direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Trawlerkade 16
Status: ontwerp
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0453.WP0503TRAWLERKAD16-O001

Toelichting


De toelichting dient een duidelijk beeld van het wijzigingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten te geven. Met name een goede afstemming tussen de toelichting en de beide juridische onderdelen van het wijzigingsplan is van groot belang. De plantoelichting geeft een toelichting op het wijzigingsplan, maar maakt geen deel uit van het wijzigingsplan.

Hoofdstuk 1 Inleiding

Voorliggend wijzigingsplan maakt ter plaatse van de Trawlerkade 16 te IJmuiden de realisatie van een seksinrichting mogelijk. In het vigerende bestemmingsplan 'Havengebied IJmuiden' is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van de realisatie van een seksinrichting.

Om de seksinrichting mogelijk te maken is voorliggend wijzigingsplan 'Trawlerkade 16' opgesteld. In dit wijzigingsplan wordt het voorgenomen initiatief getoetst aan de relevante beleidsmatige, ruimtelijke en milieutechnische kaders en de uitwerkingsregels van de wijzigingsbevoegdheid.

Voor het wijzigingsplan 'Trawlerkade 16 te IJmuiden' wordt gebruik gemaakt van de regels uit het vigerende bestemmingsplan.

Het wijzigingsplan is als volgt opgebouwd:

Hoofdstuk 2 Het Plan

2.1 Planlocatie

Het plangebied is gelegen aan de Trawlerkade 16 te IJmuiden en bevindt zich in de kop van het Middenhavengebied (figuur 1).

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.WP0503TRAWLERKAD16-O001_0001.png"

Figuur 1: ligging planlocatie in het Middenhavengebied te IJmuiden (bron: Google Maps)

Het plangebied omvat één pand, gelegen op de hoek van de Trawlerkade en de Beugstraat. Het pand is in 1903 gebouwd. De voorzijde van het pand is georiënteerd op de Trawlerkade en de achtergelegen Vissershaven. De planlocatie is kadastraal geregistreerd als de IJmuiden L 4778 en L 4919. De planlocatie heeft een perceelsgrootte van 115 m2.

Aan de voorzijde van het pand zijn diverse openbare parkeerplaatsen gesitueerd. Daarnaast zijn in de directe omgeving veel openbare parkeervoorzieningen aanwezig, waaronder de gelegenheden aan de Beugstraat, de Middenhavenstraat, de Industriestraat en (het verlengde deel van de) Trawlerkade.

In figuur 2 is een afbeelding van het pand in de huidige situatie opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.WP0503TRAWLERKAD16-O001_0002.png"

Figuur 2: afbeelding planlocatie (bron: Google Maps).

2.2 Omgeving van het plangebied

De planlocatie is gelegen in het Middenhavengebied van IJmuiden. Het Middenhavengebied is een draaischijf voor vis voor de nationale en internationale markt. Het gebied onderscheidt zich door het blokvormige stratenpatroon dat nog van oorsprong aanwezig is. Het gebied is kleinschalig en gevarieerd van opzet, met name aan de zijde van de Trawlerkade waar nog veel monumentale bebouwing aanwezig is. Deze kwaliteit draagt bij aan het karakter van het gebied.

Aan de zijde van de Haringhaven is een ontwikkeling tot grootschaligere bebouwing gaande. Door rekening te houden met een geleidelijke hoogteopbouw van Vissershaven naar Haringhaven wordt ruimte geboden aan deze ontwikkeling. Aan de zijde van de Haringhaven wordt hogere bebouwing mogelijk gemaakt. De terp met de monumentale vuurtoren op de kop is zeer kenmerkend voor dit gebied. Om dit te behouden mag slechts op een deel van de kop de bouwhoogte worden verhoogd. Vanaf de westzijde is de hoogte van de omliggende bebouwing in dit kader van belang. Vanaf landzijde is het tracé van de Middenhavenstraat van belang omdat deze het zicht op de vuurtoren mogelijk maakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.WP0503TRAWLERKAD16-O001_0003.png"

Figuur 3: weergave Middenhavengebied te IJmuiden (bron: bestemmingsplan 'Havengebied IJmuiden')

Het Middenhavengebied kent vooral bedrijvigheid die voornamelijk havengerelateerd is. Aan de zuidkant van het plangebied is ook andersoortige bedrijvigheid gevestigd, met hier en daar (volumineuze) detailhandel. Het gebruik van de bedrijfsbebouwing is sterk variërend. Zo vindt er gebruik plaats als horeca, autohandel of voor bewoning. De vestiging van horeca in het plangebied is met name gecentraliseerd aan de Halkade. Bouwgerelateerde bedrijven zijn voornamelijk geconcentreerd in de omgeving van het middenhavengebied, de Dokweg en de strook Kromhoutstraat-Ampèrestraat.

In het Middenhavengebied wordt ruimte geboden wat betreft bouwhoogten en gebruiksmogelijkheden. Daarnaast zal rekening worden gehouden met monumentale bebouwing in het gebied. Direct verhoging toestaan is, om een goede afweging te kunnen maken, niet wenselijk. De gemeente heeft daarom in het vigerende bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om maatwerk toe te kunnen passen. Aan de zijde van de Haringhaven wordt een maximale bouwhoogte van 20 meter toegestaan. Op een enkele plek is dit zelfs hoger. Dit in lijn met reeds vergunde plannen. Op die manier wordt er met de verruiming ingespeeld op de behoeften van bedrijven hoger te kunnen bouwen in verband met veranderingen in de sectoren, waarbij toch rekening gehouden wordt met de impact ervan op de directe omgeving.

