direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Missiehuis Park
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0453.BP0903MISSIEHUIS1-O001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Dit bestemmingsplan heeft betrekking op het terrein behorend tot het (voormalige) Missiehuis te Driehuis. Het Missiehuis is na enkele jaren van leegstand in 2017 aangekocht door Missiehuis Driehuis B.V. (initiatiefnemer). In de jaren voorafgaand aan deze aankoop heeft de voormalig eigenaar van de locatie, het Rijksvastgoedbedrijf, in overleg met de gemeente onderzoek gedaan naar herontwikkeling van de locatie. In dit kader is er op 4 juni 2015 een informatieavond georganiseerd. Tijdens twee sessies is met omwonenden en belanghebbenden gesproken over een eventuele nieuwe invulling. De vluchtelingencrisis onderbrak dit proces, omdat het Missiehuis een geschikte locatie leek voor de tijdelijke opvang van statushouders. Dit bleek uiteindelijk financieel onhaalbaar. Vervolgens heeft het Rijksvastgoedbedrijf de beslissing genomen om over te gaan tot verkoop van de locatie.

Na aankoop van de locatie in 2017 door initiatiefnemer, is door initiatiefnemer in samenwerking met de gemeente gewerkt aan het vaststellen van ruimtelijke kaders voor herontwikkeling van de locatie. Dit is uiteindelijk geland in het zogeheten 'Startdocument Missiehuis, Driehuizerkerkweg 123 Driehuis'. Het startdocument is vastgesteld door de gemeenteraad op 27 februari 2020.

Binnen de ruimtelijke kaders uit het startdocument, en rekening houdend met een gevoerd participatietraject, is het plan nader uitgewerkt. Het doel is om met de voorgenomen herontwikkeling, het plangebied een nieuwe, waardevolle (woon)bestemming te geven.

Omdat de herontwikkeling in strijd is met het geldend bestemmingsplan ter plaatse, dient een nieuw bestemmingsplan opgesteld te worden om de ontwikkeling mogelijk te maken. Dit bestemmingsplan biedt de juridische grondslag voor de voorgenomen herontwikkeling.

1.2 Plangebied

Het plangebied bevindt zich in het zuiden van Driehuis. Aan de noordzijde wordt het begrensd door de Nicolaas Beetslaan, ten oosten door het Jan Jacob Slauerhoffpad en het Adrien Morriënpad en ten zuiden door de Wolff en Dekenlaan. Aan de westzijde grenst het plangebied aan de Driehuizerkerkweg. Onderstaand figuur geeft de ligging van het plangebied in Driehuis aan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP0903MISSIEHUIS1-O001_0001.png"

Figuur 1.1: Luchtfoto plangebied globaal (bron: QGIS, eigen bewerking).

Figuur 1.1 is gebaseerd op de meest actuele luchtfoto. Tussen het plangebied en het Ichthus Lyceum is de nieuwbouw inmiddels gerealiseerd en zijn de werkzaamheden afgerond.

1.3 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied zijn de volgende bestemmingsplannen vigerend:

  • 'Driehuis en Velsen-Zuid'
  • 'Parkeren Velsen' (paraplubestemmingsplan)
  • 'Woningsplitsing en kamerverhuur' (paraplubestemmingsplan)


De bestemmingsplannen worden hieronder van een nadere toelichting voorzien.

1.3.1 Bestemmingsplan 'Driehuis en Velsen-Zuid'

Ter plaatse van het plangebied is het bestemmingsplan “Driehuis en Velsen-Zuid” geldend. Dit plan is op 30 oktober 2008 vastgesteld door de gemeenteraad van Velsen. Het plangebied heeft de enkelbestemmingen 'Maatschappelijk' en 'Groen', met een aanduiding 'monument' ter hoogte van het bestaande Missiehuis. Er geldt een bouwvlak, waarbinnen gebouwd mag worden met variërende bouwhoogten en goothoogten. Figuur 1.2 bevat een uitsnede van de verbeelding behorende bij het bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP0903MISSIEHUIS1-O001_0002.png"

Figuur 1.2: Uitsnede bestemmingsplankaart (bron: ruimtelijkeplannen.nl).

Het plangebied heeft voor het grootste deel de enkelbestemming 'Maatschappelijk'. Binnen de enkelbestemming Maatschappelijk zijn de op de plankaart aangewezen gronden bestemd voor in ieder geval maatschappelijke voorzieningen met de daarbij behorende: aan- en uitbouwen en bijgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen en wegen en paden.

Daarnaast is een strook aan de zuidkant van het plangebied bestemd met de enkelbestemming 'Groen'. De op de plankaart voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen, bermen en beplanting, voet- en fietspaden, speelvoorzieningen, waterlopen en waterpartijen en oevers.

Relatie tot ontwikkeling
De ontwikkeling van woningbouw is op een viertal onderdelen in strijd met het vigerende bestemmingsplan. De strijdigheden zijn gelegen in:

  • de enkelbestemming 'Maatschappelijk', waar woningbouw niet is toegestaan;
  • de enkelbestemming 'Groen', waar woningbouw niet is toegestaan;
  • het huidige bouwvlak;
  • de aangegeven bouwhoogten.


Om de strijdigheden met het geldende bestemmingsplan op te heffen, is onderhavig bestemmingsplan opgesteld.

1.3.2 Paraplubestemmingsplan Parkeren Velsen

Het paraplubestemmingsplan 'Parkeren Velsen' is op 28 juni 2018 vastgesteld door de gemeenteraad van Velsen. Door inwerkingtreding van de Reparatiewet BZK op 29 november 2014 is artikel 8, vijfde lid, van de Woningwet vervallen en is het niet langer mogelijk om stedenbouwkundige voorschriften (waaronder de parkeernormen) op te nemen in de Bouwverordening. Daarbij geldt een overgangsperiode tot 1 juli 2018. Na die datum is het niet langer mogelijk om de aanvragen van omgevingsvergunningen te toetsen aan de parkeernormen zoals opgenomen in de Bouwverordening 2010. In deze parapluherziening wordt voor het parkeerbeleid van de gemeente verwezen naar het parkeerbeleid, zoals dat is vastgelegd in het Parkeernormenbeleid 2015.

Relatie tot ontwikkeling

Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling dient de parkeerbehoefte als gevolg van de te realiseren nieuwbouw aangetoond te worden. Het paraplubestemmingsplan 'Parkeren Velsen' komt verder ter sprake in paragraaf 4.10 Verkeer en parkeren.

1.3.3 Parapluplan woningsplitsing en kamerverhuur

Het parapluplan 'Woningsplitsing Kamerverhuur' is op 28 mei 2020 vastgesteld door de gemeenteraad van Velsen. De gemeente Velsen ontvangt steeds vaker aanvragen om omgevingsvergunning om woningen te kunnen splitsen in meerdere woningen. Het splitsen van woningen en ook het gebruik van woningen voor onder andere shortstay en kamerverhuur, kan nadelige gevolgen hebben voor de omgeving, zoals geluidsoverlast en parkeerproblemen.

In verschillende bestemmingsplangebieden binnen de gemeente Velsen geldt geen regeling om ongewenste splitsing van woningen en ongewenst gebruik van woningen tegen te gaan. Het parapluplan 'Woningsplitsing en Kamerverhuur' is opgesteld om een en ander te reguleren.

Relatie tot ontwikkeling

De in het parapluplan opgenomen regeling om ongewenste splitsing van woningen en ongewenst gebruik van woningen tegen te gaan, wordt overgenomen in onderhavig postzegelbestemmingsplan.

1.4 Leeswijzer

De toelichting is als volgt opgebouwd:

  • hoofdstuk 1 bevat de inleiding, waarin het plangebied en de geldende bestemmingsplannen beschreven worden;
  • hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de huidige situatie en toekomstige situatie;
  • hoofdstuk 3 bevat een toetsing aan het relevante beleidskader;
  • hoofdstuk 4 bevat een toetsing aan de omgevingsaspecten;
  • hoofdstuk 5 bevat de juridische planbeschrijving;
  • hoofdstuk 6 bevat een beschrijving van de economische uitvoerbaarheid;
  • hoofdstuk 7 bevat een beschrijving van de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het Missiehuis ligt aan de zuidwestrand van dorpskern Driehuis in de bebouwde kom. Van oudsher was het plangebied een groen opgezet terrein omringd door weilanden en landgoederen. Op het parkachtige terrein van circa 19.467 m2 staat het in opdracht van de Missionarissen van het Heilig Hart gebouwde Missiehuis uit 1924. Hieraan vast gebouwd is een lagere zuidvleugel met koppaviljoen (stalgebouw) en een kapel (1928). Verder bevinden zich op het terrein een éénlaags gebouw met werkruimtes (circa 1990), een drielaags legeringsgebouw (circa 2000) en een tweetal bunkers uit de Tweede Wereldoorlog. Een deel van het terrein wordt als parkeerterrein gebruikt.

Het plangebied is gelegen aan de Driehuizerkerkweg te Driehuis, waaraan lintbebouwing is gelegen, bestaande uit (geschakelde) twee-onder-één-kapwoningen en vrijstaande woningen. Ten noorden van het plangebied bevindt zich de Nicolaas Beetslaan, waaraan een basisschool en een middelbare school gevestigd zijn. Ten oosten van het plangebied bevindt zich een recent opgeleverde nieuwbouwproject bestaande uit woningen, met achterliggend een andere middelbare school. Ten zuiden van het plangebied bevindt zich de Wolff en Dekenlaan, waar zich drie appartementencomplexen en een voetbalvereniging bevinden. De omliggende woningen bestaan uit maximaal vijf bouwlagen.

Verder bevinden zich in de nabije omgeving van het plangebied het treinstation Driehuis, een buslijn ten behoeve van hoogwaardig openbaar vervoer, een begraafplaats en een crematorium.

2.2 Toekomstige situatie

2.2.1 Ruimtelijke kaders 'Startdocument Missiehuis, Driehuizerkerkweg 123 Driehuis'

In het vastgestelde 'Startdocument Missiehuis, Driehuizerkerkweg 123 Driehuis' zijn de ruimtelijke kaders voor herontwikkeling van het plangebied opgenomen. Deze ruimtelijke kaders worden hieronder op hoofdlijnen weergegeven.

Uitgangspunten

De doelstelling van de herontwikkeling van het plangebied is om de oorspronkelijke samenhang tussen het plangebied en het oostelijk gelegen gebied te herstellen. Daarmee dient de oude sfeer van een (klooster)tuin weer zo veel mogelijk tot leven te komen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP0903MISSIEHUIS1-O001_0003.png"

Figuur 2.1: Ruimtelijk concept herontwikkeling locatie Missiehuis (bron: startdocument).


Om de oorspronkelijke samenhang tussen het plangebied en het oostelijk gelegen gebied te herstellen, zijn de volgende hoofd-uitgangspunten geformuleerd:

  • De omlijsting van het terrein met een duidelijke rand met continu karakter, bestaande uit groen en bebouwing.
  • Het in stand houden van het Missiehuis als hoofdmonument.
  • Het maken van een luw en groen hart rondom de kapel.


Te behouden: groen en bebouwing
Vanuit het hierboven geschetste streefbeeld dienen een aantal elementen op het terrein van het Missiehuis behouden te blijven. De te behouden elementen betreffen bouwkundige en groenelementen (zie figuur 2.2).

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP0903MISSIEHUIS1-O001_0004.png"

Figuur 2.2: Te handhaven bebouwing rechts en te behouden groen in nieuwe woonvorm links (bron: startdocument).

Bij de herontwikkeling van het Missiehuis dient rekening gehouden te worden met monumentale waarden van het gemeentelijk monument. Zoals op figuur 2.2 is weergegeven, dienen in ieder geval het Missiehuis, de Kapel en het Koppaviljoen behouden te blijven.

Op het terrein zijn daarnaast een tweetal bunkers aanwezig. Deze maken geen onderdeel uit van het gemeentelijk monument. Behoud van de zuidelijk gelegen bunker is niet verplicht en bovendien niet wenselijk omdat dit ten koste gaat van het aantal woningen dat gerealiseerd kan worden en omdat dit een te grote impact heeft op de gewenste stedenbouwkundige randvoorwaarden (onder meer het creëren van samenhang aan de randen van de locatie). De K.A.P-bunker (Kabel Ausfurungs Punkt), de kleinere bunker die zich in de noordwestelijke hoek van de locatie bevindt, blijft wel behouden en gaat dienst doen als vleermuizenverblijf.

Voor de groenelementen geldt dat de doorlopende groene omlijsting van het plangebied met lindebomen, zoveel mogelijk behouden dient te blijven. Hiervoor geldt dat de bomen aan de zuidzijde van de locatie gekapt mogen worden mits herplant van jong volwassen exemplaren plaatsvindt. Daarnaast dient minimaal 60% van het huidig oppervlak van de boomgaard terug gebracht te worden en dient het Brevierlaantje behouden te blijven. Opgemerkt wordt dat na vaststelling van het startdocument en verdere uitwerking daarvan, dit uitgangspunt als volgt moet worden begrepen. 60% van de huidige afstand tussen de kapel en de oude brandweerkazerne dient een groene ruimte met boomgaard te zijn. Het Brevierlaantje dient in de as van de Kapel te liggen, maar maakt geen onderdeel uit van het plangebied en is in eigendom van de gemeente. Tot slot dienen de bomen langs het Lindenlaantje in stand te worden gehouden. Deze bomen vallen eveneens buiten het plangebied.


Randvoorwaarden toe te voegen bebouwing
Omwille van de continue rand langs de buitenzijde (Nicolaas Beetslaan, Driehuizerkerkweg en Wolff en Dekenlaan) wordt de bebouwing van Nieuw Velserduin aan de Nicolaas Beetslaan in karakter en korrelgrootte doorgezet. Er dienen rijen geschakelde woningen met een verspringende rooilijn gerealiseerd te worden. De bouwhoogte van de nieuwbouw bedraagt maximaal drie lagen, eventueel met kap of terugliggende derde laag. Er dient samenhang te zijn in materialisering en vormgeving van deze randbebouwing. De zuidoosthoek van het terrein vormt hierop een uitzondering. Op deze hoek wordt een relatie gelegd met de hogere bebouwing op het terrein van Nieuw Velserduin en de aan de overzijde van de Wolff en Dekenlaan gelegen appartementen gebouwen (beiden vijf woonlagen). In de zuidoosthoek is daarom een bouwhoogte van vier lagen mogelijk.

Het Missiehuis moet duidelijk zichtbaar het hoofdvolume blijven. Daarom liggen de voorgevels van de nieuwbouw aan de westzijde achter de voorgevel van het Missiehuis (het lange deel). Op de noordwest- en zuidwesthoeken van het terrein mag de rooilijn weer iets naar voren springen. De nieuwe bebouwing komt op voldoende afstand te liggen van de groene rand en de kroonprojectie van de bestaande bomen, zodat verhardingen en bebouwing de levensomstandigheden van de bomen niet beperken.

Het is belangrijk dat de woningen hun voorzijde voornamelijk naar de buitenkant van het terrein richten, te weten naar de Wolff en Dekenlaan, de Driehuizerkerkweg en de Nicolaas Beetslaan. Ook naar het monumentale cluster in het midden van het terrein toe moeten voorzijden worden georiënteerd. Dit betekent dat voordeuren aan deze zijden geplaatst worden. Er dient aandacht te zijn voor de ‘confrontatie’ van hoog- en laagbouw aan weerszijden van het Lindenlaantje. Aan de noordzijde is de minimale afstand tussen het bestaande appartementengebouw op de locatie Nieuw Velserduin en de nieuwe bebouwing veertien meter, aan de zuidzijde is deze minimale afstand achttien meter.

Aan weerszijden van het centrale deel met te handhaven gebouwen (Missiehuis, kapel en koppaviljoen) ontstaat op deze wijze ruimte voor elk één cluster woningen. Om de relatie tussen het centrale deel en de nieuwe bebouwing te optimaliseren wordt het tussendeel tussen het Missiehuis en het koppaviljoen verwijderd. De bestaande sacristie kan mogelijk ook in aanmerking komen voor verwijdering. Als compensatie kan aan het hoofdgebouw (Missiehuis) een beperkte bouwmassa worden toegevoegd, waarbij de maximale bouwhoogte aansluit op de bestaande hoogte van het Missiehuis.

