direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Stratingplantsoen
Status: ontwerp
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0453.WP0402STRATINGPLA1-O001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het terrein op de hoek van het Stratingplantsoen met de Duinvlietstraat is in het verleden in gebruik geweest door de school De Triangel. Het schoolgebouw is inmiddels gesloopt en het terrein is geheel braakliggend. De bedoeling is om de locatie te herontwikkelen tot woningbouw. Hiervoor is inmiddels een bouwplan opgesteld. In het geldende bestemmingsplan is rekening gehouden met herontwikkeling van de locatie door middel van een wijzigingsbevoegdheid. Om de wijzigingsbevoegdheid te kunnen toepassen is een wijzigingsplan noodzakelijk. Het nu voorliggende wijzigingsplan geeft uitvoering hieraan.

1.2 Plangebied

Het plangebied van dit wijzigingsplan bevindt zich aan de westrand van de Duinvlietbuurt, in de dorpskern van Velsen Noord. Deze dorpskern bevindt zich ten zuiden van de goederenspoorlijn naar het industrieterrein van TATA Steel.

Het plangebied van het wijzigingsplan wordt begrensd door het Stratingplantsoen aan de zuidkant, de Duinvlietstraat aan de west-/noordwestkant en de bestaande bebouwing aan de Zeeuwstraat aan de oost-/noordoostkant. In de volgende afbeelding is de ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.WP0402STRATINGPLA1-O001_0001.png"

Afbeelding: ligging en begrenzing plangebied

1.3 Doel

Het doel van het voorliggende wijzigingsplan is het bieden van een actueel planologisch kader, waarin herontwikkeling van de planlocatie met woningen mogelijk wordt gemaakt. Het wijzigingsplan zal vervolgens het toetsingskader worden voor de aanvraag/aanvragen omgevingsvergunning bouwen.

1.4 Vigerend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Velsen-Noord', vastgesteld door de gemeenteraad op 26 november 2015. Het plangebied is grotendeels bestemd als 'Maatschappelijk' en voor een klein deel als 'Groen - 1' en 'Verkeer'. Ook is de locatie dubbelbestemd als 'Waarde – Archeologie' en valt het plangebied geheel binnen de gebiedsaanduidingen 'geluidzone – industrie - 1' en 'wetgevingzone – wijzigingsgebied – 2'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.WP0402STRATINGPLA1-O001_0002.png"

Afbeelding: uitsnede geldend bestemmingsplan, het plangebied is indicatief met een rode lijn aangegeven.

Voor het plangebied zijn de volgende regels relevant:

  • Binnen de bestemming 'Maatschappelijk' zijn volgens artikel 11 maatschappelijke voorzieningen met onder meer bijbehorende parkeervoorzieningen toegestaan. Gebouwen mogen binnen het bouwvlak worden gebouwd tot een bouwhoogte van 6 meter. Het bouwvlak beslaat een groot deel van het bestemmingsvlak.
  • Ter plaatse van de bestemming 'Groen – 1' zijn blijkens artikel 7 onder meer groenvoorzieningen en bijbehorende parkeervoorzieningen toegestaan. Er zijn ter plaatse van het plangebied uitsluitend vergunningsvrije bouwwerken toegestaan.
  • De bestemming 'Verkeer' heeft gelet op artikel 15 betrekking op de openbare ruimte. Binnen deze bestemming zijn onder meer rijwegen en voetpaden toegestaan. Gebouwen zijn niet toegestaan ter plaatse van het plangebied.
  • Vanwege de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie' in artikel 20 dient er een archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd indien er grondroerende werkzaamheden plaatsvinden met een oppervlak van meer dan 100 m² en dieper dan 0,40 meter onder het maaiveld.
  • Vanwege de ligging binnen de gebiedsaanduiding 'geluidzone – industrie - 1' is het bouwen van nieuwe gebouwen met geluidsgevoelige bestemmingen volgens artikel 23.1.1 alleen toegestaan indien de geluidsbelasting voldoet aan de geldende voorkeurgrenswaarde of een verkregen hogere grenswaarde.
  • De gebiedsaanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied - 2' in artikel 23.1.9 biedt burgemeester en wethouders de bevoegdheid om de bestemming van de gronden te wijzigen in de bestemmingen 'Verkeer', 'Groen', 'Tuin' en 'Wonen', waarbij in de wijzigingsbevoegdheid diverse randvoorwaarden zijn aangegeven. Het gaat hierbij om volgende voorwaarden:
    • 1. in totaal maximaal 45 woningen;
    • 2. er moet voldoende parkeergelegenheid worden gerealiseerd, conform de geldende parkeernormen;
    • 3. parkeren op eigen terrein wordt aan de binnenzijde van het terrein (zoveel mogelijk uit het zich vanaf de straat) opgelost;
    • 4. uitgangspunt is een combinatie van grondgebonden eengezinswoningen en appartementen;
    • 5. aan de Duinvlietstraat wordt aangesloten op het principe van 2-onder-1 kap woningen met een bouwhoogte van 2 lagen met kap met een maximale goothoogte van 6 meter en een maximale nokhoogte van 9 meter;
    • 6. aan het Stratingplantsoen wordt aangesloten op de aangrenzende bebouwing met een maximale goothoogte van 9 meter met een flauwe kap;
    • 7. op de hoek van Stratingplantsoen en Duinvlietstraat wordt accentbebouwing van 4 lagen toegepast (maximale bouwhoogte van 12 meter);
    • 8. naast deze accentbebouwing wordt aan de Duinvlietstraat d.m.v. 3 laagse bebouwing met een flauwe kap de overgang gerealiseerd naar de woningen van 2 lagen met kap (maximale goothoogte 6 meter en maximale nokhoogte 9 meter);
    • 9. de maximale rooilijnen langs de Duinvlietstraat en het Stratingplantsoen, zoals geschetst in de navolgende figuur, dienen te worden aangehouden;
    • 10. de in onderstaand figuur geschetste bebouwingsvlakken zijn indicatief;
    • 11. uitgangspunt is behoud van waardevolle bomen op het perceel. Voorafgaand aan de ontwikkeling van de locatie dient daarom onderzoek naar de kwaliteit van de aanwezige bomen te worden gedaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.WP0402STRATINGPLA1-O001_0003.png"

Afbeelding: maximale rooilijnen en bebouwingsvlak zoals aangegeven in artikel 23.1.9 van het geldende bestemmingsplan 

Tenslotte is in artikel 28 een algemene wijzigingsregel opgenomen. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, indien de wijziging betrekking heeft op het in geringe mate wijzigen van het aangeduide bebouwingsvlak en/of de bestemming, mits:

  • a. de structurele opzet van het plan niet aanmerkelijk zal worden aangetast;
  • b. het karakter van de bebouwing niet aanmerkelijk zal worden aangetast;
  • c. de bebouwingscapaciteit van het bebouwingsvlak niet meer dan 15% zal worden gewijzigd.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het plangebied van dit wijzigingsplan bevindt zich aan de westrand van de Duinvlietbuurt in de dorpskern van Velsen Noord. Tot voor kort bevond zich hier de school De Triangel. De tweelaagse schoolbebouwing bevatte 9 klaslokalen en is in 2016-2017 gesloopt. Het terrein ligt momenteel volledig braak. Wel bevinden zich enkele bomen in het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.WP0402STRATINGPLA1-O001_0004.png"

Afbeelding: de inmiddels gesloopte schoolbebouwing (bron: www.google.nl/maps)

Ten noordoosten en ten oosten van de locatie bevinden zich grondgebonden woningen van 1 of 2 bouwlagen met een kap aan de Zeeuwstraat. De achtertuinen van deze woningen grenzen aan de locatie.

Aan de zuidkant grenst de locatie aan het Stratingplantsoen. Dit plantsoen wordt begrensd door twee parallelle rijwegen. Aan deze rijwegen bevinden zich vooral gestapelde woningen in 3 á 4 bouwlagen met enkele niet-woonfuncties in de plint. Het woongebouw direct ten zuidoosten van de locatie bestaat uit drie bouwlagen met een kap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.WP0402STRATINGPLA1-O001_0005.png"

Afbeelding: bovenaanzicht plangebied (bron: GoogleEarth) 

Ten noordwesten loopt het spoortraject naar de haven en TATA Steel. Ten zuiden van de locatie bevindt zich tenslotte de voormalige Noorderkerk (Dijckmansstraat 2), aan de overzijde van het Stratingplantsoen. De voormalige kerk is in gebruik ten behoeve van wonen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.WP0402STRATINGPLA1-O001_0006.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.WP0402STRATINGPLA1-O001_0007.png"

Afbeelding: grondgebonden woningen in de Zeeuwstraat (links) en gestapelde woningen aan het Stratingplantsoen (rechts, bron: www.google.nl/maps)

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.WP0402STRATINGPLA1-O001_0008.png"

Afbeelding: het Stratingplantsoen (bron: www.google.nl/maps) 

2.2 Nieuwe ontwikkeling

In opdracht van de initiatiefnemer is een bouwplan opgesteld (definitief ontwerp, d.d. 15 november 2019). In het bouwplan is langs het Stratingplantsoen en een deel van de Duinvlietstraat uitgegaan van een V-vormige bebouwingwand. Langs het overige deel van de Duinvlietstraat zijn nog drie kleinere, losse volumes voorzien. De gevels van de nieuwbouw zijn daarbij zodanig gesitueerd dat deze de rooilijnen langs het Stratingplantsoen en de Duinvlietstraat volgen. Door de gekozen bebouwingsstructuur ontstaan er nieuwe straatwanden en een grotendeels afgesloten binnenterrein.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.WP0402STRATINGPLA1-O001_0009.png"

Afbeelding: situatietekening bouwplan Triangel (bron: definitief ontwerp, d.d. 15 november 2019)

De V-vormige bebouwingswand is een appartementencomplex met een bebouwingsdiepte van 12,6 meter (exclusief balkons aan beide zijden). Het appartementencomplex bestaat uit 3 tot 4 bouwlagen waarbij delen zijn voorzien van een kap met een helling van circa 50° aan de straatzijde. De goot- en nokhoogte van het deel aan het Stratingplantsoen bedraagt respectievelijk 9 en 12,7 meter. De bouwhoogte van de appartementen zonder schijnkap wordt 12,7 meter. Het deel aan de Duinvlietstraat bestaat uit drie bouwlagen met een bouwhoogte van 10 meter.