2.3 Het initiatief

Het doel van het wijzigingsplan 'Trawlerkade 16' is om op de projectlocatie gebruik te maken van de wijzigingsbevoegdheid zoals opgenomen in het vigerende bestemmingsplan en ter plaatse van de projectlocatie de realisatie van een seksinrichting mogelijk te maken.

Door de gemeenteraad is in september 2000 de Nota Integraal prostitutiebeleid vastgesteld. Daarin wordt aangegeven dat er een vergunningplicht is voor seksinrichtingen en dat raam- en straatprostitutie niet is toestaan. Ruimtelijk gezien is er door de raad aangegeven dat alleen in het havengebied maximaal twee seksinrichtingen gevestigd mogen zijn. In het plangebied is geen seksinrichting aanwezig. Hierdoor is het mogelijk gebruik te maken van de wijzigingsbevoegdheid en de realisatie van een seksinrichting mogelijk te maken.

Het initiatief omvat uitsluitend de functiewijziging van het pand. De bouwmogelijkheden wijzigen, in vergelijking met het vigerende bestemmingsplan, niet.

2.4 Vigerend bestemmingsplan

Het vigerende bestemmingsplan is het bestemmingsplan 'Havengebied IJmuiden', met kenmerk NL.IMRO.0453.BP0500HAVENGEBIED1-I001, vastgesteld op 2 april 2014 door de raad van gemeente Velsen.

De projectlocatie heeft de enkelbestemming ‘Horeca’, met de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie’. Tevens is de gebiedsaanduiding 'Wro-zone – wijzigingsgebied 6' op de locatie van toepassing. Op de projectlocatie geldt een bouwvlak, waarbinnen een maximale bouwhoogte van 18 meter is toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.WP0503TRAWLERKAD16-O001_0004.png" Figuur 4: uitsnede verbeelding van het vigerende bestemmingsplan 'Havengebied IJmuiden' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Burgemeester en wethouders hebben volgens artikel 23 'wro-zone - wijzigingsgebied 6' de bevoegdheid om met een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels en een wijzigingsplan vast te stellen. Een wijzigingsplan heeft een andere procedure dan een regulier bestemmingsplan. Aangezien in het vigerende bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid is opgenomen, hoeft de gemeenteraad hier geen besluit meer over te nemen. Afwijking van de bouwregels is mogelijk, met dien verstande dat:

  • a. er maximaal twee seksinrichtingen zijn toegestaan in het plangebied;
  • b. de maximale oppervlakte per inrichting 200 m² bedraagt;
  • c. de afstand tussen seksinrichtingen minstens 50 meter hemelsbreed bedraagt;
  • d. er dient een anterieure overeenkomst te worden gesloten.

Daarnaast dienen de algemene procedureregels van artikel 33 in acht te worden genomen. Hierin is vastgelegd dat op de voorbereiding van een besluit omtrent wijziging, uitwerking, een omgevingsvergunning voor een afwijking, of nadere eis, afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is. Daarbij moet worden aangetoond dat voldoende onderzoek verricht is. Ter beoordeling van deze toelaatbaarheid vindt een evenredige belangenafweging plaats waarbij betrokken worden: De mate waarin de uitvoerbaarheid

  • de milieutechnische toelaatbaarheid;
  • de waterhuishoudkundige toelaatbaarheid;
  • de archeologische toelaatbaarheid;
  • de ecologische toelaatbaarheid;
  • de verkeerstechnische toelaatbaarheid;
  • de stedenbouwkundige inpasbaarheid.

Indien de toelaatbaarheid en inpasbaarheid van het plan niet is aangetoond, vindt de wijziging of afwijking geen toepassing.

2.5 Bestemmingsplantoets

Zoals beschreven in paragraaf 2.4, is de realisatie van een seksinrichting onder voorwaarden mogelijk. Deze voorwaarden zijn opgenomen in artikel 23 en 33. Ter verantwoording zijn de betreffende voorwaarden hieronder beantwoord.

Artikel 23

  • a. in het plangebied van bestemmingsplan 'Havengebied IJmuiden' is geen seksinrichting aanwezig. De oprichting van een seksinrichting is derhalve mogelijk;
  • b. in de toekomstige situatie zal maximaal 200 m² oppervlakte van het pand worden ingezet ten behoeve van een seksinrichting;
  • c. niet van toepassing;
  • d. de initiatiefnemer zal met de gemeente een anterieure overeenkomst sluiten.

Artikel 33

  • de milieutechnische toelaatbaarheid van het initiatief is verantwoord in Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden;
  • de waterhuishoudkundige toelaatbaarheid van het initiatief is verantwoord in paragraaf 4.10;
  • de archeologische toelaatbaarheid van het initiatief is verantwoord in paragraaf 4.8;
  • de ecologische toelaatbaarheid van het initiatief is verantwoord in Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid;
  • de verkeerstechnische toelaatbaarheid van het initiatief is verantwoord in paragraaf 4.1;
  • de stedenbouwkundige inpasbaarheid is van het initiatief is verantwoord in paragraaf 4.9.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In het kader van het beoogde initiatief, als vervat in het voorliggende wijzigingsplan 'Trawlerkade 16', is voor zover relevant het beleidskader beschreven. Hiertoe is een onderscheid gemaakt tussen het rijksbeleid, het provinciale beleid en het gemeentelijk beleid.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vormt de nieuwe, overkoepelende rijksstructuurvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028, met een doorkijk naar 2040. In de SVIR ‘Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig’ is de inhoud van een groot aantal beleidsstukken, waaronder de Nota Ruimte en diverse planologische kernbeslissingen, opgenomen. De SVIR is op 13 maart 2012 vastgesteld. Het rijksbeleid richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen, zoals de hoofdnetwerken voor personen en goederenvervoer, energie, natuur, waterveiligheid, milieukwaliteit en bescherming van het werelderfgoed.