2.2.2 Nadere uitwerking en programma

Aan de hand van het vastgestelde 'Startdocument Missiehuis, Driehuizerkerkweg 123 Driehuis' is de verkaveling voor de toekomstige situatie geschetst. Dit is weergegeven op onderstaande afbeelding. Hierbij dient opgemerkt te worden dat de exacte verkaveling nog aan verandering onderhevig is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP0903MISSIEHUIS1-O001_0005.png"

Figuur 2.3: Schets mogelijke verkaveling toekomstige situatie

Het exacte programma dat de herontwikkeling mogelijk maakt ligt nog niet vast. Het nieuwe Missiehuis Park biedt in ieder geval ruimte voor de realisatie van een diverse selectie aan woningen, waaronder eengezinswoningen en (zorg)appartementen. In totaal is ruimte voor maximaal 80 woningen, waarvan minimaal 30% bestemd is voor de sociale verhuur. Het plan maakt ook het concept 'generatiewonen' mogelijk. Bij generatiewonen is sprake van het samenwonen van één of meer generaties in één woning en/of de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken. Het generatiewonen is aan specifieke voorwaarden gebonden, waardoor in planologische zin geen extra woning wordt toegevoegd. Daarnaast wordt de mogelijkheid tot de realisatie van een woon/zorg-concept geboden in het gemeentelijk monument inclusief de kapel. Hierbij te denken aan de realisatie van appartementen met zorg en een gezondheidscentrum met huisarts en fysiotherapeut. De te realiseren maatschappelijke functies behorend bij het woon/zorg-concept zijn in de kapel tot circa 240 m2 bvo toegestaan (max. 6 behandelkamers). Middels een afwijkingsbevoegdheid in de regels van dit bestemmingsplan, kan het gezamenlijk bruto vloeroppervlak aan maatschappelijke functies onder voorwaarden vergroot worden tot 1.500 m2. Het monumentale Missiehuis zal worden hersteld en wordt (mogelijk) voorzien van een uitbouw aan de zuidvleugel. Ook wordt in dit bestemmingsplan de mogelijkheid geboden om de in het verleden afgebroken klokkentoren te herstellen, dan wel een verwijzing hiernaar te realiseren. Een en ander met inachtneming van de aanwezige monumentale waarden van het gebouw.

In het plangebied wordt voorzien in parkeren op eigen terrein en een boomgaard al dan niet met een parkachtig karakter. Tevens wordt zorg gedragen voor een zo groen mogelijke inrichting van de openbare ruimte.

De nadere uitwerking van het plan zal plaatsvinden met de randvoorwaarden uit het 'Startdocument Missiehuis, Driehuizerkerkweg 123 Driehuis' als vertrekpunt. Op onderdelen zijn hierop kwalitatieve wijzigingen aangebracht. Deze kwalitatieve wijzigingen kunnen onderverdeeld worden in aanpassingen die binnen de kaders van het startdocument vallen, zoals de keuze voor laagbouw aan de zijde van de Wolff en Dekenlaan en het hanteren van een lagere bebouwingsdichtheid aan de noordzijde van het plangebied, en een aanpassing die afwijkt van de kaders van het startdocument zoals de keuze om de sacristie te slopen.

In onderhavig bestemmingsplan zijn hiervoor de planologisch-juridische kaders geschapen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft een overzicht van de inhoud van het ruimtelijk relevante beleid op Europees, Rijks, provinciaal, regionaal en gemeentelijk schaalniveau. Dit beleid vormt het kader waarbinnen de nieuwe ontwikkeling plaats dient te vinden.

3.2 Europees beleid

Beslissingen over het grondgebruik in Nederland worden tot op zekere hoogte in Brussel genomen. Zoals alle andere lidstaten heeft Nederland zich gecommitteerd de Europese wet- en regelgeving en richtlijnen volledig, nauwkeurig, bindend en tijdig te implementeren.

3.2.1 Milieubeleid

Het milieubeleid is één van de belangrijkste sectorale beleidsvelden die van invloed zijn op de ruimtelijke structuur en kwaliteit van de leefomgeving en inrichting van bestemmingsplannen. Diverse onderdelen van het Europees milieubeleid hebben een aanzienlijke ruimtelijke impact in Nederland. Voorbeelden zijn grenswaarden voor luchtkwaliteit (fijn stof en NO2), die gevolgen kunnen hebben voor woningbouw langs drukke wegen.

3.2.1.1 Relatie tot ontwikkeling

De milieuaspecten worden behandeld in Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten. Op voorhand kan worden geconcludeerd dat geen sprake is van strijd met het Europees milieubeleid.

3.2.1.2 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met het Europees milieubeleid.

3.2.2 Natura 2000

De Europese Unie heeft zich in 2010 ten doel gesteld de achteruitgang van de biodiversiteit te stoppen. Een belangrijk instrument hiervoor is de uitvoering van de gebiedsgerichte onderdelen van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Dit betekent het realiseren van een netwerk van natuurgebieden van Europees belang: het Natura 2000 netwerk. Dit netwerk heeft als hoofddoelstelling het waarborgen van de biodiversiteit in Europa. In dit verband is de afspraak gemaakt dat de lidstaten van de Europese Unie alle maatregelen nemen die nodig zijn om een ‘gunstige staat van instandhouding’ van soorten en habitattypen van communautair belang te realiseren. Voor Nederland betreft dit 51 habitattypen, 36 soorten en 95 vogelsoorten. Bij de vormgeving en keuze van maatregelen wordt rekening gehouden met de vereisten op economisch, sociaal en cultureel gebied, alsmede met regionale en lokale bijzonderheden. Het is evident dat aan te nemen maatregelen in het kader van veiligheid een zwaar gewicht wordt toegekend.

3.2.2.1 Relatie tot ontwikkeling

Op circa 280 meter van het plangebied bevindt zich het Nationaal Park Zuid Kennemerland dat onderdeel uitmaakt van het Natura 2000-netwerk. In paragraaf 4.5 Ecologie zal het aspect ecologie nader worden toegelicht. Op voorhand kan worden geconcludeerd dat geen sprake is van strijd met de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn.

3.2.2.2 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn.

3.2.3 Kaderrichtlijn Water

Sinds december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water van kracht. De belangrijkste doelstelling is het geven van een kader voor het beheer van oppervlaktewater en grondwater op basis van stroomgebieden en stroomgebieddistricten. De richtlijn wil het duurzaam gebruik van water bevorderen en de gevolgen van overstroming en droogte beperken. Daarnaast wil de richtlijn de aan water gebonden natuur beschermen en verbeteren met als uitgangspunt een goede ecologische toestand van het water.

De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft onderzocht welke maatregelen genomen kunnen worden om Nederland ook in de toekomst veilig en leefbaar te houden. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Waterbeleid voor de 21e eeuw'. De belangrijkste aanbevelingen waren: anticiperen in plaats van reageren, meer ruimte naast techniek en 'vasthouden-bergen-afvoeren'.

Naar aanleiding van de aanbevelingen van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw, heeft het kabinet zijn standpunt bepaald in de nota 'Anders omgaan met water' (2000). Deze Nota benadrukt dat het antwoord op de problemen niet alleen ligt in technische oplossingen, maar vooral ook in het ruimte geven aan water (flexibel peilbeheer en ruimtelijke maatregelen in de vorm van calamiteitenberging, piekberging en voorraadbeheer, etc.). Daarnaast moet meer gebruik worden gemaakt van de mogelijkheid om water vast te houden. Als meer water vasthouden niet zomaar gaat, moeten er voorzieningen worden aangelegd om tijdelijk water te bergen. Pas als deze twee mogelijkheden, vasthouden en bergen, zijn gebruikt mag het overtollige water worden afgevoerd.

3.2.3.1 Relatie tot ontwikkeling

Onderdeel van het bestemmingsplan is de watertoets. In de watertoets is aangegeven wat de gevolgen van het plan zijn voor de waterhuishouding en op welke wijze water (regen-, afval- en oppervlaktewater) wordt ingepast in het plan. De watertoets is afgestemd met de betreffende waterbeheerder. In paragraaf 4.11 wordt hier nader op ingegaan.

3.2.3.2 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met de Europese Kaderrichtlijn Water.

3.2.4 Het Verdrag van Malta

Op basis van diverse Europese, rijks- en provinciale beleidsregels, met name het Europese Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta, bij wet 26 februari 1998) is onder andere bepaald dat het archeologisch belang wordt meegewogen bij de besluitvorming rond ruimtelijke ordeningsaspecten. Een belangrijk punt in het verdrag van Malta is dat voorafgaand aan iedere ingreep in het bodemarchief (door nieuwbouw, wegenaanleg etc.) archeologisch onderzoek plaats moet vinden. Daarmee kan worden bepaald hoe eventueel aangetroffen archeologische waarden in de plannen kunnen worden ingepast. Mocht dit niet kunnen en is een opgraving onvermijdelijk geworden om de archeologische informatie veilig te stellen, dan dienen de kosten daarvan in het ontwikkelingsproces meegenomen te worden

3.2.4.1 Relatie tot ontwikkeling

Op basis van de gemeentelijke archeologische beleidskaart zijn er mogelijk archeologische waarden te verwachten binnen het plangebied. Dit aspect wordt verder uitgewerkt in paragraaf 4.1 Archeologie en cultuurhistorie. Hieruit blijkt dat geen sprake is van strijd met het Verdrag van Malta.

3.2.4.2 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met het Verdrag van Malta.

3.3 Rijksbeleid

3.3.1 Nationale omgevingsvisie

Per 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie vastgesteld. Hierin zijn de kaders van het nieuwe rijksbeleid opgenomen. In het kader van de nahangprocedure kunnen in de Nationale omgevingsvisie nog opmerkingen en wensen van de Tweede Kamer worden verwerkt. Deze Omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012). De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.

In de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) wordt door het Rijk een langetermijnvisie gegeven op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI bestaat uit een visie, toelichting en uitvoeringsagenda. De combinatie van deze drie documenten zorgt voor een toetsing die leidt tot nationale strategische keuzes en gebiedsgericht maatwerk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP0903MISSIEHUIS1-O001_0006.png"

Figuur 3.1: Afwegen met de NOVI (bron: Nationale Omgevingsvisie)

De NOVI beschrijft een toekomstperspectief met de ambities: wat willen we bereiken? Vervolgens worden de 21 nationale belangen in de fysieke leefomgeving en de daaruit voortkomende opgaven beschreven. Die opgaven zijn in feite het verschil tussen de ambitie en de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen.

De vier prioriteiten
De Uitvoeringsagenda beschrijft de vier prioriteiten. De opgaven uit de toelichting kunnen veelal niet apart van elkaar worden aangepakt. Als een samenhangende, integrale aanpak nodig is, over de sectoren heen, vraagt dit een andere inzet. De samenhang tussen opgaven manifesteert zich rond vier prioriteiten:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptie en energietransitie;
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.


Drie afwegingsprincipes
Het doel van de Omgevingswet is het bereiken van een balans tussen: '(a) het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit en (b) doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften'. Beschermen en ontwikkelen sluiten elkaar niet per definitie uit en kunnen elkaar zelfs versterken. Echter, gaan beschermen en ontwikkelen niet altijd en overal zonder meer samen en zijn soms echt onverenigbaar. Een optimale balans tussen deze twee vergt steeds een zorgvuldige afweging en prioritering van ongelijksoortige belangen. Om dit afwegingsproces en de omgeving inclusieve benadering richting te geven, is in de NOVI een drietal afwegingsprincipes geformuleerd:

  • 1. Combineren boven enkelvoudig;
  • 2. Kenmerken & identiteit;
  • 3. Afwentelen voorkomen.
3.3.1.1 Relatie tot ontwikkeling

Twee van de 21 nationale belangen hebben betrekking op de voorgenomen ontwikkeling binnen het plangebied. Nationaal belang nummer 5 heeft betrekking op het zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften. Uit het provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid zal de behoefte aan nieuwe woningen blijken. Dit beleid wordt behandeld in de paragrafen 3.4.3, 3.5.1 en 3.6.3.

Daarnaast is nationaal belang nummer 19 van toepassing op het plangebied voor het behouden en versterken van cultureel erfgoed en landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van (inter)nationaal belang. Het Missiehuis is namelijk aangewezen als gemeentelijk monument. Het monument wordt niet gesloopt, maar blijft behouden en wordt mogelijk zelfs versterkt doordat er een nieuwe invulling aan wordt gegeven. Hierdoor is de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming met nationaal belang 19.

3.3.1.2 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is in lijn met de nationaal belang 5 en 19. De overige nationale belangen hebben geen betrekking op de voorgenomen ontwikkeling of het plangebied en de voorgenomen ontwikkeling kan daarmee dan ook niet in strijd zijn.

3.3.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft de juridische kaders die nodig zijn om het vigerend ruimtelijk rijksbeleid te borgen en legt daarmee nationale ruimtelijke belangen vast. De ruimtelijke onderwerpen van nationaal belang zijn beperkt in aantal. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. In hoofdstuk 2 van het Barro is, om de nationale belangen te beschermen, per onderwerp (één onderwerp per titel) aangegeven welke beperkingen er per welk (ruimtelijk) gebied gelden.

3.3.2.1 Relatie tot ontwikkeling

Het plangebied doorkruist een radarverstoringsgebied. Binnen het radarverstoringsgebied mag gebouwd worden met een maximale bouwhoogte van 92 meter ten opzichte van N.A.P. De voorgenomen ontwikkeling overschrijdt de 92 meter niet. Het bestemmingsplan voorziet in een hoogteaccent van 26 meter ter plaatse van de her te bouwen klokkentoren. De maximale bouwhoogte wordt geborgd in de regels en verbeelding behorende bij dit plan. De maximale bouwhoogte in relatie tot het radarverstoringsgebied wordt derhalve niet overschreden.

3.3.2.2 Conclusie

Het Barro legt geen restricties op voor de locatie waar de ontwikkeling wordt voorzien.

3.3.3 Besluit ruimtelijke ordening

Het Bro stelt vanuit de Rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij de verschillende overheden. Onderwerpen zoals de Ladder voor duurzame verstedelijking en de proceseisen voor goed ontwerp, aandacht voor de waterhuishouding (watertoets), het milieu en het cultureel erfgoed zijn geregeld in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

3.3.3.1 Relatie tot ontwikkeling

Conform artikel 3.1.6 leden 1 en 2 Bro bevat deze toelichting een verantwoording van de in het plan gemaakte keuze van bestemmingen (Hoofdstuk 5), een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding (paragraaf 4.11), de uitkomsten van het wettelijk vooroverleg (paragraaf 7.2), een beschrijving van de gehouden participatie (paragraaf 7.1), een beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan (Hoofdstuk 6 en Hoofdstuk 7) en de toets aan de Ladder voor duurzame verstedelijking (paragraaf 4.8). Tot slot wordt in Hoofdstuk 4 getoetst aan de ruimtelijke en milieutechnische aspecten, waaronder het aspect cultuurhistorie.

3.3.3.2 Conclusie

Het Bro legt geen restricties op voor de locatie waar de ontwikkeling wordt voorzien.

3.4 Provinciaal beleid

3.4.1 Omgevingsvisie NH2050

De Omgevingsvisie NH2050 is vastgesteld door de Provinciale Staten van Noord-Holland op 19 november 2018. De leidende hoofdambitie in de Omgevingsvisie NH2050 is de balans tussen economische groei en leefbaarheid. De Omgevingsvisie richt zich op lange termijn ambities en –doelen, met oog voor kwaliteiten die de provincie langjarig wil koesteren, die willen inspelen op veranderingen en transities die tijd nodig hebben. De visie spreekt zich uit over het 'waarom' en ten dele over het 'wat'. Onder de hoofdambitie, 'balans tussen economische groei en leefbaarheid', zijn ambities uitgewerkt in zogenaamde samenhangende bewegingen naar de toekomst. In die bewegingen worden meerdere ontwikkelprincipes gehanteerd. Alle ontwikkelprincipes hangen met elkaar samen.

De omgevingsvisie laat in algemene zin zien wat de ontwikkelprincipes zijn voor de hele provincie om een hoge leefomgevingskwaliteit te bieden. Hierbij komen de thema's gezondheid, veiligheid, klimaatadaptatie en landschap aan bod, alsook een aantal generieke principes voor het gebruik van de fysieke leefomgeving. Daarnaast schetst de provincie vijf samenhangende bewegingen, die laten zien hoe wordt omgegaan met opgaven die op de samenleving afkomen en die de provincie wil faciliteren. Deze bewegingen zijn niet overkoepelend maar locatie- of onderwerp specifiek. Het gaat om de onderwerpen: Dynamisch Schiereiland, Metropool in ontwikkeling, Sterke kernen, sterke regio's, Nieuwe energie en Natuurlijk en Vitaal landelijke omgeving.

3.4.1.1 Relatie tot ontwikkeling

De ambitie ten aanzien van woningbouw is dat vraag en aanbod van woon- en werklocatie, zowel kwantitatief als kwalitatief, beter met elkaar in overeenstemming zijn. De woningbouw wordt vooral in en aansluitend op de bestaande verstedelijkte gebieden gepland, in overeenstemming met de kwalitatieve behoeftes en trends. Duurzaamheid van de totale voorraad is uitgangspunt. De beoogde ontwikkeling voorziet in de realisatie van diverse woningen in diverse sectoren. De realisatie van dit programma draagt bij aan de ambitie voor woningbouw uit de Omgevingsvisie.

3.4.1.2 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is in lijn met de ambities en doelstellingen uit de Omgevingsvisie NH2050.

