Plan: | Litslaan |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0453.WP1601LITSLAAN1-R001 |
Voorliggend wijzigingsplan heeft betrekking op de percelen Bloemendaalsestraatweg 4 - 8 te Santpoort-Zuid. Op deze percelen is in de bestaande situatie een agrarisch bedrijf gevestigd. De huidige locatie is bij noodzakelijke modernisering uit bedrijfseconomisch en milieutechnisch oogpunt ongunstig. De huidige locatie van het agrarisch boerderij ligt in het stedelijk gebied van Santpoort-Zuid. Gekeken is naar alternatieve mogelijkheden voor het bedrijf. Wenselijk is dat het agrarisch bedrijf verhuisd naar een meer landelijke omgeving en de spoorwegovergang wordt gesloten.
De eigenaar van het agrarisch bedrijf is voornemens zijn bedrijf te verhuizen naar een locatie buiten het stedelijk gebied, ten oosten van de spoorlijn Haarlem - Beverwijk. Wilma Wonen (hierna: de ontwikkelaar) is voornemens ter plaatse van de vrijkomende locatie maximaal 12 woningen te realiseren. Bij het opstellen van het vigerend bestemmingsplan 'De Leck en De Bergen' is een dergelijke ontwikkeling voorzien. Op 2 maart 2006 is door de gemeenteraad voor deze locatie een Nota van uitgangspunten vastgesteld. De uitgangspunten zijn overgenomen in een wijzigingsbevoegdheid in het vigerend bestemmingsplan. De locatie is aangeduid als een wijzigingsgebied om woningbouw mogelijk te maken.
Voorliggend wijzigingsplan voorziet in de invulling van de wijzigingsbevoegdheid om ter plaatse van de locatie woningbouw mogelijk te maken. Het doel van dit wijzigingsplan is een planologisch kader op te stellen waarbinnen de ontwikkeling kan plaatsvinden. Tevens wordt met dit plan direct de algemene wijzigingsbevoegdheid uit het vigerend bestemmingsplan toegepast om de maximale goot- en bouwhoogte met 15% te wijzigen.
Het plangebied is in het zuiden van Santpoort-Zuid (gemeente Velsen) gelegen en bevindt zich op de grens met de gemeente Bloemendaal. Het plangebied bevindt zich binnen de dorpszone van Santpoort-Zuid en dichtbij de dorpszone van de kern Bloemendaal. Ten oosten van Santpoort-Zuid bevindt zich een open weidegebied, die in gebruik is om vee te houden (geen vormen van intensieve veehouderij). Ten westen van Santpoort-Zuid bevindt zich een bosgebied. Dit bosgebied is een waardevol leefgebied voor onder andere diverse flora en fauna. Het bosgebied vormt een overgangsgebied naar de duinen.
Het plangebied betreft het gebied waarvoor de wijzigingsbevoegdheid geldt. Het betreft het agrarisch perceel van boerderij Sinneveld. Het totale oppervlakte van het plangebied bedraagt circa 10.000 m2. Het plangebied wordt aan de oostzijde begrensd door de spoorlijn (Haarlem - Beverwijk). Aan de zuidzijde wordt het plangebied begrensd door de straat Veen en Duin en het perceel van het woningblok Veen en Duin 242 - 262. Deze grens vormt tevens de gemeentegrens met Bloemendaal. Aan de westzijde wordt het plangebied begrensd door de Bloemendaalsestraatweg. De noordgrens van het plangebied wordt gevormd door de percelen van de woningen Bloemendaalsestraatweg 10, Litslaan 26 en 41.
Figuur 1.1: Globale ligging van het plangebied (Globespotter, 2017)
Figuur 1.2: Begrenzing van het plangebied (Globespotter, 2017)
Het vigerend bestemmingsplan voor de locatie betreft het bestemmingsplan 'De Leck en De Bergen' dat op 20 juni 2013 is vastgesteld door de gemeenteraad van Velsen. Ter plaatse van het plangebied geldt de bestemming "Agrarisch". In figuur 1.3 is een uitsnede van het vigerend bestemmingsplan ter hoogte van het plangebied opgenomen. Het plangebied is met de gele contour weergegeven.
Wijzigingsbevoegdheid
Binnen het plangebied is tevens de gebiedsaanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 1" opgenomen. Binnen dit wijzigingsgebied is het mogelijk om de bestemming "Agrarisch" om te zetten naar de bestemmingen "Wonen", "Tuin", "Groen" en/of "Verkeer". Hierbij dienen de volgende randvoorwaarden in acht worden genomen:
Algemene wijzigingsregels
In het bestemmingsplan 'De Leck en De Bergen' is tevens een algemene wijzigingsregel opgenomen om het plan te wijzigen, indien de wijziging betrekking heeft op het in geringe mate wijzigen van het aangeduide bouwvlak en/of de aanduiding of bestemming. De geldende maten en afmetingen en percentages mogen hierbij niet meer dan 15% worden gewijzigd.
In hoofdstuk 6 van deze toelichting wordt ingegaan op de toetsing van het initiatief aan de hand van de gestelde randvoorwaarden.
Figuur 1.3: Uitsnede van het vigerend bestemmingsplan 'De Leck en De Bergen' ter hoogte
van het plangebied (ruimtelijkeplannen.nl)
Het wijzigingsplan 'Litslaan' bestaat uit drie delen: een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen het juridisch bindend deel van het wijzigingsplan. De toelichting bevat een motivatie en verantwoording van de keuzes die in het wijzigingsplan zijn gemaakt.
In hoofdstuk 2 wordt de ontstaansgeschiedenis van het plangebied beschreven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 de planontwikkeling beschreven. In hoofdstuk 4 is het relevante beleidskader geschetst. Vervolgens komen in hoofdstuk 5 de betreffende milieuhygienische en planologische aspecten aan bod. In hoofdstuk 6 wordt een verantwoording van de ontwikkeling en de randvoorwaarden voor de invulling van de wijzigingsbevoegdheid beschreven. In hoofdstuk 7 komt de waterparagraaf aan bod. Hierna wordt in hoofdstuk 8 aandacht besteed aan juridische aspecten. In hoofdstuk 9 wordt de economische uitvoerbaarheid beschreven. Tot slot komt in hoofdstuk 10 het proces van inspraak en vooroverleg aan bod.
De geomorfologische opbouw van het plangebied houdt nauw verband met de ligging in de nabijheid van de kust. Het plangebied maakt deel uit van de binnenduinrandzone Santpoort-Bennebroek. Geomorfologisch wordt het plangebied gekenmerkt door een vlakte van getijafzettingen. De bodem in het plangebied bestaat uit kalkloze zandgronden en beekeerdgronden. Het plangebied is aardkundig waardevol vanwege het aanwezige microrelief, de aanwezigheid van kwel, de hoge grondwaterstand en de relatief voedselarme omstandigheden van bodem en grondwater.
Het landschap is ontstaan als rand van een lagune. De basis is een zeer flauw naar het westen hellende zandige ondergrond die oorspronkelijk deel uitmaakte van de bodem van de Noordzee. Door een combinatie van golfwerking en stagnatie in de stijging van de zeespiegel ontstond een zogenaamde schorwal, een langgerekte zandige ondiepte, die uiteindelijk boven water kwam en waarop door verwaaiing duinen ontstonden. De schoorwal sloot het gebied aan de westzijde af van de zee; in deze verzoetende lagune vormde zich een immens veenmoeras. De duinen op de schoorwal hebben zich een aantal keren verplaatst, waardoor de overgangszone een specifieke 'diffuse' opbouw heeft verkregen met veel lokale verschillen. Dit oer-landschap is vanuit de duinen ontgonnen. De oudste bewoningsresten liggen op de overgang van de duinen naar het veengebied. Het is een vlak gebied dat in het noorden (Burgemeester Rijkenspark, Spaarnberg) voornamelijk een zandbodem heeft. In het oostelijk deel van het plangebied is het veen grotendeels ontgonnen. Aan de binnenduinrand ontstond een reeks nederzettingen, buitenplaatsen en landgoederen, waar Santpoort en Haarlem ook onderdeel van uitmaken. Het landschap in de veen- en IJpolders is thans sterk verstedelijkt, het duingebied is nog voor een groot deel onaangetast.
Santpoort-Zuid een van de twee kernen van het dorp Santpoort in de gemeente Velsen. Santpoort-Zuid is in de 16de eeuw als buurtschap ontstaan. Het buurtschap is ontstaan als gevolg van het graven van de Jan Gijzenvaart in 1537. De vaart is gegraven ten behoeve van het transport van zand.
De Bloemendaalsestraatweg vormde een belangrijke verbindingsweg waarlangs een aantal blekerijen zich hebben gevestigd. In 1865 is het eerste station gerealiseerd. Daarna ontstonden villawijken de Duinweg en de Vinkenbaan in het westen van Santpoort-Zuid. In 1915 is het grootste gedeelte van de Jan Gijzenvaart langs de Bloemendaalsestraatweg gedempt. De Bloemendaalsestraatweg kreeg een dorps karakter en wordt nu gekenmerkt door kleinschalige architectuur waarvan nog een aantal 17de eeuwse woningen bewaard zijn gebleven.
De boerderij Sinneveld behoort tot de oudste bebouwing van Santpoort en is een in oorsprong 16de eeuwse hofstede. Het aangezicht van de boerderij heeft sinds de eerste aanleg verscheidene veranderingen ondergaan. De functie als boerderij is echter altijd gebleven. In de huidige vorm dateert het complex deels uit de 17de eeuw, en deels laat 18de /begin 19de eeuw, met een woonhuis uit 1905. De boerderij is opgenomen als gemeentelijk monument op de monumentenlijst van de gemeente Velsen.
Binnen het plangebied bevindt zich een monumentale boerderij met meerdere wooneenheden. Daarnaast bestaat het plangebied uit het agrarisch bedrijfsperceel van boerderij Sinneveld. Het agrarisch bedrijf betreft een veehouderij. Op het terrein van het agrarisch bedrijf bevinden zich enkele bedrijfsbebouwingen en een paardenbak. Het erf wordt in gebruik genomen voor buitenopslag ten behoeve van de bedrijfsactiviteiten. De tuin van de bedrijfswoning maakt ook onderdeel uit van het plangebied. Rondom het erf, de woningen en de tuin bevindt zich een weide doorkruist door een sloot.
Figuur 2.1: Begrenzing plangebied (Globespotter, 2017)
Figuur 2.2: Aanzicht plangebied vanuit de straat Veen en Duin. (GoogleMaps, 2008)
Een voorwaarde uit de wijzigingsbevoegdheid om de bestemming "Agrarisch" te wijzigen in "Wonen", "Tuin", "Groen" en/of "Verkeer" is dat de bestaande agrarische bedrijfsvoering op deze locatie verdwijnt. In de onderstaande afbeelding is in het geel de nieuwe locatie van het agrarisch bedrijf weergegeven. Zowel voor het nieuwe agrarisch bedrijf als voor de ontsluitingsweg die nodig is om het bedrijf daadwerkelijk te mogen verplaatsen zijn de omgevingsvergunningen verleend. Het realiseren van het nieuwe agrarisch bedrijf is reeds in gang gezet.
Figuur 3.1: Huidige locatie (wit) en toekomstige locatie (geel) van het agrarisch bedrijf
(Globespotter, 2017)
Ter plaatse van de vrijkomende locatie is de ontwikkelaar voornemens maximaal 12 woningen te realiseren in de vorm van vrijstaande woningen en tweekappers. De monumentale boerderij blijft behouden en krijgt een reguliere woonbestemming. De aanwezige bedrijfsgebouwen op het perceel worden gesloopt.
Het voorlopig stedenbouwkundig plan bestaat uit 11 woningen (7 vrijstaande woningen en 4 tweekappers). Alle woningen bestaan uit twee lagen met een kap. De Litslaan wordt doorgetrokken richting het zuiden en maakt vervolgens een bocht richting de Bloemendaalsestraatweg. Vijf woningen, waaronder de tweekappers, zijn gepositioneerd in het verlengde van de bestaande woningen aan de Litslaan. De andere zes vrijstaande woningen worden ten zuiden van het plangebied in noord-zuid richting georienteerd. In figuur 3.2 is het stedenbouwkundig plan weergegeven.
Figuur 3.2: Stedenbouwkundig plan woningbouwlocatie Bloemendaalsestraatweg 4-8
Er komt geen extra aansluiting met de Bloemendaalsestraatweg. De Litslaan vormt de enige toegangsweg voor het plangebied. De doorgetrokken Litslaan wordt ingericht als woonerf, auto's zijn hier te gast. Parkeren voor de bewoners wordt op eigen terrein opgelost. Elke woning krijgt een oprit met ruimte voor twee auto's. Parkeren voor bezoekers wordt in de openbare ruimte binnen het plangebied opgelost. Langs de Litslaan worden zes parkeerplaatsen beoogd.
Bij het opstellen van dit wijzigingsplan is naar verschillende aspecten gekeken. Ten eerste is het vigerend bestemmingsplan en de daarin opgenomen bepalingen bekeken. Ook al het relevante beleid is op een rij gezet. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het rijksbeleid, het provinciale beleid en het beleid van de gemeente Velsen. Tot slot is ook de wetgeving, onder meer op het gebied van wonen, verkeer, milieu, cultuurhistorie en flora en fauna, relevant voor het wijzigingsplan bekeken.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), die op 13 maart 2012 door de minister is vastgesteld, is de overkoepelende rijksstructuurvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028, met een doorkijk naar 2040. Het rijksbeleid zoals opgenomen in de SVIR richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen, zoals de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer, energie, natuur, waterveiligheid, milieukwaliteit en bescherming van het werelderfgoed. Het beleid met betrekking tot verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk, onder het motto "decentraal wat kan, centraal wat moet", over aan provincies en gemeenten. Sturing op verstedelijking, waaronder afspraken over binnenstedelijk bouwen, rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering, heeft het Rijk grotendeels losgelaten. Er is enkel nog sprake van een 'ladder voor duurzame verstedelijking', die is vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening.
Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland, door middel van een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Om dit doel te bereiken, werkt het Rijk samen met andere overheden. In de SVIR zijn ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028 geformuleerd. In de realisatieparagraaf van de SVIR zijn per nationaal belang de instrumenten uitgewerkt die hiervoor worden ingezet. Een van deze instrumenten is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft het Rijk in algemene regels aan waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. In samenhang met het beleid dat is aangegeven in de SVIR, zijn deze regels vooral gericht op het veilig stellen van de nationale belangen waarvoor, gelet op de belangen, beperkingen gelden voor de ruimtelijke besluitvorming op lokaal niveau. In het Barro worden noch aan de locatie noch aan de ontwikkeling van dit project regels gesteld. Voor het plangebied van dit wijzigingsplan geldt dat er geen nationale belangen uit het Barro in het geding zijn.