Geen van deze nationale belangen zijn van toepassing op dit project en daarmee wordt beleid hierover overgelaten aan de provincie en de gemeente.

3.2.1.1 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de Ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) opgenomen. Het doel van de Ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de Ladder wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd. Op 1 juli 2017 is de Ladder gewijzigd.

In de motivering van de Ladder vóór 1 juli 2017 diende beschreven te worden:

  • 1. dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • 2. in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • 3. in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Op 1 juli 2017 is de Ladder gewijzigd op de volgende punten:

  • het begrip 'actuele regionale behoefte' is geschrapt en in de nieuwe Ladder vervangen door 'behoefte';
  • de nieuwe Ladder bevat geen treden meer. De treden 1 en 2 zijn samengevoegd en trede 3 is geschrapt;
  • voor ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied geldt een uitgebreide motiveringsplicht;
  • er is een nieuw artikellid toegevoegd op grond waarvan de Laddertoets bij bestemmingsplannen met een uitwerkingsplicht of wijzigingsbevoegdheid kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van het wijzigings- of uitwerkingsplan.

Wettelijk kader

De Ladder voor duurzame verstedelijking is verankerd in het Bro. Artikel 1.1.1. definieert relevante begrippen. Daaraan is in het eerste lid een omschrijving toegevoegd van:

  • bestaand stedelijk gebied: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur;
  • stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Artikel 3.1.6 van het Bro:

  • Lid 2: de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
  • Lid 3: indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
  • Lid 4: een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat het bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

Toelichting op gebruik

De wijziging van de Ladder van 1 juli 2017 is in de Nota van Toelichting (Stb. 2017, 182) gemotiveerd: “De belangrijkste wijzigingen betreffen een vereenvoudiging door het loslaten van de afzonderlijke 'treden' en het vervangen van het begrip 'actuele regionale behoefte' door: behoefte. Zowel voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen als buiten bestaand stedelijk gebied moet de behoefte worden beschreven. Uitgangspunt voor de wijziging is dat met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, een nieuwe stedelijke ontwikkeling in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien in de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient dat nadrukkelijk te worden gemotiveerd in de toelichting. Tevens wordt de mogelijkheid geboden in een nieuw derde lid, om de toepassing van de Ladder door te schuiven naar het uitwerkings- of wijzigingsplan. De verwachting is dat de Ladder hierdoor beter hanteerbaar zal zijn, beter aansluit bij het geheel aan vereisten aan een toelichting bij bestemmingsplannen en tot minder onderzoekslasten zal leiden.”

“Provincies en gemeenten geven aan dat de term 'actuele regionale behoefte' voor verwarring zorgt en onvoldoende duidelijk maakt waar een beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling zich op zou moeten richten. In het bijzonder de term 'regionaal' is verwarrend, omdat het enerzijds betrekking heeft op de omvang van het gebied waarbinnen de behoefte moet worden bezien, ofwel het 'ruimtelijke verzorgingsgebied', ook wel 'marktregio' genoemd. Anderzijds heeft het betrekking op de aard van het overleg, waarbij de regio nogal eens wordt geïnterpreteerd als de bestuurlijke regio. Provincies hebben in een voorstel aangegeven graag een onderscheid te willen zien tussen het regionale aspect bij de behoefte in de zin van het verzorgingsgebied en het overleg in bovengemeentelijk verband. De gedachte achter dit voorstel is in dit wijzigingsbesluit overgenomen door het vervangen van de term 'actuele regionale behoefte' door de eenvoudiger term 'behoefte'.”

Toets aan de Ladder voor duurzame verstedelijking

De Ladder voor duurzame verstedelijking hoeft niet doorlopen te worden voor de voorgenomen ontwikkeling. Er vindt namelijk geen verstedelijking plaats, gezien geen nieuwe gebouwen of gebruiksruimte wordt opgericht. De beoogde ontwikkeling omvat uitsluitend de functiewijziging van 'horeca' naar 'cultuur en ontspanning'. Daarnaast is de voorgenomen functie wijziging niet dusdanig van aard dat het kan worden aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Daarnaast is een gebouw met een bruto-vloeroppervlakte kleiner dan 500 m² volgens jurisprudentie niet aan te merken als een stedelijke ontwikkeling (uitspraak Afdeling bestuursrecht, Raad van State, kenmerk: ECLI:NL:RVS:2017:1724).

Op basis van bovenstaande toets is aantoonbaar gemaakt dat voorliggende ontwikkeling niet is aan te merken als een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 1.1.1. lid 1 sub i Bro, waardoor de Ladder zoals genoemd in artikel 3.1.6 lid 2 Bro niet van toepassing is op de voorgenomen ontwikkeling.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Dit besluit legt nationale ruimtelijke belangen vast. Het beleid is erop gericht om het aantal regels terug te dringen. De ruimtelijke onderwerpen van nationaal belang zijn daardoor beperkt. Het Rijk benoemt alleen nog landelijke doelstellingen om de woningmarkt goed te laten werken.

Voorliggend initiatief betreft geen nationaal ruimtelijk belang, waardoor het Barro geen beperkingen oplegt voor de onderhavige locatie.

3.2.3 Wet natuurbescherming

De gebiedsbescherming en soortenbescherming is geregeld in de Wet Natuurbescherming. Deze wet, die vanaf 1 januari 2017 in werking is, vervangt de Boswet, de Natuurbeschermingswet en de Flora en faunawet. Met deze wet worden de Europese natuurbeschermingsrichtlijnen (de Vogel- en Habitatrichtlijn) zo helder mogelijk geïmplementeerd. Hiernaast sluit het instrumentarium van de Wet natuurbescherming aan op het huidige omgevingsrecht en de toekomstige Omgevingswet. Op grond van de Wet natuurbescherming zijn de Natura 2000-gebieden aangewezen als beschermd gebied.