3.4.2 Omgevingsverordening NH2020

In de Omgevingsverordening NH2020 zijn regels samengevoegd op het gebied van natuur, milieu, mobiliteit, erfgoed, ruimte en water. De provincie wil met de omgevingsverordening ontwikkelingen, zoals woningbouw en de energietransitie, mogelijk maken en zet in op het beschermen van mooie en bijzondere gebieden in Noord-Holland. Er wordt gezocht naar een balans tussen economische groei en leefbaarheid.

De belangrijkste ambities voor Noord-Holland, zoals omschreven in de Omgevingsvisie, zijn verankerd in de nieuwe Omgevingsverordening NH2020.

3.4.2.1 Relatie tot ontwikkeling

De provincie Noord-Holland heeft een interactieve kaart ontworpen, behorend tot de Omgevingsverordening. Het plangebied kent twee raakvlakken in deze interactieve kaart, namelijk Grondgebied Provincie Noord-Holland en Bodemsanering. In afdeling 4.3 en 7.6 van de Omgevingsverordening wordt nader in gegaan op bodemsanering. In onderhavige toelichting wordt in paragraaf 4.3 nader in gegaan op het aspect bodem.

Omdat het plangebied niet in een van de specifieke werkingsgebieden is gelegen, gelden de regels die van toepassing zijn op het gehele grondgebied van de provincie Noord-Holland. Artikel 6.1 van de Omgevingsverordening bepaalt dat paragraaf 6.1.1 van de Omgevingsverordening van toepassing is op nieuwe stedelijke ontwikkelingen voor het gehele provinciale grondgebied. De regels in deze paragraaf zijn onder andere opgesteld met het oog op het actief stimuleren van de regionale afstemming, duurzaam ruimtegebruik en het voorkomen van overprogrammering. Op grond van artikel 6.3 van de Omgevingsverordening kan een ruimtelijk plan uitsluitend voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als de ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakt schriftelijke afspraken. Gedeputeerde Staten stellen nadere regels aan deze afspraken.

Gelet op de aard van de ontwikkeling zijn regionale afspraken ten aanzien van woningbouw relevant. Hierop wordt ingegaan in paragraaf 3.4.3, 3.5.1 en 3.6.3 van deze toelichting. Kortheidshalve wordt hier vermeld dat de ontwikkeling past binnen de regionale visie ten aanzien van woningbouw en het daarin opgenomen woningbouwprogramma.

3.4.2.2 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met de Omgevingsverordening NH2020.

3.4.3 Woonvisie Noord-Holland 2010-2020 'goed wonen in Noord-Holland'

De provincie heeft op 25 mei 2010 de woonvisie 'Goed wonen in Noord-Holland' vastgesteld. De woonvisie beschrijft drie speerpunten:

  • 1. Afstemming vraag en aanbod;
  • 2. Voorzieningen in de woonomgeving;
  • 3. Duurzaamheid en transformatie.

De provinciale woonvisie komt voort uit de provinciale structuurvisie (die inmiddels is vervangen door de Omgevingsvisie). Op basis van de woonvisie wil de provincie Noord-Holland samen met de gemeenten en corporaties en andere woonpartners afspraken maken over de aantallen en het soort woningen dat moet worden gerealiseerd. Deze afspraken zijn vastgelegd in bestuurlijke overeenkomsten, in de vorm van Regionale Actieprogramma's (RAP's). De RAP's Wonen geven hiermee uitvoering aan de Provinciale Woonvisie 2010-2020 'Goed Wonen in Noord-Holland'. Voor de projectlocatie is "De regio Zuid-Kennemerland/IJmond geeft thuis! Regionaal Actieprogramma Wonen 2016 t/m 2020" van toepassing.

3.4.3.1 Relatie tot ontwikkeling

Noord-Holland Zuid bestaat uit de (WGR)-regio’s Zuid-Kennemerland, IJmond, Gooi- en Vechtstreek en de Stadsregio Amsterdam. De Metropoolregio bestaat uit de regio’s in Noord-Holland Zuid, aangevuld met het zuidelijk deel van Flevoland (tot en met Lelystad). Voor de Metropoolregio is vastgelegd dat netto 100.000 woningen in de periode 2010-2020 worden toegevoegd, waarvan ongeveer 75.000 voor Noord-Holland Zuid. Daarnaast is de opgave om circa 44.000 woningen te vervangen. Geconstateerd is dat de plancapaciteit kwantitatief voldoende is om te voldoen aan deze opgave. De volgende afspraken zijn gemaakt:

  • Tekort op de woningvoorraad terugbrengen van 3,6% (33.000 woningen) in 2010 naar 1,5% in 2020;
  • In stad en ommeland minimaal 30% bouwen voor de sociale sector;
  • Behoefte aan transformeren van voorraad naoorlogse wijken en groenstedelijke nieuwe woonmilieus (onder meer Haarlemmermeer Westflank).

Het plangebied behoort tot de regio IJmond en valt daarom onder Noord-Holland Zuid. Het toevoegen van maximaal 80 woningen draagt bij aan de realisatie van 100.000 woningen binnen de periode 2010-2020. Het plangebied wordt groen ingericht, mede door het gedeeltelijk terugbrengen van de boomgaard. Daarnaast maakt de beoogde ontwikkeling 30% sociale huurwoningen mogelijk, waarmee wordt voldaan aan een van de afspraken voor Noord-Holland Zuid.

Daarnaast volgt uit de provinciale woonvisie dat de provincie inzet op voldoende geschikte woningen voor senioren. Woonwensen van ouderen zijn net zo gevarieerd als die van andere leeftijdsgroepen. Zij hebben behoefte aan gevarieerde, goede woningen die intern en extern goed toegankelijk zijn, met alle woonfuncties zonder barrières op een niveau, en met alle (zorg)voorzieningen en diensten in de nabije omgeving. Ook zorgvragers hebben steeds meer behoefte aan zelfstandig wonen. De provincie ziet daarvoor de mogelijkheid in de nieuwbouw van zorgwoningen en nultredenwoningen.

In onderhavig plan wordt de mogelijkheid geboden om in het gemeentelijk monument inclusief kapel dergelijke appartementen te realiseren met bijbehorende voorzieningen. Daarnaast worden in onderhavig bestemmingsplan ook generatiewoningen toegestaan, die bij kunnen dragen aan de behoefte vanuit de senioren en zorgvragers.

3.4.3.2 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is in lijn met de ambities en afspraken uit de Provinciale Woonvisie 2010-2020.

3.4.4 Woonagenda provincie Noord-Holland 2020-2025

De Woonagenda is de uitvoeringsagenda van het woonbeleid van de provincie Noord-Holland voor de komende vijf jaar. De Woonagenda volgt uit en past binnen de randvoorwaarden van het provinciaal ruimtelijk beleid, zoals beschreven in de provinciale Omgevingsvisie NH2050 en het coalitieakkoord ‘Duurzaam doorpakken’. Vanuit het provinciaal én regionaal belang dat de woningmarkt goed functioneert en het wonen optimaal bijdraagt aan het versterken van de kwaliteiten van Noord-Holland, maakt deze agenda de inzet en bijdrage van de provincie daaraan concreet.

De Woonagenda bestaat uit drie delen die samen, binnen de kaders van de Omgevingsvisie, de uitvoeringsagenda voor de komende vijf jaar bevat:

  • i.
    1. Actieagenda 2020 - 2025
    2. De ambitie, doelstelling, rol en ruimtelijke uitgangspunten
    3. Speerpunten provincie en richtinggevende principes voor het woonbeleid


In de Actieagenda staan de concrete actiepunten en kaders voor de uitvoering van de Woonagenda. De Actieagenda bestaat uit acht actiepunten, te weten.

  • ii.
    1. Het vastleggen van maatwerkafspraken in regionale woonakkoorden.
    2. Het bieden van kennis, meedenkkracht en hulp.
    3. Het versnellen van de woningbouwproductie.
    4. Samenwerking stimuleren.
    5. Gezond, duurzaam en toekomstbestendig wonen.
    6. Meer flexibiliteit in de woningmarkt.
    7. Stimuleren circulair bouwen.
    8. Leveren van informatie en monitoring.


Het doel voor het woonbeleid in de provincie is dat de provincie Noord-Holland zorg draagt voor voldoende betaalbare, duurzame en toekomstbestendige woningen voor alle doelgroepen.


De speerpunten voor het woonbeleid 2020-2025 van de provincie Noord-Holland zijn:

  • A. Een woning voor iedereen:
    1. Adaptief en vraaggestuurd programmeren.
    2. Productie op peil: aanjagen woningbouwproductie.
    3. Kwalitatief, betaalbaar en divers woningaanbod.
  • B. Gezond, duurzaam en toekomstbestendig wonen in een aantrekkelijke provincie.

3.4.4.1 Relatie tot ontwikkeling

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de realisatie van duurzame woningen. Een dergelijke ontwikkeling maakt doorstroming mogelijk binnen de regio. In het plan wordt een mix van woningen gerealiseerd. Dit betreffen woningen in de sociale en vrije sector, maar ook generatiewoningen en appartementen voor senioren waar zorg geleverd kan worden. Met een dergelijke ontwikkeling wordt bijgedragen aan het doel van de provincie en de speerpunten uit de Woonagenda om voldoende betaalbare, duurzame en toekomstbestendige woningen voor alle doelgroepen te realiseren. Daar komt bij dat in de Woonagenda is opgenomen dat de provincie constateert dat mensen die zorg en ondersteuning nodig hebben, steeds langer zelfstandig willen en kunnen wonen. Het realiseren van geschikte en bijzondere woonvormen en het bevorderen van doorstroming kunnen bijdragen aan het zelfstandig wonen. Ook bij vele andere doelgroepen met een zorgvraag, is de eerste oplossing zorg-aan-huis. Onderhavige ontwikkeling voorziet hierin. De voorgenomen ontwikkeling is derhalve in lijn met de Woonagenda provincie Noord-Holland 2020 - 2025.

3.4.4.2 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is in lijn met de Woonagenda provincie Noord-Holland 2020-2025.

3.5 Regionaal beleid

3.5.1 Regionaal Actieprogramma Wonen Zuid-Kennemerland-IJmond

Als uitvoeringsinstrument van de Provinciale Woonvisie 2010 - 2020 heeft elke regio in Noord-Holland twee Regionale Actieprogramma's Wonen (RAP) vastgesteld. Zo heeft de regio Zuid-Kennemerland-IJmond eerst een RAP 2012 tot en met 2015 vastgesteld en is de regionale samenwerking opnieuw bekrachtigd door vaststelling van het RAP 2016 tot en met 2020, dat als motto heeft: 'De regio Zuid-Kennemerland en IJmond geeft thuis! Dit tweede RAP draagt bij aan een zo goed mogelijke afstemming van vraag en aanbod op de regionale woningmarkt in Zuid-Kennemerland en IJmond met bijzondere aandacht voor groepen die in de verdrukking dreigen te komen, zoals inwoners met lagere inkomens en zorgbehoevenden.

De regio Zuid-Kennemerland / IJmond maakt deel uit van de Metropool Regio Amsterdam (MRA). Tot 2040 wordt nog een forse huishoudensgroei verwacht binnen de MRA. Dit zorgt voor druk op de woningmarkt, ook in de regio ZuidKennemerland / IJmond. De groep ouderen (vanaf 65 jaar) groeit de komende jaren veruit het snelst. De groep huishoudens die in aanmerking komt voor een sociale huurwoning groeit tot 2025 met ongeveer 4.000 huishoudens (dit is exclusief huidige tekorten). Mede door de extra instroom van statushouders en andere groepen die een beroep doen op de sociale huursector, blijft het nodig om te investeren in passende huisvesting voor mensen met de laagste inkomens.

Als gevolg van de vergrijzing en de ontwikkelingen in de zorg is de huisvesting van senioren en mensen met een zorgvraag een actueel thema in de regio. Hierbij is een breed scala aan partijen betrokken waaronder gemeenten, zorgorganisaties, ontwikkelaars, woningcorporaties en natuurlijk bij de doelgroepen zelf (o.a. ouderenbonden en belangenorganisaties). Net als in het beleidsveld wonen, zijn ook in de zorg de afgelopen jaren een aantal belangrijke wijzigingen doorgevoerd. Bijvoorbeeld decentralisaties (meer taken naar gemeenten), het scheiden van wonen en zorg en extramuralisaties. Veel van deze wijzigingen hebben direct of indirect ook invloed op de huisvesting van mensen met een zorgvraag.

Om in de woningbehoefte te kunnen voorzien, is voor de regio een woningbouwprogramma van 8.100 woningen met een bandbreedte van 20 procent gewenst voor de periode 2016 tot en met 2020. Omdat op de korte en de lange termijn een tekort dreigt aan woningbouwplannen in de regio, wordt gezocht naar extra locaties. Primair wordt ingezet op bebouwing binnen bestaand stedelijk gebied, met prioriteit voor locaties rondom OV-knooppunten en door transformatie van leegstaande bedrijfspanden naar woningbouw. Omdat er veel vraag is naar betaalbare huurwoningen en er sprake is van nieuwe doelgroepen hebben de gemeenten in het RAP afgesproken de voorraad sociale huurwoningen in de regio te handhaven op het niveau van 2015. Ook wordt gewerkt aan verduurzaming van de bestaande woningvoorraad, wordt de doorstroming gestimuleerd en wordt een woonzorgagenda voor de hele regio opgesteld. De harde plancapaciteit voor de periode 2016 tot en met 2020 bedraagt voor de regio 6.006 woningen, voor de periode 2021 tot en met 2024 bedraagt dit 3.543 woningen.

3.5.1.1 Relatie tot ontwikkeling

Het projectplan voorziet in de realisatie van maximaal 80 woningen binnen verschillende woonsegmenten. Het toevoegen van woningen is zeer gewenst binnen de regio Zuid-Kennemerland-IJmond, door de tekorten in het huidige woningaanbod. In de gemeente Velsen is een toevoeging van 872 woningen nodig in de periode 2016-2020. De voorgenomen ontwikkeling draagt bij in het bereiken van deze opgave.Ook de mogelijkheid die in onderhavig plan wordt geboden om een woon/zorg-concept te realiseren, draagt bij aan de regionale behoefte.

3.5.1.2 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is in lijn met de ambities uit het RAP.

3.6 Gemeentelijk beleid

3.6.1 Structuurvisie Velsen

De structuurvisie Velsen 2025 is de integrale visie op de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente. De structuurvisie moet niet worden gezien als een blauwdruk voor de toekomst, maar als een kompas waarmee de gemeente de koers bepaalt. De structuurvisie zet de stip op de horizon in 2040, toont de ruimtelijke vertaling tot 2025 en laat de uitvoering zien in een uitvoeringsprogramma. Verder is de structuurvisie niet alleen een toetssteen maar vooral ook een inspiratiebron voor nieuwe initiatieven.

Velsen is door de strategische ligging en meerdere samenwerkingsverbanden verknoopt met een zeer sterke regio. Binnen de MRA neemt Velsen een bijzondere positie in. Dit geldt zeker voor IJmuiden, dat met de zeesluis in het Noordzeekanaal, de poort van Amsterdam vormt. De structuurvisie spreekt zich uit over de (gewenste) kernkwaliteiten van de gemeente. Daarbij gaat het vooral om die kwaliteiten die van ‘metropolitaan’ niveau zijn en dus ook iets toevoegen aan de Metropoolregio Amsterdam (MRA). Het is belangrijk om die kwaliteiten aan elkaar te koppelen door goede verbindingen. De structuurvisie legt ook de verbinding met de regio, met mensen en met verleden en toekomst.

De metropolitane functies onderscheiden Velsen van de rest van de MRA. Zodoende zijn ze de basisingrediënten waarmee de bestaande kernkwaliteiten van Velsen kunnen worden omschreven. De volgende vijf kernkwaliteiten zijn te onderscheiden:

  • Velsen is de nautische toegangspoort;
  • Velsen is de slimme werkplaats/techport;
  • Velsen is het nationaal park;
  • Velsen is het actieve landschap;
  • Velsen is de duinstad & landgoed.

Het ruimtelijk raamwerk zet de te behouden/versterken kernkwaliteiten en de te verbeteren onderlinge verbindingen op de kaart en toont de gewenste ontwikkelrichting voor de verschillende deelgebieden binnen de gemeente. Het ruimtelijk raamwerk laat de ‘stip op de horizon’ zien waar de gemeente naar toe wil, op weg naar 2040.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP0903MISSIEHUIS1-O001_0007.png"

Figuur 3.2: Uitsnede kaart Structuurvisie Velsen 2025, plangebied globaal geel omlijnd.