Op 1 oktober 2012 is in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) de 'ladder voor duurzame verstedelijking' (verder: 'de ladder') als motiveringseis opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is het bereiken van een goede ruimtelijke ordening via optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Het Rijk wil met de introductie van de ladder vraaggerichte programmering bevorderen. De ladder beoogt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten, waaronder een wijziging van het bestemmingsplan.
Sinds 1 juli 2017 is de 'nieuwe' ladder voor duurzame verstedelijking in werking getreden. De wijziging heeft als doel de regeling te vereenvoudigen, waarbij de effectiviteit van het instrument behouden moet blijven. Een onderzoek naar de behoefte heeft slechts tot doel na te gaan of een ruimtelijke ontwikkeling c.q. de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Concreet betekent dit dat met betrekking tot de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of economische gevolgen van die vestiging ruimtelijke effecten (bijv. leegstand) relevant zijn. Artikel 3.1.6. lid 2 van het Bro luidt als volgt:
"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."
Dat betekent: eerst bepalen of een nieuwe ontwikkeling een nieuwe stedelijke ontwikkeling betreft, vervolgens kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, en daarna analyseren of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt.
Onderzoek
Onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: "ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen".
In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang van een nieuwe stedelijke ontwikkeling vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Het gaat hierbij zowel om fysiek ruimtebeslag als de wijziging of toevoeging van functies. Onderhavig wijzigingsplan maakt de bouw van maximaal 12 grondgebonden woningen mogelijk op een perceel dat tot op heden in gebruik is voor agrarische bedrijfsactiviteiten. Er is dus sprake van een structurele functiewijziging. Ingevolge jurisprudentie is bepaald dat vanaf de ontwikkeling van 12 woningen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling die getoetst moet worden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking (verder de Ladder). Het wijzigingsplan is daarmee dus 'ladderplichtig'.
De toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking is gedaan middels de notitie Ladder voor duurzame verstedelijking. Deze notitie is toegevoegd als bijlage 1 bij de toelichting. Uit de notitie blijkt dat de ontwikkeling plaatsvindt binnen het bestaand stedelijk gebied en dat de ontwikkeling voorziet in de kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte. De ontwikkeling voldoet hiermee aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Geconcludeerd kan worden dat er geen belemmeringen zijn voor de ontwikkeling van maximaal 12 woningen.
Het ruimtelijk beleid van de provincie Noord - Holland is vastgelegd in de Omgevingsvisie NH2050 (vastgesteld door Provinciale Staten op 19 november 2018). De hoofdambitie in de Omgevingsvisie NH2050 is de balans tussen economische groei en leefbaarheid. Een gezonde en veilige leefomgeving, die goed is voor mens, plant en dier, is een voorwaarde voor een goed economisch vestigingsklimaat. Tegelijkertijd is duurzame economische ontwikkeling een voorwaarde voor het kunnen investeren in een prettige leefomgeving. Omdat het leefbaar houden van de provincie ook vraagt om grote investeringen in bijvoorbeeld het landschap, natuurontwikkeling en de transitie naar een duurzame energiehuishouding.Het sturingsprincipe in de omgevingsvisie is: ¡¥lokaal wat kan, regionaal wat moet¡¦. Daarbij staat de opgave altijd centraal. Deze bepaalt het schaalniveau, de samenstelling van samenwerkende partijen en de tijdspanne. Vanuit een gedeelde visie op de (bestaande en toekomstige) kwaliteiten van een gebied. Om de doelen van de Provincie te bereiken worden alle beschikbare instrumenten benut. Vanuit een groot vertrouwen in initiatiefnemers en andere overheden is de provincie terughoudend met het opstellen van regels.
De omgevingsvisie is uitsluitend bindend voor de provincie zelf en niet voor gemeenten en burgers. Om de provinciale belangen, die in de omgevingsvisie zijn gedefinieerd, door te laten werken, heeft de provincie de Omgevingsverordening NH2020 opgesteld. Hierin wordt een aantal algemene regels vastgesteld omtrent de inhoud van en de toelichting op bestemmingsplannen over onderwerpen in zowel het landelijk als het bestaand bebouwd gebied van Noord-Holland waar een provinciaal belang mee gemoeid is. In de volgende paragraaf wordt nader ingegaan op de voor dit omgevingsplan relevante bepalingen uit de verordening.
De woningbouwbehoefte wordt vooral in en aansluitend op de bestaande, verstedelijkte gebieden gepland, in overeenstemming met de kwalitatieve behoeftes en trends. Er moet voldoende ruimte en budget zijn voor de ontsluiting van grote woongebieden door te verdichten op goed bereikbare plekken nabij knooppunten van openbaar vervoer. De voorgenomen ontwikkeling betreft de herontwikkeling van een voormalig agrarisch bedrijf binnen het bestaand bebouwd gebied tot een woningbouwlocatie. Hiermee sluit de ontwikkeling aan bij de ambities van de Omgevingsvisie NH2050.
De Omgevingsverordening NH2020 is op 22 oktober 2020 vastgesteld. De belangrijkste onderwerpen uit de Omgevingsvisie NH2050 zijn verankerd in deze omgevingsverordening. De Omgevingsverordening NH2020 vervangt alle bestaande provinciale verordeningen die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving. De provincie wil ontwikkelingen, zoals woningbouw en de energietransitie, mogelijk maken en zet in op het beschermen van mooie en bijzondere gebieden in Noord-Holland.
Nieuwe stedelijke ontwikkelingen (artikel 6.3)
Nieuwe stedelijke ontwikkelingen in de vorm van woningbouw zijn binnen de provincie Noord-Holland toegestaan, mits er wordt voldaan aan de gestelde voorwaarden. De voorgenomen ontwikkeling betreft een nieuwe stedelijke ontwikkeling met woningbouw. In artikel 6.3 van de omgevingsverordening is bepaald dat een ruimtelijke plan uitsluitend kan voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als de ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken. In de paragraaf 4.1.3 is de toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking aan bod gekomen. Op basis van deze toetsing wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling voorziet in een actuele kwantitatieve behoefte van zowel de gemeente Velsen en omgeving. Tevens was de ontwikkeling ten tijden van het opstellen van het bestemmingsplan De Leck en De Bergen (in 2013) reeds voorzien en is voor het mogelijk maken van de herontwikkeling een wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan opgenomen.
Werkingsgebieden
In de omgevingsverordening zijn werkingsgebieden aangewezen. Deze werkingsgebieden maken duidelijk welke regels er binnen de deze gebieden gelden. Dit zijn geometrisch bepaalde en begrensde gebieden met een bepaalde naam, die gekoppeld zijn aan de betreffende regels uit de verordening. In figuur 4.1 is een uitsnede opgenomen van de voor het plangebied geldende werkingsgebieden.
Bodemsanering: (kaart 5)
Er gelden aanvullende regels ten aanzien van het saneren van de bodem. Deze regels zijn opgenomen in afdeling 4.3 van de Omgevingsverordening. Van bodemsanering is met voorliggend plan geen sprake.
Peilbesluit (kaart 25)
Het plangebied is aangeduid op als werkingsgebied peilbesluit. In het peilbesluit worden op een voor de beheerder (het hoogheemraadschap) bindende wijze waterstanden opgenomen of bandbreedten waarbinnen de waterstanden onder reguliere omstandigheden kunnen varieren. De in een peilbesluit vastgestelde waterstanden of bandbreedten leveren een inspanningsverplichting op voor de beheerder. De vastgestelde peilen moeten zoveel mogelijk worden gehandhaafd, tijdens de daarbij aangegeven perioden. Bij de ontwikkeling, waaronder het dempen van een bestaande watergang en het graven van een nieuwe watergang dient rekening met de vastgestelde waterstanden worden gehouden.
Figuur 4.1: Werkingsgebieden Omgevingsverordening NH2020
De beleidsnota Monumentenzorg Velsen is in 2005 vastgesteld en in 2008 geactualiseerd. In deze beleidsnota geeft de gemeente Velsen haar visie op de gemeentelijke monumentenzorg. Leidraad hierbij is een zorgvuldig beheer en weloverwogen behoud van het architectonische en cultuurhistorisch erfgoed van Velsen, in samenspel met rijk, provincie en particulieren. Op 6 april 2017 is de Beleidsnota Archeologie met bijbehorende kaart vastgesteld door de gemeenteraad. Hierin zijn gebieden opgenomen waar archeologische vondsten verwacht worden. Indien hier de grond geroerd gaat worden (voor werkzaamheden of bijvoorbeeld voor sloop en nieuwbouw) kan het zijn dat er archeologisch onderzoek moet worden verricht.
Cultuurhistorie wordt als vast onderdeel betrokken bij planontwikkelingen en -uitvoering. In paragraaf 5.8 wordt specifiek ingegaan op de cultuurhistorische aspecten van het plangebied.
Onderstaande groenbeleidsplannen zijn van toepassing:
Bomenplan 2003
Het bomenplan is een beheerplan waarin de vervanging van gemeentelijke bomen is vastgelegd. Dit bomenplan is in 2013 geevalueerd en geactualiseerd.
Groenstructuurplan Velsen
De gemeente Velsen heeft in juli 2019 het Groenstructuurplan 2019 vastgesteld. De groenstructuur is het geheel van groene delen en gebieden binnen de gemeente, zoals parken, plantsoenen, bomen, landbouw-, recreatie- en natuurgebieden. De gemeente heeft een Groenstructuurplan gemaakt omdat groen belangrijk is voor inwoners en voor bezoekers. Het is ook belangrijk voor het klimaat en de biodiversiteit. De visie gaat uit van een viertal speerpunten:
Santpoort-Zuid
Santpoort-Zuid bestaat uit meerdere woongebieden, waarbij overwegend sprake is van vrijstaande woningen op ruime percelen, te midden van een rijke en uitbundige groene dooradering. De groenstructuur binnen Santpoort-Zuid is van een meer dan acceptabel kwaliteitsniveau. In figuur 4.2 is de uitsnede van het groenstructuurplan, ter hoogte van het plangebied, opgenomen. De Bloemendaalsestraatweg is als "robuuste hoofdgroenstructuur met variatie per segment" aangeduid. Het groen langs de Bloemendaalsestraatweg maakt deel uit van de hoofdgroenstructuur van Velsen en heeft hoge landschappelijke waarden die volgens het groenstructuurplan behouden en versterkt dienen te worden. Het groen langs de Bloemendaalsestraatweg blijft met de ontwikkeling van het plangebied gehandhaafd.
Figuur 4.2: Uitsnede groenstructuurplan
Beleidsplan monumentale bomen 2013
In 2014 is de APV gewijzigd en zijn in beginsel alle bomen vrijgesteld van kapvergunning (omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden). Voor een aantal situaties is een uitzondering gemaakt. Voor bomen die op de lijst van waardevolle of monumentale bomen staan, is een omgevingsvergunning benodigd. Ook is er een gebied aangewezen waarin alle bomen met een stamdiameter groter dan 15 centimeter op een hoogte van 130 cm boven maaiveld vergunningsplichtig blijven. Binnen het ontwikkelingsgebied bevindt zich een boom met een stamdiameter groter dan 15 centimeren. Voor het kappen van deze boom dient een omgevingsvergunning te worden aangevraagd.
De gemeente Velsen heeft een Milieubeleidsplan opgesteld voor de periode 2015-2020, waarin de kaders voor het milieubeleid zijn geactualiseerd. In de Visie op Velsen 2025 speelt duurzaamheid een verbindende rol en draagt bij aan een goede balans tussen wonen, werken en recreeren. Belangrijkste onderwerpen van het milieubeleidsplan zijn: Energie (besparing en opwekking), Leefomgeving (luchtkwaliteit, geluid, geur en bodem), Mobiliteit, Klimaatadaptatie en Afval.
Luchtkwaliteit is een van de meest bepalende thema's voor de leefomgevingskwaliteit in de IJmond. Daarnaast spelen ook geluid en geur een grote rol in de milieudruk op de IJmond (en de mogelijke gezondheidseffecten hiervan). De gemeente Velsen zoekt in samenwerking met OD IJmond en bedrijven naar de balans tussen economische groei en beperking van de hinder. Vanwege het gemeentegrens overschrijdende karakter wordt op dit thema intensief regionaal samengewerkt.
De gemeente neemt tevens haar verantwoordelijkheid bij het beperken van de klimaatverandering en het opvangen van de effecten ervan. Om goed in te kunnen spelen op de negatieve gevolgen van klimaatverandering kunnen vooral op de beleidsterreinen water en groen maatregelen worden ingezet. Ten aanzien van hernieuwbare energie is met name de aanleg van het warmtenet en de toepassing van zonne-energie en windenergie kansrijk.
In de door de gemeenteraad op 12 mei 2016 vastgestelde structuurvisie, met de titel "Rauw, Slim en Lommerrijk", worden de kernkwaliteiten van Velsen verder verankerd. De innovatieve maakindustrie, de nautische toegangspoort tot de Metropoolregio Amsterdam, het gedifferentieerde woonmilieu met de groene duindorpen en de focus op IJmuiden met zijn te lang onderschatte metropolitane kwaliteiten.
De structuurvisie Velsen is de integrale visie op de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente. De structuurvisie moet niet worden gezien als een blauwdruk voor de toekomst, maar als een kompas waarmee de gemeente de koers bepaalt. De structuurvisie zet de stip op de horizon in 2040, toont de ruimtelijke visie tot 2025 en laat de uitvoering zien in een uitvoeringsprogramma. Een uitvoeringsprogramma in een structuurvisie - met een goede omschrijving van de projecten en hun onderlinge relatie - maakt kostenverhaal mogelijk: het wettelijk systeem waarmee de gemeente kosten op een initiatiefnemer kan verhalen. De structuurvisie vormt bovendien de aanzet voor een actieplan en de onderlegger voor bestemmingsplannen. Gemeenten zijn volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro) wettelijk verplicht een structuurvisie te maken, al zijn structuurvisies vorm- en procedurevrij. Wel moet de structuurvisie digitaal raadpleegbaar zijn.
De gemeente maakt de structuurvisie om de 'lange lijnen' van het beleid in beeld te krijgen die voorbij de collegeperiode gaan en dus ook het collegebeleid overstijgen. Daartoe spreekt de structuurvisie zich uit over de (gewenste) kernkwaliteiten van de gemeente. In de structuurvisie is aangegeven dat er ruimte is voor aanvullende woningbouw indien er sprake is van ruimtelijke kwaliteit.