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van beschermde natuurgebieden binnen het grondgebied van de Europese Unie. Natura 2000-gebieden worden aangewezen middels een aanwijzingsbesluit. In dit besluit is aangegeven wat de reden is van aanwijzing, hoe de begrenzing is en wat de natuurdoelen voor het gebied zijn.

In paragraaf 4.7 Ecologie wordt nader ingegaan op de soorten- en gebiedsbescherming ter plaatse van het plangebied.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Structuurvisie 2040 en Provinciale Ruimtelijke Verordening

De Structuurvisie 2040 is op 21 juni 2010 vastgesteld. Op 12 december 2016 hebben PS een wijziging van de Provinciale Ruimtelijke Verordening vastgesteld. Deze geconsolideerde versie van de PRV is op 1 maart 2017 in werking getreden. Naast de structuurvisie heeft de provincie een verordening vastgesteld waarin regels zijn opgenomen die de provinciale belangen beschermen. Deze regels zijn een uitwerking van de structuurvisie. De geconsolideerde versie is van december 2016 en in werking getreden per 1 maart 2017.

Hierna wordt het beleidsonderwerp voor de projectlocatie behandeld.

Artikel 5a Nieuwe stedelijke ontwikkeling

  • 1. Een bestemmingsplan kan uitsluitend voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als deze ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken.
  • 2. Gedeputeerde staten stellen nadere regels aan de afspraken bedoeld in het eerste lid.

Artikel 5a sluit aan op de wettelijk verplichte toepassing van de Ladder voor Duurzame Verstedelijking, zoals vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In deze versie van de PRV zijn eerdere regels over het aantonen nut en noodzaak en het benutten van binnenstedelijke mogelijkheden van de betreffende marktregio uit de PRV gehaald, omdat het al bij wet is geregeld in artikel 3.1.6 lid 2a en 2b van het Bro. In paragraaf 3.2.1.1 is reeds ingegaan op de Ladder voor duurzame verstedelijking. De verantwoording in het kader van de Structuurvisie 2040 behoeft derhalve geen nadere toelichting.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Visie op Velsen 2025

Het document 'Visie op Velsen 2025: Kennisrijk werken in Velsen' is op 31 maart 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. De visie geeft op de verschillende beleidsterreinen een toekomstbeeld van de ontwikkeling van de gemeente Velsen tot 2025. De visie positioneert zichzelf als volgt: "De visie zelf is geen blauwdruk, geen strategisch beleidsplan, maar een inspirerend toekomstbeeld, een bereikbare droom. Niet van de gemeente, maar van de gemeenschap Velsen". En de positie van de gemeente daarin: "De rol van de gemeente in deze visie is die van facilitator. Daarnaast schept de gemeente waar mogelijk de nodige randvoorwaarden, bijvoorbeeld op het gebied van ruimtelijke ordening en de inrichting van de openbare ruimte".

Voor IJmuiden is in de visie een aantal toekomstbeelden opgenomen, die met name van invloed zijn op kennisrijke industrie. De gemeente wil daarnaast het unieke karakter van het havenkwartier versterken.

De rol van de gemeente in deze visie is die van facilitator. De gemeente brengt partijen bijeen, legt relaties en verbindingen, initieert overleggen en zet zich in voor nauwe regionale samenwerking. Daarnaast schept de gemeente waar mogelijk de nodige randvoorwaarden, bijvoorbeeld op het gebied van ruimtelijke ordening en de inrichting van de openbare ruimte. De gemeente voert een actief marketing- en promotiebeleid.

De Visie op Velsen 2025 zal uitgewerkt worden in verschillende nog op te stellen beleidsdocumenten, zoals een nieuwe Structuurvisie en een nieuwe Woonvisie.

Het plangebied maakt deel uit van de nautische toegangspoort van IJmuiden, die gericht is op versterking van de haven voor visserij en ontwikkeling als servicehaven voor offshore-industrie. In de structuurvisie is niet nader ingegaan op de realisatie van seksinrichtingen.

3.4.2 Nota integraal prostitutiebeleid

Het bordeelverbod is sinds oktober 2000 opgeheven. Hierdoor is het mogelijk om binnen bestaande bestemmingen een seksinrichting te exploiteren. De inrichting dient wel te voldoen aan de bepalingen zoals die in de nota "Nota integraal prostitutiebeleid van de gemeente Velsen" zijn vastgelegd.

Door de legalisatie kan de gemeente, met het oog op de openbare orde, volksgezondheid en de bescherming van het woon- en leefklimaat, de lokale exploitatie van prostitutie beheersen en reguleren.

De doelstelling van het prostitutiebeleid is dan ook:

  • het reguleren en beheersen van de exploitatie van seksinrichtingen in de gemeente Velsen, met het oog op het beschermen van de openbare orde, de woon- en leefomgeving en de volksgezondheid en het voorkomen en tegengaan van overlast;
  • het, met het oog op de veiligheid en gezondheid van zowel prostitué(e)s als bezoekers, beschermen van (arbeids-)omstandigheden in seksinrichtingen door het stellen van inrichtingseisen, hygiëne-eisen, brandveiligheidseisen, etc.

In de gemeente Velsen zijn twee seksinrichtingen toegestaan in het daarvoor aangewezen gebied. Onder een seksinrichting wordt verstaan: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Bijvoorbeeld een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

Voor het exploiteren van een seksinrichting is een vergunning vereist. In de 'Nadere regels over seksinrichtingen en escortbedrijven' is nadere toelichting gegeven op de voorwaarden waaronder seksinrichtingen zijn toegestaan.

