Plan: | Vlietweg 2 te Santpoort-Noord |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0453.BP1314VLIETWEG1-O001 |
Het voornemen bestaat een appartementencomplex te realiseren ter plaatse van de Vlietweg 2 te Santpoort-Noord. Aan de orde is de ontwikkeling van een appartementencomplex dat ruimte zal bieden aan maximaal 200 appartementen en gemeenschappelijke voorzieningen. De doelgroep van deze woningen betreft starters en overige jongeren tussen de 18 en 28 jaar. Tevens voorziet de beoogde ontwikkeling in parkeergelegenheid.
De woningvoorraad strookt thans niet met de woningvraag. In de gehele Randstad is de woningnood groot. Gemeente Velsen wil die woningbouwopgave benutten als kans om de gemeente vitaal en leefbaar te houden en met name om jongeren aan te trekken en te behouden. De beoogde ontwikkeling van een appartementencomplex specifiek gericht op deze doelgroep sluit hier naadloos op aan. De betreffende locatie (nabij het station, sportvelden, het dorpscentrum en de N208) leent zich goed voor de ontwikkeling van een appartementencomplex.
Het vigerende bestemmingsplan ‘Bedrijventerrein Velserbroek’, dat op 14 juni 2012 door de gemeenteraad van gemeente Velsen is vastgesteld, voorziet niet in de beoogde ontwikkeling. Om de ontwikkeling planologisch juridisch mogelijk te maken zal een nieuw bestemmingsplan worden opgesteld. Om een goed woon- en leefklimaat te borgen worden de gronden ter plaatse van de Slaperdijk 6 en 14 – op verzoek van de gemeente – tevens meegenomen in het bestemmingplan. Dit vanwege het feit dat de activiteiten in de huidige situatie minder milieubelastend zijn dan hetgeen wat nu maximaal mogelijk is. Deze situatie zal middels het bestemmingsplan worden geborgd.
Ten behoeve van het bestemmingsplan is een toelichting nodig waarin wordt aangetoond dat de realisatie van het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In de voorliggende toelichting wordt aangetoond dat de realisatie van de beoogde ontwikkeling niet leidt tot belemmeringen voor de omgeving en dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
Het plangebied bevindt zich aan de Vlietweg 2 te Santpoort-Noord. Ten zuiden van het plangebied bevindt zich het stadscentrum van Haarlem. Ten westen van het plangebied is de N208 gelegen. In figuur 1 wordt de ligging van het plangebied weergegeven.
Figuur 1: Ligging plangebied (bron luchtfoto: Google Earth)
Het plangebied is gelegen in een gemengd gebied; sprake is van zowel woningen als bedrijvigheid in de omgeving. Direct ten zuiden van het plangebied bevinden zich daarnaast religieuze functies.
Ter plaatse van het plangebied vigeert het bestemmingsplan ‘Bedrijventerrein Velserbroek’ dat op 14 juni 2012 door de gemeenteraad van gemeente Velsen is vastgesteld. In figuur 2 is een uitsnede van het vigerend bestemmingsplan weergegeven. De gronden ter plaatse van het plangebied kennen conform het vigerende bestemmingsplan overwegend de bestemming 'Bedrijf'. Een klein gedeelte van het plangebied kent daarnaast de bestemming 'Water'.
Figuur 2: Uitsnede vigerend bestemmingsplan waarin het plangebied rood is omlijnd (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
De gronden bestemd als 'Bedrijf' zijn in hoofdzaak bestemd voor bedrijfsactiviteiten, behorend tot maximaal categorie B conform de bij de regels van het bestemmingsplan behorende Staat van bedrijfsactiviteiten-functiemenging. Tevens zijn hier daarbij behorende verkeersvoorzieningen, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, bouwwerken (geen gebouwen zijnde), aan- en uitbouwen en bijgebouwen en waterlopen en waterpartijen toegestaan. Gebouwen (met uitzondering van bijgebouwen) mogen alleen binnen de in figuur 2 opgenomen bouwvlakken worden gesitueerd. Ter plaatse van de gronden alwaar de beoogde woningbouw wordt gesitueerd is geen bouwvlak gesitueerd. Voor het gedeelte van het plangebied aan de Vlietweg 2 (het oostelijk gedeelte van het perceel) alwaar een bouwvlak is gesitueerd is een maximale bouwhoogte van 11 meter van toepassing voor het bouwen van gebouwen.
Ter plaatse van de twee percelen aan de Slaperdijk zijn tevens een tweetal functieaanduidingen toegekend. De Slaperdijk 6 kent de functieaanduiding 'groothandel', en de Slaperdijk 14 kent de functieaanduiding 'viskwekerij'. Op deze gronden zijn, in aanvulling op de toegestane activiteiten voor de bestemming 'Bedrijf' respectievelijk een groothandel en viskwekerij toegestaan. Tevens is ter plaatse van de Slaperdijk 14 een bedrijfswoning toegestaan. De maximale bouwhoogte ter plaatse van de bouwvlakken op deze percelen bedraagt 8 meter.
De gronden met de bestemming 'Water' zijn in hoofdzaak bestemd voor waterberging, waterhuishouding, waterlopen en waterpartijen. Ter plaatse van deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag maximaal 4 meter bedragen.
Het gehele plangebied kent de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie'. Deze gronden zijn mede bestemd voor het behoud en veiligstelling van de archeologische waarden.