Figuur 4.3: Uitsnede visiekaart ter plaatse van het plangebied (Structuurvisie, 2016)
Het plangebied behoort volgens de visiekaart tot het deelgebied "Land-Goed". Dit deelgebied wordt gevormd door de binnenduinrand met de landgoederenzone. Het dorp Santpoort-Zuid is naast Velsen-Zuid, Driehuis en Santpoort-Noord een van de dorpen binnen de landgoederenzone.
Binnen "Land-Goed" wordt de diversiteit aan karakteristieke metropolitane woonmilieus in Velsen behouden en zoveel mogelijk versterkt. Dit deelgebied wordt gevormd door een laag-dynamisch gebied met hoog-dynamische functies die zijn gekoppeld aan het Noordzeekanaal. Binnen het Land-Goed "blijven de dorpen de dorpen". De dorpen behouden hun eigen specifieke identiteiten en kwaliteiten. Meer specifiek wordt ingezet op:
In dit deelgebied gaat het er vooral om de bestaande waarden voor de toekomst veilig te stellen en verder te verhogen. Nieuwe ontwikkelingen moeten ten dienste staan van deze waarden. Behoud door verandering is hier het devies. Zo is het van belang de landgoederenzone in de binnenduinrand te zien als een 'groene slinger', waarin de kwaliteit van de landgoederen, buitenplaatsen, kastelen (waaronder de Ruine van Brederode) en parken moet worden verhoogd en waarin deze met elkaar verbonden moeten worden. Daar waar de landbouw verdwijnt, is het belangrijk nieuwe vormen van beheer van het landschap te vinden. Hierbij moet rekening worden gehouden met het behoud van de relatieve openheid in dit kleinschalige landschapstype.
Relevantie plangebied
Het is van belang dat bij ruimtelijke ontwikkelingen Santpoort-Zuid haar eigen specifieke identiteit en kwaliteiten behoudt. Santpoort-Zuid heeft een hoogwaardige groen woonmilieu, veelal met woningen in het hogere segment. De Bloemendaalsestraatweg heeft een dorps karakter en wordt gekenmerkt door kleinschalige architectuur. De maximale bouwhoogte bedraagt 10,35 meter (9 + 15%) en de maximale goothoogte bedraagt 6,90 meter (6 + 15%). Hiermee sluit de ontwikkeling aan op de bestaande woningen aan de Litslaan en de Bloemendaalsestraatweg en draagt de ontwikkeling bij aan kleinschalige architectuur in een hoogwaardig woonmilieu.
Het agrarisch bedrijf ter plaatse van het plangebied betreft een veehouderij. Veehouderijen veroorzaken over het algemeen geurhinder in de directe omgeving. Door de ligging van de veehouderij binnen het stedelijk gebied, bevinden zich op een korte afstand van de veehouderij woningen. Met het voorliggend initiatief verhuist het agrarisch bedrijf naar een locatie buiten het stedelijk gebied en kan gesteld worden dat de geurhinder in het woongebied afneemt.
Met het voorliggend initiatief worden maximaal 12 woningen in de vorm van vrijstaande woningen en tweekappers gerealiseerd. Hiermee wordt aangesloten op het hogere segment. De wegprofielen en parken worden met voorliggend initiatief niet aangetast. De lommerrijke sfeer van de binnenduinrand in Santpoort-Zuid wordt behouden.
Openheid en het kleinschalig landschapstype zijn belangrijke elementen voor de locatie. Met de ontwikkeling wordt een locatie binnen het bestaand stedelijk gebied benut. Hiermee wordt de openheid buiten het stedelijk gebied behouden. De ontwikkeling betreft maximaal 12 woningen binnen het hogere segment, het betreft ruime percelen met daarop vrijstaande woningen en tweekappers, waarmee de kleinschaligheid wordt behouden en de relatieve openheid niet wordt aangetast.
Langs de Bloemendaalsestraatweg bevindt een gesloten bomenrij met relatief weinig openheid. Tussen de bomen is er zicht op de weide. Deze weide blijft behouden waardoor de relatieve openheid, gezien vanaf de Bloemendaalsestraatweg, behouden blijft. De meeste openheid in het plangebied bevindt zich met name richting het zuiden. Door het lage struikgewas is er ten zuiden van het plangebied goed zicht op de boerderij en het groene buitengebied ten oosten van de spoorlijn. In het zuiden van het plangebied worden de ruime kavels met vrijstaande woningen gerealiseerd, om doorzichten op de boerderij en het buitengebied te behouden. De tweekappers worden, gezien vanaf de Bloemendaalsestraatweg, achter de boerderij en de bestaande bedrijfsbebouwing geplaatst.
In de Mobiliteitsagenda Velsen (2019) staan de beleidshoofdlijnen op het gebied van verkeer en vervoer voor de gemeente Velsen beschreven. De gemeente Velsen is onderdeel van de metropoolregio Amsterdam (MRA) die de komende jaren fors gaat groeien qua aantal inwoners en arbeidsplaatsen. De verwachting is dat ook in de gemeente Velsen de mobiliteit daardoor blijft toenemen.Tegelijkertijd is de verwachting dat de manier waarop mensen zich verplaatsen verandert. Innovaties als elektrische en zelfrijdende vervoermiddelen, nieuwe vervoersdiensten en betere reizigersinformatie zullen waarschijnlijk gaan zorgen voor veranderende voorkeuren bij verplaatsingen van en naar het werk of andere bestemmingen. Daarbij speelt ook de opgave om het verkeer duurzamer te maken, zodat het bijdraagt aan de klimaatdoelstellingen en verbetering van de leefbaarheid.
Aan de hand van de verschillende thema's wil de gemeente ook in de komende jaren een goede bereikbaarheid waarborgen, en waar mogelijk verbeteren, op een wijze die recht doet aan de belangen van klimaat, leefbaarheid en veiligheid. Wat betreft parkeren dient, bij nieuwbouw, uitbreiding of functiewisseling, te worden voldaan aan de eisen die zijn gesteld in het gemeentelijk parkeernormenbeleid. Met parkeernormenbeleid streven we ernaar om ruimtelijke ontwikkelingen niet te laten leiden tot een verhoging van de parkeerdruk. Uitgangspunt bij dit beleid is dat de gegenereerde parkeerbehoefte binnen het eigen plangebied wordt opgelost. In paragraaf 4.10 wordt nader ingegaan op welke manier in de toekomstige situatie wordt omgegaan met parkeren.
De woonvisie beschrijft hoe Velsen invulling geeft aan de ambities op het gebied van wonen. Met de Woonvisie Velsen 2040 wordt de eerste stap gezet om:
Dit uit zich concreet in het vaststellen van een gewijzigd nieuwbouwprogramma, het geven van ruimte aan bewonersinitiatieven en nieuwe woonvormen en het stellen van meer eisen aan duurzaamheid bij nieuwbouw en het sturen op differentiatie in de woningvoorraad.
Met betrekking tot Santpoort-Zuid is in de Woonvisie aangegeven dat het aandeel aan sociale huurwoningen relatief laag is en dat de verwachting is dat, door het tekort aan (sociale) huurwoningen) de groep tussen 15- en 19-jarigen op termijn het dorp zal verlaten. Bij locaties in Santpoort-Zuid waar nieuwbouw wordt toegevoegd geldt dat het bouwprogramma uit minimaal 30% sociale huur en 30% (betaalbare/middeldure koop en/of markthuur) moet bestaan. De overig 40% mag vrij worden ingevuld. Voor bouwprogramma's tot en met 20 woningen geldt een uitzondering: indien niet kan worden voldaan aan het bouwprogramma van de sociale huurwoningen, geldt een mogelijkheid tot het bouwen van het aandeel sociale huur op een andere plek in de betreffende kern.
Het bouwprogramma, wat met voorliggend wijzigingsplan, mogelijk wordt gemaakt bestaat enkel uit twee-onder-een kapwoningen en vrijstaande woningen. Dit bouwprogramma is gebaseerd op de wijzigingsregels die in het bestemmingsplan De Leck en De Bergen zijn opgenomen (artikel 17.1 onder sub b.). Vrijstaande woningen en twee-onder-een kapwoningen lenen zich niet voor sociale huurwoningen, markthuur of middeldure koopwoningen. Het realiseren van aaneengesloten woningen op deze locatie is, conform de wijzigingsregels niet toegestaan en tevens niet stedenbouwkundig gewenst. Hiermee is het voor het plangebied niet mogelijk om te voldoen aan de eis uit de woonvisie om sociale huurwoningen en middeldure koopwoningen te realiseren.
In paragraaf 4.1.3 en de notitie Ladder voor duurzame verstedelijking (bijlage 1 bij de toelichting) is nader ingegaan op de invloed van de ontwikkeling op het woningbouwprogramma.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op diverse milieu- en andere sectorale aspecten die mogelijk beperkingen kunnen opleveren voor de uitvoering van het wijzigingsplan. Ten aanzien van het aspect milieu wordt ter inleiding het volgende opgemerkt. Via de milieuwetgeving en de ruimtelijke ordening wordt getracht milieubelastende en milieugevoelige functies zo goed mogelijk te scheiden, teneinde overlast zoveel mogelijk te voorkomen. Dit beïnvloedt de bestemmingstoekenning en de juridische regeling van de bestemmingen. In deze paragraaf wordt aandacht besteed aan de verschillende relevante milieuaspecten zowel binnen als buiten het plangebied. Hierbij dienen aan de orde te komen het wegverkeerslawaai, geluidszones, bedrijvigheid, bodem, vervoer gevaarlijke stoffen, archeologie, de flora en de veiligheid.
Om te bepalen welke bedrijfsactiviteiten uit oogpunt van milieuhinder kunnen worden toegestaan, kan gebruik worden gemaakt van de systematiek van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009). In de VNG-brochure is een bedrijvenlijst opgenomen, die informatie geeft over de milieukenmerken van verschillende typen bedrijven. In de lijst is op basis van een aantal factoren (waaronder geluid, geur en gevaar) een indicatie gegeven van de afstand tussen bedrijven en hindergevoelige functies waarmee gemeenten bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening kunnen houden. Het doel van milieuzonering is tweeledig:
Op basis van de indicatieve afstanden zijn de bedrijven op de bedrijvenlijst in de VNG-handreiking ingedeeld in milieucategorieen die varieren van categorie 1 (indicatieve afstand van 10 meter) tot categorie 6 (indicatieve afstand van 1.500 meter). Als aan de indicatieve afstand kan worden voldaan, is een activiteit qua milieuhinder inpasbaar. Enerzijds is dan ter plaatse van omliggende milieugevoelige objecten (waaronder woningen) sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, anderzijds heeft het bedrijf voldoende zekerheid dat de bedrijfsactiviteiten binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen worden uitgeoefend.
In de VNG-brochure worden twee omgevingstypen onderscheiden, namelijk "rustige woonwijk"/"rustig buitengebied" en "gemengd gebied". De richtafstanden uit de VNG-brochure zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een daarmee vergelijkbaar omgevingstype (zoals een rustig buitengebied). De indicatieve afstanden zijn de afstanden die moeten worden aangehouden tot de gevels van woningen in een "rustige woonwijk". Voor woningen in een "gemengd gebied" mag de indicatieve afstand worden gecorrigeerd en kan de afstand met een trede worden verlaagd, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat. In tabel 1 zijn de milieucategorieen met bijbehorende indicatieve afstand weergegeven.
milieucategorie | richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk | richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Tabel 5.1: Milieucategorieen met richtafstanden (VNG, 2009)
Een "gemengd gebied" is een gebied met matige tot sterke functiemenging. Daarnaast behoren gebieden die direct langs hoofdinfrastructuur liggen tot een "gemengd gebied". De locatie bevindt zich direct langs de spoorlijn Haarlem - Beverwijk. Ten westen van deze spoorlijn bestaat het gebied overwegend uit een woonfunctie. Door het verdwijnen van het agrarisch bedrijf en het realiseren van woningen ter plaatse zal de omgeving ten westen van de spoorlijn nagenoeg geheel bestaan aan de functie wonen. Ten oosten van de spoorlijn bevinden zich echter andere functies, waaronder agrarische gronden in het open weidegebied. Ten zuiden van het weidegebied bevindt zich een grootschalig sportpark, met onder andere voetbal, tennis en honkbal. Het sportpark heeft een oppervlakte groter dan 130.000 m2.
Geconcludeerd kan worden dat sprake is van een lichte functiemenging. Door de ligging direct naast de spoorlijn is er wel sprake van een "gemengd gebied". Hierdoor mag de indicatieve richtafstand gecorrigeerd worden.
Zoals eerder aangegeven bevindt zich ten zuidoosten van het plangebied een grootschalig sportpark. Het betreft het Pim Mulier Sportpark. De afstand tot het bestemmingsvlak "Recreatieve doeleinden, sportpark" ligt op een afstand van circa 45 meter tot het plangebied. De afstand tot de dichtstbijzijnde nieuw te realiseren woning bedraagt circa 50 meter. Op het sportpark zijn onder andere een honkbalvereniging, een voetbalvereniging, een tennisvereniging en een atletiekvereniging gevestigd. Tennisbanen met verlichting en andere sportveldcomplexen met verlichting behoren binnen de milieucategorie 3.1 met een indicatieve richtafstand van 50 meter. Deze richtafstand geldt voor het aspect geluid. Voor de aspecten geur, stof en gevaar geldt een richtafstand van 0 meter.
Binnen een omgevingstype "gemengd gebied" mag een indicatieve richtafstand van 30 meter aangehouden worden. De afstand tussen het plangebied en het sportpark is groter dan 30 meter en voldoet hiermee aan de richtafstand.
Daarnaast bevinden zich in de bestaande situatie al woningen op een kortere afstand tot het sportpark ten opzichte van het plangebied. Deze woningen zijn maatgevend voor de ontwikkelingsmogelijkheden van het sportpark. Hiermee kan worden geconcludeerd dat de ligging van het sportpark nabij het plangebied geen belemmering oplevert voor de woningbouwontwikkeling.
In de omgeving van het plangebied bevinden zich verder geen bedrijfsactiviteiten die mogelijke hinder op het plangebied veroorzaken.
Geurhinder
De Wet geurhinder en veehouderij vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor de milieuvergunning, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen.
De Wet geurhinder en veehouderij geeft normen voor de geurbelasting die een intensieve veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object, bijvoorbeeld een woning. De geurbelasting wordt berekend en getoetst met het verspreidingsmodel V-Stacks vergunning. Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden. De Regeling geurhinder en veehouderij is gepubliceerd op 18 december 2006.