De bouwhoogte van 12,7 meter voor de appartementen is 0,7 meter hoger dan de maximale bouwhoogte volgens de wijzigingsbevoegdheid. Een iets hogere maximum bouwhoogte is in dit geval wenselijk vanwege de benodigde constructiehoogte per bouwlaag (4 bouwlagen maal 3 meter) en 0,7 meter dakopstand/dakrand. Deze dakopstand/dakrand is nodig om een goede dakconstructie te maken. De beperkte overschrijding van de bouwhoogte wordt toegestaan door gebruikmaking van de wijzigingsbevoegdheid in artikel 28 van de regels van het geldende bestemmingsplan. De hoogte wordt hierbij afgerond op 13 meter. De 1 meter hogere bouwhoogte kan gezien worden als een geringe wijziging waarbij de structurele opzet van het plan en het karakter van de bebouwing niet aanmerkelijk wordt aangetast en de bebouwingscapaciteit van het bouwvlak niet meer dan 15% wordt gewijzigd (de bouwhoogte wordt 8% hoger).

De bouwhoogte voor het deel aan de Duinvlietstraat wordt 10 meter in plaats van de 9 meter uit de wijzigingsbevoegdheid zodat dit stedenbouwkundig aansluit bij de hoogte van de twee-onder-een-kapwoningen (zie verderop in deze paragraaf). Hierbij geldt dezelfde wijzigingsmogelijkheid als hierboven genoemd (bouwhoogte van dit deel wordt 11% hoger).

In het appartementencomplex zijn in totaal 39 appartementen voorzien. Van deze appartementen krijgen 7 een bruto vloeroppervlak (exclusief bergingen) van <80 m², 27 een bruto vloeroppervlak van 80-90 m² en de overige 5 appartementen een bruto vloeroppervlak >90 m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.WP0402STRATINGPLA1-O001_0010.png"

Afbeelding: gevelaanzicht Stratingplantsoen bouwplan Triangel (bron: definitief ontwerp, d.d. 15 november 2019)

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.WP0402STRATINGPLA1-O001_0011.png"

Afbeelding: gevelaanzicht Duinvlietstraat bouwplan Triangel (bron: definitief ontwerp, d.d. 15 november 2019)

De drie kleinere losse volumes bestaan uit drie twee-onder-een-kapwoningen, oftewel 6 woningen. De twee-onder-een-kapwoningen bestaan uit 2 bouwlagen met een kap. De goot- en nokhoogte bedraagt respectievelijk 6 en 10 meter.

De nokhoogte van 10 meter voor de twee-onder-een-kapwoningen is 1 meter hoger dan de maximale bouwhoogte volgens de wijzigingsbevoegdheid. De hogere maximum bouwhoogte is in dit geval wenselijk vanwege de benodigde constructiehoogte per bouwlaag (2 bouwlagen maal 3 meter) en de stedenbouwkundig gewenste hogere kapverdieping (4 meter). De beperkte overschrijding van de bouwhoogte wordt toegestaan door gebruikmaking van de wijzigingsbevoegdheid in artikel 28 van de regels van het geldende bestemmingsplan. De 1 meter hogere bouwhoogte kan namelijk gezien worden als een geringe wijziging waarbij de structurele opzet van het plan en het karakter van de bebouwing niet aanmerkelijk wordt aangetast en de bebouwingscapaciteit van het bouwvlak niet meer dan 15% wordt gewijzigd (de bouwhoogte wordt 11% hoger).

Vier van de zes twee-onder-een-kapwoningen beschikken over een aangebouwde berging op eigen terrein. Het bruto vloeroppervlak per woning bedraagt 140 m², exclusief bergingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.WP0402STRATINGPLA1-O001_0012.png"

Afbeelding: parkeerplaatsen plangebied

Het binnenterrein achter de bebouwing is bereikbaar via een doorgang tussen het appartementencomplex en de naastgelegen gestapelde woningen (Stratingplantsoen 7). Op het binnenterrein kunnen bewoners van het appartementencomplex hun auto parkeren. In totaal is hier ruimte voor 29 auto's. In het Stratingplantsoen en in de Duinvlietstraat zijn verder nog 22 verharde parkeerplaatsen en 12 semi-verharde parkeerplaatsen (grastegels) voorzien, dit is een uitbreiding van 29 parkeerplaatsen. Een deel van de twee-onder-een-kapwoningen beschikt tenslotte nog over een parkeergarage op eigen terrein (4 parkeerplaatsen).

Op de locatie bevinden zich geen bomen die door de gemeente zijn aangemerkt als waardevol of monumentaal. Desondanks bestaat de wens om de volgroeide iepen die op het terrein aanwezig zijn waar mogelijk te behouden. Daarnaast is een deel van het groen op de locatie in het groenbeleidsplan aangemerkt als 'te behouden groen met compensatieregeling'. Dit groen dat als gevolg van de ontwikkeling verdwijnt wordt kwantitatief of kwalitatief gecompenseerd. Deze compensatie wordt bij voorkeur op de locatie zelf gerealiseerd en indien dit niet mogelijk is in de directe omgeving. De precieze groencompensatie wordt in de technische uitwerking nader bepaald.

Het nu voorliggende wijzigingsplan voldoet aan de voorwaarden zoals gesteld in de wijzigingsbevoegdheid in het geldende bestemmingsplan. In de wijzigingsbevoegdheid is tenslotte nog vermeld dat bij de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid, ter beoordeling van de toelaatbaarheid, een integrale belangenafweging plaatsvindt, waarbij onderstaande zaken aangetoond dienen te zijn:

  • de uitvoerbaarheid, waaronder begrepen de milieutechnische, waterhuishoudkundige, archeologische, ecologische en verkeerstechnische toelaatbaarheid;
  • de stedenbouwkundige inpasbaarheid.

Het project is stedenbouwkundig goed inpasbaar doordat de nieuwe bebouwing aansluit op de bestaande bebouwing in de omgeving. Zo zijn de gevels van de nieuwbouw zodanig gesitueerd dat deze de rooilijnen langs het Stratingplantsoen en de Duinvlietstraat volgen. Door de positionering van de nieuwbouw ontstaat er een grotendeels gesloten binnenterrein tussen de bestaande bebouwing aan de Zeeuwstraat en de nieuwbouw. Het op de hoek gelegen blok tussen de Zeeuwstraat, het Stratingplantsoen en de Duinvlietstraat wordt daardoor op een logische wijze afgerond. Daarnaast sluiten de volumes van de nieuwbouw aan op de bebouwingsstructuur doordat is voorzien in een appartementencomplex langs het Stratingplantsoen en grondgebonden woningen aan de Duinvlietstraat.

Ten aanzien van de uitvoerbaarheid wordt kortheidshalve verwezen naar hoofdstuk 4 van deze toelichting. Daaruit blijkt dat de beoogde herontwikkeling uitvoerbaar is voor wat betreft de vermelde aspecten.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In het kader van het voorliggende wijzigingsplan is het actuele relevante ruimtelijke beleid geanalyseerd om vast te stellen of daaruit randvoorwaarden voor dit wijzigingsplan voortkomen. Hiertoe is een onderscheid gemaakt tussen het rijksbeleid, het provinciale beleid en het beleid van de gemeente Velsen. Naast het ruimtelijk beleid is ook de wetgeving, onder meer op het gebied van veiligheid, milieu en flora en fauna, relevant voor het wijzigingsplan. Hier wordt nader op ingegaan in hoofdstuk 4.

3.2 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 22 november 2011 onder aanvaarding van een aantal moties door de Tweede Kamer aangenomen en deze is op 13 maart 2012 in werking getreden. In de structuurvisie is aangegeven dat het Rijk drie hoofddoelen heeft:

1. Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;

2. Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;

3. Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Uit deze drie hoofddoelen komen onderwerpen voort die van nationaal belang zijn. Structuurvisies hebben geen bindende werking voor andere overheden dan de overheid die de visie heeft vastgesteld. De nationale belangen uit de structuurvisie die juridische borging vragen, zijn daarom geborgd in de Amvb Ruimte. Deze Amvb wordt aangeduid als het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Deze Amvb is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en zorgt voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf.

In het Barro zijn bepalingen opgenomen ten aanzien van o.a. Rijksvaarwegen, Defensie, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Ecologische hoofdstructuur, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

Vertrouwen in medeoverheden is de basis voor het decentraliseren van beslissingsbevoegdheid. Om die reden bevat deze structuurvisie een beperkter aantal nationale belangen dan voorheen en bevat de Amvb Ruimte minder regels dan eerder was voorgenomen. Het Rijk gaat er vanuit dat de nationale ruimtelijke belangen die via wet- en regelgeving aan andere overheden opgedragen worden door hen goed worden behartigd. Waar de Amvb Ruimte bepalingen bevat aangaande gemeentelijke bestemmingsplannen gaat het Rijk er vanuit dat deze doorwerking krijgen. Het Rijk zal de bestemmingsplannen dan ook niet (tijdens de vaststellingsprocedure) toetsen op een correcte doorwerking van nationale ruimtelijke belangen. Wel zal het Rijk door middel van systeem- of themagerichte onderzoeken achteraf nagaan of bestemmingsplannen aan nationale wet- en regelgeving voldoen.