3.6.1.1 Relatie tot ontwikkeling

Het plangebied bevindt zich binnen de gebieden 'netwerk van fiets- en wandelpaden door de duinen en polder verder ontwikkelen' en 'Land-Goed'. Het eerste gebied wordt hier kort besproken, omdat dit een zeer klein onderdeel van het plangebied bevat. In de huidige situatie is een wandel- of fietsroute binnen het plangebied niet mogelijk, daar het een (grotendeels met hekken afgesloten) gebied betreft. Het is evenwel goed mogelijk om een wandel- of fietsroute rondom het plangebied te laten lopen waardoor de aansluiting met het meer noordoostelijk gelegen netwerk van fiets- en wandelpaden wordt gevonden. Hieronder worden de ambities behorend tot 'Land-Goed' nader toegelicht.

Ambitie
De diversiteit aan karakteristieke metropolitane woonmilieus in Velsen wordt behouden en zoveel mogelijk versterkt. Deze ambitie wordt ondersteund door de volgende deelambities:

  • het versterken van de relaties tussen de woongebieden en de zee, het strand, de (landgoederen van de) binnenduinrand, de cultuurhistorische waarden, het kanaal en de polder;
  • er zijn woningen beschikbaar voor iedere portemonnee;
  • nieuwe woningbouw moet voorzien in de kwalitatieve vraag en dient de ruimtelijke kwaliteit van het betreffende woonmilieu te vergroten;
  • het behouden en versterken van de sociale cohesie en de leefbaarheid in de verschillende kernen, met waar mogelijk adequate voorzieningen in of nabij de dorpen en met IJmuiden (Lange Nieuwstraat) als hoofdvoorzieningencentrum van Velsen;
  • het vergroten van de bekendheid van Velsen als aantrekkelijk alternatief in de MRA voor mensen die stedelijk willen wonen.

De binnenduinrand met de landgoederenzone vormt het 'hoogpolige tapijt' waarin de dorpen Velsen-Zuid, Driehuis, Santpoort-Noord en Santpoort-Zuid als het ware genesteld zijn. Dit fraaie lommerrijke gebied vormt de groene (laag-dynamische) contramal van de stedelijke (hoog-dynamische) functies die gekoppeld zijn aan het Noordzeekanaal. Als zodanig is deze zone ook van metropolitane kwaliteit. Binnen het Land-Goed 'blijven de dorpen de dorpen': Velsen-Zuid, Driehuis, Santpoort-Noord en Santpoort-Zuid behouden hun eigen specifieke identiteiten en kwaliteiten. Meer specifiek wordt ingezet op:

  • het behouden van de lommerrijke sfeer van de binnenduinrand door het behoud van groene wegprofielen en parken als ruimtelijke dragers van de hoogwaardige groene woonmilieus, veelal met woningen in het hogere segment;
  • het behouden en versterken van het kleinschalige mozaïeklandschap en vooral van de open ruimten hier in;
  • het behouden en ontwikkelen van aantrekkelijke (recreatieve) routes naar de duinen en naar Spaarnwoude;
  • het behouden van de goede bereikbaarheid met het openbaar vervoer:
    • 1. met de trein (met uitzondering van Velsen-Zuid hebben alle kernen in de binnenduinrand een eigen station);
    • 2. met een aansluiting op het hoogwaardig openbaar vervoer (HOV) tussen IJmuiden en Haarlem;
  • het behouden van adequate voorzieningen (in of nabij de kernen) op het gebied van:
    • 1. basisonderwijs;
    • 2. kinderopvang;
    • 3. sportvoorziening;
    • 4. gezondheids-/zorg-/welzijns-/ontmoetingscentrum;
  • het behouden en versterken van de dynamiek en sociale cohesie.

In dit deelgebied gaat het er vooral om de bestaande waarden voor de toekomst veilig te stellen en verder te verhogen.

De beoogde ontwikkeling voorziet in de realisatie van maximaal 80 woningen. Van deze woningen is 30% bestemd voor de sociale sector, maar worden ook eengezinswoningen en appartementen voor de vrije sector gerealiseerd. Daarnaast worden er tevens generatiewoningen gebouwd en eventuele zorgappartementen en zorgvoorzieningen. De realisatie van zorgwoningen en zorgvoorzieningen draagt bij aan het behouden van adequate (zorg)voorzieningen. Op deze manier is er tevens voor elk segment en iedere portemonnee een soort woning beschikbaar binnen dit initiatief.

Tevens wordt de bestaande waarde van het gebied veilig gesteld, doordat het monument behouden blijft en gerenoveerd wordt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP0903MISSIEHUIS1-O001_0008.png"

Figuur 3.3: Uitsnede themakaart wonen, plangebied groen omcirkeld.

In de bovenstaande figuur is de themakaart wonen van de gemeente Velsen te zien. Het plangebied is tevens aangeduid als een woongebied, waardoor de realisatie van woningen binnen dit gebied zeer passend is.

3.6.1.2 Conclusie

De beoogde ontwikkeling is in lijn met de ambities uit de Structuurvisie Velsen voor het gebied 'Land-Goed'.

3.6.2 Visie op Velsen 2025 (2016)

In deze visie ligt het accent op kennisrijke industrie: doorontwikkelde bestaande industrieën en initiatieven (kennisintensief worden van haven en staal, offshore-industrie), ontwikkeling van kenniscentra op deze terreinen en ontwikkeling van nieuwe werkgelegenheid op het gebied van duurzame energie (waterenergie) en samenwerking met wetenschappelijke instituten op deze terreinen. Spin-off is de ontwikkeling van IJmuiden tot een stad met een metropool karakter, aantrekkelijk als dynamische haven en avontuurlijke kustplaats.

3.6.2.1 Relatie tot ontwikkeling

De gemeente Velsen is behoorlijk aan het groeien. Een groot deel van de groei van het inwonertal sinds 2011 komt op het conto van kenniswerkers, expats en studenten. Kennisrijk werken in Velsen Spin-off is de ontwikkeling van IJmuiden tot een stad met een metropool karakter, aantrekkelijk als dynamische haven en avontuurlijke kustplaats. Gevolg is wel dat de woningprijzen zijn gestegen door de aantrekkingskracht die Velsen inmiddels in de regio heeft. Er is in bestaande woningbouw geïnvesteerd, een enkele kern is uitgebreid.

Het stijgen van de huizenprijzen is een gevolg van het woningtekort. De gemeente Velsen is een populaire gemeente om te wonen, waar momenteel ook sprake is van een woningtekort. Het toevoegen van maximaal 80 woningen in Driehuis zorgt ervoor dat de woningvoorraad wordt vergroot. De diverse mix aan woningen zorgt daarnaast voor een snellere doorstroom in andere segmenten.

3.6.2.2 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is in lijn met de Visie op Velsen 2025.

3.6.3 Woonvisie 2040

De afgelopen jaren is er veel veranderd op de woningmarkt, zowel lokaal als regionaal, waardoor het huidige woonbeleid niet meer aansluit bij de ambities van Velsen. De gemeenteraad van Velsen heeft in haar vergadering van 30 januari 2020 de Woonvisie Velsen 2040 vastgesteld. Met de Woonvisie Velsen 2040 wordt de eerste stap gezet om de Velser woonkwaliteit te versterken en te borgen, de woningvoorraad betaalbaar en beschikbaar te houden, het thema wonen en zorg nog beter op elkaar af te stemmen en duurzaamheidsmaatregelen te borgen in het woonbeleid. Dit doet de gemeente door onder andere een gewijzigd nieuwbouwprogramma vast te stellen, ruimte te geven aan bewonersinitiatieven en nieuwe woonvormen, meer eisen te stellen aan duurzaamheid bij nieuwbouw en te sturen op meer differentiatie in de woningvoorraad. De voorgestelde wijzigingen in het woonbeleid zullen in de Woonagenda’s en Prestatieafspraken met de woningcorporaties verder geconcretiseerd worden.

De druk op de woningmarkt in de MRA is momenteel enorm hoog. Vanuit Amsterdam worden woningzoekenden naar de randen van de regio gedrukt. Door stijgende huizenprijzen, vooral in Amsterdam en Haarlem, komt een versterkte verhuisbeweging richting de rest van de regio op gang. Ook in Velsen is dit merkbaar en dit zal naar verwachting nog verder toenemen. De nieuwbouwproductie in de MRA ligt als gevolg hiervan onder een vergrootglas en het (al bestaande) woningtekort loopt gestaag op als er niet snel meer woningen worden gebouwd. De woningbehoefte in de MRA is gesteld op 230.000 woningen tot 2040. Het aandeel van Velsen hierin is een toevoeging van 1.900 woningen tot 2030.

Op basis van de nu bekende plancapaciteit en rekening houdend met planuitval heeft Velsen precies voldoende plannen om aan de berekende behoefte te voldoen. Het huidige woningtekort is hierbij niet meegerekend, wat betekent dat de opgave groter is dan deze behoefteberekening. De meest recente prognose van de provincie (2019) geeft aan dat de behoefte voor Velsen nog steeds groeit: van +1.500 woningen (vanaf 2017) naar +1.900 woningen (vanaf 2019) tot 2030. Een nieuwe prognose tot 2040 is er (nog) niet. De stilgevallen nieuwbouwproductie tijdens de crisis heeft het woningtekort in de laatste vier jaar verder vergroot. Op het schaalniveau van de MRA is het huidige woningtekort ruim 37.000 woningen. Groot risico in regionaal opzicht is planuitval. Amsterdam en Zaandam, bijvoorbeeld, hebben een grote zachte planvoorraad waarvan het niet zeker is of deze plannen daadwerkelijk gerealiseerd worden. Planuitval waarbij duizenden woningen uiteindelijk niet gebouwd worden, leidt tot extra druk op de omliggende gemeenten, dus ook Velsen. In dit scenario zijn de 1.900 woningen die Velsen extra bouwt niet voldoende.

Kwalitatieve behoefte
In 2017 is er een woningmarkt- en woonbehoefteonderzoek uitgevoerd in de MRA met voldoende respons op gemeenteniveau om richtinggevende uitspraken te doen op wijkniveau. De belangrijkste uitkomsten ten aanzien van de woonbehoefte:
Tot 2030 is de behoefte aan koop- en huurwoningen ongeveer even groot; op korte termijn is er vooral behoefte aan koopwoningen (segment € 250.000 - € 363.000), op middellange termijn vooral aan (sociale) huur (400 woningen tot 2025, 300 woningen tot 2030). Deze toevoeging stimuleert de doorstroming op de lokale woningmarkt. Doorstromers zoeken met name naar woningen tussen de 80 en 100 vierkante meter en 120 en 160 vierkante meter. De belangrijkste verhuisredenen zijn groter en mooier wonen.

De aanvullende woningbehoefte aan appartementen is wat groter dan aan eengezinswoningen, vooral op middellange termijn. Uit de raming blijkt een kleine behoefte aan middenhuur, maar: een deel van de vraag naar goedkope koopwoningen zal landen in middenhuur en ook niet iedereen die in sociale huur wil wonen kan hier terecht (onder andere vanwege een te hoog inkomen). In de praktijk zal er daarom naar verwachting meer vraag naar middenhuur zijn dan uit het (kwantitatieve) onderzoek blijkt.

Ouderen verhuizen vaak niet of laat uit hun eengezinswoning. Ondanks vergrijzing en huishoudensverdunning blijft er dan ook behoefte aan nieuwe eengezinswoningen. Vooral starters hebben moeite om in de koopsector een geschikte en betaalbare woning te vinden; alleen in Velsen-Noord is voor deze groep voldoende aanbod. Gelet op de bevolkingsontwikkeling (huishoudensverdunning en vergrijzing) ligt de nadruk op de toevoeging van (kleinere) levensloopgeschikte woningen, voor een deel in appartementen. Dit verschilt wel per kern.

Bouwprogramma nieuwbouwlocaties
Voor een gedifferentieerd aanbod in alle kernen hanteert de gemeente bij locaties waar woningen aan de voorraad worden toegevoegd het volgende bouwprogramma:

  • IJmuiden en Velsen-Noord: 50% doorstroomwoningen (betaalbare/middeldure koop en/of markthuur), 50% vrije invulling;
  • Velsen-Zuid, Driehuis, Santpoort-Noord, Santpoort-Zuid, Velserbroek: minimaal 30% sociale huur, 30% (betaalbare/middeldure koop en/of markthuur), 40% vrije invulling.

Voor bouwprogramma’s tot en met 20 woningen geldt de volgende uitzondering:
indien niet kan worden voldaan aan het bouwprogramma van de sociale huurwoningen is er mogelijkheid tot het bouwen van het aandeel sociale huur op een andere plek in de betreffende kern. Tevens komt er een onderzoek naar het instellen van een gemeentelijk vereveningsfonds voor het faciliteren van spreiding sociale huursegment over de gemeente.

Voor ieder woningbouwproject (herstructurering en uitbreiding) gaat de gemeente uit van een gemiddeld gebruiksoppervlak van de woningen van minimaal 60 vierkante meter op projectniveau. Dit betekent dat kleinere woningen mogelijk zijn, mits hier woningen van méér dan 60 vierkante meter tegenover staan. Dit komt ten goede aan de differentiatie van het woningaanbod. Dit biedt mogelijkheden om tegemoet te komen aan de diverse woonwensen van diverse doelgroepen, waaronder starters.

Wonen en zorg
De vraag naar levensloopgeschikte woningen zal de komende jaren, als gevolg van de vergrijzing, verder toenemen. De vraag naar een soort tussenvorm (zelfstandig wonen maar met de beschutting/ondersteuning van een verzorgingshuis) neemt toe. Enige vorm van clustering is zowel voor zorgvragers als eventuele zorgaanbieders daarbij wenselijk.

Op dit moment valt beschermd wonen en maatschappelijke opvang nog onder de verantwoordelijkheid van centrumgemeente Haarlem. Haarlem vangt een relatief groot deel van de regionale vraag naar beschermd wonen op. Vanaf 2022 is Velsen hier zelf verantwoordelijk voor. Dat kan ervoor zorgen dat er in de komende jaren meer beschermd wonen locaties zullen komen in Velsen.

Wijkprofiel:
Driehuis
Zoals de andere duindorpen is ook Driehuis vergrijsd. Zeer vergrijsd zelfs, al komt dit ook (voornamelijk) door de aanwezigheid van verzorgingstehuizen. Een aantal locaties in het dorp zijn interessant voor woningbouw, waarbij dus vooral aandacht moet worden geschonken aan de oudere doelgroep (ter bevordering van de doorstroming) en jonge gezinnen. Het aandeel 25- tot 40-jarigen is bijzonder laag in het dorp. De woningprijzen zullen daar wellicht een rol in spelen. Sociale huur buiten het verzorgingstehuis is er niet.

De speerpunten van Driehuis zijn voor nieuwbouwinitiatieven als volgt:

  • Diversifiëren in grootte, segment, type. Meer aandacht voor het goedkopere segment;
  • Transformatie uitleglocaties;
  • Minimaal oppervlak van 60 m²;
  • Woningdifferentiatie: 30% sociale huur, 30% middensegment en 40% vrije sector;
  • Doelgroepen: starters/settlers, jonge gezinnen en ouderen;
  • Woonconcepten: regulier zelfstandig wonen, groepswonen, beschut zelfstandig wonen en magic Mix;
  • Duurzaamheid: aardgasvrije nieuwbouw, verduurzaming bestaande bouw en klimaatadaptatie.
3.6.3.1 Relatie tot ontwikkeling

De realisatie van maximaal 80 woningen past binnen zowel de kwalitatieve als kwantitatieve behoefte voor de gemeente Velsen en de kern Driehuis in het bijzonder. Het woningbouwprogramma bestaat uit eengezinswoningen, woningen voor de sociale sector, woningen voor de vrije sector, generatiewoningen en eventueel een woon/zorg-concept. Met dit gedifferentieerde woningbouwprogramma wordt invulling gegeven aan de verschillende woningbehoeftes. Belangrijk om hierbij op te merken is dat voor onderhavig plan enkel de verplichting geldt dat 30% van het totaal aantal woningen gerealiseerd moet worden in het sociale segment. Er is, anders dan de Woonvisie voorschrijft, geen verplichting voor het middensegment. De realisatie van generatiewoningen draagt bij aan de doelstelling om bijvoorbeeld als ouderen zo lang mogelijk zelfstandig te functioneren in een soort zelfstandige woonvorm dan wel de mogelijkheid te bieden aan de jongere generatie om de stap naar een soort zelfstandige woonvorm te maken. Daarnaast wordt het bestaande woonmilieu in Driehuis versterkt door de toevoeging van nieuwbouwappartementen binnen een monument. Driehuis is aangewezen als een dorpskern met meer bouwmogelijkheden. De beoogde ontwikkeling van woningbouw in Driehuis sluit hier dan ook goed bij aan. Het betreft hier ook een transformatiegebied, waarbij een maatschappelijke functie getransformeerd wordt naar een woonfunctie. Met de realisatie van appartementen, generatiewoningen en een woon/zorg-concept wordt bijgedragen aan het realiseren van voorzieningen voor het toenemend aantal ouderen in Driehuis.

De kwalitatieve wensen voor aardgasvrij bouwen en 'klimaat adaptief' zijn tevens verwerkt in dit project.

3.6.3.2 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is in lijn met de ambities uit de Woonvisie 2040 en de speerpunten voor Driehuis.