Het agrarisch bedrijf gevestigd aan de Bloemendaalsestraatweg 4 - 8 betreft een veehouderij. Over het algemeen veroorzaken veehouderijen geurhinder in het omliggend gebied. Rondom de veehouderij is sprake van een stedelijk gebied. In de bestaande situatie bevindt de dichtstbijzijnde woning zich op een afstand van circa 25 meter van de bedrijfsbebouwing. In de toekomstige situatie wordt de veehouderij verplaatst naar de locatie De Veenen 14 op circa 75 meter afstand ten noordoosten van het plangebied. De afstand van de bedrijfsbebouwing van ten opzichte van de dichtstbijzijnde woningen is groter dan 50 meter. Door de verhuizing van het agrarisch bedrijf naar een meer landelijke omgeving verdwijnt de hinder door bedrijvigheid uit de omgeving van het plangebied.
De verplaatste veehouderij is de dichtstbijzijnde veehouderij van het plangebied. De nieuwe woningen in het plangebied liggen binnen de bebouwde kom. Op basis van de Wet Geurhinder en veehouderij bedraagt de afstand tussen geurgevoelige objecten en veehouderij waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld (waaronder rundvee en paarden) binnen de bebouwde kom ten minste 100 meter. De paardenstallen op het nieuwe perceel bevinden zich in het oosten van het perceel. De afstand van de nieuwe paardenstallen en de nieuwe woningen bedraagt meer dan 100 meter. Hiermee wordt voldaan aan de afstandseis van 100 meter.
De (sport)activiteiten op het sportpark, de boerderijverplaatsing en omliggende veehouderijen leiden niet tot belemmeringen voor de woningbouw en anderzijds leidt de woningbouwontwikkeling niet tot beperkingen voor de activiteiten van het sportpark. Tevens wordt het verplaatste agrarische bedrijf ook niet in zijn activiteiten beperkt. Vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering worden geen belemmeringen verwacht.
Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten is verbonden voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport. Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen. Het veiligheidsbeleid in Nederland is gebaseerd op een tweetal begrippen, het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR):
Risicobronnen kunnen worden onderscheiden in risicovolle inrichtingen (waaronder lpg-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen. Om voldoende ruimte te scheppen tussen een risicobron en personen of objecten die risico lopen (kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten) moeten vaak afstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid kunnen om onderzoek vragen. Het beoordelingskader voor risicovolle inrichtingen wordt gevormd door het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), waarin de Basisnetten voor weg, spoor en water zijn vastgelegd. Voor buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
In figuur 5.1 is de uitsnede van de Nationale risicokaart opgenomen. In de risicokaart zijn de risicobronnen in de omgeving van het plangebied zichtbaar gemaakt.
Figuur 5.1: Uitsnede van de Nationale risicokaart ter hoogte van het plangebied (risicokaart.nl)
Buisleidingen
Binnen en in de nabijheid van het plangebied lopen geen buisleidingen. Hiermee ligt het plangebied niet in een invloedsgebied van een buisleiding. Buisleidingen vormen geen belemmering voor de ontwikkeling van woningen ter plaatse van het plangebied.
Risicovolle inrichtingen
Op basis van de risicokaart is een risicobron in de omgeving van het plangebied aanwezig is. Deze risicobron betreft een zwembad met vloeistoffen die giftige gassen kunnen vormen en bevindt zich op een afstand van circa 1.000 meter van het plangebied. De risicobron wordt niet gezien als een risicovolle inrichting zoals bedoeld in het Bevi. Hiermee vormt het zwembad geen belemmering voor woningbouwontwikkeling. Aan de westzijde van het plangebied bevindt zich een transformatorhuisje. Het nutshuisje heeft geen beschermingszone en vormt dus geen belemmering. Daarnaast staat in de nabijheid van het plangebied, aan de oostzijde van de spoorlijn, een gasverdeelstation. Voor dit gasverdeelstation geldt geen beschermingszone en het vormt evenmin een belemmering.
Transport gevaarlijke stoffen
De spoorlijn Haarlem - Beverwijk wordt niet gebruikt voor transport van gevaarlijke stoffen. De spoorlijn maakt geen onderdeel uit van het Basisnet spoor. Rondom deze spoorlijn bevindt zich daarom geen risicocontour in het kader van externe veiligheid. Ook vindt er geen transport van gevaarlijke stoffen over water plaats. In de omgeving van het plangebied liggen geen wegen die deel uitmaken van het Basisnet weg. Er is daarom ook geen sprake van belemmeringen door de aanwezigheid van een weg waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de ontwikkeling van maximaal 12 woningen ter plaatse van het plangebied.
Hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit') bevat de regelgeving op het gebied van luchtkwaliteit. In de Wet milieubeheer zijn luchtkwaliteitseisen opgenomen voor diverse verontreinigende stoffen, waaronder stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10). In artikel 5.16 van de Wet milieubeheer is vastgelegd dat bestuursorganen bevoegdheden (zoals het vaststellen van een bestemmingsplan) mogen uitoefenen wanneer sprake is van een of meer van de volgende gevallen:
Niet in betekende mate
Een nadere uitwerking van de regelgeving met betrekking tot het begrip "niet in betekenende mate" is vastgelegd in het 'Besluit niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)'. In de Regeling zijn categorieen van gevallen benoemd die in ieder geval als "niet in betekenende mate" worden aangemerkt en waarvoor toetsing aan de grenswaarden dus zonder meer achterwege kan blijven. Er is blijkens deze regeling geen onderzoek nodig voor "woningbouwlocaties, indien een dergelijke locatie, in geval van een ontsluitingsweg, netto niet meer dan 1.500 nieuwe woningen omvat, dan wel, in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer dan 3.000 woningen omvat".
Besluit gevoelige bestemmingen
In aanvulling op de Wet milieubeheer en het 'Besluit niet in betekenende mate' geldt het 'Besluit gevoelige bestemmingen'. Het Besluit gevoelige bestemmingen richt zich op de bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijnstof en stikstofdioxide: met name kinderen en ouderen. Indien een "gevoelige bestemming" (zoals een school, kinderdagverblijf of verzorgingstehuis) wordt gerealiseerd binnen de onderzoekszone van een rijksweg (300 meter vanaf de rand van de weg) of een provinciale weg (50 meter vanaf de rand van de weg) is altijd - ook als het initiatief "niet in betekenende mate" bijdraagt - een toetsing aan de grenswaarden nodig. Als blijkt dat er geen sprake is van een (dreigende) overschrijding van grenswaarden, mogen de "gevoelige objecten" worden gerealiseerd binnen de onderzoekszone.
Nationaal samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit
Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) is een samenwerkingsprogramma van de Rijksoverheid en lokale overheden. NSL heeft als doel de luchtkwaliteit te bevorderen ten behoeve van de volksgezondheid. Het NSL bevat maatregelen waarmee wordt gewaarborgd dat wordt voldaan aan Europese grenswaarden, waarbij rekening wordt gehouden met de effecten van ruimtelijke ontwikkelingen waarover binnen de looptijd van het NSL (sinds 2009) een besluit wordt genomen. Om overheden inzicht te geven in de actuele luchtkwaliteit is de NSL-monitoringstool ontwikkeld.
Voorliggend wijzigingsplan maakt de ontwikkeling van maximaal 12 woningen mogelijk. Hiermee blijft de ontwikkeling ruim onder de nibm-grens. Het plan draagt niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is aan de hand van de NSL-monitoringstool 2020 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Hierbij vormen fijnstof en stikstofdioxide de belangrijkste verontreinigende stoffen. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de N208. Deze weg bevindt zich op circa 260 meter afstand van het plangebied.
Rekengegevens tonen aan dat ter plaatse van een rekenpunt aan de N208 (rood omringd in figuur 5.2) de hoogste concentraties stikstofdioxide en fijnstof zijn berekend. Dit rekenpunt bevindt zich op een afstand van circa 500 meter van het plangebied. Ter plaats van dit rekenpunt zijn de volgende concentraties berekend:
Voor stikstofdioxide geldt een jaargemiddelde grenswaarde van 40 µ/m3 en voor fijnstof geldt een jaargemiddelde grenswaarde van 40 µ/m3 en een advieswaarde van 20 µ/m3. De concentratie stikstofdioxide en fijnstof blijven ruim onder de grenswaarde. Voor fijnstof ligt de hoogste concentratie ook onder de advieswaarde.
Figuur 5.2: Concentratie NO2 ter plaatse van de rekenpunten in de nabijheid van het
plangebied (NSL-monitoringstool)
Ter plaatse van het plangebied is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de woningbouw van maximaal 12 woningen.
Conform de Wet geluidhinder (verder Wgh) dient een akoestisch onderzoek te worden verricht indien er sprake is van het projecteren van geluidgevoelige bebouwing die binnen de zone van een bron is gelegen of een nieuwe weg met bijbehorende zone wordt aangelegd. Bij de realisatie van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen dient inzichtelijk worden gemaakt of de geluidsinvloed van de omliggende (spoor)wegen voldoet aan de grenswaarden die zijn gesteld in de Wgh. Een uitzondering hierop geldt voor wegen in een 30 km-zone. Deze uitzondering is niet van toepassing in onderhavige situatie. De locatie Bloemendaalsestraatweg 4-8 te Santpoort-Zuid ligt binnen de zone van de Delftlaan (N208) en binnen de zone van het spoortraject Santpoort-Noord - Bloemendaal.
In het kader van de geluidbelasting op de nieuwe geluidgevoelige bestemmingen (woningen) vanwege omliggende wegen en spoorwegen is door Antea Group een akoestisch onderzoek uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek zijn verwerkt in de rapportage akoestisch onderzoek d.d. 9 augustus 2018. De rapportage is bijgevoegd als bijlage 2 bij de toelichting. Hieronder zijn de samenvatting en de conclusies van het onderzoek opgenomen.
Met het onderzoek is in beeld gebracht wat de geluidinvloed is vanwege omliggende wegen en het spoortraject Santpoort Noord - Bloemendaal. Daarnaast is de in beeld gebrachte geluidinvloed getoetst aan de kaders die volgen uit de Wet geluidhinder.
Uit de berekeningsresultaten blijkt dat ten gevolge van het wegverkeer op de Delftlaan een geluidbelasting optreedt van ten hoogste 43 dB. Hiermee wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde ingevolge de Wet geluidhinder van 48 dB.
De geluidbelasting vanwege het spoortraject Santpoort Noord ¡V Bloemendaal op het plan bedraagt ten hoogste 68 dB. Het gaat hier om de geluidbelasting op de uiterste kavelgrens. Hiermee wordt de voorkeursgrenswaarde van 55 dB overschreden. De maximale ontheffingswaarde van 68 dB wordt niet overschreden. Maatregelen voor het beperken van de geluidbelasting van deze spoorweg ontmoeten bezwaren van onder andere financiele en stedenbouwkundige aard.
Op 14 november 2018 heeft de Omgevingsdienst IJmond, op grond van artikel 110a van de Wet geluidhinder, de volgende hogere waarden verleend (kenmerk: JGI/ODIJ-Z-18-057426-279349):
De verleende hogere waarden zijn echter lager dan de berekende geluidbelastingen zoals verwoord in het akoestisch onderzoek van 9 augustus 2018. In juli 2019 is het stedenbouwkundig plan aangepast. Onderzocht is of het nieuwe stedenbouwkundig plan past binnen de kaders van het verleende hogere waarde besluit. In de memo 'Controle hogere waarden' d.d. 4 november 2019 is door Antea Group nieuwe berekeningen uitgevoerd. De memo is opgenomen als bijlage 3 bij de toelichting. Voor de berekeningen zijn dezelfde uitgangspunten gehanteerd zoals in het onderzoek van 9 augustus 2018 is omschreven. In figuur 5.3 zijn de geluidbelastingen op 1,5/4,5/7,5 meter hoogte in de nieuwe situatie gepresenteerd. Op basis van de berekening blijkt dat de geluidbelastingen op het nieuwe stedenbouwkundig plan, als gevolg van spoorweglawaai gelijk of lager zijn aan de hogere waarden zoals die voor dit bestemmingsplan zijn genomen. Het nieuwe ontwerp past derhalve binnen de kaders van het Besluit hogere waarden Wet geluidhinder (JGI/ODIJ-Z-18-057426-279349), d.d. 14 november 2018.
Figuur 5.3: Geluidbelastingen
Het aspect geluid vormt geen belemmeringen voor de woningbouwontwikkeling op de locatie Bloemendaalsestraatweg 4-8.
Voor elke functiewijziging, al dan niet naar een gevoelige functie, dient een onderzoek te worden verricht naar de bodem- en grondwaterkwaliteit. De bodem moet geschikt zijn voor het voorgenomen gebruik.
In het kader van de bodem- en grondwaterkwaliteit in een verkennend en aanvullend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd. De resultaten van het onderzoek zijn verwerkt in het rapport Verkennend en aanvullend bodem en asbestonderzoek Bloemendaalsestraatweg 4 Santpoort-Zuid d.d. 26 september 2018. Het rapport is toegevoegd als bijlage 4 bij de toelichting. Hieronder zijn de conclusies en aanbevelingen opgenomen.
Grond
De grond bestaat over het algemeen uit zand met vanaf 0,9 a 1,7 tot 2,0 m ¡Vmv. klei in de ondergrond. Op het erf is in de bovengrond bijmenging van puin aangetroffen. Naast het erf ligt een puinpad bestaande uit een halfverharding van circa 0,5 m dikte. Uit de resultaten blijkt dat de zandige bovengrond met diverse bijmengingen plaatselijk matig verhoogde gehalten aan diverse zware metalen bevat. Deze grond voldoet indicatief aan de klasse industrie. In de overige grond zijn maximaal licht verhoogde gehalten aan PAK en zware metalen aangetoond. Deze grond voldoet indicatief aan klasse wonen danwel de achtergrondwaarden (AW2000).
Asbest
Ter plaatse van een oude bebouwing is in de puinhoudende grond indicatief een gewogen gehalte aan asbest van 11 mg/kg ds. aangetoond. In het aanvullende onderzoek en in de overige grond is geen asbest aangetoond. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.
Halfverharding
Het materiaal voldoet indicatief aan de samenstellings- en uitlogingseisen voor een nietvormgegeven bouwstof.
Waterbodem
De waterbodem bestaat uit slibhoudend zand. Uit het onderzoek blijkt dat het zand verspreidbaar is op de aangrenzende percelen. De waterbodem mag dus worden hergebruikt binnen het plangebied en de aangrenzende percelen. Bij toepassing op een landbodem voldoet deze aan klasse industrie. Bij grondoverschot mag grondverzet van de waterbodem niet op een landbodem met klasse "wonen" plaatsvinden.