Het bij de structuurvisie behorende Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012 aangevuld. De in het Barro geregelde onderwerpen hebben geen betrekking op het plangebied.

Nationaal waterplan 2016-2021

Met het Nationaal Waterplan zet het kabinet een volgende stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van het watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.

Bij de ontwikkeling van locaties in de stad wordt ernaar gestreefd dat de hoeveelheid groen en water per saldo gelijk blijft of toeneemt. Dit moet stedelijk gebied aantrekkelijk en leefbaar maken en houden. De toepassing van de wijzigingsbevoegdheid leidt niet tot een significante afname van groenvoorzieningen of een afname van de hoeveelheid open water aangezien het gebied voor de sloop van het schoolgebouw al voor een groot deel bebouwd en verhard is geweest. Daarnaast bevindt de locatie zich in stedelijk gebied. De herontwikkeling treft daarmee geen landelijke belangen.

Besluit ruimtelijke ordening (Bro): Ladder voor duurzame verstedelijking

Teneinde een zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren dient op grond van artikel 3.1.6 Bro bij het mogelijk maken van een nieuwe stedelijke ontwikkeling gemotiveerd te worden dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte. Om deze vraag te beantwoorden is de gewenste ontwikkeling aan de "ladder voor duurzame verstedelijking" getoetst. Deze is sinds 1 juli 2017 vereenvoudigd.

Het doel van de ladder is een zorgvuldige ruimtelijke ordening, in termen van optimale benutting van de ruimte in het stedelijk gebied. Met de ladder wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.

Er dient aangetoond te worden dat er een behoefte bestaat aan de nieuwe invulling van het plangebied en dat hiervoor beschikbare gronden in bestaand stedelijk gebied kunnen worden benut.

In het per 1 oktober 2012 aangevulde Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is een artikellid aan artikel 3.1.6 Bro toegevoegd. Dit artikellid is op 1 juli 2017 gewijzigd. In artikel 3.1.6, tweede lid, van Bro is voorgeschreven dat indien bij een bestemmingsplan 'een nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk wordt gemaakt, in de toelichting van het bestemmingsplan een verantwoording daarvan moet plaatsvinden. Dit is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' dat een instrument is voor efficiënt ruimtegebruik.

Artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro luidt:

"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."

Bepaald moet worden of er sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' zoals bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro:

"Ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen."

Het plan wordt aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject. Teneinde een zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren dient bij het mogelijk maken van een nieuwe stedelijke ontwikkeling gemotiveerd te worden dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte. Om deze vraag te beantwoorden is de gewenste ontwikkeling aan de "ladder voor duurzame verstedelijking" getoetst.

Het doel van de ladder is een zorgvuldige ruimtelijke ordening, in termen van optimale benutting van de ruimte in het stedelijk gebied. Met de ladder wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.

Er dient aangetoond te worden dat er een behoefte bestaat aan de nieuwe invulling van het plangebied en dat hiervoor beschikbare gronden in bestaand stedelijk gebied kunnen worden benut.

Woningbehoefte

In de Structuurvisie Noord-Holland van de provincie is aangegeven dat de woningbehoefte voor de metropoolregio Amsterdam, waar Velsen ook onderdeel van uitmaakt, circa 150.000 woningen bedraagt voor de periode tot 2040. Daarnaast is voor de regio specifiek beleid vastgesteld in het Regionaal Actieprogramma Wonen Zuid-Kennemerland/IJmond 2016 t/m 2020 (zie ook paragraaf 3.3). Hieruit blijkt dat er voldoende behoefte is voor de nu geplande woningen.

Benutting van beschikbare gronden in bestaand stedelijk gebied

Het project bevindt zich binnen bestaand stedelijk gebied. Gelet op het nijpend tekort en de grote behoefte aan woningen en de ligging in bestaand stedelijk gebied voldoet het project aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.3 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie NH2050

De nieuwe omgevingsvisie is op 19 november 2018 vastgesteld en sinds 7 december 2018 in werking. De provincie wil balans tussen economische groei en leefbaarheid. Dit betekent dat in heel Noord-Holland een basiskwaliteit van de leefomgeving wordt gegarandeerd. Er zijn randvoorwaarden geformuleerd hoe om te gaan met klimaatverandering. De provincie ontwikkelt zoveel mogelijk natuurinclusief en met behoud van (karakteristieke) landschappen, clustert ruimtelijke economische ontwikkelingen rond infrastructuur en houdt rekening met de ondergrond.

In de visie zijn vijf bewegingen met ontwikkelprincipes beschreven voor de ontwikkeling van de leefomgeving.

1. Dynamisch schiereiland. Hierin is het benutten van de unieke ligging van Noord-Holland, te midden van water, leidend.

2. Metropool in ontwikkeling. Hierin wordt beschreven hoe de Metropoolregio Amsterdam steeds meer als één stad functioneert.

3. Sterke kernen, sterke regio's, gaat over de ontwikkeling van centrumgemeenten die de gehele regio waarin ze liggen vitaal houden.

4. Nieuwe energie, benut de economische kansen van de energietransitie.

5. Natuurlijk en vitaal landelijke omgeving, het ontwikkelen van natuurwaarden en een economisch duurzame agrarische sector staat centraal.

PlanMER

Het PlanMER brengt in beeld welke kansen en risico's de omgevingsvisie biedt voor de leefomgeving. De algemene conclusie is dat de ontwikkelprincipes in de omgevingsvisie de kwaliteit van de leefomgeving verbeteren.

Conclusie

De in dit wijzigingsplan mogelijk gemaakte woningen geven een nieuwe invulling aan een braakliggend terrein binnen bestaand stedelijk gebied. Door de ontwikkeling wordt een bijdrage geleverd aan de uitbreiding van de woningvoorraad. Hierdoor wordt Velsen, ook als onderdeel van de regio, versterkt. Dit wijzigingsplan is in overeenstemming met de Omgevingsvisie 2050.

Provinciale Ruimtelijke Verordening

De Provinciale Ruimtelijke Verordening bevat algemene regels over de inhoud van gemeentelijke bestemmingsplannen, waarbij een provinciaal belang speelt. Het uitgangspunt daarbij is dat de bevoegdheden ter doorwerking van het ruimtelijk beleid zoveel mogelijk proactief worden ingezet en het provinciale beleid daarbij zoveel mogelijk eenduidig wordt geregeld.

De laatste wijziging van de PRV is op 27 mei 2019 door Provinciale Staten vastgesteld. In deze wijziging zijn onder andere de artikelen met betrekking tot Kleinschalige ontwikkeling, Natuurnetwerk Nederland en Strandzonering aangepast. De gewijzigde PRV is op 7 juni 2019 in werking getreden.

Bestaand Stedelijk Gebied (BSG)

Het plangebied ligt in het 'Bestaand Stedelijk Gebied' (BSG) zoals benoemd in de verordening. De voorziene ontwikkeling van woningen past op dat punt binnen de kaders van de provinciale ruimtelijke verordening.

Nieuwe stedelijke ontwikkeling

Een ruimtelijk besluit of plan kan uitsluitend voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als deze ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken. Ten aanzien van dit wijzigingsplan geldt dat de ontwikkeling is aan te merken als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Deze bevindt zich binnen bestaand stedelijk gebied.

Woningen binnen de 20-Ke contour Schiphol

Voor zover een ruimtelijk plan nieuwe woningen toestaat op de gronden binnen de 20 Ke-contour, wordt in de toelichting van dat plan rekenschap gegeven van het feit dat op de betreffende locatie sprake is van geluid vanwege het luchtverkeer en worden de redenen vermeld die er toe hebben geleid om op de betreffende locatie nieuwe woningen te bestemmen, alsmede de uitkomsten van het onderzoek naar de maatschappelijke haalbaarheid hieromtrent. De locatie is volgens de PRV gelegen binnen de 20 Ke-contour. In paragraaf 5.11 wordt dit onderwerp uitvoerig behandeld.

Regionaal Actieprogramma Wonen Zuid-Kennemerland/IJmond 2016 t/m 2020 (RAP)

Conform de provinciale woonvisie zijn de bestuurlijke afspraken tussen de provincie en de diverse gemeenten binnen de regio's vastgelegd door middel van het in 2016 vastgestelde RAP.

De gemeenten en de provincie streven naar een bouwprogramma dat in de periode 2016 t/m 2020 uitgaat van 8.100 woningen in de regio Zuid-Kennemerland/IJmond, waarbij een bandbreedte van 20% geldt (zowel positief als negatief). Dit is de centrale opgave voor de regio in de komende RAP-periode. Omdat, zowel op de korte als op de lange termijn, een tekort aan plancapaciteit dreigt, wordt de komende periode gezocht naar extra plancapaciteit in de hele regio.

De locatie is in de monitor plancapaciteit binnen de Metropoolregio Amsterdam aangewezen als woningbouwlocatie.