3.6.4 Verkeersbeleid

In de Mobiliteitsagenda Velsen (2019) staan de beleidshoofdlijnen op het gebied van verkeer en vervoer voor de gemeente Velsen beschreven.

Velsen is onderdeel van de metropoolregio Amsterdam (MRA) die de komende jaren fors gaat groeien qua aantal inwoners en arbeidsplaatsen. De verwachting is dat ook in Velsen de mobiliteit daardoor blijft toenemen. Tegelijkertijd is de verwachting dat de manier waarop mensen zich verplaatsen verandert. Innovaties als elektrische en zelfrijdende vervoermiddelen, nieuwe vervoersdiensten en betere reizigersinformatie zullen waarschijnlijk gaan zorgen voor veranderende voorkeuren bij verplaatsingen van en naar het werk of andere bestemmingen. Daarbij speelt ook de opgave om het verkeer duurzamer te maken, zodat het bijdraagt aan de klimaatdoelstellingen en verbetering van de leefbaarheid.

Aan de hand van de verschillende thema’s wil de gemeente ook in de komende jaren een goede bereikbaarheid waarborgen, en waar mogelijk verbeteren, op een wijze die recht doet aan de belangen van klimaat, leefbaarheid en veiligheid.

Wat betreft parkeren dient, bij nieuwbouw, uitbreiding of functiewisseling, te worden voldaan aan de eisen die zijn gesteld in het gemeentelijk parkeernormenbeleid. Met parkeernormenbeleid streeft de gemeente er naar om ruimtelijke ontwikkelingen niet te laten leiden tot een verhoging van de parkeerdruk. Uitgangspunt bij dit beleid is dat de gegenereerde parkeerbehoefte binnen het eigen plangebied wordt opgelost.

3.6.4.1 Relatie tot ontwikkeling

In paragraaf 4.10 is ingegaan op het aspect verkeer en parkeren in relatie tot de voorgenomen ontwikkeling. Daarnaast is in de Regels van dit bestemmingsplan geborgd dat voorzien moet worden in voldoende parkeergelegenheid.

3.6.4.2 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is in lijn met het verkeersbeleid van gemeente Velsen.

3.6.5 Archeologie en Monumentenbeleid

Archeologie
In 2017 is de Beleidsnota Archeologie Velsen vastgesteld. Deze vormt de basis voor de in ruimtelijke plannen op te nemen regels voor bescherming van archeologie. In de beleidsnota worden zes verschillende niveau's van bescherming onderscheiden.

Bij elk niveau hoort een regime, met een vrijstellingsoppervlak en vrijstellingsdiepte. Als het plangebied waarbinnen de bodemverstorende activiteit plaatsvindt kleiner is dan de voor het gebied aangegeven criteria, is geen afweging van het archeologisch belang noodzakelijk.

Op grond van het gemeentelijk beleid geldt voor de verschillende deelgebieden een hoge archeologische verwachting. Ten behoeve van het onderhavige bestemmingsplan is archeologisch onderzoek uitgevoerd. In paragraaf 4.10 zijn de resultaten van dit onderzoek beschreven.

Monumentenbeleid
De beleidsnota Monumentenzorg Velsen is in 2005 vastgesteld en in 2008 geactualiseerd. In deze beleidsnota geeft de gemeente Velsen haar visie op de gemeentelijke monumentenzorg. Leidraad hierbij is een zorgvuldig beheer en weloverwogen behoud van het architectonische en cultuurhistorisch erfgoed van Velsen, in samenspel met het Rijk, de provincie en particulieren.

3.6.5.1 Relatie tot ontwikkeling

Op grond van het gemeentelijk beleid geldt voor het plangebied een archeologische verwachting. Ten behoeve van het onderhavige bestemmingsplan is archeologisch onderzoek uitgevoerd. In paragraaf 4.1 zijn de resultaten van dit onderzoek beschreven.

Cultuurhistorie wordt als vast onderdeel betrokken bij planontwikkeling en –uitvoering. In paragraaf 4.1 wordt tevens specifiek ingegaan op de cultuurhistorische aspecten van het plangebied. In dit kader kan reeds opgemerkt worden dat in het plangebied een gemeentelijk monument aanwezig is. De monumentale waarden hiervan worden beschermd.

3.6.5.2 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is in lijn met het gemeentelijk beleid ten aanzien van archeologie en cultuurhistorie.

3.6.6 Groenbeleidsplan

Onderstaande groenbeleidsplannen zijn van toepassing:

  • Bomenplan 2003;
  • Beleidsplan monumentale bomen 2013;
  • Groenstructuurplan Velsen (2019).

Het bomenplan is een beheerplan waarin de vervanging van gemeentelijke bomen is vastgelegd. Dit bomenplan is in 2013 geëvalueerd en geactualiseerd. In 2014 is de APV gewijzigd en zijn in beginsel alle bomen vrijgesteld van kapvergunning. Voor een aantal situaties is een uitzondering gemaakt. Bomen die op de lijst van waardevolle of monumentale bomen staan, zijn kapvergunningsplichtig. Ook is er een gebied aangewezen waarbinnen alle bomen met een stamdiameter groter dan 15 centimeter op een hoogte van 130 cm boven maaiveld kapvergunningsplichtig blijven. Zowel bij het kappen van monumentale of waardevolle bomen als bomen binnen een kapvergunningsplichtig gebied geldt een herplantplicht.

3.6.6.1 Relatie tot ontwikkeling

In het plangebied is een aantal bomen aanwezig dat ten behoeve van de herontwikkeling gekapt dient te worden. Voor deze bomen is een kapvergunning benodigd, omdat zij op de lijst van waardevolle bomen voorkomen en de bomen gelegen zijn binnen het gebied waarvoor een vergunningplicht geldt. Voorzien zal worden in de benodigde compensatie.

Daarnaast wordt de (oorspronkelijke) boomgaard gedeeltelijk teruggebracht. Tevens wordt voorzien in een groene inrichting van de openbare ruimte van het plangebied.

3.6.6.2 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is in lijn met het groenbeleid.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Archeologie en cultuurhistorie

4.1.1 Algemeen

Erfgoedwet
De Erfgoedwet bevat de geldende wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. De wet regelt tevens de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem. De uitvoering van de Erfgoedwet en de integratie van archeologie en ruimtelijke ordening is primair een gemeentelijke opgave. De gemeente is verplicht om in nieuwe bestemmingsplannen rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Dit volgt uit een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening en maakt onderdeel uit van de modernisering van de monumentenzorg. De Erfgoedwet is een voorloper op de Omgevingswet, die naar verwachting in 2022 in werking treedt.

Nota Belvedère (1999)
Vanuit een ontwikkelingsgerichte visie op de omgang met cultuurhistorie worden in de Nota Belvedère beleidsmaatregelen voorgesteld die tot een kwaliteitsimpuls bij de toekomstige inrichting van Nederland moeten leiden. Doelstelling van de nota is om de alom aanwezige cultuurhistorische waarden sterker richtinggevend te laten zijn bij de inrichting van Nederland. Dit met als doel het aanzien van Nederland aan kwaliteit te laten winnen en tegelijkertijd de onderlinge samenhang van cultuurhistorische waarden op het terrein van de archeologie, gebouwde monumenten en historische cultuurlandschap te versterken.

4.1.2 Relatie tot ontwikkeling

Archeologie
Uit de Beleidsnota Archeologie Velsen met bijbehorende beleidskaart blijkt dat het plangebied is gelegen binnen categorie 3. Bij bodemverstorende activiteiten van meer dan 100 vierkante meter en dieper dan 40 centimeter dient een archeologisch waardestellend rapport overlegd te worden. Om de eventueel aanwezige archeologische waarden in het plangebied te beschermen is in de regels en op de verbeelding behorende bij dit bestemmingsplan de dubbelbestemming Waarde - Archeologie opgenomen. De bepalingen uit deze dubbelbestemming borgen dat bodemverstorende activiteiten van meer dan 100 vierkante meter en dieper dan 40 centimeter pas mogen plaatsvinden nadat de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.

Cultuurhistorie
Binnen het bestemmingsplan is het voormalige Missiehuis aangewezen als een gemeentelijk monument. Het gaat hierbij met name om het hoofdgebouw met kapel, het koppaviljoen en de boomgaard. De bescherming van het complex is niet gebaseerd op alleen architectuurhistorische overwegingen. Het gaat ook om (cultuur)historische waarden die van lokaal belang zijn voor de gemeente Velsen, zoals het feit dat het een vestiging was van de Missionarissen van het Heilig Hart en dat het één van de twee nog resterende missiehuizen in provincie Noord-Holland is.

Uit artikel 13 van de Erfgoedverordening Velsen 2016 blijkt dat het verboden is een gemeentelijk monument te beschadigen of te vernielen, of daaraan onderhoud te onthouden dat voor de instandhouding daarvan noodzakelijk is. Met respect voor, en inachtneming van, de monumentale waarden van het Missiehuis wordt dit herontwikkeld. Hierbij wordt in ieder geval in de volgende ingrepen voorzien:

  • Entrees, verbindingsgang en entreehallen
    De bestaande hoofdentree van het Missiehuis wordt gerenoveerd in oorspronkelijke staat. De bestaande gang naar de kapel zal voorzien worden van een nieuwe afwerking, evenals de bestaande entreehallen. Ook de nieuwe entreehallen worden voorzien van afwerking. De bestaande trappen worden gerenoveerd. Ook worden er nieuwe trappen en liften geplaatst.
  • Uitbouw zuidvleugel
    Het Missiehuis zal mogelijk gaan beschikken over een nieuwe uitbouw ter plaatse van de huidige zuidvleugel. Hiervoor zal gebruik worden gemaakt van een lichtgewicht bouwsysteem.
  • Balkons en dakkapellen  
    Het Missiehuis wordt voorzien van balkons en dakkapellen.
  • Ingrepen kapel
    De kapel wordt voorzien van een nieuwe vloer. Ook worden er nieuwe omkaderde gevelopeningen gerealiseerd. Het tussenlid wordt opengewerkt en de bestaande aanbouw en het bestaande dak worden verwijderd. Ook de blindnissen worden open gemaakt. Tot slot zal het overgebleven deel van de bestaande toren worden hersteld in de oorspronkelijke staat of een verwijzing daarnaar.
  • Ingrepen paviljoen
    De reconstructie van de nieuwe gevels wordt gebaseerd op de bestaande gevels. Voor deze gevels wordt de baksteen gebruikt die is gewonnen uit het materiaal dat vrijkomt uit de te slopen vleugel. De bestaande gevelopeningen worden vervangen, gebaseerd op de oorspronkelijke openingen.
4.1.3 Conclusie

De aspecten archeologie en cultuurhistorie staan niet aan de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan in de weg.

4.2 Bedrijven en milieuzonering

4.2.1 Algemeen

Milieuzonering is een instrument dat helpt bij het afwegen en verantwoorden van keuzes aangaande nieuwe woningbouw- en bedrijvenlocaties en beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie. Het gaat hierbij om de milieuaspecten: geluid, geur, stof en gevaar, waarbij de belasting afneemt naarmate de afstand tot de bron toeneemt. Om ervoor te zorgen dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden en dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen, is de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' opgesteld. Door toepassing te geven aan deze handreiking wordt zoveel mogelijk voorkomen dat woningen hinder en gevaar ondervinden van bedrijven en dat die bedrijven in hun milieugebruiksruimte worden beperkt.

In de handreiking zijn richtafstanden opgenomen voor een scala aan milieubelastende activiteiten, opslagen en installaties. De richtafstand geldt vanaf de grens van de inrichting tot de bestemmingsgrens van omliggende woningen en betreft nadrukkelijk een leidraad en geen norm. Indien goed gemotiveerd en onderbouwd door middel van relevant milieutechnisch onderzoek, kan ervoor worden gekozen van de richtafstand af te wijken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP0903MISSIEHUIS1-O001_0009.png"

Tabel 4.1: Richtafstanden bedrijven en milieuzonering.

De richtafstanden zijn afgestemd op het omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied. Zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat kan de richtafstand met één stap worden verlaagd indien sprake is van een omgevingstype gemengd gebied. In gemengd gebied komen direct naast woningen bijvoorbeeld winkels, horeca en kleine bedrijven voor.

4.2.2 Relatie tot ontwikkeling

De projectlocatie kent de bestemming 'Maatschappelijk' en wijzigt naar 'Wonen'. Omliggende bestemmingen betreffen overwegend 'Wonen', maar ook 'Tuin', 'Maatschappelijk', 'Sport', 'Gemengde Doeleinden 1', 'Verkeer', 'Groen' en 'Water'. Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat er sprake is van gemengd gebied.

In de nabije omgeving van het plangebied zijn meerdere scholen gevestigd: de middelbare school Ichthus Lyceum, de middelbare school Duin en Kruidberg Mavo en de Interconfessionele Basisschool (ICBS) de Toermalijn. De onderwijsfuncties (sbi-2008: 852, 8531) vallen binnen milieucategorie 2 met als bepalende hinderfactor geluid. De richtafstand in een gemengd gebied bedraagt tien meter. Ook bevindt de Rooms Katholieke Voetbalvereniging Velsen (RKVV Velsen) zich in de nabije omgeving van het plangebied. Een veldsportcomplex met verlichting (sbi-2008: 931) valt onder milieucategorie 3.1, met als bepalende hinderfactor geluid. De afstand die aangehouden moet worden ten opzichte van een rustige woonwijk is 50 meter. In een gemengd gebied mag deze afstand verlaagd worden tot 30 meter tot aan de gevels van woningen.

De richtafstanden dienen gemeten te worden vanaf de bestemmingsgrens van de hindergevende functie tot de gevel van de gevoelige functie. Het plangebied bevindt zich op circa 15 meter van de dichtsbijzijnde maatschappelijke bestemming waarbinnen onderwezen wordt. Verder bevindt het plangebied zich op 32 meter afstand van de ingang van RKVV Velsen. De positie van de nieuwe woningen in het plangebied liggen op enige afstand van de plangrens, waardoor de daadwerkelijke afstand tussen de hindergevende functies en de gevel van de gevoelige functies nog groter is dan de hiervoor weergegeven 15 en 32 meter. Aan de richtafstanden wordt voldaan.

Tot slot wordt in het plangebied zelf bedrijvigheid gecombineerd met woningen, doordat in (delen van) het gemeentelijk monument eventueel maatschappelijke zorg(gerelateerde) voorzieningen worden gerealiseerd. Binnen het plangebied kan daarom, conform de VNG-brochure, de systematiek van functiemenging gehanteerd worden. Binnen gebieden met functiemenging heeft men te maken met milieubelastende en milieugevoelige functies die op korte afstand van elkaar zijn gesitueerd. De richtafstanden zijn dan niet toepasbaar. De toelaatbaarheid van milieubelastende functies in gebieden met functiemenging wordt beoordeeld aan de hand van de volgende drie ruimtelijk relevante milieu categorieën:

  • categorie A: toelaatbaar aanpandig aan woningen: de eisen uit het Bouwbesluit zijn toereikend;
  • categorie B: toelaatbaar indien bouwkundig afgescheiden van woningen;
  • categorie C: toelaatbaar indien gesitueerd langs een hoofdweg.

Voor de diverse functies binnen een functiemengingsgebied zijn echter wel voorwaarden gesteld. Het moet gaan om:

  • Kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid;
  • Productie en laad- en loswerkzaamheden vinden alleen in de dagperiode plaats;
  • De activiteiten, inclusief opslag, geschieden hoofdzakelijk inpandig.

De maatschappelijke zorg(gerelateerde) voorzieningen waarvoor in dit bestemmingsplan ruimte wordt geboden, zullen voornamelijk in categorie A vallen en ten hoogste in categorie B. Dergelijke functies zijn derhalve toelaatbaar aanpandig aan de te realiseren woningen, mits - als sprake is van een categorie B bedrijf - het bouwkundig is afgescheiden. Bij een aan te vragen omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen zal dit aangetoond moeten worden.

4.2.3 Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering staat niet aan de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan in de weg.

4.3 Bodem

4.3.1 Algemeen

Voor bodem en bodemverontreiniging is de Wet bodembescherming (Wbb) inclusief de aanvullende besluiten leidend. In de Wbb wordt een algemeen beschermingsniveau ingesteld voor de bodem ten aanzien van het voorkomen van nieuwe verontreiniging van de bodem.

De Wbb geeft regels voor bodemverontreiniging, waarvan sprake is als het gehalte van een stof in de grond of in het grondwater de voor die stof geldende streefwaarde overschrijdt. Of een verontreiniging acceptabel is, hangt af van de aard van de verontreiniging en van de bestemming van de gronden.

4.3.2 Relatie tot ontwikkeling

De ontwikkeling omvat de realisatie van woningen. Woningen betreffen gevoelige functies in het kader van de Wbb, waarvan de gebruikers beschermd dienen te worden tegen onacceptabele verontreinigen in de bodem waarmee zij in aanraking kunnen komen. Ten behoeve van de planrealisatie is derhalve een bodemonderzoek uitgevoerd door onderzoeksbureau Grondslag. Het bodemonderzoek is opgenomen als bijlage 1 bij deze toelichting. De resultaten worden hieronder samenvattend besproken.