Grondwater
Het grondwater bevat maximaal een licht verhoogd gehalte aan barium.
Aanbevelingen
Met deze resultaten is de kwaliteit van de bodem voldoende vastgelegd. De resultaten vormen geen belemmering voor de voorgenomen herontwikkeling. Er zijn geen maatregelen in het kader van de Wet bodembescherming noodzakelijk. Wel dienen veiligheidsmaatregelen genomen te worden in relatie tot werken in verontreinigde grond. Met de ontwikkeling wordt gestreefd naar een gesloten grondbalans. Indien bij eventuele werkzaamheden toch een grondoverschot ontstaat, dient dit van de locatie te worden afgevoerd. Hierbij dient de Nota Bodembeheer regio IJmond d.d. 23 februari 2016 (Omgevingsdienst IJmond en Antea Group) in acht te worden genomen.
Geconcludeerd kan worden dat er in het kader van de Wet bodembescherming wordt voldaan aan alle eisen en geen nadere maatregelen nodig zijn en het aspect bodem niet leidt tot belemmeringen voor de beoogde woningbouwontwikkeling.
Ruimtelijke plannen dienen te worden beoordeeld op de uitvoerbaarheid in relatie tot actuele natuurwetgeving. Vanaf 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) van kracht geworden en vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet.
In het kader van de toetsing op de natuurwetgeving is er natuurtoets uitgevoerd door Antea Group. De resultaten van de studie zijn verwerkt in de rapportage natuurtoets m.b.t. wijzigingsplan Bloemendaalsestraat te Santpoort-Zuid d.d. 14 september 2018. De rapportage is bijgevoegd als bijlage 5 bij deze toelichting. Hieronder worden de conclusies en aanbevelingen beschreven.
Beschermde gebieden
Natura 2000-gebieden
Uit de bureaustudie blijkt dat binnen 190 meter afstand van het projectgebied het Natura 2000-gebied Kennemerland-Zuid ligt. De woningen en de daarbij behorende verkeersgeneratie leiden tot de uitstoot van stikstof. De depositie van stikstof kan middels verzuring leiden tot negatieve effecten op het Natura 2000-gebied Kennermerland-Zuid. Op basis van de beperkte afstand tot het Natura 2000-gebied kunnen effecten niet worden uitgesloten.
Middels AERIUS-berekeningen is vastgesteld dat zowel voor de aanlegfase en de gebruiksfase voor het Natura 2000-gebied 'Kennemerland Zuid' sprake is van een vergunningplichtige stikstofdepositie. Vanaf 24 maart 2020 kan een vergunning op grond van de Wnb worden aangevraagd op basis van het stikstofregistratiesysteem (hierna: SSRS). In dit kader is een Wnb-vergunning aangevraagd bij de Omgevingsdienst Noord-Holland Noord. Uit de aanvraag is gebleken dat de gevraagde depositieruimte in het SSRS kan worden toebedeeld. Een vergunning conform artikel 2.7, tweede lid Wnb voor de bouw en exploitatie van 11 woningen op de locatie Litslaan 41 te Santpoort-Zuid, inclusief toedeling van depositieruimte op grond van artikel 2.5 tot en met 2.7 en 2.10 van de Regeling natuurbescherming, is op 30 september 2020 verleend door de Omgevingsdienst Noord-Holland Noord. De Wnb-vergunning, met kenmerk OD.313062, is als bijlage 6 bij de toelichting. Vanuit het oogpunt van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden zijn er geen belemmeringen voor de vaststelling van het wijzigingsplan.
Natuurnetwerk Nederland
Voor wat betreft de NNN is bij directe aantasting sprake van vervolgstappen, waaronder compensatie. Er bevindt zich geen beschermde NNN binnen het projectgebied. Er is van directe aantasting dan ook geen sprake. In de omgeving van het plangebied liggen wel beschermde gebieden, namelijk Duinbos (N15.01) in het Nationaal Park Kennemerland-Zuid. De provincie hanteert geen externe werking op de NNN. Vanuit dit oogpunt zijn er geen belemmeringen. Het provinciaal beleid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
Weidevogelgebied
Bij enig significant negatief effect op Weidevogelleefgebieden wordt het 'Nee, tenzij-principe' gehanteerd. De provinciale regels voor natuurcompensatie staan in de PRVS en zijn verder uitgewerkt in de Uitvoeringsregel compensatie natuur en recreatie (Provincie Noord-Holland, 2018). Er wordt alleen een uitzondering gemaakt wanneer er geen aanvaardbaar alternatief aanwezig is of groot openbaar belang wordt gediend. Het dichtstbijzijnde Weidevogelleefgebied ligt op circa 1,8 kilometer afstand van het plangebied. Negatieve effecten op Weidevogelleefgebieden worden uitgesloten.
Beschermde soorten
Uit de bureaustudie in combinatie met het terreinbezoek is gebleken dat het leefgebied van de volgende in het kader van de Wet natuurbescherming beschermde soorten aanwezig zijn en/of mogelijk verwacht worden in het projectgebied.
Algemene broedvogels
Alle in gebruik zijnde nesten van vogelsoorten in Nederland zijn beschermd onder de Wet natuurbescherming (artikel 3.1 en 3.5). Met de meeste broedvogels kan echter in het algemeen relatief eenvoudig rekening worden gehouden door werkzaamheden niet uit te voeren in de broedtijd (circa maart tot en met juli) en indien concrete broedgevallen aanwezig zijn. Op deze wijze (en wanneer de soorten uit artikel 3.5 kunnen uitwijken naar alternatief leefgebied) zijn geen belemmeringen vanuit de Wet natuurbescherming aan de orde.
Zo kunnen in het plangebied nesten gebouwd worden door (algemeen voorkomende) soorten met name in opgaande vegetatie. Indien nesten aanwezig zijn mogen deze tijdens de broedperiode (en wanneer deze in gebruik zijn) niet verwijderd of verstoord worden.
Indien het niet mogelijk is om buiten het broedseizoen om te werken dan dient het onderzoeksgebied (waar de werkzaamheden plaatsvinden) voor het broedseizoen ongeschikt gemaakt te worden voor (broed)vogels. Dit kan door het kort maaien van de vegetatie en het creeren van continue verstoring. Mocht het ongeschikt maken niet mogelijk zijn dan dient voorafgaand aan de werkzaamheden het projectgebied en directe invloedzone gecontroleerd te worden op de aanwezigheid van broedvogels door een erkend ecoloog. Indien vastgesteld wordt dat sprake is van actuele broedgevallen binnen het projectgebied dan worden locatie specifieke maatregelen voorgesteld en/of wordt het projectgebied niet vrijgegeven en dienen de werkzaamheden uitgesteld te worden tot nadat het nest niet meer in gebruik is.
Bij in acht name van bovenstaande maatregelen worden de algemene broedvogels niet verstoord en is er geen sprake van een overtreding van verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming.
Boerenzwaluw
De boerenzwaluw valt onder categorie 5 van de jaarrond beschermde vogelnesten als er zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen. De categorie 5 vogelsoorten keren vaak terug naar de plaats waar zij in het verleden hebben gebroed of in de directe omgeving daarvan, maar wel over voldoende flexibiliteit beschikken om zich elders te vestigen wanneer de nesten worden vernietigd. Omdat de staat van instandhouding van de boerenzwaluw is in Nederland gunstig (SOVON, 2018), is er geen sprake van een overtreding. Het voornemen zal de nesten van de boerenzwaluw in de bedrijfsbebouwing vernietigen. Het is de bedoeling dat de huidige eigenaar van het terrein gaat verhuizen naar een nog te bouwen boerderij aan de andere kant van de spoorlijn aan de oostelijke kant van het plangebied. De eigenaar heeft het voornemen om een vergelijkbaar biotoop voor de boerenzwaluw beschikbaar te stellen in de hoop dat de boerenzwaluw zich op de nieuwe boerderij zal vestigen, door de te bouwen stallen zo in te richten om nestgelegenheid te creeren. Het wordt geadviseerd om het voornemen deze mitigerende maatregel voort te zetten, zodat er een reele kans bestaat dat de boerenzwaluw verhuist naar de nog te bouwen boerderij.
De mitigerende maatregel om nestgelegenheid te creeren is geen verplichting vanuit de Wnb. In de regels van het wijzigingsplan wordt echter wel een voorwaardelijke verplichting opgenomen waarin is opgenomen dat de bestaande bedrijfsgebouwen pas gesloopt mag worden nadat het agrarisch bedrijf gerealiseerd is. De nieuwe boerderij is reeds gerealiseerd en de bestaande bedrijfsgebouwen zijn nog niet gesloopt. Hiermee wordt voldaan aan de voorwaardelijke verplichting: de nieuwe boerderij is gerealiseerd voordat de huidige nestlocaties worden vernietigd.
Bunzing
De bunzing staat vermeld op onderdeel A, behorende bij artikel 3.10 van de Wet natuurbescherming. De soort staat landelijk niet op de vrijstellingslijst, maar is daar wel op gezet door de provincies Noord-Brabant en Noord-Holland. Voor de soorten vermeld op onderdeel A geldt dat het verboden is de soorten opzettelijk te doden of te vangen (art 3.10, lid 1), ook is het verboden vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen opzettelijk te beschadigen of vernielen (art 3.10, lid 2). Er is echter geen sprake van een verbod op verstoring van de soorten (in tegenstelling tot onder art 3.1 en 3.5 beschermde soorten).
Vanuit de gegevens van de bureaustudie is naar voren gekomen dat de bunzing aan de zuidelijke rand van het projectgebied is waargenomen. De watergang waar de bunzing is waargenomen vormt geschikt foerageergebied voor de bunzing. Er gaat echter geen essentieel gebied verloren voor de bunzing, omdat er vergelijkbaar biotoop in de nabijheid van het projectgebied aanwezig is. Het voornemen is wel om de watergangen rondom het projectgebied intact te houden. Betreft de bunzing is dit niet verplicht, wel optioneel. De watergang aan de zuidzijde van het plangebied wordt behouden en wordt verbreedt. Door het behouden van deze watergang blijft er foerageergebied voor de bunzing aanwezig. Negatieve effecten op de bunzing zijn dan uitgesloten.
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de vaststelling van het wijzigingsplan Litslaan.
Op 1 juli 2018 is de Wet voortgang energietransitie (Wet VET) in werking. Met deze wijzigingswet worden de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet gewijzigd. Het gevolg hiervan is dat netbeheerders niet langer wettelijk verplicht zijn om nieuwbouw voor kleinverbruikers (verbruikers met een doorlaatwaarde van ten hoogste 40 m3 per uur) aan te sluiten op het gasnet. Omdat netbeheerders slechts wettelijke taken mogen uitvoeren, komt dit in de praktijk neer op een verbod: netbeheerders mogen nieuwbouw voor kleinverbruikers vanaf 1 juli 2018 niet meer van een gasaansluiting voorzien. Via een wijziging wordt ook het Bouwbesluit 2012 in overeenstemming gebracht met de wijziging van Gaswet. Voor woningen en kleine bedrijven betekent dit dat vanaf 1 juli 2018 moet worden gekozen voor een andere vorm van verwarming dan aardgas.
Omgevingsvergunningaanvragen voor en na 1 juli 2018
Voor aanvragen na 1 juli 2018 wordt uitgegaan van het principe van gasloos bouwen. Hiervan is een uitzondering mogelijk. Artikel 10, zevende lid, onderdeel a van de Gaswet bepaalt namelijk dat de aansluitplicht niet van toepassing is voor het aansluiten van een te bouwen bouwwerk, tenzij een college van burgemeester en wethouders het gebied waarin dit bouwwerk wordt gebouwd, heeft aangewezen als gebied waar aansluiting op het gastransportnet strikt noodzakelijk is om zwaarwegende redenen van algemeen belang, waaronder begrepen de maatschappelijke kosten en baten. Bij ministeriele regeling worden hiertoe nadere regels gesteld.
Bijna Energieneutrale Gebouw (BENG)
Per 1 januari 2021 moeten alle nieuw te bouwen gebouwen voldoen aan de BENG-eisen. Daarmee worden strengere eisen gesteld om zo het energiegebruik te verlagen. BENG vervangt dan de Energieprestatie coefficient. BENG stelt onder andere de eis dat de energiebronnen voor het gebouw in bepaalde mate duurzaam moeten zijn. In het nationaal energieakkoord voor duurzame groei is afgesproken dat de energievoorziening in 2050 geheel klimaatneutraal is.
De woningen zullen conform de wet VET zonder gasaansluiting moeten worden gerealiseerd. De ontwikkelaar is op de hoogte van de wetwijziging en de nieuwe BENG-eisen. De ontwikkelaar realiseert geen gasaansluiting op het gasnet. Hiermee wordt voldaan aan de gestelde voorwaarden van de Wet VET. Het aspect duurzaamheid vormt geen belemmering voor de vaststelling van het wijzigingsplan Litslaan.
Algemeen
Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. De zorg voor het bodemarchief is door deze wet bij gemeenten komen te liggen. De gemeente is verplicht om bij het vaststellen van nieuwe bestemmingsplannen of aanpassing(en) van oude plannen, rekening te houden met archeologie. In februari 2017 heeft de gemeente Velsen de Beleidskaart Archeologie Velsen opgesteld. In de beleidskaart is voor de locatie bepaald dat bij bodemverstorende activiteiten met een oppervlakte groter dan 100 m2 en dieper dan 40 cm onder maaiveld een waardestellend archeologisch rapport opgesteld dient te worden.
Figuur 5.4: Uitsnede Beleidskaart Archeologie Velsen (februari 2017)
Onderzoek
In 2006 is door Becker & Van de Graaf een Inventariserend Veldonderzoek (IVO) uitgevoerd naar de archeologische vondsten en verwachtingen. De resultaten van dit onderzoek zijn opgenomen in de rapportage 'Inventariserend veldonderzoek verkennende fase Bloemendaalsestraatweg, Santpoort-Zuid' d.d. 12 juli 2006. De rapportage is opgenomen als bijlage 7 bij de toelichting. Hieronder zijn de conclusies en aanbevelingen opgenomen. Het gebruik van de gronden van het plangebied is sinds dit uitgevoerde archeologisch onderzoek niet gewijzigd. Hiermee zijn de bevindingen uit dit onderzoek nog bruikbaar.
Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat het plangebied op afzettingen uit een Waddenzeeachtige situatie ligt, bedekt met Hollandveen en een laag verstoven strandwalzand. Geomorfologisch gezien wordt een dergelijke situatie geclassificeerd als een strandvlakte.
