is vastgesteld in het landschapsontwikkelingsplan dat deel uitmaakt van dit bestemmingsplan.
In dit hoofdstuk wordt aangegeven hoe het beleid en de planuitgangspunten zijn verwoord in de planvoorschriften. Zo wordt een toelichting gegeven op het juridische systeem en op afzonderlijke bestemmingen. Het college heeft in haar collegeprogramma de opdracht meegegeven om de mogelijkheden in bestemmingsplannen globaler vast te leggen. In dit bestemmingsplan is dat tot uitdrukking gekomen door ruime bouwvlakken. Daarnaast is het mede door het opnemen van binnenplanse flexibiliteitsbepalingen, zoals wijzigingsbevoegdheden en afwijkingsmogelijkheden, mogelijk om op toekomstige ontwikkelingen in te spelen.
Voorafgaand aan de concrete onderbouwing van de keuzes die in het bestemmingsplan Biezenweg zijn gemaakt, wordt stilgestaan bij de juridische planopzet en de opmaak van de verbeelding van de kaart.
Gebodsregels zijn niet geoorloofd anders dan in dubbelbestemmingen. Dit heeft te maken met de toelatingsplanologie die het Nederlandse stelsel kenmerkt.
Wijze van meten
In de regels en op de verbeelding kunnen goot- en/of bouwhoogtes zijn opgenomen. Indien er alleen sprake is van een bouwhoogte, dan mag de maximale bouwhoogte niet meer bedragen dan op de verbeelding of in de regels staat opgenomen. Er kan hierbij zowel sprake zijn van een platte afdekking als van een andere kapvorm mits de kap niet hoger is dan de aangegeven maximale bouwhoogte.
Indien de maximale bouwhoogte in combinatie met de goothoogte wordt gehanteerd is de maximale bouwhoogte te beschouwen als de nokhoogte. Er is in dat geval afdekking toegestaan middels een plat dak of een kap. De kap bestaat uit hellende dakvlakken, waarbij de goot niet hoger is dan de maximale goothoogte. Een dakvlak zal hierbij in zijn geheel onder dezelfde hellingshoek vallen. De beide dakvlakken treffen elkaar in de nok, welke maximaal op de maximaal toegestane bouwhoogte is gelegen. Er dient dus sprake te zijn van een daadwerkelijke nok met evenwijdige dakvlakken.
Er kan ook sprake zijn van een platte afdekking, maar dan is er sprake van een boeibordhoogte. Deze platte afdekking mag dan niet hoger zijn dan de maximaal toegelaten goothoogte.
Indien in de regels een goothoogte en bouwhoogte is opgenomen maar op de verbeelding een andere goot- en bouwhoogte is opgenomen, dan gelden de op de verbeelding opgenomen hoogtes. Indien in de regels een goot en bouwhoogte is opgenomen maar op de verbeelding alleen een bouwhoogte, en geen goothoogte, is opgenomen dan is er sprake van alleen een bouwhoogte.
De meeste artikelen spreken voor zich. Voor zover dit iets kan verduidelijken wordt hieronder per artikel een korte toelichting gegeven.
Groen
Deze bestemming wordt gebruikt voor groenpercelen en landschapselementen die groen ingericht dienen te worden met bomen en opgaande beplanting, zodat er een dichte groensingel ontstaat. Bebouwing is binnen deze bestemming niet toegestaan.
Natuur
De gebieden met landschaps- en natuurwaarden zijn bestemd als Natuur. Hiervoor is een landschapsplan opgesteld. Het behoud, ontwikkeling en herstel van de aan de gronden oorspronkelijk eigen zijnde landschappelijke en natuurlijke waarde is van groot belang. Ter bescherming van de natuurwaarden geldt binnen deze bestemming een omgevingsvergunningstelsel voor het uitvoeren van een aantal werken en werkzaamheden. Bij de afweging of een vergunning wordt verleend, wordt getoetst aan de landschaps- en natuurwaarden van het gebied.