Conclusies onderzoek
De milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse van de onderzoekslocatie Driehuizerkerkweg 123 te Driehuis is vastgelegd. Op het terrein zijn een aantal aandachtspunten die voortkomen uit voorgaand en het geactualiseerde onderzoek:

Verontreiniging I:
Ter plaatse van deze locatie is een restverontreiniging met minerale olie aanwezig onder het pand.

Verontreiniging II:
Ter plaatse van de smeerkuil is een sterke verontreiniging met zink aanwezig. De omvang is circa 7 m3. Er is derhalve geen geval van ernstige bodemverontreiniging aanwezig.

Verontreiniging III:
Rondom de opslag gevaarlijke stoffen is de toplaag sterk verontreinigd met barium, lood en zink. De omvang van de verontreiniging zoals hij nu bekend is, is maximaal 16 m3. Of de verontreiniging inpandig aanwezig is, is onbekend. Wel is zeker dat er geen sprake is van een ernstige bodemverontreiniging.

Actualisatie en nader bodemonderzoek
In het actualisatie bodemonderzoek is ter plaatse van de bovengrond van boring 1018, waarin bijmengingen aan kolen, aardewerk en glas zijn aangetroffen, een sterke verhoging aan zink aangetoond. In de overige boven- en ondergrond zijn hooguit lichte verhogingen aangetroffen. In het grondwater zijn geen verhogingen aangetroffen.

In het nader onderzoek is de verontreiniging aan zink in de bovengrond van boring 1018 afgeperkt. Hierbij zijn nog hooguit lichte verhogingen aan zink aangetoond. Derhalve kan worden geconcludeerd dat de verontreiniging aan zink een puntverontreiniging betreft. Er is geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. De verhoging wordt vermoedelijk veroorzaakt door de matige bijmengingen aan aardewerk.

Ter plaatse van de locaties waar in het verleden puin in de bodem is aangetroffen, is een verkennend asbestonderzoek uitgevoerd. Op deze locaties is geen asbest aangetoond.

Sanering
Om de bodem geschikt te maken voor de functie wonen, dienen de vier locaties waar verontreinigingen zijn aangetroffen gesaneerd te worden. Dit zal voorafgaand aan de bouw worden uitgevoerd.

4.3.3 Conclusie

Het aspect bodem staat de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan niet in de weg.

4.4 Duurzaamheid

4.4.1 Algemeen

Rijksbeleid
Het duurzame beleid van de Nederlandse overheid is vastgesteld in de Energieagenda (2016). Het doel van deze agenda is om de transitie naar een CO2-arme energievoorziening in 2050 te bewerkstelligen. In het Klimaatakkoord van Parijs is vastgelegd de opwarming van de aarde te beperken tot ruim onder de twee graden Celsius, met het streven een maximale temperatuurstijging van anderhalve graad Celsius te realiseren. Dat vraagt om een drastische reductie van het gebruik van fossiele energie, tot dichtbij nul in het jaar 2050. Elektriciteit wordt dan duurzaam opgewekt, gebouwen worden voornamelijk verwarmd door aardwarmte en elektriciteit, bedrijven hebben hun productieprocessen aangepast, er wordt niet langer op aardgas gekookt en er rijden vrijwel alleen maar elektrische auto's.

Tot 2020 neemt de CO2-uitstoot fors af. Doorzetten van het huidige beleid is na 2020 echter onvoldoende om een geleidelijke transitie mogelijk te maken. Zonder aanvullend beleid zal de CO2-uitstoot zelfs weer kunnen toenemen. Voor de bestaande woningvoorraad betekent een geleidelijke transitie dat jaarlijks 170.000 woningen aangepast dienen te worden. Voor de nieuwbouw van woningen bepaalt de Europese EPBD-richtlijn de ambitie om tot bijna energie-neutrale gebouwen te komen. Vanaf 2021 moeten alle nieuwe gebouwen voldoen aan overeenkomstige wettelijke vereisten. Nieuwe woningen moeten worden voorzien van warmtepompen, zonnecollectoren en extra isolatie en eisen worden gesteld aan de maximum vervuiling van auto's.

Provinciaal beleid
De Omgevingsvisie NH2050 is vastgesteld door de Provinciale Staten van Noord-Holland op 19 november 2018. Van de acht meest urgente ontwikkelingen in de leefomgeving van Noord-Holland hebben twee ontwikkelingen direct verband met duurzaamheid, namelijk Energietransitie en Klimaatverandering. Bij deze twee ontwikkelingen moet dan ook ingezet worden op een duurzame economie en klimaatadaptie. Noord-Holland wil in 2050 een klimaatneutrale en volledig circulaire provincie zijn, in lijn met de nationale doelstelling op dit gebied. Deze ambitie is gekoppeld aan de doelstelling van het Klimaatakkoord om te komen tot 49% CO2-reductie in 2030. De transitie naar opwekking en gebruik van duurzame energie heeft consequenties voor de energiehuishouding en de energieinfrastructuur. Noord-Holland energieneutraal op eigen grondgebied is niet haalbaar, zo blijkt uit onderzoek.

4.4.2 Relatie tot ontwikkeling

De nieuwbouwwoningen zullen voldoen aan de eisen opgesteld in zowel het BENG als het Bouwbesluit 2012. De nieuwbouwwoningen zullen aardgasvrij worden uitgevoerd. Daarnaast maakt de initiatiefnemer bij de bouw zoveel mogelijk gebruik van grondstoffen die vrijkomen uit de sloop van de vleugel. De grondstof betreft hier baksteen, welke circulair wordt ingezet binnen de voorgenomen ontwikkeling. Tot slot wordt voorzien in hergebruik van het monument, wat per definitie duurzaam is.

4.4.3 Conclusie

De beoogde ontwikkeling is in lijn met de duurzaamheidseisen die worden gesteld op Rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau.

4.5 Ecologie

4.5.1 Algemeen

Sinds 1 januari 2017 is één wet van toepassing die de natuurwetgeving in Nederland regelt: de Wet natuurbescherming. De wet ligt in de lijn van Europese wetgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. De Wet natuurbescherming vervangt de Boswet, de Flora- en Faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998.

Wet natuurbescherming
Via de Wet natuurbescherming wordt de soortenbescherming en gebiedsbescherming geregeld. De soortenbescherming heeft betrekking op alle, in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen en vlinders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten en op een honderdtal vaatplanten. Welke soorten planten en dieren wettelijke bescherming genieten, is vastgelegd in de bijlage van de Wet natuurbescherming. Dat houdt in dat, bij planvorming, uitdrukkelijk rekening gehouden moet worden met gevolgen, die ruimtelijke ingrepen hebben, voor instandhouding van de beschermde soort.

Gebiedsbescherming wordt geregeld middels de Natura 2000-gebieden. In het kader van de Wet natuurbescherming moet uitgesloten worden dat significante negatieve effecten optreden in Natura 2000-gebieden. Hier kan sprake van zijn wanneer een ontwikkeling binnen een Natura 2000-gebied plaatsvindt, maar ook stikstofdepositie kan verslechterende gevolgen hebben voor stikstofgevoelige habitattypen of leefgebieden die als Natura 2000-gebied zijn aangewezen. Deze gevolgen kunnen significant zijn wanneer een plan, project of handeling leidt tot een toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen of leefgebieden die overbelast zijn. Voorheen gold hier de regeling Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) voor, maar naar aanleiding een tweetal belangrijke uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (mei 2019) is deze regeling komen te vervallen. Als gevolg hiervan dient in Nederland voor elk project een stikstofdepositieberekening uitgevoerd te worden. Wanneer uit de rekenresultaten een hogere depositie dan 0,00 mol/ha/jaar, kan al sprake zijn van een significant negatief effect.

Natuurnetwerk Nederland
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is een netwerk van gebieden in Nederland waar de natuur voorrang heeft. Het netwerk helpt voorkomen dat planten en dieren in geïsoleerde gebieden uitsterven en dat natuurgebieden hun waarde verliezen. Het NNN kan worden gezien als de ruggengraat van de Nederlandse natuur. NNN is tevens opgenomen in het streekplan van de provincie. Indien het projectgebied in het NNN gelegen is, verlangt de provincie een 'nee-tenzij-toets'. Afhankelijk van de provincie kan dit ook gelden voor projectgebieden in de nabijheid van het NNN.

4.5.2 Relatie tot ontwikkeling
4.5.2.1 Soortbescherming

Ten behoeve van de ontwikkeling is door Adviesbureau Mertens een onderzoek uitgevoerd naar de effecten op vleermuizen en gierzwaluwen. De rapportages van november 2018 en maart 2020 zijn bijgevoegd in bijlage 2 van deze toelichting.

Onderstaand zijn de resultaten uit het onderzoek weergegeven:

  • Voorjaar/ voorzomer: In de voorzomer zijn twee soorten vleermuizen waargenomen (gewone dwergvleermuis, laatvlieger). Gewone dwergvleermuis en laatvlieger zijn in lage dichtheid foeragerend aangetroffen ter plaatse van en rond het Missiehuis te Driehuis. Van gewone dwergvleermuis zijn twee kleine kolonies vastgesteld. Omdat er geen geluiden meer werden gehoord na het uitvliegen, kan er vanuit gegaan worden dat het om zomerverblijfplaatsen gaat en niet om kraamkolonies.
  • Voorherfst: In de voorherfst is één soort vleermuis waargenomen (gewone dwergvleermuis). Deze soort is (in lage dichtheid) foeragerend aangetroffen ter plaatse van en rond het Missiehuis te Driehuis. Er zijn daarnaast enkele balts- / paarplaatsen vastgesteld. In figuur 3 zijn de waarnemingen weergegeven. Gelet op de aantallen en dichtheid van de foeragerende vleermuizen dient het Missiehuis te Driehuis niet gezien te worden als belangrijk (primair) foerageergebied.
  • Broedvogels: er zijn geen territoria of nesten aangetroffen van gierzwaluw in het plangebied. Gierzwaluw is alleen hoog overvliegend aangetroffen en is derhalve niet direct gerelateerd aan het plangebied het Missiehuis te Driehuis. Negatieve effecten op gierzwaluw kunnen derhalve worden uitgesloten.

Op basis van bovenstaande onderzoeksresultaten is een ontheffing Wet natuurbescherming aangevraagd voor de gewone dwergvleermuis. Deze ontheffing is op 31 juli 2019 door de Omgevingsdienst Noord-Holland Noord verleend.

Naar aanleiding van bovenstaande onderzoeksresultaten is in maart 2020 een onderzoek uitgevoerd ter controle van de aanwezigheid van vleermuizen binnen de bunkers op het terrein van het Missiehuis. Onderstaand zijn de belangrijkste onderzoeksresultaten weergegeven:

  • Kleine bunker: op de bodem van de kleine bunker is water aanwezig. In deze bunker zijn geen vleermuizen aangetroffen op woensdag 22 januari 2020.
  • Grote bunker: Op de bodem van de grote bunker is water aanwezig. In deze bunker zijn op woensdag 6 februari 2020 een tweetal overwinterende watervleermuizen aangetroffen. Door de aanwezigheid van relatief veel begroeiing rondom, waardoor deze bunker in de schaduw ligt, is de bunker ook geschikt voor overwinterende vleermuizen. De grote bunker heeft geen ondergrondse ruimten.

Met de sloop van de grote bunker gaan vaste rust- en verblijfplaatsen van watervleermuizen verloren. De kleine bunker (KAP-bunker)zal behouden blijven en worden ingericht voor de watervleermuis. Op grond hiervan is een ontheffing Wet natuurbescherming vereist voor de watervleermuis. Deze ontheffing is in augustus 2020 aangevraagd en op 16 februari 2021 verleend. De noodzakelijke ontheffing staat derhalve de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan niet in de weg.

4.5.2.2 Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt buiten de begrenzing van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De provincie hanteert geen externe werking als het gaat om het NNN, de Nee-tenzij toets is derhalve niet aan de orde. Het plangebied betreft tevens geen weidevogelgebied of een ander gebied dat is beschermd overeenkomstig het provinciale natuurbeleid. Dergelijk beschermd gebied zal derhalve niet verloren gaan of aangetast worden.

Het plangebied is op circa 300 meter van het Natura 2000-gebied 'Kennemerland-Zuid' gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP0903MISSIEHUIS1-O001_0010.png" Figuur 4.5: Uitsnede kaart Natura 2000-gebied, plangebied paars omlijnd (bron: Omgevingsverordening Noord-Holland 2020).

In het kader van mogelijke stikstofdepositie op het nabijgelegen Natura 2000-gebied 'Kennemerland-Zuid' is een stikstofdepositieberekening uitgevoerd door Mees Ruimte en Milieu. De stikstofdepositieberekening is terug te vinden in bijlage 3. De resultaten worden hieronder (verkort) weergegeven.

Voor de aanlegfase en gebruiksfase zijn verschilberekeningen gemaakt ten behoeve van intern salderen. De AERIUS-calculator 2020 geeft als uitkomst van de berekening dat er geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j zijn. Het aspect stikstof vormt door gebruik te maken van intern salderen zowel in de aanlegfase als in de gebruiksfase geen belemmering bij de realisatie van het voorgenomen initiatief. Opgemerkt wordt dat per 1 juli 2021 de Wet stikstofreductie en natuurverbetering in werking is getreden. Belangrijk voor nieuwe bouwprojecten is dat in de Wet stikstofreductie en natuurverbetering een partiële vrijstelling van de natuurvergunningplicht opgenomen voor activiteiten in de bouwsector. Daarmee is bepaald dat de aanlegfase in principe niet meegenomen hoeft te worden in stikstofdepositieberekeningen. Wel geldt er voor de aanlegfase wel een prestatieverplichting om met zo duurzaam mogelijk materieel te bouwen.

4.5.2.3 Bomen

Daarnaast worden er in het kader van de voorgenomen ingrepen mogelijk enkele bomen gekapt. Aangezien deze bomen op eigen terrein staan en geen onderdeel uitmaken van 'houtopstanden' in het kader van de Wet natuurbescherming, is de wet niet van toepassing op de bestaande en te kappen bomen binnen het plangebied.

4.5.3 Conclusie

Het aspect natuur vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling ter plaatse van de projectlocatie.

4.6 Externe veiligheid

4.6.1 Algemeen

Externe veiligheid gaat over de risico's voor mens en milieu bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. Ook de risico's die luchthavens geven vallen onder externe veiligheid. De aan deze activiteiten verbonden risico's moeten tot een aanvaardbaar niveau beperkt blijven.

Het wettelijk kader voor risicobedrijven is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en voor het vervoer van gevaarlijke stoffen in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. Normen voor ondergrondse buisleidingen zijn vastgelegd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Bij de beoordeling van de externe veiligheidssituatie zijn twee begrippen van belang:

  • 1. Plaatsgebonden risico (PR): Inwoners van een bepaald gebied kunnen te maken krijgen met plaatsgebonden risico (PR). Dit is de kans per jaar dat één persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof. In theorie zou die persoon zich onafgebroken en onbeschermd op één bepaalde plaats moeten bevinden. Deze kans mag niet groter zijn dan 1 op de miljoen. Het PR wordt 'vertaald' als een risicocontour rondom een risicovolle activiteit, waarbinnen geen kwetsbare objecten (bijvoorbeeld woningen) mogen liggen.
  • 2. Groepsrisico (GR): Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers en is een maatstaf voor de verwachte omvang van een ramp. Rondom een risicobron wordt een invloedsgebied gedefinieerd, waarbinnen grenzen worden gesteld aan het maximaal aanvaardbaar aantal personen, de zogenaamde oriëntatiewaarde (OW). Dit is een richtwaarde, waarvan het bevoegd gezag, mits afdoende gemotiveerd door middel van een gedegen verantwoording, kan afwijken. Dit betreft de zogeheten verantwoordingsplicht. De verantwoordingsplicht geldt voor elke toename van het GR.

Het Ipo (Interprovinciaal overleg) heeft een risicokaart ontwikkeld waarop verschillende risicobronnen inclusief bijbehorende relevante gegevens zijn weergegeven. De risicokaart vormt een hulpmiddel bij het beoordelen van het aspect externe veiligheid bij ruimtelijke ontwikkelingen. Daarnaast kan ook het risicoregister worden geraadpleegd.

4.6.2 Relatie tot ontwikkeling

Het plangebied is niet gelegen binnen het invloedsgebied van een Bevi-inrichting, een nabij gelegen transportroute of binnen de veiligheidsafstanden van andere stationaire risicobronnen. Een gedeelte van het plangebied is wel gelegen binnen het invloedsgebied van een buisleiding voor het transport van gevaarlijke stoffen. Dit betreft de hogedruk aardgasleiding A-560 van de Gasunie.