Tijdens het IVO zijn nergens archeologische indicatoren of aanwijzingen aangetroffen voor akkerbouw op de klei onder het veen, ondanks dat deze kleilaag overal hoger ligt dan 2,0 m -NAP. De overgang tussen de klei en het bovengelegen veen lijkt overal geheel natuurlijk te zijn. Er is tevens geen sprake van zandtongen of van veenwinningsputten. Deze verschijnselen moeten waarschijnlijk meer naar het westen van het plangebied gezocht worden.
Alleen in deelgebied A is een veraarde veenlaag aangetroffen, wat waarschijnlijk een aanwijzing is dat er in het verleden akkerbouw plaats heeft gevonden in dit deelgebied. Deze akkerbouw stamt van na de vorming van het Hollandveen, oftewel van na de Romeinse tijd. Er zijen geen aanwijzingen gevonden dat er in dit gebied ook nederzettingssporen aanwezig zijn.
Bij het IVO zijn in het plangebied geen aanwijzingen aangetroffen voor de aanwezigheid van archeologische waarden of antropogene activiteit dat zijn sporen nalaat in de bodem. Deelgebied B is bovendien deels verstoord, vermoedelijk als gevolg van sloten die hier in het verleden gelopen hebben. Geadviseerd wordt daarom geen vervolgonderzoek uit te laten voeren en de archeologische verwachtingswaarde bij te stellen. In dit wijzigingsplan zijn derhalve geen regels ten behoeve van de bescherming van archeologie opgenomen.
Algemeen
Op 1 januari 2012 is de wet Modernisering monumentenzorg (Momo) in werking getreden. Een belangrijke doelstelling van de Modernisering van de Monumentenzorg is het versterken van de koppeling tussen erfgoed en ruimte. In het kader van de Momo dient in de toelichting van elk bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing beschreven te worden op welke wijze met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
Onderzoek
Provinciale informatiekaart Landschap en Cultuurhistorie
De Provincie Noord-Holland heeft de Informatiekaart Landschap en Cultuurhistorie opgesteld. Hierin staat een algemeen overzicht van landschap en cultuurhistorie van provinciaal belang. Op de informatiekaart zijn geen cultuurhistorische waarden van provinciaal belang binnen of in de nabijheid van het plangebied opgenomen.
Monumentenlijst
De gemeente Velsen heeft in maart 2012 een lijst opgesteld met alle Rijks, provinciale en gemeentelijke monumenten die binnen de gemeente aanwezig zijn. Op de monumentenlijst wordt Boerderij Sinneveld ter plaatse van de Bloemendaalsestaatweg 4-8 aangewezen als gemeentelijk monument.
Een randvoorwaarde voor de ontwikkeling is dat de monumentale boerderij behouden blijft. Dit is ook een randvoorwaarden die binnen de wijzigingsbevoegdheid geldt. Aan de oostzijde van de monumentale boerderij zal de woningbouwontwikkeling plaatsvinden. Het monumentale pand blijft behouden.
De monumentale boerderij is in voorliggend wijzigingsplan aangeduid met de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - monument". De regels bevat verder geen specifieke regeling voor de bescherming van de monumentale boerderij, anders dan een verwijzing naar de gemeentelijke of provinciale monumentenverordening of de Wet op de archeologische monumentenzorg. De bescherming van de desbetreffende gebouwen is afdoende verzekerd via Wet op de archeologische monumentenzorg en de monumentenverordeningen van de provincie en de gemeente. Om die reden wordt in het bestemmingsplan ook niet het vereiste van een sloopvergunning voor monumenten opgenomen.
Welstandsnota
In 2015 heeft de gemeente Velsen haar Welstandsnota vastgesteld. In de Welstandsnota wordt inzicht gegeven in de criteria waaraan de bouwaanvraag getoetst zal worden. In de welstandsnota is algemeen bepaald dat het zicht op een monument of ander erfgoed vrijgelaten moet worden. Met de verkaveling van de beoogde woningbouwontwikkeling blijft de bestaande weide aan de Bloemendaalsestraatweg behouden, waarbij de monumentale waarde van de boerderij goed tot haar recht blijft komen en het gebied een overwegend open karakter blijft behouden. De weide wordt in het voorliggend wijzigingsplan bestemd met "Groen". Hiermee wordt gewaarborgd dat er uitsluitend vergunningsvrije bouwwerken gebouwd mogen worden en het overwegend open karakter behouden blijft.
In de welstandsnota wordt daarnaast ook onderscheid gemaakt in verschillende gebiedstypen. Deze gebiedstypen zijn weergegeven in de onderstaande gebiedenkaart. Het plangebied is ingedeeld in de gebiedstype "Tuindorp". In hoofdstuk 5 van de welstandsnota komt een beschrijving van uitgangspunten en criteria voor dit gebiedstype aan bod.
Figuur 5.5: Uitsnede van de gebiedenkaart ter plaatse van het plangebied (Welstandsnota 2015)
De waarde van gebiedstype "Tuindorp" is vooral gelegen in de stedenbouwkundige opzet met groene voortuinen en zorgvuldig vormgegeven woningen met gedifferentieerde opbouw. Diverse objecten en ensembles zijn cultuurhistorisch waardevol. Enkele hiervan zijn aangewezen als monument. Het beleid is terughoudend en gericht op het behoud van een samenhangend beeld en de gedifferentieerde opbouw van de woningen. Aandacht wordt geschonken aan de zorgvuldige detaillering en het gebruik van traditionele materialen en kleuren, afgestemd op de omgeving.
Het aspect archeologie en cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de vaststelling van het wijzigingsplan Litslaan.
De hierna volgende leidingen zijn planologisch relevant, voor zover zij geen deel uitmaken van een inrichting zoals bedoeld in de Wet milieubeheer:
Uit een uitgevoerde Klic-melding blijkt dat in het plangebied geen planologisch relevante kabels en leidingen aanwezig zijn die een belemmeringen vormen voor de voorgenomen ontwikkeling.
Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van maximaal 12 woningen binnen het plangebied.
Algemeen
Het toevoegen van woningen kan negatieve gevolgen hebben op de verkeerseffecten. Door een toename van verkeersbewegingen kunnen mogelijk knelpunten of verkeersonveilige situaties ontstaan.
Onderzoek
Met behulp van de kencijfers van het CROW kan de verkeersgeneratie van de woningbouwontwikkeling berekend worden. In de onderstaande tabel is de berekening opgenomen. Hierbij is uitgegaan dat de gemeente Velsen een sterk stedelijk gebied is en het plangebied zich in de rest van de bebouwde kom bevindt. Met de berekening is uitgegaan van maximaal 12 vrijstaande woningen.
Woningtype | Kencijfer CROW (gemiddeld) | Woningen | Verkeersgeneratie mvt/etmaal weekdag |
Vrijstaande koopwoningen | 8,2 | 12 | 98,4 |
Totaal | 98,4 |
Tabel 5.2: Verkeersgeneratie
Uit de berekening blijkt dat de ontwikkeling circa 99 extra verkeersbewegingen per gemiddelde weekdag genereert. Doordat de Litslaan geen extra aansluiting op de Bloemendaalsestraatweg krijgt, blijft de Litslaan een doodlopende straat, en zal enkel van bestemmingsverkeer sprake zijn. Daarnaast is de capaciteit van een erftoegangsweg als de Litslaan 4000 mvt/etmaal. Er is dus geen aanleiding om aan te nemen dat de extra bewegingen problemen veroorzaken op het gebied van verkeersveiligheid of de afwikkeling van verkeer.
Algemeen
Op 24 februari 2015 heeft de gemeente Velsen het Parkeernormenbeleid 2015 vastgesteld. In het Parkeernormenbeleid heeft de gemeente parkeernormen vastgesteld om te bepalen hoeveel parkeerplaatsen bij een ontwikkeling moeten worden gerealiseerd. De normen geven (bij nieuwbouw, uitbreiding of een wijziging van bestemming) aan hoeveel parkeerplaatsen er beschikbaar moeten zijn per woning, winkel, kantoor of andere functie. Dit moet ervoor zorgen dat parkeeroverlast in de gemeente wordt geminimaliseerd, al dan niet wordt voorkomen.
Onderzoek
Parkeerbehoefte
In het Parkeernormenbeleid geldt voor grondgebonden woningen (groter dan 140 m2 bvo) een parkeernorm van 1,9 per woning, inclusief een aandeel van 0,5 per woning voor bezoekers. Bij woningen tussen de 111 en 140 m2 bvo geldt een parkeernorm van 1,7 inclusief het aandeel voor bezoekers van 0,5 parkeerplaatsen. Bij de berekening van de parkeerbehoefte voor de beoogde ontwikkeling wordt uitgegaan van de maximale parkeernorm, dus van woningen met een bruto vloeroppervlakte groter dan 140 m2.
Woningtype | Parkeernorm | Aantal woningen | Parkeerbehoefte |
Grondgebonden woningen (>140 m2) | 1,4 per woning | 12 | 16,8 |
Aandeel bezoekers | 0,5 per woning | 12 | 6 |
Totaal | 22,8 |
Tabel 5.3: Berekening parkeerbehoefte
De parkeerbehoefte voor de maximaal 12 woningen bedraagt 23 parkeerplaatsen. Conform het parkeerbeleid en de voorwaarde uit de wijzigingsbevoegdheid dient de parkeerbehoefte, exclusief bezoekers, op eigen terrein opgelost te worden. Het parkeren voor bezoekers dient opgelost te worden langs de doorgetrokken Litslaan.
Praktische capaciteit
De capaciteit van de parkeerplaatsen wordt in de gemeente Velsen getoetst aan de hand van de praktische capaciteit. In het Parkeernormenbeleid van de gemeente Velsen wordt deze praktische capaciteit benoemd. Voor een garage met een lange oprit geldt een praktische capaciteit van 1,3 parkeerplaatsen. Voor een dubbele oprit zonder garage geldt een praktische capaciteit van 1,7 parkeerplaatsen.
Parkeeroplossing
Elke woning is voorzien van een garage met een lange oprit. Daarnaast worden bij twee woningen een dubbele oprit zonder garage gerealiseerd. Daarnaast worden in de openbare ruimte, langs de Litslaan, zes parkeerplaatsen gerealiseerd. In de onderstaande tabel is de berekening van de totale praktische capaciteit weergegeven.
Parkeerplaats | Parkeercapaciteit | Aandeel | Aantal parkeerplaatsen |
Garage met lange oprit | 1,3 per woning | 11 | 14,3 |
Dubbele oprit zonder garage | 1,7 per woning | 2 | 3,4 |
In openbare ruimte | 1 per parkeerplaats | 6 | 6 |
Totaal | 23,7 |
Tabel 5.4: Berekening praktische capaciteit
Het aantal parkeerplaatsen (praktische capaciteit) bedraagt 24 parkeerplaatsen. Hiermee wordt voldaan aan de parkeerbehoefte van 23 parkeerplaatsen. Tevens wordt voldaan aan het aandeel parkeerplaatsen voor bezoekers in de openbare ruimte. Bij aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen van de woningen wordt getoetst aan de definitieve parkeerbehoefte. Naast de parkeernormen wordt in de Nota parkeernormenbeleid ook een eis gesteld aan de minimale breedte van een oprit. Voor een dubbele oprit zonder garage geldt een minimale breedte van 4,5 meter.
Figuur 5.5: Parkeren op eigen terrein en in de openbare ruimte
Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen hebben voor het milieu, waardoor het opstellen van een milieueffectrapportage (m.e.r.) of het verrichten van een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. In het Besluit milieueffectrapportage is vastgelegd welke activiteiten m.e.r-plichtig zijn en voor welke activiteiten een m.e.r-beoordeling moet worden verricht. In onderdeel C van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage zijn de activiteiten, plannen en besluiten opgenomen ten aanzien waarvan het maken van een milieueffectrapportage (m.e.r.) verplicht is. In onderdeel D van de bijlage zijn de activiteiten, plannen en besluiten opgenomen waarvoor een m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd. Als een activiteit op grond van onderdeel D m.e.r.-beoordelingsplichtig is, geldt voor een kaderstellend (bestemmings)plan dat die activiteit mogelijk maakt, een plan-m.e.r-plicht.
Voor alle activiteiten zijn drempelwaarden opgenomen. Als een activiteit voorkomt in kolom 1 van de C- of D-lijst en de drempelwaarden uit kolom 2 worden overschreden, is een m.e.r. (onderdeel C) of een m.e.r.-beoordeling (onderdeel D) verplicht. Voor activiteiten die genoemd worden in onderdeel D, maar waarbij de drempelwaarde niet wordt overschreden, geldt de verplichting om na te gaan of toch een m.e.r.-beoordeling (of een m.e.r.) moet worden uitgevoerd. Het bevoegd gezag moet in zo'n geval nagaan of er sprake is van omstandigheden die - ondanks dat de drempelwaarden niet worden overschreden - aanleiding geven voor het verrichten van een m.e.r.(beoordeling). De motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling. Voor de toets gelden echter geen vormvereisten, daarom wordt de term 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' gehanteerd.
In artikel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage is een categorie "stedelijk ontwikkelingsproject" (D11.2) opgenomen. De aanleg van nieuwe woningbouwlocaties van enige omvang valt onder dit begrip. Op grond van het Besluit milieueffectrapportage dient voor de "aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen" een m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
Het plan voorziet in maximaal 12 woningen. Het plangebied heeft een grootte van circa 0,5 hectare. De voorgenomen activiteit blijft dus ruimschoots onder de drempel van 2.000 woningen en/of 100 hectare zoals opgenomen in het Besluit milieueffectrapportage. De activiteit is dus niet m.e.r.-beoordelingsplichting. Omdat de activiteit voorkomt in zowel kolom 3 als 4 van de D-lijst, dient wel een vormvrije m.e.r.-beoordeling te worden verricht.
In een vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt getoetst of een activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Een vormvrije m.e.r.-beoordeling kan leiden tot twee conclusies:
De criteria waaraan moet worden getoetst zijn opgenomen in bijlage III van de Europese richtlijn "betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten". De criteria vallen uiteen in criteria betreffende de:
De toetsing van de woningbouwontwikkeling Litslaan op de hierboven benoemde criteria is opgenomen in de notitie vormvrije m.e.r.-beoordeling. De notitie d.d. 12 maart 2021 is opgenomen als bijlage 8 bij deze toelichting. In de notitie is gemotiveerd een beslissing genomen om het al dan niet opstellen van een milieueffectrapportage. Hieronder is de conclusie van de notitie vormvrije m.e.r.-beoordeling opgenomen.