Tuin
De aanwezigheid van gebouwen direct grenzend aan of gekeerd naar de openbare ruimte leidt tot een rommelig en te volgebouwd bebouwingsbeeld. Dit is voornamelijk een gevolg van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en erf- en terreinafscheidingen aan de voor- of zijkant van een woning die vanaf het openbaar gebied zichtbaar zijn. Om dit te voorkomen is de bestemming Tuin opgenomen voor alle tuinen grenzend aan of gekeerd naar het openbaar gebied. Binnen deze bestemming is slechts zeer beperkt bebouwing mogelijk. Dit om het aangezicht van het kavel open te houden. Parkeren is binnen deze bestemming toegestaan.
Wonen
De in het plangebied geprojecteerde woningen zijn bedoeld als eengezinswoningen, met daarbij behorende tuinen en erven. De bij de woningbouw behorende parkeerbehoefte dient binnen de bestemmingen Wonen en Tuin te worden opgelost. Binnen de woonbestemming kan een bed & breakfast of aan huis gebonden beroep worden gevestigd. Een kelder onder de bebouwing is toegestaan, mits wordt aangetoond dat de bodemingreep geen nadelige invloed heeft op de in het gebied voorkomende archeologische en geomorfologische waarden. De voormalige bedrijfswoning verkrijgt ook de woonbestemming.
Ook is een voorwaardelijke verplichting opgenomen om te waarborgen dat de natuur wordt gerealiseerd conform het "inrichtingsplan Biezenweg 70 Santpoort-Noord" van Natuurlijke Zaken d.d. maart 2018, projectnummer M-OA-17-50559. In de voorwaardelijke verplichting wordt geregeld dat de woningen uitsluitend mogen worden gerealiseerd als de natuurwaarden conform het landschappelijk inrichtingsplan zijn gerealiseerd. Deze maatregel is opgenomen om tot een goede ruimtelijke ordening te komen. Het realiseren van natuurwaarden is namelijk één van de voorwaarden om woningbouw toe te staan via een wijziging van de geldende bestemming.
Leiding - Gas
Dit artikel fungeert als een bestemming, geldend naast de overige in het te beschermen gebied aangewezen andere bestemmingen. De dubbelbestemming loopt in oost-westelijke richting door het plangebied. In deze dubbelbestemming zijn, ter bescherming van de daar liggende gasleiding, regels voor werken en werkzaamheden opgenomen.
Waarde - Archeologie
De artikelen 'Waarde - Archeologie' fungeren als een bestemming, geldend naast de overige in het te beschermen gebied aangewezen andere bestemmingen. In het bestemmingsplan zijn drie verschillende niveau's van bescherming opgenomen. Bij elk niveau hoort een regime, met een vrijstellingsoppervlak en vrijstellingsdiepte. Ter bescherming van de archeologische waarden zijn bouwvoorschriften en regels voor werken en werkzaamheden opgenomen.
Waarde - Geomorfologie
Dit artikel fungeert als een bestemming, geldend naast de overige in het te beschermen gebied, aangewezen andere bestemmingen. Het met de dubbelbestemming Waarde - Geomorfologie bestemde aardkundig monument is opgenomen als signaalfunctie. Het monument wordt eveneens beschermd middels de Provinciale Milieuverordening.
Het bestemmingsplan Biezenweg is gemaakt op grond van het in de Wet ruimtelijke ordening en Besluit ruimtelijke ordening bepaalde. Deze wet is dan ook van toepassing op handhaving en toezicht op de uitvoering van dit bestemmingsplan evenals de Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht met bijbehorende besluiten en ministeriële regelingen.
Met de algemene afwijkingsregels kan middels de omgevingsvergunning een kleine afwijking van het plan toegestaan worden, tot maximaal 10% van de gegeven maten, afmetingen en percentages. Wanneer de afwijking groter is, maar niet meer dan 15%, is het wenselijk om de afweging te maken middels een wijzigingsprocedure. Hierbij kan het ook voorkomen dat een aanduiding of bestemming wordt gewijzigd, mits dit niet tot gevolg heeft dat het plan ingrijpend wordt veranderd.