De voorgenomen ontwikkeling is in overeenstemming met de Nota integraal prostitutiebeleid. Bij het verkrijgen van een exploitatievergunning dient de exploitant aan te tonen te voldoen aan de eisen die de gemeente stelt aan dergelijke inrichtingen.

3.4.3 Verkeersbeleid

In het Lokaal Verkeer- en VervoerPlan 2004 zijn de beleidshoofdlijnen op het gebied van verkeer en vervoer voor de gemeente Velsen vastgelegd. Knelpunten en mogelijke oplossingen worden besproken. Doelstelling van het LVVP 2004 is het vergroten van de verkeersveiligheid, de leefbaarheid en de bereikbaarheid. In zijn algemeenheid is de bereikbaarheid van de haven met name afhankelijk van de maatgevende kruispunten op de primaire route (Pontplein en de kruispunten Amsterdamseweg). Er wordt onderzoek gedaan naar maatregelen om de doorstroming op de route verder te verbeteren. In paragraaf 4.1 wordt nader ingegaan op verkeer- en parkeeraspecten.

3.4.4 Economisch beleid

De gemeente Velsen heeft voor de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van het Zeehavengebied drie speerpunten van beleid vastgelegd: het versterken van de nationale en internationale positie van IJmuiden als handels- en logistiek centrum voor vis het versterken van IJmuiden als ferry-, cruise-, en short sea-haven het versterken van de positie van constructie- en onderhoudsbedrijven in industrie, offshore en waterbouw. De gemeente Velsen wil deze ambitie bereiken door te zorgen voor:

  • Voldoende fysieke ruimte om te ondernemen mits dit ruimtelijke mogelijk is
  • een goede ontsluiting van het havengebied (zowel over land als over water, bijvoorbeeld voldoende diep vaarwater)
  • de aanpak van de zeer matige uitstraling van grote delen van het havengebied


In het kader van prostitutie is door de gemeenteraad in september 2000 specifiek beleid vastgesteld: de nota Integraal prostitutiebeleid vastgesteld. Daarin wordt aangegeven dat er een vergunningplicht is voor seksinrichtingen en dat raam- en straatprostitutie niet toestaan. Ruimtelijk gezien is er door de raad aangegeven dat alleen in het havengebied maximaal 2 seksinrichtingen gevestigd mogen zijn. Dit mag enkel binnen het gebied dat begrensd wordt door de Dokweg, Loggerstraat, Vuurtorenstraat en Trawlerkade. Dit beleidskader is nader toegelicht in paragraaf 3.4.2.

De beoogde ontwikkeling is in overeenstemming met het economisch beleid van de gemeente Velsen.

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden

In dit hoofdstuk worden de relevante milieu-aspecten aan de orde gesteld. Hierbij dienen aan de orde te komen het wegverkeerslawaai, geluidszones, bedrijvigheid, bodem, vervoer gevaarlijke stoffen, archeologie, de flora en de veiligheid.

4.1 Verkeer en parkeeraspecten

In het kader van de beoogde ontwikkeling moet gekeken worden wat de verkeersgeneratie is, wat de parkeerbehoefte is en hoe de ontsluiting geregeld wordt van de nieuwe functie om voldoende parkeerplaatsen te waarborgen en ongewenste verkeerssituaties tegen te gaan.

Het CROW kent op het gebied van verkeersgeneratie of parkeernormen geen kengetallen voor de toekomstige functie seksinrichting.

Gezien de omvang van het pand is het niet aannemelijk dat een eventuele toename aan verkeersgeneratie zal leiden tot een noodzakelijke aanpassing van het wegprofiel.

Daarnaast worden ten aanzien van het aspect parkeren geen problemen verwacht, aangezien de omliggende bebouwing in gebruik is als bedrijfsruimte. Deze bedrijfsruimte wordt hoofdzakelijk overdag gebruikt, terwijl de parkeerbehoefte van de seksinrichting hoofdzakelijk in avonduren aanwezig is. Hierdoor kan van de aanwezige, openbare parkeerplaatsen gebruik worden gemaakt, zonder dat dit problemen oplevert voor de parkeerbehoefte van omliggende bedrijven. Naar verwachting verbetert de parkeersituatie ter plaatse van het plangebied, aangezien de voormalige functie 'horeca' zowel een dag- als avondgebruik kent.

De verkeerskundige aspecten vormen geen belemmering voor de voorgenomen functiewijziging.

4.2 Bedrijven en milieuhinder

Een goede ruimtelijke ontwikkeling streeft naar het bevorderen van een duurzame ruimtelijke kwaliteit in een dynamische samenleving. Het is helder dat duurzame ruimtelijke kwaliteit mede richting en inhoud geeft aan het criterium “een goede ruimtelijke ordening”. Een goede ruimtelijke ordening houdt ook in het voorkomen van voorzienbare hinder door milieubelastende activiteiten. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten doet in de publicatie "Bedrijven en milieuzonering" (editie 2009), een handreiking ten behoeve van de afstemming tussen ruimtelijke ordening en milieu op lokaal niveau. Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie ten opzichte van woningen krijgen en dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand bedrijven gesitueerd worden. In de publicatie zijn adviesafstanden die gemotiveerd kunnen worden toegepast bij ruimtelijke ordening.

De adviesafstanden hangen samen met gebiedskenmerken. Het is mogelijk om door middel van maatregelen overlast te beperken en daardoor af te wijken van de afstanden. In dit geval zal aangetoond moeten worden welke maatregelen worden genomen om de overlast te beperken. Aan de hand hiervan kan dan gemotiveerd worden afgeweken van de standaard adviesafstanden. Voor de realisatie van nieuwe ontwikkelingen zal getoetst worden aan de richtafstand uit de publicatie Bedrijven en Milieuzonering.