3.4 Gemeentelijk beleid

Het voor dit wijzigingsplan relevante gemeentelijke ruimtelijke beleid is sinds de vaststelling van het moederplan niet gewijzigd, met uitzondering van het verkeersbeleid en het woonbeleid. Voor het verkeersbeleid geldt nu de mobiliteitsagenda Velsen uit 2019 in plaats van het Lokaal Verkeers- en Vervoersplan 2004. Dat heeft geen gevolgen voor dit plan. Wat het woonbeleid betreft zal de raad naar verwachting begin 2020 de Woonvisie 2040 vaststellen als opvolger van de Woonvisie 2025. Het plan is passend binnen de Woonvisie 2040. Voor het overige wordt kortheidshalve naar de toelichting van het bestemmingsplan 'Velsen Noord' verwezen.

Hoofdstuk 4 Milieuaspecten

4.1 Verkeer en parkeren

Verkeer

De herontwikkeling zal enig effect hebben op verkeer doordat er sprake is van 45 woningen (in plaats van een school met 9 klaslokalen). Aan de hand van kengetallen uit het ASVV 2012 (CROW) kan worden bepaald wat de effecten zijn voor de verkeersgeneratie.

In het ASVV 2012 zijn voor basisscholen geen kengetallen aangegeven voor wat betreft verkeersgeneratie. Wel is aangegeven dat de grootste parkeer- en verkeersdruk bij basisscholen ontstaat door het brengen en halen van kinderen. De hoeveelheid auto's die hiermee gemoeid is, is mede afhankelijk van de grootte van de school (aantal kinderen), hoeveel kinderen begeleid naar school komen, hoeveel kinderen met de auto worden gebracht en hoeveel kinderen er overblijven. Voor de vergelijking is er van uitgegaan dat een basisschool op deze locatie plek kan bieden aan circa 270 leerlingen (circa 30 kinderen per lokaal, uitgaande van 9 lokalen conform de vroege situatie). De jongste kinderen zullen over het algemeen begeleid naar school worden gebracht, de oudere kinderen niet. Voor de bepaling van de verkeersgeneratie is er van uitgegaan dat maximaal 50% van de kinderen onder begeleiding naar school komt. Als van de kinderen die begeleid naar school gaan circa 15% met de auto wordt gebracht en gehaald, dan is er sprake van 20 kinderen die met de auto naar school worden gebracht en gehaald. Aangezien kinderen uit één gezin in dezelfde auto zitten is de verwachting dat er circa 10 tot 15 auto's van en naar de school rijden voor het wegbrengen en halen van kinderen. Dat betekent 20 tot 30 verkeersbewegingen in de ochtend en 20 tot 30 verkeersbewegingen in de namiddag (er van uitgaande dat alle kinderen tijdens de middagpauze overblijven op school). In totaal is er dan sprake van 40 tot 60 verkeersbewegingen als gevolg van het wegbrengen en halen van kinderen. Dit is een voorzichtige inschatting omdat de verwachting is dat het daadwerkelijke aantal verkeersbewegingen vanwege het wegbrengen en halen van kinderen hoger zal zijn, zeker met slecht weer. Daarnaast zal een deel van het onderwijspersoneel ook met de auto komen. Er van uitgaande dat 3 van de 9 leerkrachten met de auto zullen komen zullen er dus nog 6 verkeersbewegingen per dag plaatsvinden vanwege onderwijspersoneel. Het totaal aantal verkeersbewegingen voor een basisschool op deze locatie wordt daarmee geschat op 46 tot 66 verkeersbewegingen per dag.

In het ASVV 2012 is voor appartementen een kengetal aangegeven van 4,7 tot 5,5 etmaalverkeersbewegingen (koop etage midden, sterk stedelijk, schil centrum) en voor de twee-onder-een-kapwoningen 6,9 tot 7,7 etmaalverkeersbewegingen (koop twee-onder-een-kap, sterk stedelijk, schil centrum). De 39 appartementen en 6 twee-onder-een-kapwoningen zullen per etmaal 225 tot 261 verkeersbewegingen tot gevolg hebben. Een dergelijk aantal verkeersbewegingen is in stedelijk gebied relatief beperkt en heeft geen nadelige gevolgen voor de verkeersafwikkeling. Bovendien komen de 225 tot 261 verkeersbewegingen van de woningen in de plaats van de verkeersbewegingen vanwege de school. Deze school leidde op doordeweekse dagen ook tot diverse verkeersbewegingen (personeel en kinderen die worden gebracht en/of opgehaald). Alhoewel de school inmiddels is gesloopt is de (voorzichtige) inschatting dat een basisschool met een dergelijke omvang leidt tot 46-66 verkeersbewegingen per dag. De daadwerkelijke toename van het aantal verkeersbewegingen als gevolg van de beoogde herontwikkeling is daardoor kleiner, namelijk 179 tot 195 verkeersbewegingen per dag. Nader verkeersonderzoek wordt niet nodig geacht voor een dergelijke toename van het aantal verkeersbewegingen.

Parkeren 

Ten aanzien van de parkeerbehoefte zijn de gemeentelijke parkeernormen van toepassing. In volgende tabel zijn deze weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.WP0402STRATINGPLA1-O001_0013.png"

Afbeelding: parkeernomen wonen (bron: Parkeernormenbeleid 2015, Gemeente Velsen) 

Voor de in dit wijzigingsplan mogelijk gemaakte woningen resulteert dat in een parkeerbehoefte van 62 parkeerplaatsen (1,7x6 + 1,5x5 + 1,3x34= 61,9). Het plan voorziet in 62 extra parkeerplaatsen, namelijk 29 parkeerplaatsen op het binnenterrein, 4 parkeerplaatsen in de individuele garages van de grondgebonden woningen en 29 nieuw te realiseren parkeerplaatsen in de openbare ruimte langs het Stratingplantsoen en de Duinvlietstraat. Hiermee wordt voldaan aan de gemeentelijke parkeernormen.

De afmetingen van de parkeerplaatsen zullen voldoen aan de richtlijnen van het CROW (2,5 x 5,0 bij haaks parkeren en 2,0 X 5,5 bij langsparkeren). De parkeerwegen op eigen terrein zullen 6 meter breed worden. Bij elk laatste haakse parkeervak in de rij zal ter hoogte van een doodlopend eind van een parkeerweg een breedtetoeslag van 1 meter worden toegepast zodat in- en uitrijden mogelijk wordt.

4.2 Bedrijven en milieuhinder

De herontwikkeling naar woningbouw zou nadelige gevolgen kunnen hebben voor de bedrijfsvoering van eventuele bedrijven in de omgeving. Zoals ook in het advies (zie bijlage) van de Omgevingsdienst is aangegeven is het plangebied gelegen aan de rand van een woongebied en zullen de nieuwe woningen niet de maatgevende (dichtstbij gelegen) woningen zijn voor de omliggende industrie of andere bedrijven in de omgeving. De nieuwbouw zal dan ook niet voor belemmeringen voor omliggende bedrijven zorgen. Er is geen verder onderzoek naar milieuzonering nodig ten aanzien van de eventuele belemmering van bestaande bedrijven.

In het kader van milieuzonering moet aangetoond worden dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu ter plaatse van de beoogde herontwikkeling. Gezien de ligging binnen de zone van het gezoneerde industrieterrein IJmond en het feit dat Velsen-Noord ligt ingesloten tussen hoofdontsluitingswegen (de A22, de N197 en de Wenckebachstraat) en wordt doorsneden door een goederenspoor kan uitgegaan worden van een gemengd gebied. In een gemengd gebied kunnen de richtafstanden uit de publicatie bedrijven en milieuzonering met een stap verlaagd worden. Het industrieterrein van Tata Steel ligt op iets meer dan 1 kilometer afstand. Op dit terrein zijn maximaal categorie 6 activiteiten uit de publicatie bedrijven en milieuzonering toegestaan. De richtafstand in gemengd gebied is voor deze categorie 1.000 meter. Er wordt met de herontwikkeling daardoor aan de richtafstand voldaan. Op ruim 300 meter van het plangebied is verder een energiecentrale gelegen. Op het terrein van de energiecentrale zijn maximaal categorie 4.2 bedrijven toegestaan. De richtafstand in gemengd gebied is 200 meter voor deze categorie. Er wordt met de herontwikkeling daardoor aan de richtafstand voldaan. Er is derhalve geen verder onderzoek naar milieuzonering nodig voor wat betreft het woon- en leefmilieu.

4.3 Externe veiligheid

Blijkens paragraaf 5.2 van de plantoelichting van het moederplan, de risicokaart en het advies van de Omgevingsdienst zijn er geen risicobronnen op of in de nabijheid van het plangebied. Onderzoek naar externe veiligheid is daarom niet nodig.

4.4 Luchtkwaliteit

Voor luchtkwaliteit is titel 5.2 van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen), beter bekend als de Wet luchtkwaliteit kader. Daarin is bepaald dat in ruimtelijke plannen moet worden voldaan aan grenswaarden voor onder meer stikstofdioxide en fijnstof. In het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen' is bepaald dat indien een plan/project kan worden beschouwd als 'niet in betekenende mate' er geen toetsing aan de grenswaarden hoeft plaats te vinden.

In het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit, vastgesteld op 1 augustus 2009, is deze grens in het Besluit gesteld op 3%, wat betekent dat de concentratie stikstofdioxide of fijnstof met maximaal 3% mag toenemen als gevolg van de nieuwe ontwikkelingen die een plan toestaat. Als het meer is dan 3% moet worden getoetst aan de grenswaarden.

In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen' is voor een aantal specifieke projecten een berekening gemaakt bij welk bouwprogramma er nog sprake is van 'niet in betekenende mate'. Dit is als het project betrekking heeft op maximaal 1.500 woningen of 100.000 m² kantoren (bij één ontsluitingsweg) of een combinatie van beide.