De buisleiding heeft een uitwendige diameter van 914 mm, een wanddikte van 15 mm en een maximale werkdruk van 66,2 bar. De 100%-letaliteitscontour van de buisleiding reikt tot 180 meter. De 1%-letaliteitscontour reikt tot 430 meter. Het plangebied is op ca. 360 meter afstand gelegen van de buisleiding. Het plangebied ligt derhalve buiten de 100%-letaliteitscontour, maar gedeeltelijk binnen de 1%-letaliteitscontour. In beginsel betekent dit dat het groepsrisico berekend dient te worden. Vervolgens dient het groepsrisico verantwoord te worden.

Door de Omgevingsdienst IJmond is het onderzoek 'Kwantitatieve Risicoanalyse IJmond leidingen punt 2' uit 2011 beschikbaar gesteld. Dit onderzoek geeft zowel het plaatsgebonden risico als het groepsrisico van onder meer buisleiding A-560 weer. De relevante passages uit dit onderzoek worden hieronder weergegeven.

Plaatsgebonden risico

Uit het onderzoek kan afgeleid worden dat geen sprake is van een plaatsgebonden risicocontour voor de buisleiding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP0903MISSIEHUIS1-O001_0011.png"

Figuur 4.6 Weergave plaatsgebonden risico buisleiding A-560 (bron: Kwantitatieve Risicoanalyse IJmond leidingen punt 2)

Groepsrisico

Voor het groepsrisico geldt dat het gebied waarin een buisleiding invloed heeft op het groepsrisico, zich ver buiten de leidingstrook uitstrekt. In het invloedsgebied gelden beperkingen die gericht zijn op het aantal aanwezigen in het gebied. Deze beperkingen zijn het grootst in het gebied dat binnen de zogenoemde 100%-letaliteitscontour valt. Bij de inrichting en het bepalen van de bebouwingsdichtheid van een gebied dient rekening gehouden te worden met de ligging van deze 100%-letaliteitscontour. Op grond van het Bevb is het bevoegd gezag verantwoordelijk voor de afweging van het groepsrisico en geldt hierbij een verantwoordingsplicht. Het plangebied van Missiehuis Park is op ruime afstand (ca. 180 meter) van de 100%-letaliteitscontour gelegen.

In het onderzoek uit 2011 is een screening van het groepsrisico uitgevoerd. Hieruit blijkt dat het groepsrisico (ver) onder de oriëntatiewaarde ligt. Dit is weergegeven op onderstaand figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP0903MISSIEHUIS1-O001_0012.png"

Figuur 4.7 Weergave groepsrisico buisleiding A-560 (bron: Kwantitatieve Risicoanalyse IJmond leidingen punt 2)


Dat het groepsrisico (ver) onder de oriëntatiewaarde ligt wordt bevestigd in het onderzoek dat is uitgevoerd voor het bestemmingsplan "De Biezen" uit 2014 (te raadplegen via www.ruimtelijkeplannen.nl, zoek op: De Biezen) . Daarnaast zorgt de ontwikkeling voor een (zeer) beperkte toename van de bevolkingsdichtheid binnen het invloedsgebied van de buisleiding. Het wordt derhalve niet noodzakelijk geacht het groepsrisico opnieuw te berekenen.

4.6.3 Conclusie

Het groepsrisico is kleiner dan 0.1* de oriënterende waarde. De ontwikkeling zorgt voor een (zeer) beperkte toename van de bevolkingsdichtheid binnen het invloedsgebied. Het groepsrisico zal daarom niet noemenswaardig wijzigen. Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen beperking voor het plan.

4.7 Geluid

4.7.1 Algemeen

In het kader van de Wet geluidhinder moeten geluidsgevoelige objecten voldoen aan de wettelijk bepaalde normering als het gaat om de maximale geluidsbelasting op de gevels. De limitatieve lijst geluidsgevoelige gebouwen bestaat uit:

  • woningen;
  • onderwijsgebouwen;
  • ziekenhuizen;
  • verpleeghuizen;
  • verzorgingstehuizen;
  • psychiatrische inrichtingen;
  • kinderdagverblijven.

Relevante geluidbronnen in het kader van de Wet geluidhinder zijn wegverkeerslawaai, railverkeerslawaai en industrielawaai. Op het moment dat een van bovenstaande functies ontwikkeld wordt in de nabijheid van voornoemde geluidbronnen of binnen de zones daarvan, zal middels een geluidsonderzoek aangetoond moeten worden of er voldaan wordt aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde. Daarnaast kan het als het gaat om bijvoorbeeld logiesruimtes (hotelkamers, recreatieve verblijven) wenselijk zijn om een goed en aangenaam binnenklimaat te kunnen waarborgen.

4.7.2 Relatie tot ontwikkeling

Door M+P is een akoestisch onderzoek uitgevoerd in het kader van onderhavig bestemmingsplan. Het onderzoek is als bijlage 4 bij deze toelichting opgenomen. De resultaten van het onderzoek worden hieronder (verkort) weergegeven.

Direct om het plangebied liggen verschillende 30 km/u wegen. Op een afstand van circa 70 m tot 100 m van het plan ligt de HOV Velsen (buslijn tussen het strand van IJmuiden en Haarlem Noord). Daarnaast ligt de (deels) gezoneerde Duin- en Kruidbergerweg op ruime afstand van het plan en is een klein deel van het plangebied binneen de zone van het doorgaande spoor gelegen. De geluidsbelasting afkomstig van de HOV, de Duin- en Kruidbergerweg het spoor en de 30 km/u wegen is berekend conform het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012. De geluidsbelasting afkomstig van de HOV, de Duin- en Kruidbergerweg en het spoor is beoordeeld aan de hand van de grenswaarden uit de Wet geluidhinder. De geluidsbelasting vanwege de 30 km/u wegen zijn beschouwd in het kader van goede ruimtelijke ordening.

Uit de berekeningen blijkt dat de geluidsbelasting vanwege de gezoneerde HOV en de Duin- en Kruidbergerweg overal lager is dan de voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai. Hetzelfde geldt voor de geluidsbelasting afkomstig van het doorgaande spoor. Er zijn geen hogere waarden nodig. In het kader van een goede ruimtelijke afweging is tevens de geluidsbelasting vanwege de niet-gezoneerde 30 km/u wegen beoordeeld. Deze geluidsbelasting bedraagt maximaal L den = 52 dB na aftrek. Aangezien dit een geluidsbelasting afkomstig van meerdere wegen samen betreft is het treffen van bron- en/of overdrachtsmaatregelen praktisch niet haalbaar. De woningen zullen conform het Bouwbesluit van voldoende geluidwering worden voorzien.

4.7.3 Conclusie

Het aspect geluid staat de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan niet in de weg.

4.8 Ladder voor duurzame verstedelijking

4.8.1 Algemeen

De Ladder voor duurzame verstedelijking is voor het eerst geïntroduceerd in de SVIR en is als motiveringseis verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het doel van de Ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de Ladder wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.

Wettelijk kader
De Ladder voor duurzame verstedelijking is verankerd in het Bro. Artikel 1.1.1. definieert relevante begrippen:

  • Bestaand stedelijk gebied: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur;

Stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Artikel 3.1.6 van het Bro:
Lid 2: de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Toelichting op gebruik
De Ladder is in de Nota van Toelichting (Stb. 2017, 182) gemotiveerd: “Zowel voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen als buiten bestaand stedelijk gebied moet de behoefte worden beschreven. Uitgangspunt is dat met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, een nieuwe stedelijke ontwikkeling in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient dat nadrukkelijk te worden gemotiveerd in de toelichting.

4.8.2 Relatie tot ontwikkeling

De projectlocatie maakt onderdeel uit van het bestaand stedelijk gebied. De ontwikkeling omvat de realisatie van maximaal 80 (zorg)woningen en kan daarmee, gelet op de aard en omvang van de planologische wijziging, worden getypeerd als nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van het Bro. In het kader van de Ladder van duurzame verstedelijking, dient de behoefte aan de ontwikkeling te worden aangetoond.

Uit het provinciaal beleid komt naar voren dat de kwalitatieve en kwantitatieve behoefte beter met elkaar in overeenstemming moeten komen. De kwantitatieve behoefte in IJmond betreft het realiseren van meer woningen. Dit blijkt uit zowel het RAP als het gemeentelijk beleid. Er is een tekort aan woningen en de 1.900 woningen die gebouwd gaan worden in de gemeente Velsen zijn niet voldoende om aan de vraag naar woningen te voldoen. De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de realisatie van maximaal 80 (zorg)woningen en draagt derhalve bij aan de kwantitatieve behoefte uit de regio.

Daarnaast dienen er in Driehuis woningen gerealiseerd te worden die voldoen aan een kwalitatieve behoefte. Naast vrijstaande en twee-onder-één-kap-woningen dient de woningmarkt tevens te voorzien in woningen voor ouderen en starters, maar ook in sociale huur woningen. De voorgenomen ontwikkeling maakt dan ook in elk segment woningen mogelijk, waarbij 30% van de woningen wordt gerealiseerd voor de sociale sector. Onderhavig plan voorziet derhalve in de kwalitatieve behoefte.

4.8.3 Conclusie

Het plan is in overeenstemming met de Ladder voor duurzame verstedelijking. Het draagt zowel bij aan de kwantitatieve als kwalitatieve behoefte.

4.9 Luchtkwaliteit

4.9.1 Algemeen

In bijlage 2 van de Wet milieubeheer zijn de luchtkwaliteitseisen opgenomen. Daarnaast zijn er luchtkwaliteitseisen opgenomen in het Besluit niet in betekende mate bijdragen (Besluit NIBM) en de bijbehorende ministeriële Regeling niet in betekende mate bijdragen (Regeling NIBM).

In het Besluit NIBM en de Regeling NIBM zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project niet in betekenende mate bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven.

De definitie van 'niet in betekenende mate' is 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. De 3% komt overeen met 1,2 microgram/m3 (µg/m3). Als een project voor één stof de 3%-grens overschrijdt, dan verslechtert het project 'in betekenende mate' de luchtkwaliteit. De 3%-norm is in de Regeling NIBM uitgewerkt in concrete voorbeelden, waaronder:

  • 1. woningbouw: 1.500 woningen netto bij één ontsluitende weg en 3.000 woningen bij twee ontsluitende wegen;
  • 2. kantoorlocaties: 100.000 m2 brutovloeroppervlak bij één ontsluitende weg en 200.000 m2 brutovloeroppervlak bij twee ontsluitende wegen.
4.9.2 Relatie tot ontwikkeling

In onderhavig geval is sprake van de realisatie van maximaal 80 (zorg)woningen met bijbehorende faciliteiten. Op basis van bovenstaande voorbeelden mag geconcludeerd worden dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt. In aanvulling op het bovenstaande wordt opgemerkt dat binnen de ontwikkeling geen gevoelige bestemmingen zoals bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) mogelijk worden gemaakt. Ook om deze reden is een aanvullend luchtkwaliteitsonderzoek niet nodig.

Goed woon- en leefklimaat
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient een goed woon- en leefklimaat te worden gewaarborgd. Op basis van de NSL Monitoringstool kan worden beoordeeld wat de huidige grootschalige achtergrondconcentratie voor een bepaald jaar is ter plaatse van een specifieke locatie. Aan de hand daarvan kan worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de projectlocatie. De grenswaarden voor toetsing van deze jaargemiddelde concentraties zijn: 40 µg/m3 voor stikstofdioxide NO2, 40 µg/m3 voor fijnstof PM10 en 25 µg/m3 voor fijnstof PM2,5.

Onderstaande tabel toont de grootschalige achtergrondconcentraties ter plaatse van het dichtstbijzijnde rekenpunt nabij de projectlocatie (geraadpleegd via NSL Monitoringstool op 20 november 2020).

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP0903MISSIEHUIS1-O001_0013.png"

Tabel 4.2: Jaarlijkse achtergrondconcentraties NO2, PM10 en PM2,5 ter plaatse van de projectlocatie (bron: nsl-monitoring.nl).

Uit de tabel blijkt dat de grenswaarden ter plaatse van de projectlocatie, van zowel fijnstof als stikstofdioxide, niet worden overschreden. De maximale bijdrage van het extra verkeer als gevolg van de beoogde ontwikkeling, is niet van zodanige omvang dat een overschrijding van de grenswaarden hierdoor te verwachten is.

4.9.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit staat niet aan de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan in de weg.

4.10 Verkeer en parkeren

4.10.1 Algemeen

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dienen verkeer- en parkeeraspecten in kaart te worden gebracht. Daarbij is de parkeerbehoefte, verkeersgeneratie en de ontsluiting van belang. Hierdoor kan de realisatie van voldoende parkeerplaatsen worden gewaarborgd en worden ongewenste of onveilige verkeerssituaties tegengegaan. De genoemde verkeersaspecten worden hierna achtereenvolgens behandeld.

4.10.2 Relatie tot ontwikkeling

Parkeren
Voor het parkeren wordt uitgegaan van het vigerende gemeentelijke parkeerbeleid. De gemeente Velsen heeft op 28 juni 2018 het paraplubestemmingsplan “Parkeren Velsen” vastgesteld. Met het verdwijnen van de grondslag voor het toetsen aan stedenbouwkundige aspecten in de gemeentelijke bouwverordeningen, is het wenselijk op een andere wijze te voorzien in een toetsingskader voor parkeren. Met het parapluplan wordt voor het gehele gemeentelijke grondgebied voorzien in een kader waaraan ontwikkelingen kunnen worden getoetst op parkeeraspecten. Het parapluplan legt de koppeling met de gemeentelijke “Parkeernormenbeleid 2015”. Een nieuwe ontwikkeling dient aan de regels uit deze uitvoeringsnota te voldoen.

Uit de regels behorende bij dit bestemmingsplan vloeit voort dat bij indiening van de omgevingsvergunning voor bouwen getoetst moet worden aan dit parkeerbeleid. In het beleid is voorgeschreven hoe de parkeervraag van een ontwikkeling berekend moet worden en op welke manier deze moet worden geaccommodeerd dan wel onder welke voorwaarden daarvan kan worden afgeweken. In de regels is hiernaar verwezen. Dit betekent dat bij elk concreet plan dat wordt ingediend, de indiener moet aantonen dat in de parkeerbehoefte kan worden voorzien. Dit wordt gedaan door te toetsen aan het "Parkeernormenbeleid 2015".

Naast deze voorwaarde moet het wel mogelijk zijn om, afhankelijk van het in te dienen plan, de benodigde parkeerplaatsen te kunnen realiseren. Met andere woorden: de gekozen bestemming en bouwmogelijkheden die in de regels en op de verbeelding van dit bestemmingsplan aangegeven zijn, moet het wel mogelijk maken om de parkeerplaatsen te realiseren. In voorliggend bestemmingsplan worden parkeerplaatsen binnen de bestemming 'Wonen' en 'Verkeer' toegestaan. Parkeren staat de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet in de weg.

Verkeersgeneratie
Voor het berekenen van de verkeersgeneratie is de CROW-publicatie 381 geraadpleegd. Hierbij hebben de volgende invoergegevens als uitgangspunt gediend: hoofdgroep wonen – rest bebouwde kom - sterk stedelijk. Er is uitgegaan van het volgende programma:

  • 37 eengezinswoningen - koop, huis, tussen/hoek (gemiddeld kencijfer per woning 7,1)
  • 3 eengezinswoning - koop, huis, vrijstaand (gemiddeld kencijfer per woning 8,2)
  • 16 appartementen vrije sector - koop, appartement, duur (gemiddeld kencijfer per woning 7,1)
  • 24 appartementen sociale sector - huur, appartementen midden/goedkoop (gemiddeld kencijfer per woning 3,7)
  • Gezondheidscentrum met maximaal 6 behandelkamers (staat gelijk aan ca. 240 m2 bvo, gemiddeld kencijfer per behandelkamer 18,1)

De totale verkeersgeneratie bedraagt derhalve maximaal 599 verkeersbewegingen per etmaal. Opgemerkt wordt dat de huidige functie in het plangebied ook een bepaald aantal verkeersbewegingen per etmaal genereert. De daadwerkelijke toename in verkeersbewegingen als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling zal derhalve lager liggen dan het hiervoor berekende aantal.

Ontsluiting
De ontsluiting van het plangebied vindt op een drietal punten plaats, namelijk via de Wolff en Dekenlaan, de Driehuizerkerkweg en de Nicolaas Beetslaan. Via zowel de Wolff en Dekenlaan als de Nicolaas Beetslaan is de Van den Vondellaan te bereiken, waarnaar Santpoort-Noord en IJmuiden zijn te bereiken. De verwachting is dat de ontsluitingsroutes de verkeersgeneratie goed kunnen opvangen.

4.10.3 Conclusie

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.11 Water

4.11.1 Algemeen

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening is het doorlopen van de watertoets verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is, om in overleg tussen de initiatiefnemer en de waterbeheerder aandacht te besteden aan de waterhuishoudkundige aspecten, zodat de waterhuishoudkundige doelstellingen worden gewaarborgd. De uitgangspunten voor het watersysteem dienen op een juiste wijze in het plan te worden verwerkt.