In het kader van de notitie is in voldoende mate inzicht gekregen in de milieugevolgen van de ontwikkeling van de woningbouwontwikkeling aan de Litslaan. Gelet op de kenmerken van het project, de locatie van het project en de kenmerken van de effecten van het project, moet worden geconcludeerd dat het project niet leidt tot milieueffecten van dusdanige omvang dat sprake kan zijn van "belangrijke nadelige milieugevolgen". Er is daarom geen aanleiding of noodzaak voor het doorlopen van een formele m.e.r.-beoordelingsprocedure of m.e.r.-procedure.
Het project leidt niet tot milieueffecten van dusdanige omvang dat sprake kan zijn van "belangrijke nadelige milieugevolgen". Er is daarom geen aanleiding of noodzaak voor het doorlopen van een formele m.e.r.-beoordelingsprocedure of m.e.r.-procedure. De notitie vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt als aanmeldingsnotitie ingediend bij het bevoegd gezag. In de notitie vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt voorgesteld om te beslissen af te zien van het opstellen van een milieueffectrapport voor de ontwikkeling van het plan Litslaan.
Bij het opstellen van het vigerend bestemmingsplan De Leck en de Bergen is de toekomstige bedrijfsverplaatsing en de woningbouwontwikkeling binnen het plangebied voorzien. In het vigerend bestemmingsplan is het plangebied aangewezen als wijzigingsgebied. De gronden met de bestemming "Agrarisch" mogen gewijzigd worden naar de bestemmingen "Wonen", "Tuin", "Groen" en "Verkeer".
In de regels van het bestemmingsplan zijn met een wijzigingsbevoegdheid randvoorwaarden gesteld waaraan de ontwikkeling moet voldoen. Hieronder zijn deze randvoorwaarden gegeven:
Hieronder volgt de verantwoording van de gestelde randvoorwaarden op basis van het verkavelingsplan. De randvoorwaarden zijn opgedeeld in drie categorieen: wonen, verkeer en parkeren en overige randvoorwaarden.
Aantal en woningtype
Er mogen maximaal 12 woningen worden gebouwd. In het vigerend bestemmingsplan wordt onder bouwen "het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats" verstaan. Met de woningbouwontwikkeling aan de Litslaan worden maximaal 12 woningen gerealiseerd bestaande uit vrijstaande woningen en tweekappers. Hiermee worden er niet meer dan 12 woningen gerealiseerd. Tevens zijn beide woningtypen toegestaan volgens de randvoorwaarden.
Goot- en bouwhoogte
De woningen worden uitgevoerd met twee bouwlagen en een kap (stijl dak). Met dit plan wordt de algemene wijzigingsbevoegdheid uit het vigerend bestemmingsplan direct toegepast, waarmee maten en afmetingen met 15% kunnen worden gewijzigd (artikel 23 van het bestemmingsplan De Leck en De Bergen). De maximale goothoogte zal hiermee 6,9 meter bedragen en de maximale bouwhoogte 10,35 meter. Deze maximale goot- en bouwhoogte worden vastgelegd in de regels.
In de volgende afbeelding is een referentiebeeld opgenomen van de woning aan de Bloemendaalsestraatweg 28A. Deze woning bevindt zich op de kruising van de Bloemendaalsestraatweg met de Litslaan. Deze woning heeft een bouwhoogte hoger dan 9 meter.
Figuur 6.1: Referentiebeeld Bloemendaalsestraatweg 28A (GoogleMaps)
Voorgevelrooilijn
In het verkavelingsplan worden 5 woningen aan de oostzijde van het plangebied in het verlengde van de woningen aan de Litslaan gebouwd. Deze woningen zijn in dezelfde richting van de bestaande woningen aan de Litslaan (oost-west) gesitueerd. De voorgevellijn van de bestaande woningen wordt doorgetrokken en vormt de voorgevelrooilijn van deze vijf nieuwe woningen. De andere 6 vrijstaande woningen worden in noord-zuid richting gesitueerd.
Figuur 6.2: De voorgevelrooilijn (stippelijn) in de verkaveling
Ontsluiting
De ontsluiting vindt plaats via de Litslaan. In het verkavelingsplan is te zien dat de Litslaan doorgetrokken wordt en de straat een bocht in westelijke richting maakt. Dit is conform de randvoorwaarde van de wijzigingsbevoegdheid. De doorgetrokken Litslaan sluit niet aan op de Bloemendaalsestraatweg.
Parkeren
In de verkaveling is per woning een garage met lange oprit op het eigen terrein opgenomen. De praktische capaciteit van een garage met lange oprit bedraagt 1,3. Daarnaast worden twee woningen voorzien van een dubbele oprit zonder garage. De praktische capaciteit hiervan bedraagt 1,7. De parkeerbehoefte voor de ontwikkeling, exclusief bezoekersparkeren, bedraagt 15,4 parkeerplaatsen. De praktische capaciteit van de ontwikkeling bedraagt met de garages met lange oprit en de twee dubbele opritten zonder garage 17,7 parkeerplaatsen. Hiermee wordt de parkeerbehoefte van de woningen, exclusief bezoekersparkeren, opgelost op eigen terrein.
Het aandeel voor bezoekers bedraagt 0,5 parkeerplaatsen per woning. De totale parkeerbehoefte voor bezoekers bedraagt voor de maximale 12 woningen dus 6 parkeerplaatsen. In het verlengde van de Litslaan zijn 6 parkeerplaatsen in de openbare ruimte opgenomen. Deze parkeerplaatsen zijn bestemd voor bezoekersparkeren.
Bestaande bebouwing
De beoogde woningbouwontwikkeling heeft geen betrekking op de monumentale boerderij. De monumentale boerderij blijft behouden. De bestemming van de monumentale boerderij wordt in voorliggend wijzigingsplan gewijzigd van "Agrarisch" naar "Wonen".
Het transformatiehuisje en de schuur (bijgebouw bij woning) zijn geen bedrijfsbebouwing bij de boerderij en kunnen dus behouden blijven. De overige bebouwingen worden gesloopt. De sloop van de overige bedrijfsbebouwing vindt plaats nadat het agrarisch bedrijf is verplaatst naar de nieuwe locatie.
Agrarisch bedrijf
Voordat de woningbouwontwikkeling uitgevoerd kan worden moet het agrarisch bedrijf verplaatst zijn naar de nieuwe locatie. De bestaande agrarische bedrijfsvoering is inmiddels definitief verplaatst naar de nieuwe bedrijfslocatie.
In de wijzigingsbevoegdheid is ook opgenomen dat de toelaatbaarheid en inpasbaarheid (haalbaarheid) van het plan aangetoond dient te worden. Hiermee wordt onder andere bedoeld de milieutechnische toelaatbaarheid, de waterhuishoudkundige toelaatbaarheid, de archeologische toelaatbaarheid, de ecologische toelaatbaarheid, de verkeerstechnische toelaatbaarheid en de stedenbouwkundige inpasbaarheid.
De milieutechnische toelaatbaarheid is reeds in hoofdstuk 5 van dit wijzigingsplan aangetoond. In dit hoofdstuk zijn ook de ecologische, archeologische- en de verkeerstechnische toelaatbaarheid aan bod gekomen in de respectievelijke paragrafen 5.6, 5.8 en 5.10. In de hoofdstukken 2 en 6 is de stedenbouwkundige inpasbaarheid aan bod gekomen. De waterhuishoudkundige toelaatbaarheid komt in hoofdstuk 7 aan bod.
In de toelichting van een ruimtelijk plan dient volgens het Besluit ruimtelijke ordening een beschrijving te worden opgenomen van de wijze waarop in het wijzigingsplan rekening wordt gehouden met (gevolgen voor) de waterhuishouding. Doel daarvan is uitgangspunten en wensen van duurzame watersystemen te vertalen naar concrete gebiedsspecifieke ruimtelijke uitgangspunten en deze weer te geven in het wijzigingsplan. Als hoofdprincipe geldt hierbij dat afwenteling moet worden voorkomen. Voor het watersysteem wordt dan ook de drietrapsstrategie vasthouden-bergen-afvoeren gehanteerd.
Op verschillende bestuurlijke schaalniveaus zijn beleidsregels opgesteld aangaande de waterhuishouding. Hierna volgt een overzicht:
Europa
Nationaal
Provinciaal
Voor onderhavig wijzigingsplan is echter bovenal het beleid van Hoogheemraadschap van Rijnland relevant.
Waterschapsbeleid - Waterbeheerplan 2016-2021
Voor de planperiode 2016-2021 zal het Waterbeheerplan (WBP) van Rijnland van toepassing zijn. In dit plan geeft Rijnland aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen Het nieuwe WBP legt meer dan voorheen accent op uitvoering. De drie hoofddoelen zijn "veiligheid tegen overstromingen", "voldoende water" en "schoon en gezond water". Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn en blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil Rijnland dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. De verandering van het klimaat leidt immers naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. Het waterbeheerplan sorteert voor op deze ontwikkelingen.
Keur en Beleidsregels
Het beleid voor de waterhuishoudkundige inrichting in nieuw stedelijk gebied is vastgelegd in de Keur (2020) en aanvullende beleidsnota's. Het algemene uitgangspunt in het beleid van het Hoogheemraadschap van Rijnland is, ten aanzien van het waterbeheer, dat er geen afwenteling op de omgeving mag plaats vinden. Voor de waterkwantiteit wordt de bekende trits 'vasthouden - bergen - afvoeren' gehanteerd. Voor de watercompensatie kan worden gesteld dat deze moet voldoen aan de eisen van het hoogheemraadschap. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de referentiesituatie in het gehele plangebied waarbij reeds een deel verhard aanwezig was (wegen, bestratingen, daken). Voor waterkwaliteit geldt 'schoonhouden - scheiden - schoonmaken'. In de Uitvoeringsregels die bij de Keur horen, is dit nader uitgewerkt. De uitvoeringsregels bevatten een zorgplicht, een Algemene regel en een Beleidsregel.
Concreet hanteert het Hoogheemraadschap van Rijnland de volgende uitgangspunten:
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Op 16 augustus 2018 is de digitale watertoets doorlopen, waarna het hoogheemraadschap op de hoogte is gebracht van de ontwikkeling. In de voorbereiding van het wijzigingsplan is afstemming geweest met het hoogheemraadschap over de waterparagraaf. Naar aanleiding van deze afstemming is de waterparagraaf aangepast. Het concept ontwerpwijzigingsplan in het kader van het vooroverleg, conform artikel 3.1.1. Bro, toegestuurd naar het hoogheemraadschap.
Binnen het plangebied zijn geen primaire watergangen aanwezig. Wel zijn er overige watergangen in het plangebied aanwezig. In de volgende afbeelding is de legger opgenomen en zijn de watergangen, de kernzone van de watergangen en de beschermingszones van de watergangen zichtbaar gemaakt. Parallel langs het spoor bevindt zich een watergang. In het zuiden van het plangebied is een andere watergang. In de zuidwesthoek van het plangebied loopt de watergang onder de Bloemendaalsestraatweg door naar het westen via een duiker. In het midden van het plangebied loopt een vertakking (van de watergang in het zuiden) door het plangebied. Deze vertakking zal ten behoeve van de ontwikkeling gedempt gaan worden.
Figuur 7.1: Legger Hoogheemraadschap van Rijnland
Het dempen van primaire watergangen (hoofdwatergangen) is niet toegestaan. Het dempen van overige watergangen, waar hier sprake van is, is slechts toegestaan als in hetzelfde gebied (bij voorkeur in directe nabijheid) 100% wordt gecompenseerd.
Een deel van de vertakking van de watergang wordt gedempt. In figuur 7.2 is de vertakking die gedempt wordt in het rood weergegeven. Via de legger is te achterhalen dat deze watergang een lengte van 53 meter heeft. De gemiddelde breedte op de waterlijn bedraagt 1,33 meter, de bodembreedte bedraagt 0,83 meter en de watergang heeft een diepte van 0,25 meter. De oppervlakte van de te dempen watergang bedraagt dus 70,5 m2. Om aan de volledige compensatie te voldoen, wordt de vertakking verlegd. Er komt op deze manier een andere verbinding met de watergang die in het zuiden van het plangebied loopt. In figuur 7.2 is in het blauw de nieuwe watergang weergegeven. De oppervlakte van de nieuw te realiseren watergang bedraagt circa 209 m2.
Uitgaande dat de bodembreedte en de diepte van de nieuwe watergang hetzelfde bedragen als de te dempen watergang, kan geconcludeerd worden dat ruimschoots wordt voldaan de volledige compensatie van de te dempen watergang.
Figuur 7.2: Oude en nieuwe situatie watergangen (Globespotter, 2017)
In artikel 3.3, lid 1, sub b van de Keur van het Hoogheemraadschap van Rijnland is bepaald dat bij een demping groter dan 100 m2 of een demping in de kern- en beschermingszone van een waterkering een vergunningplicht geldt. De betreffende demping is kleiner dan 100 m2, maar vindt echter wel plaats binnen de kern- en beschermingszone van de watergang. Voor het dempen van de watergang dient een watervergunning te worden aangevraagd. De compensatie moet gerealiseerd zijn voordat gedempt wordt.
Waterkwantiteit
Naast het dempen van een watergang is er bij de ontwikkeling ook sprake van een toename van het verhard oppervlakte. Om de mate van de toename te bepalen is er een berekening naar het verhard oppervlak in de bestaande situatie en naar het verhard oppervlak in de toekomstige situatie uitgevoerd. Hierbij is het plangebied verdeeld in twee deelgebieden:
Het erf
Verharding bestaande situatie
Dit deelgebied bestaat in de bestaande situatie uit de boerderij, de agrarische bedrijfsbebouwing en erfverharding. In figuur 7.3 is het verhard oppervlak in de bestaande situatie weergegeven. In de bestaande situatie is er sprake van circa 1.342 m2 aan verhard oppervlak. De bestaande boerderij en het bestaande transformatorhuisje (op het perceel 4510) blijven behouden. Voor het gemak is dit oppervlak buiten beschouwing gelaten bij de berekening naar het verhard oppervlak in de bestaande- en toekomstige situatie. Dit oppervlak blijft verhard.
Figuur 7.3: weergave verhard oppervlak bestaande situatie erf (StreetSmart, 2020)
Verharding toekomstige situatie
Conform de wijzigingsregels (artikel 17.1 sub k.) uit het bestemmingsplan De Leck en De Bergen moet de bestaande overige bedrijfsbebouwing van het agrarisch bedrijf worden gesloopt. In figuur 7.4 is een overzicht gegeven in welke bedrijfsbebouwing wordt gesloopt. In tabel 7.1 is weergegeven wat de oppervlakte van de te slopen overige bedrijfsbebouwing is.