Dit wijzigingsplan voorziet met 45 woningen in duidelijk minder woningen dan hiervoor genoemde en kwalificeert hierdoor als 'niet in betekende mate'. Dat blijkt ook uit de toepassing van de NIBM-tool (zie onderstaande afbeelding). Daarnaast blijkt uit raadpleging van de Grootschalige Concentratiekaarten Nederland dat er ter plaatse van het plangebied wordt voldaan aan de wettelijke normen ten aanzien van luchtkwaliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.WP0402STRATINGPLA1-O001_0014.png"

Afbeelding: NIBM-rekentool (bron: www.infomil.nl) 

Nader onderzoek naar luchtkwaliteit is gelet op het voorgaande niet nodig.

4.5 Geluid

Op grond van de Wet geluidhinder is akoestisch onderzoek verplicht voor nieuwe geluidgevoelige bestemmingen die worden gerealiseerd binnen de geluidzone van spoorwegen, wegen en industrieterreinen. De herontwikkeling heeft betrekking op geluidgevoelige bestemmingen.

Spoorwegverkeer

Ten noordwesten van het plangebied bevindt zich de goederenspoorlijn tussen station Beverwijk en Tata Steel (het Gildenspoor). Deze spoorlijn is op een afstand van circa 45 meter gelegen. De spoorlijn maakt echter geen onderdeel uit van het netwerk van hoofdspoorwegen waarop de geluidproductieplafonds van toepassing zijn en de spoorlijn is evenmin opgenomen in het zonebeheersmodel van het gezoneerde industrieterrein IJmond. Het plangebied bevindt zich daarmee niet binnen de geluidszone van de spoorlijn als bedoeld in de Wet geluidhinder. Vanwege de korte afstand is in het kader van goede ruimtelijke ordening is echter wel besloten om na te gaan wat de geluidsbelasting ter plaatse van het plangebied bedraagt. Door Peutz is daarom akoestisch onderzoek naar onder meer spoorwegverkeerslawaai uitgevoerd (rapportnummer H 6730-4-RA-001, d.d. 25 september 2019, zie bijlage). Uit dat onderzoek blijkt dat het spoorwegverkeer leidt tot een geluidsbelasting van maximaal 52 dB ter plaatse van het plangebied. Deze geluidsbelasting is lager dan de voorkeurgrenswaarde als bedoeld in de Wet geluidhinder. De beoogde herontwikkeling is daarmee vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar voor wat betreft spoorwegverkeer.

Wegverkeer

De wegen in de directe omgeving van het plangebied kennen een snelheidsregime van 30 km/u. Voor wegen met een dergelijk snelheidsregime geldt geen geluidszone. De wegen die wel een geluidszone hebben (50 km/u of meer) zijn op een zodanige afstand gelegen dat het plangebied zich niet binnen een geluidszone van een weg als bedoeld in de Wet geluidhinder bevindt. Vanuit de Wet geluidhinder is er daardoor geen noodzaak om een akoestisch onderzoek naar wegverkeer te doen. In het kader van goede ruimtelijke ordening is wel besloten om na te gaan wat de geluidsbelasting ter plaatse van het plangebied bedraagt als gevolg van de diverse 30 km/u-wegen. Door Peutz is daarom akoestisch onderzoek naar onder meer wegverkeerslawaai uitgevoerd (rapportnummer H 6730-4-RA-001, d.d. 25 september 2019, zie bijlage). Uit dat onderzoek blijkt dat het wegverkeer leidt tot een geluidsbelasting van maximaal 59 dB op de gevels aan het Stratingplantsoen en de Duinvlietstraat. Deze geluidsbelastingen zijn hoger dan de voorkeurgrenswaarde als bedoeld in de Wet geluidhinder maar lager dan de ontheffingswaarde. Voor de herontwikkeling is daarom een hogere grenswaarde tot 59 dB vastgesteld De beoogde herontwikkeling is daarmee vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar voor wat betreft wegverkeer.

Industrieterreinen

Het plangebied ligt volgens het geldende bestemmingsplan in de geluidszone van het industrieterrein IJmond (inclusief Haven-West). Akoestisch onderzoek naar industrieterreinen is daarom noodzakelijk. Door Peutz is daarom akoestisch onderzoek naar onder meer industrielawaai uitgevoerd (rapportnummer H 6730-4-RA-001, d.d. 25 september 2019, zie bijlage). Uit dat onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting vanwege het industrieterrein ter plaatse van het plangebied 55 dB(A) bedraagt. Daarmee wordt de voorkeurgrenswaarde overschreden maar niet de maximale grenswaarde. Voor de herontwikkeling is daarom een hogere grenswaarde tot 55 dB(A) vastgesteld. De beoogde herontwikkeling is daarmee vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar voor wat betreft geluidsbelasting door industrieterreinen.

Cumulatie

In het kader van goede ruimtelijke ordening is de gecumuleerde geluidbelasting ten gevolge van de omliggende 30 km/u-wegen, de spoorweg en het industrielawaai van industrieterrein IJmond bepaald. De gecumuleerde geluidbelasting ten gevolge van alle relevante geluidbronnen in de omgeving bedraagt maximaal 61 dB. Een dergelijke geluidsbelasting is lager dan de hoogste maximale ontheffingswaarde (63 + 5 dB) en daarmee aanvaardbaar.

4.6 Water

Op grond van het Bro (Besluit ruimtelijke ordening) dient in de toelichting afzonderlijk te worden aangegeven welke de gevolgen voor het plan zijn voor de waterhuishouding.

In het rapport van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw is geconcludeerd dat Nederland zijn waterhuishouding niet op orde heeft. Water dient in de toekomst een mede-ordend principe te worden. In het bestemmingsplan dient daarom aandacht besteed te worden aan water. Recent is er een Nationaal waterakkoord gesloten tussen het Rijk, gemeenten, waterschappen en provincies, waarin opgenomen is hoe de partijen met water wensen om te gaan. De opgave is te zorgen voor veiligheid en te beschikken over voldoende mogelijkheden voor waterberging ter voorkoming van waterlast, watertekort en het verslechteren van de waterkwaliteit. De watertoets is ingevoerd om te kijken in hoeverre hier aan voldaan wordt.

Doel daarvan is uitgangspunten en wensen van duurzame watersystemen te vertalen naar concrete gebiedsspecifieke ruimtelijke uitgangspunten en deze weer te geven in het bestemmingsplan of wijzigingsplan. Als hoofdprincipe geldt hierbij dat afwenteling moet worden voorkomen. Voor het watersysteem wordt dan ook de drietrapsstrategie vasthouden-bergen-afvoeren gehanteerd.

Zowel in het landelijk beleid (Nationaal Waterplan, Bestuursakkoord Water), als in het beleid van de Provincie Noord-Holland en het hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft water een belangrijke plaats gekregen binnen de ruimtelijke ordening.

In het rapport van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw is geconcludeerd dat Nederland zijn waterhuishouding niet op orde heeft. Water dient een mede-ordenend principe te zijn. Om dit te bereiken heeft de Commissie Waterbeheer 21e eeuw de term Watertoets geïntroduceerd. De Watertoets wordt beschreven als een proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel is dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij relevante ruimtelijke plannen en besluiten van zowel Rijk, provincie, hoogheemraadschap en gemeente.

Onderstaand wordt een beschrijving gegeven van de wateraspecten binnen het wijzigingsplan "Stratingplantsoen".

Watertoets

Voor de beoogde herontwikkeling is een watertoets uitgevoerd (zie bijlage). Daaruit blijkt dat het plan een beperkte invloed heeft op de waterhuishouding. Hierdoor kan de korte procedure worden gevolgd voor de watertoets. Dit betekent dat de beperkte invloed van het plan op de waterhuishouding kan worden ondervangen met standaard maatregelen.

Beleid Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier

Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft samen met haar partners haar waterbeleid op lange termijn (Deltavisie) en op middellange termijn (Waterprogramma 2016-2021) opgesteld. In het Waterprogramma 2016-2021 (voorheen waterbeheersplan) zijn de programma's en beheerstaken van het hoogheemraadschap opgenomen met de programmering en uitvoering van het waterbeheer. Het programma is nodig om het beheersgebied klimaatbestendig te maken, toegespitst op de thema s waterveiligheid, wateroverlast, watertekort, schoon en gezond water en crisisbeheersing. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk. Bij de ontwikkeling van het Waterprogramma is hieraan invulling gegeven door middel van een partnerproces en de ontwikkeling van gezamenlijke bouwstenen.

Daarnaast beschikt het Hoogheemraadschap over een verordening: de Keur 2016. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels die ook op de website van Hollands Noorderkwartier zijn te vinden.

Klimaatadaptatie

Het klimaat verandert. Naast zeespiegelstijging verwacht het KNMI hogere temperaturen, nattere winters, hevigere regenbuien en kans op drogere zomers. Dit heeft gevolgen voor de stedelijke omgeving. Er zal vaker sprake zijn van wateroverlast en hittestress. Dit zijn problemen waar iedereen mee te maken kan krijgen en waarbij de verantwoordelijkheid verder reikt dan van de gemeente alleen. Het heeft daardoor invloed op de ruimtelijke ordening.