De projectlocatie is gelegen binnen het beheergebied van het Hoogheemraadschap Rijnland.

Waterbeheerplan Rijnland
In het Waterbeheerplan 2016 – 2021 geeft het Hoogheemraadschap van Rijnland (hierna te noemen: Rijnland) zijn ambities aan en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. De vier hoofddoelen zijn [1] waterveiligheid, [2] voldoende water, [3] schoon en gezond water en [4] waterketen .

Bij het doel waterveiligheid wordt gestreefd naar het beschermen tegen overstromingen, gevolgbeperking en het voorbereiden op eventuele calamiteiten. Bij voldoende water wordt gestreefd naar juiste waterpeilen, instandhouding van het watersysteem, voorkomen van wateroverlast en voldoende zoetwater. Bij schoon en gezond water wordt gestreefd naar het verminderen van watervervuiling, ecologisch beheer en onderhoud, het realiseren van schone meren, plassen en natuurgebieden en schone en veilige zwemwaterlocaties. Bij het doel waterketen wordt gestreefd naar het op een doelmatige wijze verwerken van afvalwater en het verduurzamen van de verwerking van afvalwater en het optimaal hergebruiken van afvalwater.

Rijnlands Keur en Beleidsregels
Rijnland dient haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder adequaat te kunnen uitvoeren. De “Keur” is een verordening van de waterbeheerder met juridisch bindende regels (gebod- en verbodsbepalingen). Zo zijn werken en werkzaamheden in en bij waterkeringen (dijken, kaden, duinen) en watergangen (sloten, vaarten, plassen) zonder of in afwijking van een vergunning op grond van de Keur niet toegestaan. Ook het aanbrengen van verhard oppervlak (bebouwing, bestrating) en het onttrekken van grondwater zijn in veel gevallen vergunningsplichtig.

Rijnland's beleid Riolering en afvalwaterzuivering
Rijnland geeft de voorkeur aan het scheiden van hemelwater en afvalwater. Naast een voorkeursvolgorde voor afvalwater geldt voor de behandeling van hemelwater de zorgplicht.  Rijnland geeft daarbij de voorkeur aan brongerichte maatregelen boven 'end-of-pipe' maatregelen.

Hierbij geldt de volgende toelichting. 'Hemelwater kan de capaciteit van riolering en zuivering aanzienlijk belasten. Dat is niet wenselijk en vaak ook niet nodig. Zeker bij nieuwbouw ontwikkelingen is het gescheiden aanbieden van hemelwater en afvalwater vaak een doelmatige maatregel. Rijnland volgt hierbij de voorkeursvolgorde (rijksbeleid), waarbij voorop staat het voorkomen van het ontstaan van afvalwater. Als er afvalwater is het zoveel mogelijk beperken van verontreiniging en waar mogelijk afvalwaterstromen scheiden. De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP). De uiteindelijke afweging wordt lokaal gemaakt, waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal staat'.

Het te lozen hemelwater mag geen significante verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater veroorzaken. Maatregelen om dit te bereiken zijn duurzaam bouwen, infiltratie, het toepassen van berm- of bodempassage en straatkolken met extra voorzieningen. Als ondanks de zorgplicht en de preventieve maatregelen het te lozen hemelwater naar verwachting een aanmerkelijk negatief effect heeft op de oppervlaktewaterkwaliteit, kan in overleg tussen gemeente en waterschap gekozen worden voor aanvullende voorzieningen, een verbeterd gescheiden stelsel of  - als laatste keus - aansluiten op het gemengde stelsel.

4.11.2 Relatie tot ontwikkeling

Ten behoeve van deze ontwikkeling is op 14 december 2020 de digitale watertoets doorlopen. Op basis van de gegeven antwoorden concludeert het systeem dat het Hoogheemraadschap belang heeft bij de plannen. Op basis daarvan is op 15 december 2020 het plan toegestuurd met een toelichting op de plannen. Naar aanleiding van de uitgevoerde watertoets is op 4 februari 2021 in overleg getreden met het Hoogheemraadschap. Vervolgens heeft tussen initiatiefnemer, het Hoogheemraadschap en de gemeente Velsen overleg plaatsgevonden over de te hanteren uitgangspunten voor de onderhavige ontwikkeling. Deze uitgangspunten zijn opgenomen in het Waterhuishoudingsplan van Buro Boot, dat als bijlage 5 bij deze toelichting is opgenomen. Hieronder wordt het Waterhuishoudingsplan verkort weergegeven. Voor het volledige plan wordt verwezen naar de bijlage bij deze toelichting.

Beschermde gebieden
Het plangebied bevindt zich niet binnen een beschermingszone van een regionale kering, een kernzone van een regionale kering, een beschermingszone van een primaire kering, een kernzone van een primaire kering, een afvalwatertransportleiding of een Noord-Hollands grondwaterbeschermingsgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP0903MISSIEHUIS1-O001_0014.png"

Figuur 4.4: Uitsnede kaart de digitale watertoets.

Ontwerp waterysteem (riolering, waterkwantiteit en waterkwaliteit)

Binnen het plangebied worden vuil- en hemelwater gescheiden afgevoerd. In het plangebied wordt ondergronds hemelwaterberging gerealiseerd. Dit betreft in totaal 219 m3 (maatgevende eis van gemeente Velsen betreft 20 mm over verhard oppervlak binnen plangebied, exclusief verharding in tuinen (10.945 m2 x 0,020 m = 218,9 m3)). Met de realisatie van 219 m3 waterberging wordt eveneens voldaan aan de eisen die het Hoogheemraadschap stelt aan de realisatie van waterberging. Conform de eisen van het Hoogheemraadschap zou volstaan kunnen worden met de realisatie van 150 m3 aan waterberging. De benodigde waterberging binnen het plangebied wordt gerealiseerd door toepassing van een waterbergende fundering onder de verharding. Hemelwater van particuliere verharding wordt oppervlakkig overgestort op openbaar gebied. Doordat de maaiveldhoogte van de percelen oploopt richting de woningen, ontstaat met een spuikolk op de erfgrens geen wateroverlast op de percelen.

In het geval van extreme neerslagsituaties is de waterberging binnen het plangebied volledig gevuld en vindt middels een oppervlakkige overstort afvoer plaats naar het te realiseren hemelwaterstelsel in de Wolf en Dekenlaan aan de zuidzijde van het plangebied. In de tijdelijke situatie betreft dit een overstort op het gemengde stelsel, omdat het hemelwaterstelsel naar verwachting in 2022 of 2023 wordt gerealiseerd.

Vuilwater wordt middels een separaat vuilwaterstelsel binnen het plangebied afgevoerd naar de Wolff en Dekenlaan aan de zuidzijde van het plangebied.

4.11.3 Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling ter plaatse van de projectlocatie.

4.12 (Vormvrije) m.e.r.-beoordeling

4.12.1 Algemeen

De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is om het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijke belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu.

De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU-richtlijn m.e.r. Deze richtlijn is in Nederland geïmplementeerd in de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r. In het Besluit m.e.r. bestaat een belangrijk onderscheid tussen bijlage C en bijlage D. Voor activiteiten die voldoen aan de diverse criteria uit bijlage C geldt een m.e.r.-plicht. In bijlage D staan de activiteiten benoemd waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt: er moet beoordeeld worden of sprake is van (mogelijke) belangrijke nadelige milieugevolgen. Als deze niet uitgesloten kunnen worden, geldt alsnog een m.e.r.-plicht.

In bijlage D worden in kolom 2 drempelwaarden gegeven. Indien een ontwikkeling boven de drempelwaarden uitkomt, geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Op het moment dat een ontwikkeling genoemd staat in bijlage D, maar onder de drempelwaarden valt, dient te worden beoordeeld of sprake kan zijn van mogelijke belangrijke nadelige milieugevolgen. Deze beoordeling vindt plaats middels de zogeheten 'vormvrije m.e.r.-beoordeling'. Sinds 16 mei 2017 dient het bevoegd gezag een m.e.r.-beoordelingsbesluit te nemen teneinde vast te stellen of voor een ruimtelijke ontwikkeling kan worden volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Hiertoe dient een aanmeldnotitie te worden opgesteld door de initiatiefnemer. Dit volgt uit de implementatie van artikel 1, vierde lid, onder a en b, van Richtlijn 2014/52/EU.

4.12.2 Relatie tot ontwikkeling

De ontwikkeling omvat de realisatie van maximaal 80 woningen. Een dergelijke ontwikkeling kan worden getypeerd als stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit m.e.r. Een stedelijk ontwikkelingsproject staat genoemd in bijlage D, onderdeel D11.2 en is m.e.r.-beoordelingsplichtig wanneer het betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer. Onderhavige ontwikkeling valt daarmee ruim onder de drempelwaarden. Er geldt geen directe m.e.r.-beoordelingsplicht, een vormvrije m.e.r.-beoordeling is wel noodzakelijk. Indien hieruit blijkt dat belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu niet kunnen worden uitgesloten, geldt alsnog een m.e.r.-beoordelingsplicht.

Aanmeldnotitie
Ten behoeve van de ontwikkeling is een aanmeldnotitie opgesteld, waaruit blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling geen significant negatief effect op het milieu heeft. De aanmeldnotitie met daarin opgenomen de vormvrije m.e.r.-beoordeling van 12 maart 2020 is toegevoegd als bijlage 6 bij voorliggend bestemmingsplan. Op basis van de aanmeldnotitie neemt het bevoegd gezag een m.e.r.-beoordelingsbesluit

Hoofdstuk 5 Juridisch bestuurlijke aspecten

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt aangegeven hoe het beleid en de planuitgangspunten zijn verwoord in de planvoorschriften. Zo wordt een toelichting gegeven op het juridische systeem en op afzonderlijke bestemmingen. Het college heeft in haar collegeprogramma de opdracht meegegeven om de mogelijkheden in bestemmingsplannen globaler vast te leggen. In dit bestemmingsplan is dat tot uitdrukking gekomen door ruime bouwvlakken.

Voorafgaand aan de concrete onderbouwing van de keuzes die in het bestemmingsplan zijn gemaakt, wordt stilgestaan bij de juridische planopzet en de opmaak van de verbeelding van de kaart.

5.2 Inleidende bepalingen

Hoofdstuk 1 bevat de definities van de verschillende in het bestemmingsplan gebruikte begrippen opgenomen (artikel 1) en de wijze van meten (artikel 2). De wijze van meten geeft aan hoe de oppervlakte, inhoud, goothoogte, nokhoogte e.d. van een bouwwerk moet worden bepaald. Deze regels zijn noodzakelijk voor een juiste interpretatie van de bestemmingsregels.

5.3 Bestemmingsbepalingen

Artikel 3: Groen
De hoofdgroenstructuur is als 'Groen' bestemd. Binnen deze bestemming zijn onder meer ook waterlopen toegestaan. Bouwwerken, geen gebouwen zijn niet toegestaan met uitzondering van speeltoestellen en straatmeubilair. Voet- en fietspaden en toegangswegen zijn binnen de bestemming toegestaan.

Artikel 4: Tuin

De voorerven van bestaande woningen hebben de bestemming Tuin. Er mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd.

Artikel 5: Verkeer

De hoofdverkeerstructuur in het plangebied is als 'Verkeer' bestemd. Met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet binnen deze bestemming worden gebouwd.

Artikel 6: Wonen
Voor de bestaande woningen is de bestemming 'Wonen' opgenomen. Hoofdgebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak. De maximum goot- en bouwhoogte mag niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangegeven. De bestemmingsregels voorzien tevens in een regeling voor aan huis gebonden beroepen en bed & breakfast.

5.4 Algemene bepalingen

5.4.1 Handhaving en toezicht

Het bestemmingsplan Missiehuis Park is gemaakt op grond van het in de Wet ruimtelijke ordening en Besluit ruimtelijke ordening bepaalde. Deze wet is dan ook van toepassing op handhaving en toezicht op de uitvoering van dit bestemmingsplan evenals de Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht met bijbehorende besluiten en ministeriële regelingen.

Een overtreding als bedoeld in Artikel 10 van de regels is een strafbaar feit zoals is ondergebracht in de Wet op de economische delicten. Het relevante artikel (1a) van deze wet luidt: "Economische delicten zijn eveneens overtredingen van voorschriften gesteld bij of krachtens de Wet ruimtelijke ordening, artikel 7.2."

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Op grond van artikel 6.12 Wro is de gemeente verplicht bij vaststelling van een bestemmingsplan of projectbesluit waarin bouwplannen zijn opgenomen als aangewezen in artikel 6.12 Wro juncto artikel 6.2.1. Bro, een exploitatieplan vast te stellen. Geen exploitatieplan hoeft te worden vastgesteld als het verhalen van kosten anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld doordat de gemeente hierover overeenkomsten heeft gesloten met de eigenaren van de binnen het exploitatiegebied gelegen gronden, of doordat de gemeente zelf eigenaar is van bedoelde gronden.

Bij dit planvoornemen gaat het om een initiatief van een particuliere partij. De initiatiefnemer financiert de ontwikkeling en alle werkzaamheden die daarbij van toepassing zijn. Daarbij horen onder meer ook de plankosten. Een en ander is vastgelegd in een anterieure overeenkomst zodat het kostenverhaal afdoende is verzekerd en het vaststellen van een exploitatieplan niet nodig is. Het planvoornemen is economisch uitvoerbaar.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Voordat dit bestemmingsplan rechtskracht verkrijgt, dient de procedure te worden doorlopen, zoals deze is neergelegd in de Wet ruimtelijke ordening.

7.1 Participatie

Vanaf 2015 tot heden hebben diverse participatiemomenten plaatsgevonden. In 2015 is door de gemeente Velsen gestart met het organiseren van informatiebijeenkomsten om met omwonenden te praten over een mogelijke herontwikkeling van de locatie Missiehuis. Daarnaast is er zowel door de gemeente als door de grondeigenaar en initiatiefnemer (Missiehuis Driehuis B.V.) regelmatig overleg gevoerd met actieve betrokken bewoners (zoals het Wijkcomité Driehuis-West) en toekomstige bewoners (zoals de VvE's van de locatie Nieuw Velserduin).

Naast deze participatiemomenten is tevens een formele participatieprocedure gevolgd in het kader van een zogenoemd startdocument. Naar aanleiding van de verkoop van het Missiehuis in 2017, zijn door de gemeente de ruimtelijke kaders voor herontwikkeling van de locatie vastgelegd in een startdocument. Dit startdocument is vervolgens vrijgegeven voor participatie. Gedurende de participatieperiode hadden omwonenden en belanghebbenden de gelegenheid om een reactie te geven op het concept startdocument. Het college van B&W heeft binnen de participatieperiode 78 reacties ontvangen van 70 verschillende personen/organisaties. Er zijn reacties ingediend door bewoners uit de directe omgeving, door toekomstige bewoners van de naastgelegen locatie Nieuw Velserduin, door de grondeigenaar/initiatiefnemer en door een aantal organisaties (zoals het Wijkcomité Driehuis-West en de Bunkerstichting). Alle reacties die tijdens de participatieperiode naar voren zijn gebracht zijn in een participatiedocument gebundeld. Dit participatiedocument is opgenomen in bijlage 7 van deze toelichting.

Op 17 februari 2021 heeft verder een digitale informatieavond plaatsgevonden. Het doel van deze informatieavond was om de genodigden nader te informeren over de sloop van de bunker en de voortgang van het project. Gedurende de bijeenkomst zijn diverse vragen gesteld, waarvan een aantal ook plenair zijn besproken. Vanwege de uitgebreide praktische informatie over het project is het verslag van alle gestelde vragen en de antwoorden hierop bijlage 8 van deze toelichting opgenomen. Daarnaast hebben op 27 april 2021 en 23 augustus 2021 nog een tweetal informatieavonden plaatsgevonden.

7.2 Vooroverleg en inspraakreacties

Over het voorontwerp van dit bestemmingsplan is, overeenkomstig de gemeentelijke Inspraakverordening, gelegenheid tot inspraak geboden.

Het voorontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 16 juli 2021 voor een periode van acht weken ter inzage gelegen. In de periode dat het voorontwerpbestemmingsplan ter inzage heeft gelegen zijn 18 schriftelijke reacties ontvangen. Er zijn geen mondelinge reacties ingediend. De reacties zijn van een antwoord voorzien in een separate inspraakrapportage, waarbij eveneens is opgenomen welke reacties tot aanpassingen in het bestemmingsplan hebben geleid. Deze is als bijlage 9 aan deze toelichting toegevoegd.

Daarnaast heeft in het kader van het vooroverleg afstemming plaatsgevonden met het Hoogheemraadschap over de waterparagraaf. De adviezen van het Hoogheemraadschap zijn vervolgens in het plan verwerkt.

7.3 Zienswijzen

PM