Nummer | Soort bebouwing | Oppervlakte |
1 | Stalling | Circa 6 m2 |
2 | Overkapping | Circa 16 m2 |
5 en 6 | Garagebox | Circa 70 m2 |
7 | Garagebox | Circa 20 m2 |
8, 9 en 10 | Mestbak, schuur en hooischuur | Circa 380 m2 |
Tabel 7.1: Oppervlakte te slopen overige bedrijfsbebouwing
Figuur 7.4: De te slopen overige bedrijfsbebouwing
In totaal wordt er circa 492 m2 aan overige bedrijfsbebouwing gesloopt. Op de gronden van het erf vindt een functiewijziging plaats. De gronden worden in de toekomstige situatie in gebruik genomen als tuin bij de voormalige boerderij. Gezien het gezamenlijke oppervlakte van de te slopen bebouwing kan worden aangenomen dat 50% van dit erf in de toekomst onverhard wordt. Dit houdt in dat in de toekomstige situatie ter plaatse van de erf van het voormalig agrarisch bedrijf met circa 670 m2 (50% van 1340 m2) afneemt.
Woningbouwlocatie
Verharding bestaande situatie
Dit deelgebied bestaat in de bestaande situatie uit een gedeelte van het erf van het voormalig agrarisch bedrijf. Dit gedeelte bestaat een gedeelte wat in gebruik wordt genomen voor buitenopslag ten behoeve van de bedrijfsactiviteiten, een bedrijfsgebouw en een paardenbak. In figuur 7.5 is het verhard oppervlak in de bestaande situatie weergegeven. In de bestaande situatie (ter hoogte van de woningbouwlocatie) is er sprake van circa 675 m2 aan verhard oppervlak.
Figuur 7.5: weergave verhard oppervlak bestaande situatie woningbouwlocatie (StreetSmart, 2020)
Verharding toekomstige situatie
In de onderstaande tabel is de toekomstige verharding van de woningbouwontwikkeling berekend. De berekeningen zijn gebaseerd op de verkaveling zoals opgenomen in figuur 3.2.
Toekomstige verharding | Totaal |
Woningen1 | 896 m2 |
Bijgebouwen (21 m2 per woning) | 231 m2 |
Parkeerplaatsen op eigen terrein2 | 598 m2 |
Tuinverharding3 | 1.011m2 |
Bestrating4 | 902 m2 |
Toekomstige verharding woningbouw | 3.638 m2 |
Tabel 7.2: Berekening toekomstig verhard oppervlakte
Berekening toename verhard oppervlak
Ter plaatse van het deelgebied erf voormalig agrarisch bedrijf is in de bestaande situatie sprake van 1.342 m2 verhard oppervlak. Door de functiewijziging naar tuin en het slopen van de overige bedrijfsbebouwing neemt, ter plaatse van het deelgebied erf voormalig agrarisch bedrijf neemt de verharding met circa 671 m2 (50%) af.
Ter plaatse van het deelgebied woningbouwlocatie is in de bestaande situatie, sprake van 675 m2 verhard oppervlak. Door de woningbouwontwikkeling bedraagt het verhard oppervlak in de toekomstige situatie 3.638 m2. Ter plaatse van het deelgebied woningbouwlocatie neemt de verharding door de ontwikkeling met 2.963 m2 toe.
In het gehele plangebied is sprake van een toename aan verhard oppervlak met 2.293 m2.
Berekening watercompensatie
Bij een aanleg van extra verhard oppervlakte tussen de 500 m2 en 10.000 m2 dient 15% van het toegenomen verhard oppervlak gecompenseerd te worden. De compensatie dient conform de regels van het Hoogheemraadschap van Rijnland in de vorm van open water binnen het plangebied plaats te vinden.
Er is sprake van een toename van het verhard oppervlakte met 2.293 m2. 15% van 2.293 is 343 m2. Er dient dus 343 m2 aan open water gecompenseerd te worden. De compensatie wordt deels gerealiseerd door een sloot langs de afscheiding met boerderij Sinneveld. Omdat deze watergang ook gebruikt wordt om de gedempte watergang te compenseren mag niet de gehele watergang als compensatiemaatregel voor de toename van het verhard oppervlakte gebruikt worden. De gedempte watergang bedraagt 70,5 m2. Het oppervlakte van de nieuwe watergang bedraagt circa 209 m2. In figuur 7.6 is de nieuwe watergang weergegeven. 138,5 m2 van de nieuwe watergang mag gebruikt worden als compensatie voor het toenemen van het verhard oppervlakte. Hiermee dient er nog 204,5 m2 aan oppervlaktewater te worden toegevoegd. Hiermee kan geconcludeerd worden dat de huidige watercompensatie in het beoogde plan niet voldoende is.
Figuur 7.6: oppervlakte nieuwe watergang binnen het plangebied
In afstemming met het hoogheemraadschap is besloten dat een deel de resterende benodigde watercompensatie aan de overkant van het spoor, op de nieuwe bedrijfslocatie van de huidige eigenaar van de bestaande boerderij, wordt gerealiseerd. Het hoogheemraadschap is akkoord gegaan met deze oplossing. Ter plaatse van de nieuwe bedrijfslocatie wordt 210 m2 aan oppervlakte water toegevoegd. Hiermee wordt voldaan aan de benodigde watercompensatie van 343 m2. Het realiseren van de watergang, zoals opgenomen in figuur 7.6, is opgenomen als voorwaardelijke verplichting in de regels van het wijzigingsplan. De nieuwbouwwoningen mogen pas in gebruik worden genomen, nadat de watergang met een oppervlakte van minimaal 204,5 m2, is gerealiseerd. Hiermee is de benodigde watercompensatie, die nodig is voor het dempen van de bestaande watergang en de toename van het verhard oppervlak, geborgd.
Op 9 augustus 2018 is door Antea Group het maaiveldniveau van het plangebied gemeten. In de onderstaande afbeelding is het gemeten maaiveldniveau weergegeven. Het maaiveld bevindt zich tussen -0,19 en 0,57 meter NAP. In figuur 7.7 is te zien dat het maaiveldniveau in de zuidoosthoek het laagst is en ten noorden van het plangebied, ter hoogte van de Litslaan, het maaiveldniveau het hoogst is.
Antea Group heeft in september 2018 een verkennend en aanvullend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd. In de rapportage is te lezen dat de grondwaterstand tussen de 0,86 en 1,12 onder maaiveld ligt. Uit dit onderzoek kan geconcludeerd worden dat kwaliteit van de bodem en het grondwater voldoende zijn vastgelegd. De resultaten vormen geen belemmering voor de voorgenomen herontwikkeling.
Figuur 7.7: Hoogte van het maaiveldniveau (Antea Group, 2018)
Overeenkomstig het rijksbeleid geeft Rijnland de voorkeur aan het scheiden van hemelwater en afvalwater, mits het doelmatig is. De voorkeursvolgorde voor de omgang met afvalwater houdt in dat het belang van de bescherming van het milieu vereist dat:
De gemeente kan gebruikmaken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP). De uiteindelijke afweging zal lokaal moeten worden gemaakt, waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal moet staan.
Geconcludeerd kan worden dat na het realiseren van de watergangen binnen het plangebied (209 m2) en op de nieuwe bedrijfslocatie (210 m2) wordt voldaan aan de benodigde compensatie voor het dempen van de bestaande watergang (70,5 m2) en de toename aan verhard oppervlak (343 m2). Vanuit het aspect water zijn geen belemmeringen voor de vaststelling van het wijzigingsplan Litslaan.
In dit hoofdstuk wordt aangegeven hoe het beleid en de planuitgangspunten zijn verwoord in de planvoorschriften. Zo wordt een toelichting gegeven op het juridische systeem en op alle afzonderlijke bestemmingen.
In de regels en op de verbeelding kunnen goot- en/of bouwhoogtes zijn opgenomen. Indien er alleen sprake is van een bouwhoogte, dan mag de maximale bouwhoogte niet meer bedragen dan op de verbeelding of in de regels staat opgenomen. Er kan hierbij zowel sprake zijn van een platte afdekking als van een andere kapvorm mits de kap niet hoger is dan de aangegeven maximale bouwhoogte.
Indien de maximale bouwhoogte in combinatie met de goothoogte wordt gehanteerd is de maximale bouwhoogte te beschouwen als de nokhoogte. Er is in dat geval afdekking toegestaan middels een plat dak of een kap. De kap bestaat uit hellende dakvlakken, waarbij de goot niet hoger is dan de maximale goothoogte. Een dakvlak zal hierbij in zijn geheel onder dezelfde hellingshoek vallen. De beide dakvlakken treffen elkaar in de nok, welke maximaal op de maximaal toegestane bouwhoogte is gelegen. Er dient dus sprake te zijn van een daadwerkelijke nok met evenwijdige dakvlakken.
Er kan ook sprake zijn van een platte afdekking, maar dan is er sprake van een boeibordhoogte. Deze platte afdekking mag dan niet hoger zijn dan de maximaal toegelaten goothoogte.
Indien in de regels een goothoogte en bouwhoogte is opgenomen maar op de verbeelding een andere goot- en bouwhoogte is opgenomen, dan gelden de op de verbeelding opgenomen hoogtes.
Indien in de regels een goot en bouwhoogte is opgenomen maar op de verbeelding alleen een bouwhoogte, en geen goothoogte, is opgenomen dan is er sprake van alleen een bouwhoogte.
De verbeelding is opgesteld conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012). Dit uit zich met name in de structuur en verbeelding. De verbeelding is opgebouwd en gecodeerd volgens IMRO 2012 en de Praktijkrichtlijn bestemmingsplannen 2012. Hiermee wordt aangesloten bij de landelijke richtlijn voor het benoemen van de bestemmingen, het bijhorende kleurgebruik, het gebruik en de vorm van aanduidingen etc.
In het wijzigingsplan zijn de volgende bestemmingen opgenomen:
Groen
De met de bestemming "Groen" aangewezen gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen, bermen en beplanting, voet- en fietspaden, speelvoorzieningen, waterlopen en waterpartijen, oevers en de daarbij behorende parkeervoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Er zijn uitsluitend vergunningsvrije bouwwerken, als bedoeld in artikel 2.1 derde lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, toegestaan.
Tuin
De met de bestemming "Tuin" aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen, behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen en de daarbij behorende toegangspaden, parkeerplaatsen en ontsluitingen om parkeren op eigen terrein mogelijk te maken.
Verkeer
De met de bestemming "Verkeer" aangewezen gronden zijn bestemd voor wegen, straten en paden, voet- en rijwielpaden, parkeervoorzieningen en de daarbij behorende speelvoorzieningen, groenvoorzieningen, waterlopen en waterpartijen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Gebouwen zijn niet toegestaan. Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de maximum bouwhoogte zoals opgenomen in de regels.
Wonen
De met de bestemming "Wonen" aangewezen gronden zijn bestemd voor woonhuizen met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en aan- en uitbouwen en bijgebouwen. Ter plaatse van de aanduiding 'erf' is het bebouwbaar erf behorende bij het perceel gelegen en ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening' is tevens de bestaande nutsvoorziening toegestaan.
Op de verbeelding zijn de maximum bouw- en goothoogte van de gebouwen weergegeven met de aanduidingen "maximum bouwhoogte" en "maximum goothoogte". Overige bouwregels zijn in de regels opgenomen. Het aantal woningen per bouwvlak niet meer mag bedragen dan het aantal bestaande woningen ten tijde van het de vaststelling van dit wijzigingsplan, tenzij anders is aangegeven ter plaatse van de aanduiding "maximum aantal wooneenheden". Het wijzigingsplan maakt maximaal 12 nieuwe woningen mogelijk.
Ten behoeve van de benodigde compensatie van oppervlaktewater is een voorwaardelijke verplichting opgenomen. De nieuwbouwwoningen mogen pas in gebruik worden genomen, nadat watercompensatie in de vorm van oppervlaktewater is gerealiseerd.
Het wijzigingsplan Litslaan is gemaakt op grond van het in de Wet ruimtelijke ordening en Besluit ruimtelijke ordening bepaalde. Deze wet is dan ook van toepassing op handhaving en toezicht op de uitvoering van dit bestemmingsplan evenals de Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht met bijbehorende besluiten en ministeriele regelingen.
Wanneer voor gronden een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan (zoals gedefinieerd in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening) is voorgenomen, dient conform artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening een exploitatieplan te worden opgesteld. Deze eis geldt niet indien het kostenverhaal anderszins is verzekerd. Het bouwplan van de woningbouwontwikkeling Litslaan is middels een anterieure overeenkomst tussen de gemeente Velsen en de initiatiefnemer gewaarborgd. In de anterieure overeenkomst wordt opgenomen dat de plankosten (en planschaderisico) voor rekening van initiatiefnemer zijn. Het opstellen van een exploitatieplan is dus niet nodig. Geconcludeerd kan worden dat het bouwplan economisch uitvoerbaar is.
Het concept ontwerpwijzigingsplan Litslaan is conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening in vooroverleg verzonden naar de betreffende personen en instanties. Door het Hoogheemraadschap van Rijnland en de Omgevingsdienst IJmond zijn vooroverlegreacties ingediend. Naar aanleiding van deze vooroverlegreacties zijn de onderbouwingen in de toelichting van het ontwerpwijzigingsplan van de aspecten bedrijven en milieuhinder (paragraaf 5.1), besluit vormvrije m.e.r.-beoordeling (5.11) en de waterparagraaf (hoofdstuk 7) aangepast.
Het ontwerpwijzigingsplan ‘Litslaan’ is conform artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening vanaf 10 mei 2021 gedurende zes weken ter inzage gelegd, waarbij de mogelijkheid werd geboden om zienswijzen in te dienen. Binnen deze termijn zijn 9 zienswijzen ingediend. Eén van de zienswijzen betrof een ‘pro forma’ zienswijze. Voor de inhoudelijke aanvulling van deze zienswijze is een termijn van twee weken gesteld, zodoende tot en met 5 juli 2021. De zienswijze is binnen die termijn inhoudelijk aangevuld. Alle zienswijzen zijn tijdig ingediend en ontvankelijk.
De zienswijzen zijn samengevat en voorzien van een beantwoording in de Zienswijzennota. Deze Zienswijzennota is toegevoegd als bijlage 9 bij de toelichting. Ten gevolge van de ingekomen zienswijzen is het wijzigingsplan aangepast. Het aangepaste wijzigingsplan ‘Litslaan’ is op 2 november 2021 vastgesteld door het college van B&W van de gemeente Velsen.