De gemeente heeft een digitale klimaatatlas die verwachte effecten inzichtelijk gemaakt. Deze effecten zijn op hoog detailniveau bepaald met de meest recente gegevens en berekeningsmethoden. Met behulp van nieuwe gegevens of door het uitvoeren van maatregelen veranderen de effecten. De Klimaatatlas wordt daarom regelmatig bijgewerkt zodat steeds de meest recente effecten zichtbaar zijn. Het vormt daarmee een basis om bij ruimtelijke ingrepen te bespreken welke klimaatadaptieve maatregelen genomen moeten worden.

Waterkering

Er bevinden zich geen waterkeringen binnen het plangebied.

Oppervlaktewater

In het plangebied komt momenteel geen oppervlaktewater voor. Er is ook geen nieuw oppervlaktewater voorzien.

Grondwater

De in dit wijzigingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen voorzien niet in ondergrondse bebouwing, zodat er geen negatief effect op grondwaterstromingen verwacht wordt.

Verharding en compenserende maatregelen

Door de in het wijzigingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen, zal de bebouwing en overige verharding met 900 m2 toenemen. Door deze toename aan verharding zal neerslag versneld worden afgevoerd naar het oppervlaktewater, al dan niet via het rioolstelsel. Dit leidt tijdens extreme situaties tot pieken in de waterstand met wateroverlast als gevolg. Om ervoor te zorgen dat de waterhuishoudkundige situatie niet verslechtert ten gevolge van de verhardingstoename zullen er in het desbetreffende peilgebied compenserende maatregelen getroffen moeten worden in de vorm van extra wateroppervlak.

Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier hanteert bij ontwikkelingen waarbij sprake is van een verhardingstoename tot 2.000 m² de vuistregel dat 10% van de toename aan verhard oppervlak dient te worden gecompenseerd door middel van het inrichten van nieuwe waterberging. Uitgangspunt is dat de compensatie wordt gerealiseerd binnen het plangebied.

Door het ontbreken van watergangen in en nabij het plangebied zijn compenserende maatregelen binnen het plangebied niet mogelijk. Als compensatie wordt gedacht aan infiltratiekratten en eventueel waterdoorlatende verharding ter plaatse van de parkeervakken in het binnenterrein. Uitgangspunt is dat hemelwater op eigen terrein gebergd en vertraagd afgevoerd moet worden en dat e.e.a. moet voldoen aan het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2012. Over de precieze invulling van de waterberging vindt nog overleg plaats met de gemeente tijdens de technische uitwerking en met het Hoogheemraadschap.

Waterkwaliteit en riolering

In het plan wordt een gescheiden riolering aangelegd, waarbij het hemelwater wordt afgekoppeld van de riolering. Dit komt overeen met de basisdoelstelling van het hoogheemraadschap om het hemelwater van nieuwe oppervlakken zoveel mogelijk te scheiden van het afvalwater. Voorwaarde is wel dat het hemelwater als schoon kan worden beschouwd. Binnen het plan is geen sprake van activiteiten die als gevolg kunnen hebben dat vervuild hemelwater naar het oppervlaktewater afstroomt.

Met het oog op de waterkwaliteit wordt het gebruik van uitloogbare materialen zoals koper, lood en zink zoveel mogelijk voorkomen.

4.7 Bodem

De herontwikkeling heeft betrekking op een functiewijziging en op bodemroerende activiteiten. Inzicht in de bodemkwaliteit is daarom nodig. Hiervoor is in ieder geval een historisch bodemonderzoek noodzakelijk en vaak ook een verkennend bodemonderzoek. Voor de herontwikkeling is ten behoeve van de sloop van het schoolgebouw een verkennend bodemonderzoek en nader asbest(in-grond)onderzoek uitgevoerd door bk ingenieurs (projectnummer 153001, d.d. 9 september 2015, zie bijlage). Uit het onderzoek blijkt dat de vooraf gestelde hypothese 'onverdacht' ter plaatse van Stratingplantsoen niet geheel juist is maar dat het uitvoeren van een nader bodemonderzoek hier niet noodzakelijk wordt geacht omdat er ten hoogste sprake is van lichte verontreinigingen. Op grond van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem bestaat geen bezwaar voor de toen nog voorgenomen sloopwerkzaamheden. Ter plaatse van de Van Diepenstraat is de vooraf gestelde hypothese 'onverdacht' ook niet juist gebleken. In de groenstrook ten zuiden van het schoolgebouw is in de opgeboorde bovengrond (0–0,5 meter onder maaiveld) hechtgebonden asbest aangetoond. Na het uitvoeren van een nader asbest(-in-grond)onderzoek is vastgesteld dat geen sprake is van een verontreiniging met asbest. De overige parameters geven hier geen aanleiding tot het uitvoeren van nader bodemonderzoek.

Gelet op de aangetroffen lichte verontreinigingen is de verwachting dat de bodem geschikt is voor de beoogde herontwikkeling naar woningbouw. In de periode van 3,5 jaar na uitvoering van het verkennend bodemonderzoek is het schoolgebouw gesloopt en hebben er geen bodemvervuilende activiteiten plaatsgevonden. Het uitgevoerde bodemonderzoek is daarmee voldoende actueel voor de te volgen wijzigingsplanprocedure.

4.8 Ecologie

De gronden waarop de herontwikkeling is voorzien zijn momenteel onbebouwd aangezien het schoolgebouw is gesloopt. Doordat de aanwezigheid van beschermde flora en fauna en effecten op beschermde natuurgebieden niet op voorhand kunnen worden uitgesloten is onderzoek naar ecologie nodig. Door Els & Linde bv is daarom een quick scan ecologie uitgevoerd (projectnummer 17.151, d.d. 2 oktober 2017, zie bijlage). Uit de quick scan blijkt dat het plangebied geen onderdeel uitmaakt van een beschermd natuurgebied. Vanwege de onderlinge afstand en de aard van de beoogde herontwikkeling zijn er ook geen gevolgen te verwachten ter plaatse van beschermde natuurgebieden. Ten aanzien van strikt beschermde soorten is geconstateerd dat deze niet aanwezig zijn in het plangebied en in de directe omgeving. De herontwikkeling heeft daarmee geen nadelige gevolgen voor strikt beschermde soorten waardoor afdoend onderzoek niet nodig is. Er wordt voldaan aan de Wet natuurbescherming. Wel dient er rekening te worden gehouden met broedseizoen van vogels en het zorgbeginsel.

De quick scan ecologie is uitgevoerd ten tijde van het Programma Aanpak Stikstof (PAS). Als gevolg van de uitspraak van de Raad van State van 29 mei 2019 mag het PAS niet meer gebruikt worden als toestemmingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen die leiden tot een toename van stikstofdepositie op (stikstofgevoelige habitattypen in) Natura 2000-gebieden. Het plangebied bevindt zich op een afstand van circa 3,5 kilometer tot het Natura 2000-gebied Noordhollands Duinreservaat en circa 2,5 kilometer tot het Natura 2000-gebied Kennemerland-Zuid. Door IDDS is daarom een stikstofberekening uitgevoerd voor de aanleg- en gebruiksfase van het beoogde project (kenmerk 19102260/BMO/rap2, d.d. 7 november 2019, zie bijlage). Uit deze berekening blijkt dat de beoogde herontwikkeling op basis van de ingevoerde gegevens niet leidt tot extra stikstofdepositie in een Natura 2000-gebied. Stikstofdepositie vormt daarmee geen belemmering voor het planvoornemen.

4.9 Duurzaamheid

Duurzaam bouwen

Bij duurzaam bouwen worden bouwwerken op een wijze gerealiseerd waarbij het milieu zo min mogelijk wordt belast. In elke fase van het bouwproces dient rekening te worden gehouden met duurzaam bouwen.

Gemeentelijk beleid voor duurzaam bouwen

De gemeente Velsen heeft voor duurzaam bouwen een lokaal stimuleringsbeleid geformuleerd in het milieubeleidsplan van 2015-2020. Een instrument om duurzaam bouwen inzichtelijk en meetbaar te maken is GPR-gebouw. Dit instrument geeft rapportcijfers voor een bouwplan. De gemeente Velsen stimuleert ontwikkelaars een GPR-score van minimaal een 8 voor Energie en Gezondheid en minimaal een 7,5 voor de thema's Milieu, Gebruikskwaliteit en Toekomstwaarde te scoren. Voor een hoger niveau van duurzaam bouwen is het mogelijk om de ambitie te verhogen naar minimaal 9 voor het thema 'energie' (richting BENG, "Bijna Energie Neutrale Gebouwen"). Er dient minimaal een GPR-score behaald te worden van een 8 voor Energie en Gezondheid en minimaal een 7,5 voor de thema's Milieu, Gebruikskwaliteit en Toekomstwaarde.

Landelijk en Europees beleid voor duurzaam bouwen

Vanaf 1 juli 2020 moet alle nieuwbouw voldoen aan de eisen voor BENG, "Bijna Energie Neutrale Gebouwen". BENG vervangt dan de Energieprestatie coëfficiënt. BENG stelt ook de eis dat de energiebronnen voor het gebouw in bepaalde mate duurzaam moeten zijn. In het nationaal energieakkoord voor duurzame groei is afgesproken dat de energievoorziening in 2050 geheel klimaatneutraal is.

Aardgasvrij bouwen

Per 1 juli 2018 is de wet VET van kracht die zegt dat het niet meer is toegestaan om nieuwbouw met aardgas te realiseren, tenzij de gemeente beslist dat er zwaarwegende belangen zijn om hiervan af te wijken. Aardgasvrij is dus de norm. De nieuwbouw op deze locatie zal aardgasvrij worden gebouwd.