In voorliggende ontwikkeling worden geen woningen mogelijk gemaakt. Daarnaast zijn in de nabije omgeving van het plangebied geen woningen aanwezig, waardoor het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.

4.3 Externe Veiligheid

Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van de opslag, handelingen met en transport van gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing.

Het huidige beleid voor inrichtingen (bedrijven) is afkomstig uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI). Het beleid voor transportmodaliteiten staat beschreven in de circulaire 'Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen' (c-RNVGS), die binnen afzienbare tijd wordt vervangen door het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid (BTEV). Het beleid met betrekking tot buisleiding is opgenomen in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (BEVB). Binnen het beleidskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: plaatsgebonden risico en groepsrisico. Dit kader heeft tot doel de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken.

Plaatsgebonden Risico (PR)
Het plaatsgebonden risico geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6/jaar PR-contour (wettelijk harde norm) mogen geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten mogelijk gemaakt (gerealiseerd en geprojecteerd) worden.

Groepsrisico (GR)
Het groepsrisico is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting. Het GR wordt weergegeven in een grafiek waar de kans (f) afgezet wordt tegen het aantal slachtoffers (N), de fN- curve. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt doorgaans begrensd door de 1 % letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald), ofwel door de afstand tot de risicobron, waarop nog 1 % van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden als gevolg van een calamiteit met gevaarlijke stoffen.
Bij de toetsing van een ruimtelijk plan moet worden nagegaan of op het gebied van externe veiligheid beperkingen en/op belemmeringen worden ondervonden voor het te nemen onderliggend ruimtelijke besluit. Hierbij dient te worden getoetst aan bronnen die een extern veiligheidsrisico in kunnen houden.

Bij planvorming dient voor gevoelige functies (kwetsbare objecten) rekening gehouden te worden met het aspect externe veiligheid. Onder kwetsbare objecten verstaat de wet:

  • woningen, woonschepen en woonwagens;
  • gebouwen waarin minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten al dan niet een gedeelte van de dag verblijven, zoals:
  • ziekenhuizen, bejaardenhuizen, verpleeghuizen;
  • scholen;
  • kinderopvang;
  • gebouwen waarin grote aantallen personen een groot deel van de dag verblijven, zoals:
  • kantoren en hotels van meer dan 1.500 m2 bruto vloeroppervlakte;
  • complexen met meer dan 5 winkels en een gezamenlijk bruto vloeroppervlakte van meer dan 1000 m2;
  • winkels met een bruto vloeroppervlakte van meer dan 2.000 m2, als daar een supermarkt, hypermarkt of warenhuis in gevestigd is;
  • kampeer- en recreatieterreinen voor verblijf van meer dan 50 personen.

Een seksinrichting valt volgens de wet niet te categoriseren als kwetsbaar object. In het kader van externe veiligheid behoeft de realisatie van een seksinrichting derhalve geen nadere verantwoording.

4.4 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de paragraaf 5.2 van de Wet milieubeheer gewijzigd (Hoofdstuk 5 titel 2 Wm, Staatsblad 2007, 414) en zijn in bijlage 2 van de Wet milieubeheer vernieuwde luchtkwaliteitseisen opgenomen. Gelijktijdig zijn de ministeriële regeling Beoordeling luchtkwaliteit 2007 (Staatscourant 2007, 220), het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) (Besluit NIBM) en de bijbehorende ministeriële Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteiteisen) (Regeling NIBM) in werking getreden. Een belangrijk element uit deze wetswijziging is het begrip 'niet in betekenende mate' (NIBM).

Luchtkwaliteitseisen vormen nu geen belemmering voor ontwikkelingen als:

  • geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde; of
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt; of
  • een project niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging; of
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) dat in werking treedt nadat de EU derogatie heeft verleend.

AMvB 'niet in betekenende mate'

In het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) (Besluit NIBM) en de bijbehorende ministeriële Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven.

Als een project voor één stof de 3%-grens overschrijdt, dan verslechtert het project 'in betekenende mate' de luchtkwaliteit. De 3%-norm is in de Regeling niet in betekenende mate uitgewerkt in concrete voorbeelden, waaronder:

  • woningbouw: 1.500 woningen netto bij één ontsluitende weg en 3.000 woningen bij twee ontsluitende wegen;
  • kantoorlocaties: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak bij één ontsluitende weg en 200.000 m2 bruto vloeroppervlak bij twee ontsluitende wegen.
    De Wet luchtkwaliteit vormt geen knelpunt voor de realisatie van de in het plan opgenomen ontwikkelingen.

Gelet op bovenstaande voorbeelden overschrijdt dit project daarom de 3%-grens niet. De toekomstige verkeersgeneratie kan niet exact worden vastgesteld, maar naar verwachting en zoals onderbouwd in paragraaf 4.1 is een eventuele toename aan verkeersbewegingen ten opzichte van de huidige gebruiksmogelijkheden vrijwel nihil.

Ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan worden gesteld dat de beoogde ontwikkeling nagenoeg geen effecten heeft aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

4.5 Geluid

Een belangrijke basis in de ruimtelijke afweging voor het aspect geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Deze wet biedt geluidgevoelige functies op basis van zonering, bescherming tegen geluidsoverlast van wegverkeerlawaai, spoorweglawaai en industrielawaai. In het kader van de Wet geluidhinder moeten geluidsgevoelige objecten voldoen aan de wettelijk bepaalde normering als het gaat om de maximale geluidsbelasting op de gevels. De limitatieve lijst geluidsgevoelige gebouwen bestaat uit:

  • woningen
  • onderwijsgebouwen
  • ziekenhuizen
  • verpleeghuizen
  • verzorgingstehuizen
  • psychiatrische inrichtingen
  • kinderdagverblijven.