Een overtreding als bedoeld in artikel 14 van de regels is een strafbaar feit zoals is ondergebracht in de Wet op de economische delicten. Het relevante artikel (1a) van deze wet luidt:
"Economische delicten zijn eveneens overtredingen van voorschriften gesteld bij of krachtens de Wet ruimtelijke ordening, artikel 7.2".
Het bestemmingsplan Biezenweg is gemaakt op grond van het in de Wet ruimtelijke ordening bepaalde. Deze wet bepaald samen met de Woningwet en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) het kader voor het kunnen bouwen en gebruiken van gronden en van toepassing op handhaving en toezicht op de uitvoering van dit bestemmingsplan. Het hieronder beschreven overzicht van relevante wetgeving was geldend ten tijde van vaststelling van dit bestemmingsplan. Let op, dit zijn geen integraal overgenomen wetteksten:
Wabo artikel 2.1 lid 1.
Hierin staat dat het verboden is zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
Wabo artikel 2.10
Dit artikel zegt dat een omgevingsvergunning alleen kan worden geweigerd als de aanvraag niet voldoet aan hetgeen gesteld in:
Wro artikel 7.2
Het is verboden gronden of bouwwerken te gebruiken in strijd met:
a. een voorbereidingsbesluit of een verklaring als bedoeld in artikel 4.1, vijfde lid, of 4.3, vierde lid, voor zover hierbij toepassing is gegeven aan artikelen 3.7, vierde lid, maar geen toepassing is gegeven aan de tweede volzin van het lid;
b. regels die zijn gesteld krachtens deze wet voor zover de overtreding daarvan is aangemaakt als strafbaar feit en voor zover daarop artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht niet van toepassing is.
Dit strafbaar feit heeft zijn grondslag in de wet op de economische delicten waarin tevens de straffen en maatregelen zijn opgenomen.
De volledige teksten van de relevante artikelen zijn opgenomen in de Wet op de economische delicten
Op grond van artikel 6.12 Wro is de gemeente verplicht bij vaststelling van een bestemmingsplan of projectbesluit waarin bouwplannen zijn opgenomen als aangewezen in artikel 6.12 Wro juncto artikel 6.2.1. Bro, een exploitatieplan vast te stellen. Geen exploitatieplan hoeft te worden vastgesteld als het verhalen van kosten anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld doordat de gemeente hierover overeenkomsten heeft gesloten met de eigenaren van de binnen het exploitatiegebied gelegen gronden, of doordat de gemeente zelf eigenaar is van bedoelde gronden.
Bij dit planvoornemen gaat het om een initiatief van een particuliere partij. De initiatiefnemer financiert de ontwikkeling en alle werkzaamheden die daarbij van toepassing zijn. Daarbij horen onder meer ook de plankosten. Met de initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst gesloten om de economische uitvoerbaarheid te garanderen.
Inspraak
Vanaf 11 januari tot en met 21 februari 2019 heeft het voorontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegen. Tevens is op 23 januari 2019 een inloopavond gehouden in café Middeloo te Driehuis. Deze werd door ongeveer 8 personen bezocht. Er is, net buiten de termijn, één reactie ingediend. Met de indiener zijn we in overleg.
Wettelijk vooroverleg
In het kader van het vooroverleg met officiële instanties zijn reacties ingediend door de Gasunie en de Veiligheidsregio. Beide organisaties adviseren het bouwblok van de grootste woning ongeveer 2 meter naar achteren te verschuiven, zodat ook de tuinbestemming de gasleiding die over het perceel loopt niet overlapt. Hierdoor wordt voorkomen dat eventueel diepwortelende beplanting bovenop de gasleiding wordt geplant. De wijziging is in dit ontwerpbestemmingsplan verwerkt.
ontwerpbestemmingsplan
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 15 maart 2019 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Er is één zienswijze bij de gemeenteraad ingediend. De reactie op de zienswijze is opgenomen in het afzonderlijk document 'nota behandeling zienswijze bestemmingsplan Biezenweg'.