4.10 Archeologie en cultuurhistorie

De herontwikkeling leidt tot bodemroerende activiteiten. Uit het geldende bestemmingsplan blijkt dat het project is gelegen in een gebied met potentieel archeologische waarde, vandaar de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie'. Gelet op deze dubbelbestemming dient er een archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd indien er grondroerende werkzaamheden plaatsvinden met een oppervlak van meer dan 100 m² en dieper dan 0,40 meter onder het maaiveld. Omdat het project leidt tot grondroerende werkzaamheden met een oppervlak van meer dan 100 m² en dieper dan 0,40 meter, is archeologisch onderzoek noodzakelijk.

Door archeologenbureau Argo is vanwege de voorgenomen herontwikkeling een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd (d.d. augustus 2017, zie bijlage). Uit het onderzoek blijkt dat in het gebied een kans bestaat op het aantreffen van archeologische resten uit het Neolithicum tot en met de Nieuwe Tijd, waarbij met name de kans op resten uit de Romeinse Tijd als hoog wordt ingeschat. Er is in het bureauonderzoek geadviseerd om een inventariserend veldonderzoek uit te voeren in de vorm van eerst een verkennend booronderzoek. Het voornaamste doel van het booronderzoek is de vaststelling van de aanwezigheid van archeologische resten en eventuele cultuurlagen. Voor het verkennend booronderzoek is door de gemeente op 8 november 2017 een selectiebesluit genomen.

Naar aanleiding van het selectiebesluit is door archeologenbureau Argo een archeologisch booronderzoek uitgevoerd (d.d. november 2018, zie bijlage) waarbij in totaal 9 boringen zijn geplaatst met een maximale diepte van 2,5 m onder maaiveld. Uit het booronderzoek blijkt dat de bodem ter plaatse van de herontwikkeling tot grote diepte is verstoord. In de nog aanwezige natuurlijke ondergrond (bestaande uit duinzand) is echter nog wel een akkerlaag aangetroffen tussen 1,3 en 1,35 meter onder maaiveld. Deze akkerlaag kan in situ worden behouden aangezien de funderingen van de nieuwbouw niet dieper dan 1,1 m onder maaiveld zullen reiken. Een archeologisch vervolgonderzoek wordt niet nodig geacht.

Op basis van de uitgevoerde onderzoeken is verder onderzoek in het kader van de wijzigingsplanprocedure niet nodig.

4.11 Luchthavenbesluit

Door middel van het Luchthavenindelingbesluit (LIB) is rond de luchthaven Schiphol een beperkingengebied (zones 3 t/m4) en een afwegingsgebied (zone 5) aangewezen. In het beperkingengebied gelden regels omtrent beperking van bestemming en gebruik van grond in verband met het externe veiligheidsrisico en de geluidbelasting vanwege het luchthavenverkeer. Daarnaast worden regels gesteld omtrent beperkingen van de maximale hoogte van objecten, en van vogelaantrekkende bestemmingen en vogelaantrekkend gebruik. In het afwegingengebied is vanwege de ligging binnen de 20 Ke-contour een afweging nodig op het gebied van geluid en externe veiligheid.

Het plangebied is gelegen buiten het beperkingebied maar binnen de 20 Ke-contour (zone 5 van het Luchthavenindelingbesluit) en dus binnen het afwegingengebied. Het 20 Ke-gebied is een planologische afwegingsruimte die voortvloeit uit de inmiddels vervallen Nota Ruimte. De regels binnen deze zone zijn erop gericht om enerzijds voldoende ruimte te laten voor de ontwikkeling van de mainport Schiphol en anderzijds om (woningbouw)ontwikkelingen mogelijk te maken. Het uitgangspunt is dat er zo min mogelijk over dichtbebouwd stedelijk gebied wordt gevlogen. Gelet hierop moet terughoudendheid betracht worden wat betreft woningbouwmogelijkheden op plaatsen waar dat uit een oogpunt van geluid en externe veiligheidsrisico's minder wenselijk is.

Woningen zijn in het plangebied toegestaan aangezien er sprake is van bestaand stedelijk gebied maar in de toelichting van het wijzigingsplan dient conform de PRV wel rekenschap te worden gegeven van het feit dat op de betreffende locatie sprake is van geluid en externe veiligheidsrisico vanwege het luchtverkeer. Ook dienen de redenen te worden vermeld die er toe hebben geleid om op de betreffende locatie nieuwe woningen te bestemmen, alsmede de uitkomsten van het onderzoek naar de maatschappelijke haalbaarheid hieromtrent. In het vervolg wordt dit uitgebreid behandeld.

20 Ke-contour LIB 5

Ligging en situatie 

Het plangebied ligt in het invloedsgebied van diverse banen en bevindt zich vlak bij de vertrekroute van de Polderbaan en ondervindt geluidhinder door de Zwanenburgbaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.WP0402STRATINGPLA1-O001_0015.png"

Afbeelding: vertrekroutes vanuit Schiphol (plangebied rood) 

Voor de geluidproductie van Schiphol gelden normen die in het Luchthavenverkeersbesluit (LVB) zijn opgenomen. Deze geluidsnormen zijn gerelateerd aan de jaargemiddelde geluidbelasting per etmaal (Lden) en per nacht (Lnight). De theoretische geluidsbelasting ter plaatse van het plangebied bedraagt minimaal 49 dB(A) Lden. Het plangebied ligt buiten de jaargemiddelde geluidbelasting per nacht doordat het gemiddelde geluidsniveau hier lager is dan de laagst berekende contour.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.WP0402STRATINGPLA1-O001_0016.png"

Afbeelding: uitsnede jaargemiddelde geluidsbelasting per etmaal(bron:http://www.bezoekbas.nl/)

De feitelijk optredende geluidbelasting wordt ieder jaar berekend. De feitelijke jaargemiddelde geluidsbelasting ter plaatse van het plangebied bedroeg in 2018 volgens gegevens van het Bewoners Aanspreekpunt Schiphol (BAS) tussen de 49 en 50 dB(A) Lden. De feitelijke jaargemiddelde geluidsbelasting in de nacht bedroeg in 2018 volgens gegevens van het BAS ruim minder dan 40 dB(A) Lnight.

Het is mogelijk dat de geluidbelasting ter plaatse van het plangebied in de toekomst verandert. Enerzijds kan het luchtverkeer toenemen, anderzijds kunnen vliegroutes worden gewijzigd. Bovendien wordt een nieuw stelsel, het Nieuwe Normen- en Handhavingsstelsel (NNHS) ingevoerd waarmee de afgelopen jaren al werd geëxperimenteerd. De gevolgen van mogelijke toekomstige ontwikkelingen zijn op dit moment niet bekend.

Tenslotte geldt dat het plangebied vanwege de ligging binnen de 20 Ke-contour is gelegen in een gebied met een verhoogde kans op een vliegtuigongeval met dodelijke slachtoffers op de grond. De kans op een vliegtuigongeval in het plangebied is echter zeer klein te noemen. Vanwege de ligging buiten de LIB 3 zone is de kans kleiner dan 1 op de 1 miljoen per jaar.

Overwegingen

Geluid

Er zijn geen wettelijke kaders voor de beoordeling van luchtvaartgeluid. De wettelijke mogelijkheden worden begrensd door de LIB 4 zone. De LIB 4 zone heeft tot doel om ernstige hinder en ernstige slaapverstoring door luchtvaartgeluid te voorkomen, omdat dit kan leiden tot negatieve gezondheidseffecten van inwoners en gebruikers van dit gebied. De buitengrens van de LIB 4 zone is aangewezen op basis van de berekende 58 dB(A) Lden contour. Binnen de LIB 4 zone / boven de 58 dB(A) Lden wordt het geluidniveau zodanig hinderlijk geacht, dat woningbouw daar niet of slechts onder beperkte voorwaarden wenselijk wordt geacht.

In het kader van het gelijkwaardigheidsbeginsel (op grond van de Wet luchtvaart en het Luchthavenverkeersbesluit) wordt tevens gekeken naar de 48 dB(A) Lden en 40 dB(A) Lnight contouren. Boven de 48(A) Lden is de kans dat hinder wordt ervaren groot. Boven het niveau van 40 dB(A) Lnight kan ernstige slaapverstoring optreden. De feitelijk optredende geluidsbelasting ter plaatse van het plangebied ligt tussen de 49 en 50 dB(A) Lden en ruim lager dan 40 dB(A) Lnight. Hoewel bij deze niveaus bewoners overdag enige geluidhinder kunnen ondervinden, zijn de geluidbelastingen niet zodanig hoog dat het schadelijk is voor de gezondheid, van ernstige slaapverstoring is geen sprake. Op grond van de GES-methodiek wordt, om de impact op gezondheidskwaliteit te beoordelen, geluidsbelasting vanwege vliegverkeer ingedeeld in scores van zeer goed tot zeer onvoldoende. Een geluidsbelasting tussen de 49 en 50 dB(A) Lden wordt geclassificeerd als redelijk. De geluidsbelasting van minder dan 40 dB(A) Lnight wordt geclassificeerd als goed. De vanwege vliegverkeer optredende geluidbelastingen ter plaatse van het plangebied worden daarom aanvaardbaar geacht.

Tenslotte wordt opgemerkt dat geluidhinder een subjectieve ervaring is. De één vindt een bepaald geluidsniveau hinderlijk, de ander niet. Verder is bij het ervaren van hinder ook maatgevend in hoeverre geluid geaccepteerd wordt. De acceptatie van geluid wordt vergroot indien aspirant-bewoners van tevoren bewust zijn van de te verwachten geluidbelasting. Gelet hierop zal de gemeente aspirant-bewoners actief informeren over luchtvaartgeluid. Dit kan door hierover afspraken met ontwikkelaars en corporaties vast te leggen in de erfpachtovereenkomst. Daarbij worden afspraken gemaakt over het verplicht opnemen van informatie over luchtvaartgeluid in de koop- en huurovereenkomsten en worden makelaars verplicht gesteld om deze informatie te geven.