Op basis van de Wet geluidhinder is bij de realisatie van geluidsgevoelige objecten een geluidonderzoek noodzakelijk. Een seksinrichting wordt niet beschouwd als een geluidsgevoelig object en derhalve is er in het kader van het wijzigingsplan geen akoestisch onderzoek noodzakelijk.

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.6 Bodem

Voor bodem en bodemverontreiniging is de Wet bodembescherming (Wbb) inclusief de aanvullende besluiten leidend. In de Wbb wordt een algemeen beschermingsniveau ingesteld voor de bodem ten aanzien van het voorkomen van nieuwe verontreiniging van de bodem.

De Wbb geeft regels voor bodemverontreiniging, waarvan sprake is als het gehalte van een stof in de grond of in het grondwater de voor die stof geldende streefwaarde overschrijdt. Of een verontreiniging acceptabel is, hangt af van de aard van de verontreiniging en van de bestemming van de gronden.

In voorliggend project wordt een bestaand gebouw gewijzigd van functie. Er is geen sprake van grondroerende werkzaamheden. Een verkennend bodemonderzoek is derhalve niet noodzakelijk.

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.7 Ecologie

Sinds 1 januari 2017 is één wet van toepassing die de natuurwetgeving in Nederland regelt: de Wet natuurbescherming (Wnb). De wet ligt in de lijn van Europese wetgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. De Wet natuurbescherming vervangt de Boswet, de Flora- en Faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998.

In de Wet natuurbescherming is de soortenbescherming en gebiedsbescherming geregeld. De soortenbescherming heeft betrekking op alle, in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen en vlinders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten en op een honderdtal vaatplanten. Welke soorten planten en dieren wettelijke bescherming genieten, is vastgelegd in de bijlage van de Wet natuurbescherming. Dat houdt in dat, bij planvorming, uitdrukkelijk rekening gehouden moet worden met gevolgen, die ruimtelijke ingrepen hebben, voor instandhouding van de beschermde soort.

Gebiedsbescherming wordt geregeld middels de Natura 2000-gebieden. De term EHS werd in 1990 geïntroduceerd in het Natuurbeleidsplan (NBP) van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. In 2013 veranderde de naam van Ecologische Hoofdstructuur naar Nationaal Natuurnetwerk (NNN). NNN is een netwerk van gebieden in Nederland waar de natuur voorrang heeft. Het netwerk helpt voorkomen dat planten en dieren in geïsoleerde gebieden uitsterven en dat natuurgebieden hun waarde verliezen. Het NNN kan worden gezien als de ruggengraat van de Nederlandse natuur. NNN is tevens opgenomen in het streekplan van de provincie. Indien het projectgebied in of in de nabijheid van het NNN gelegen is, verlangt de provincie een 'nee-tenzij-toets'

Gebiedsbescherming
De bescherming van natuurgebieden wordt geregeld in de Wet natuurbescherming. Ruimtelijke projecten kunnen (zeer) moeilijk worden gerealiseerd in beschermde natuurgebieden. Projecten die in de nabijheid van beschermde natuurgebieden worden geprojecteerd, dienen te worden getoetst op de mogelijke negatieve effecten die zij op deze gebieden kunnen hebben en of zij verstoring zullen veroorzaken (externe werking).

Het plangebied is niet gelegen in een Natura 2000-gebied. Het plangebied is op 870 meter afstand gelegen van het Natura 2000-gebied Kennemerland-Zuid. Aangezien de verkeersaantrekkende werking in de toekomstige situatie vergelijkbaar is met de huidige situatie (gebruiksfase) en er geen bouwwerkzaamheden plaatsvinden (realisatiefase), hoeft in het kader van gebiedsbescherming en de Programmatische Aanpak Stikstof geen AERIUS-berekening te worden uitgevoerd.

Soortbescherming

In voorliggend project wordt een bestaand gebouw gewijzigd van functie. Er is geen sprake van sloopwerkzaamheden. Een ecologische quickscan in het kader van soortenbescherming is derhalve niet noodzakelijk.

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.8 Archeologie en cultuurhistorie

Archeologie

In het vigerende bestemmingsplan 'Havengebied IJmuiden' kent de projectlocatie een dubbelbestemming 'Waarde - archeologie'. Indien zich graafwerkzaamheden voordoen bij ontwikkelingen in de toekomst dient er, afhankelijk van de omvang van de werkzaamheden, archeologisch onderzoek gedaan te worden.

In voorliggend geval is uitsluitend sprake van functiewijziging van een bestaand pand. Grondroerende werkzaamheden zijn niet ter sprake, waardoor het aspect archeologie niet zorgt voor een belemmering van de beoogde ontwikkeling.

Cultuurhistorie

De Trawlerkade, met de unieke bebouwing, verdient speciale aandacht in dit gebied. Deze is van grote historische waarde. Het wijzigingsplan faciliteert de instandhouding van deze waarden. Het pand aan de Trawlerkade 16 is niet geregistreerd als Rijks- of gemeentelijk monument. Het aspect cultuurhistorie speelt derhalve geen rol.

De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor de realisatie van het plan.

4.9 Stedenbouw

De stedebouwkundige aspecten zijn reeds gemotiveerd in paragraaf 4.2 en 4.5 van het vigerende bestemmingsplan 'Havengebied IJmuiden'. In deze toelichting is aangegeven welke uitgangspunten gehanteerd zullen worden bij het bepalen van bebouwingsmogelijkheden in het nieuwe wijzigingsplan.

In voorliggend geval is uitsluitend sprake van functiewijziging van een bestaand pand. Bouw- of gevelwerkzaamheden zijn niet ter sprake, waardoor de stedenbouwkundige kwaliteiten in het gebied niet worden aangetast. Het aspect stedenbouw vormt geen belemmering voor de haalbaarheid van het plan.