Externe veiligheid

De kans op een vliegtuigongeval op het plangebied is zeer klein te noemen. Het is in ieder geval kleiner dan 1 op de 1 miljoen per jaar, gelet op de ligging buiten de LIB 3 zone. Een kans van 1 op de 1 miljoen per jaar wordt in het algemeen (bij andere risicobronnen) al zo gering gezien dat het risico als aanvaardbaar wordt geacht. In de omgeving zijn verder geen gevaarlijke of ontplofbare objecten aanwezig waardoor een vervolgschade (kettingreactie of domino-effect) zou kunnen ontstaan.

Er wordt uiteraard alles aan gedaan om het vliegverkeer zo veilig mogelijk te laten lopen. De (rijks)overheid stelt strenge eisen aan luchthavens, de verkeersleiding en luchtvaartmaatschappijen. De eisen zijn zowel ten aanzien van vliegtuigen (technische veiligheid), maar ook voor persoonlijke veiligheid. Er zijn regels voor bemanningen, voor mensen die op of in de buurt van de luchthaven werken en voor reizigers. De overheid controleert of de organisaties aan de gestelde eisen voldoen.

Noodzaak woningbouw 

Zoals ook is beschreven in hoofdstuk 3 is de druk op de regionale woningmarkt groot. Gezien deze woningbehoefte heeft de metropoolregio Amsterdam de ambitie om tot 2040 circa 150.000 woningen bij te bouwen. De schaarste zorgt voor stijgende prijzen waardoor de betaalbaarheid voor lagere en middeninkomens verder onder druk komt te staan. De vraag naar woningen in de regio (met name in het middensegment) is onverminderd groot, met name in de stedelijke woonmilieus maar ook in gebieden daaromheen. Om tegemoet te komen aan de grote woningvraag moet de planvoorraad worden vergroot. Uitgangspunt van het ruimtelijke beleid is dat de ruimte voor nieuwe woningbouw met name in de bestaande stad moet worden gevonden.

Het voorliggende project heeft betrekking op de realisatie van nieuwe woningen. Op die manier kan er meer worden ingespeeld op de behoefte vanuit de markt en een bijdrage kan worden geleverd aan de woningbouwopgave.

Maatregelen 

Geluid

Het is niet aan gemeenten om bronmaatregelen te (laten) treffen om het luchtvaartgeluid te verminderen. Door innovatieve ontwikkelingen worden vliegtuigen steeds stiller. Ten aanzien van vliegroutes kan worden opgemerkt dat op luchthaven Schiphol een systeem van geluidpreferent baangebruik wordt toegepast. Dat wil zeggen dat binnen de mogelijkheden van operationele uitvoerbaarheid het vliegverkeer zo veel mogelijk worden afgehandeld op de banen die de minste hinder veroorzaken (Polderbaan en Kaagbaan).

Er is nog beperkt ervaring met maatregelen om luchtvaartgeluid te beperken. De vorm en materialisatie van gebouwen kunnen reflectie tussen wanden in een straat (en daarmee de geluidsbelasting op de gevel) verminderen. Naast maatregelen om geluidverspreiding te beïnvloeden kunnen ontwerpkeuzes worden gemaakt om de geluidsbeleving te beïnvloeden, zoals het zorgen voor maskerende geluiden of het aanbrengen van vegetatie.

Externe veiligheid

De gemeente kan geen maatregelen treffen om ongelukken met vliegverkeer te voorkomen (bronmaatregel). De mogelijkheden voor het treffen van effectmaatregelen om de gevolgen te beperken, zijn ook nihil. De enige maatregel is bouwen met minder intensief gebruik. Gezien de grote woningbehoefte en de schaarste aan de locaties waar binnenstedelijk in deze behoefte kan worden voorzien is dat voor het plangebied geen optie.

De nood- en hulpdiensten treden in het geval van een vliegtuigongeval volgens het hiervoor geldende protocol op. De kwaliteit van de nood- en hulpdiensten wordt door intensieve monitoring steeds verbeterd. Sinds de Bijlmerramp zijn de lokale rampenplannen verbeterd. Lokale bestuurders zijn en worden getraind in het leiding geven tijdens crisissituaties. Dit wordt periodiek herhaald en geëvalueerd.

4.12 M.e.r.-beoordeling

In het Besluit milieueffectrapportage wordt onderscheid gemaakt in MER-beoordelingsplichtige activiteiten en MER-plichtige activiteiten. Voor stedelijke ontwikkelingsprojecten waar op grond van het Besluit niet direct een MER-beoordelingsplicht of MER-plicht geldt, moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten.

Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling, hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Daarbij spelen onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling een rol. Uit die rechtspraak volgt voorts dat of per saldo aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan, daarbij niet van belang is (vgl. de uitspraak van de Afdeling van 7 september 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR6907).

De wetgeving en jurisprudentie zijn voor interpretatie vatbaar en laten daarom beoordelingsruimte aan het bevoegd gezag. Er zijn argumenten voor en tegen te noemen. Voor dit project wordt ervan uitgegaan dat het project een nieuw stedelijk ontwikkelingsproject is. Er is daarom ook een MER-aanmeldnotitie opgesteld (zie bijlage). Hieruit (en uit de voorafgaande paragrafen) is gebleken dat er geen belangrijke nadelige milieugevolgen worden verwacht en dat er daarom geen aanleiding is om een m.e.r.-procedure te voeren.

Hoofdstuk 5 Juridisch bestuurlijke aspecten

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt aangegeven hoe het beleid en de planuitgangspunten zijn verwoord in de regels. Zo wordt een toelichting gegeven op het juridische systeem en op afzonderlijke bestemmingen.

5.2 Opzet regels en verbeelding

De regels en de verbeelding vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan. De toelichting is niet juridisch bindend, maar kan wel gebruikt worden als nadere uitleg bij de regels.

Op de bij het wijzigingsplan behorende verbeelding zijn alle noodzakelijke gegevens ingetekend. Er wordt onderscheid gemaakt in bestemmingen en aanduidingen.

De bestemmingen zijn de belangrijkste elementen. De op de verbeelding opgenomen bestemmingen zijn in overeenstemming met de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012). Door deze standaarden wordt de kleur en de codering van de bestemmingen bepaald. Elke op de verbeelding weergegeven bestemming is gekoppeld aan een bestemmingsregel in de regels. De regels laten vervolgens bij elke bestemming zien op welke wijze de gronden binnen de desbetreffende bestemming gebruikt en bebouwing mogen worden. Daarbij wordt onder meer verwezen naar aanduidingen op de verbeelding. Aanduidingen in samenhang met de regels, geven duidelijkheid over datgene wat binnen een bestemmingsvlak al dan niet is toegestaan.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

1. De 'Inleidende regels', bestaande uit een begrippenlijst en regels met betrekking tot de 'wijze van meten';

2. De 'Bestemmingsregels', die in dit wijzigingsplan te onderscheiden zijn in regels voor 'gewone', rechtstreekse bestemmingen;

3. De 'Algemene regels' die in principe betrekking hebben op alle bestemmingen die in het plangebied voorkomen;

4. De 'Overgangs- en slotregels' die bestaan uit het overgangsrecht (voor bestaande bouwwerken en bestaand gebruik dat van het wijzigingsplan afwijkt) en de naam waaronder het wijzigingsplan moet worden aangehaald.

5.3 Bestemmingsbepalingen

In het wijzigingsplan zijn de volgende bestemmingen opgenomen:

  • Tuin;
  • Verkeer;
  • Wonen;
  • Leiding - Water;
  • Waarde - Archeologie.

Daarnaast is een gebiedsaanduiding geluidzone - industrie -1 opgenomen. Deze valt binnen de algemene regels.

De opgenomen bestemmingen en aanduiding zijn hetzelfde als in het geldende moederplan, met dien verstande dat binnen de bestemming Wonen een maximum van 45 woningen is opgenomen en binnen de archeologiebestemming de ontgravingsdiepte tot 1,1 meter is vrijgesteld (in plaats van 40 centimeter). Voor de uitleg van de rest van de bestemmingsregels wordt kortheidshalve verwezen naar de toelichting van het geldende bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

De Wet ruimtelijke ordening schrijft voor, dat het college van burgemeester en wethouders bij de vaststelling van een wijzigingsplan in beginsel tevens een grondexploitatieplan vaststelt. Het college van burgemeester en wethouders kan bij de vaststelling van het wijzigingsplan echter besluiten om daarvan af te wijken, als het kostenverhaal anderszins is verzekerd. Daarbij moet bijvoorbeeld worden gedacht aan een privaatrechtelijke overeenkomst met de betrokken initiatiefnemers.

In voorliggend geval zijn de van gemeentewege te maken kosten opgenomen in de overeenkomst tussen de gemeente en de ontwikkelaar. Het kostenverhaal is daarmee voldoende anderszins verzekerd. Dat geldt ook voor eventuele planschade en nadeelcompensatie. Hiermee is de economische uitvoerbaarheid van het plan geborgd.

Hoofdstuk 7 Inspraak en vooroverleg

Het ontwerp van het wijzigingsplan wordt in het kader van artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening voor de duur van 6 weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn van terinzagelegging krijgen belanghebbenden de gelegenheid om schriftelijk een zienswijze kenbaar te maken.