4.10 Water

Het beleidskader van het aspect water wordt onder andere gevormd door Europese Kaderrichtlijn Water, Waterwet, Het Nationaal Waterplan en Nationaal Waterplan 2016-2021.

De Europese Kaderrichtlijn Water richt zich op de bescherming van water in alle wateren en stelt zich ten doel dat alle Europese wateren in het jaar 2015 een 'goede toestand' hebben bereikt en dat er binnen heel Europa duurzaam wordt omgegaan met water.

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Ook is via de Invoeringswet Waterwet de saneringsregeling voor waterbodems van de Wet bodembescherming overgebracht naar de Waterwet. Naast de Waterwet blijft de Waterschapswet als organieke wet voor de waterschappen bestaan. Met de Waterwet zijn Rijk, waterschappen, gemeenten en provincies beter uitgerust om wateroverlast, waterschaarste en waterverontreiniging tegen te gaan. Ook voorziet de wet in het toekennen van functies voor het gebruik van water zoals scheepvaart, drinkwatervoorziening, landbouw, industrie en recreatie. Afhankelijk van de functie worden eisen gesteld aan de kwaliteit en de inrichting van het watersysteem.

Het Nationaal Waterplan geldt voor de planperiode 2009-2015 en is opgesteld op basis van de Waterwet. Het heeft voor de ruimtelijke aspecten de status van een structuurvisie. Het Nationaal Waterplan formuleert een antwoord op ontwikkelingen op het gebied van klimaat, demografie en economie en investeert in duurzaam waterbeheer.

Het Nationaal Waterplan 2016-2021 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik naar 2050. Het kabinet speelt proactief in op de verwachte klimaatveranderingen op lange termijn, om overstromingen te voorkomen. Binnen de planperiode gaan realistische maatregelen in uitvoering die een antwoord bieden op de opgaven voor de korte termijn en voldoende mogelijkheden openlaten om op langere termijn verdere stappen te zetten.

De beoogde ontwikkeling maakt uitsluitend de functiewijziging van een bestaand pand mogelijk. Er is geen sprake van toevoeging van extra verharding, waardoor het aspect water in voorliggend geval niet van toepassing is.

Hoofdstuk 5 Juridisch bestuurlijke aspecten

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt aangegeven hoe het beleid en de planuitgangspunten zijn verwoord in de regels. Zo wordt een toelichting gegeven op het juridische systeem en op afzonderlijke bestemmingen.

5.2 Opzet en regels verbeelding

De regels en de verbeelding vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan. De toelichting is niet juridisch bindend, maar kan wel gebruikt worden als nadere uitleg bij de regels.

Op de bij het wijzigingsplan behorende verbeelding zijn alle noodzakelijke gegevens ingetekend. Er wordt onderscheid gemaakt in bestemmingen en aanduidingen.

De bestemmingen zijn de belangrijkste elementen. De op de verbeelding opgenomen bestemmingen zijn in overeenstemming met de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012). Door deze standaarden wordt de kleur en de codering van de bestemmingen bepaald. Elke op de verbeelding weergegeven bestemming is gekoppeld aan een bestemmingsregel in de regels. De regels laten vervolgens bij elke bestemming zien op welke wijze de gronden binnen de desbetreffende bestemming gebruikt en bebouwing mogen worden. Daarbij wordt onder meer verwezen naar aanduidingen op de verbeelding. Aanduidingen in samenhang met de regels, geven duidelijkheid over datgene wat binnen een bestemmingsvlak al dan niet is toegestaan.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • De 'Inleidende regels', bestaande uit een begrippenlijst en regels met betrekking tot de 'wijze van meten';
  • De 'Bestemmingsregels', die in dit wijzigingsplan te onderscheiden zijn in regels voor 'gewone', rechtstreekse bestemmingen;
  • De 'Algemene regels' die in principe betrekking hebben op alle bestemmingen die in het plangebied voorkomen;
  • De 'Overgangs- en slotregels' die bestaan uit het overgangsrecht (voor bestaande bouwwerken en bestaand gebruik dat van het wijzigingsplan afwijkt) en de naam waaronder het wijzigingsplan moet worden aangehaald.

5.3 Bestemmingsbepalingen

Cultuur en ontspanning
In het plangebied heeft één perceel de bestemming 'Cultuur en ontspanning'. Dit is vanwege de seksinrichting die op deze locatie is gevestigd. Met de komst van de seksinrichting aan de Trawlerkade 16 is ruimte voor nog een extra seksinrichting.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

De Wet ruimtelijke ordening schrijft voor dat het college van burgemeester en wethouders bij de vaststelling van een wijzigingsplan in beginsel tevens een grondexploitatieplan vaststelt. Het college van burgemeester en wethouders kan bij de vaststelling van het wijzigingsplan echter besluiten om daarvan af te wijken, als het kostenverhaal anderszins is verzekerd. Daarbij moet bijvoorbeeld worden gedacht aan een privaatrechtelijke overeenkomst met de betrokken initiatiefnemers.

In voorliggend geval zal de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst met de gemeente afsluiten, waarmee de economische uitvoerbaarheid van het plan is geborgd.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het ontwerp wijzigingsplan 'Trawlerkade 16', met kenmerk NL.IMRO.0453.WP0503TRAWLERKAD16-O001, heeft met ingang van 30 november 2018 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze zes weken zijn [... ntb...] zienswijzen op het plan ingediend. De zienswijzen zijn afgewogen in het collegevoorstel tot vaststelling van het wijzigingsplan.

Middels de formele procedure van een wijzigingsplan, wordt de maatschappelijke uitvoerbaarheid van voorliggend plan voldoende gewaarborgd.