Het vigerende bestemmingsplan voorziet niet in de ontwikkeling van een appartementencomplex ter plaatse van het plangebied. Om de ontwikkeling planologisch juridisch mogelijk te maken zal daarom een nieuw (postzegel)bestemmingsplan opgesteld worden. Daarnaast is het gewenst om de daadwerkelijke activiteiten ter plaatse van de twee percelen aan de Slaperdijk in het bestemmingsplan te verankeren. Dit vanwege het feit dat de activiteiten in de huidige situatie minder milieubelastend zijn dan hetgeen wat nu maximaal mogelijk is. Voorliggend document vormt de toelichting waarmee wordt aangetoond dat de beoogde ontwikkeling niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Deze toelichting is opgebouwd uit zes hoofdstukken. In dit inleidende hoofdstuk komen de aanleiding, ligging van het plangebied en het vigerende bestemmingsplan aan bod. In hoofdstuk 'Planbeschrijving' wordt het plan verder toegelicht, waarin zowel de huidige als de toekomstige situatie wordt besproken. Vervolgens geeft hoofdstuk 'Beleidskader' een overzicht van het relevante beleid betreffende deze toelichting. Hoofdstuk 'Omgevingsaspecten' is gewijd aan de impact van de ontwikkeling op de omgeving. Onder andere de aspecten geluid, luchtkwaliteit, externe veiligheid, bodem, ecologie en archeologie zullen hier worden behandeld. De maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid komen in hoofdstuk aan bod. Tot slot wordt in hoofdstuk ingegaan op de juridische planopzet.
Ter plaatse van het plangebied is op de locatie van de beoogde woningbouwontwikkeling in de huidige situatie sprake van braakliggende gronden en grasland. Opgemerkt wordt dat er eveneens bedrijfsbebouwing van KPN is gesitueerd op het adres Vlietweg 2. Rondom het plangebied bevinden zich zowel woningen als bedrijven. Direct ten zuiden van het plangebied bevinden zich gebouwen met religieuze functies.
In figuur 3 wordt de huidige situatie ter plaatse van het plangebied vanaf de N208 weergeven.
Figuur 3: Huidige situatie plangebied
Aan de percelen aan de Slaperdijk 6 en 14 is in de huidige situatie bedrijvigheid gesitueerd.
Aan de Slaperdijk 14 wordt diepgevroren vis op- en overgeslagen. Het in- en uitladen vindt plaats aan de aan de Slaperdijk gelegen voorkant van de loods. Tijdens dit proces vinden geen geurrelevante activiteiten plaats. De diepgevroren vis wordt niet bewerkt.
Ter plaatse van de Slaperdijk 6 worden aardappelen op- en overgeslagen. De aardappelen liggen kort opgeslagen waarna ze inpandig worden ingeladen in de marktkraam voor verkoop in Haarlem en omstreken. Het in- en uitladen vindt eveneens plaats aan de voorkant van de loods. Tijdens dit proces vinden geen geurrelevante activiteiten plaats. De aardappelen worden niet bewerkt.
Het voornemen bestaat ter plaatse van het plangebied een appartementencomplex te realiseren. Het ontwerp voor de beoogde ontwikkeling omvat thans maximaal 6 bouwlagen en in totaal maximaal 200 woningen.
De percelen ter plaatse van de Slaperdijk 6 en 14 behoren eveneens tot het bestemmingsplangebied. De huidige activiteiten worden op deze locaties doorgezet. Voor deze percelen is het bestemmingsplan consoliderend van karakter. Het is echter gewenst om de huidige activiteiten in het bestemmingsplan te verankeren. Dit vanwege het feit dat de activiteiten in de huidige situatie minder milieubelastend zijn dan hetgeen wat nu maximaal mogelijk is. Voor deze percelen wordt derhalve specifiek een functieaanduiding opgenomen als 'op- en overslag diepgevroren vis' en 'aardappelgroothandel'.
In figuur 4 wordt de lay-out van het ontwerp van de beoogde woningbouwontwikkeling weergeven.
Figuur 4: Lay-out toekomstige situatie
De beoogde ontwikkeling valt binnen het concept '1828'. Hierbij richt de beoogde ontwikkeling zich voornamelijk op eenpersoonshuishoudens en dan specifiek op jongeren tussen de 18 en 28 jaar. Dit betreft vooral starters en jongeren in het laatste jaar van hun studie. Voor deze groep is het thans moeizaam een passende betaalbare woning te vinden. Er is namelijk sprake van een groot tekort aan betaalbare huurwoningen voor jongeren in deze leeftijdscategorie. De goede bereikbaarheid, in combinatie met de nabijheid tot Haarlem, maakt dit een goede locatie voor woningbouw voor deze doelgroep.
Om het wooncomfort voor deze groep te vergroten worden, naast huurappartementen, ook gemeenschappelijke voorzieningen gerealiseerd. Deze voorzieningen omvatten bijvoorbeeld een gemeenschappelijke woonkamer, een koffiebar, wasbar, multimedialounge of een sportvoorziening. Dergelijke voorzieningen zijn als zeer kleinschalig en ondergeschikt aan de woonfunctie aan te merken. Ook is kleinschalige detailhandel, zoals een onbemande supermarkt, een mogelijke invulling van de gemeenschappelijke voorzieningen. Dit is een concept wat goed bij de beoogde ontwikkeling past. Het concept van '1828' biedt de bewoners een plek om elkaar te ontmoeten en te verblijven. Naar verwachting zal ook een deel van de bewoners mogelijk overdag thuis werken. Om te borgen dat sprake zal zijn zeer kleinschalige detailhandel wordt deze functie in de regels van het bestemmingsplan in omvang beperkt. Vooralsnog is niet bekend wat de omvang van een dergelijke functie zal zijn. De omvang hiervan varieert doorgaans tussen de 25 en 150 m2 bvo. In voorliggende situatie is een omvang van 100 m2 bvo als maximum aangehouden. Dit is ruim genoeg om een toereikende onbemande supermarkt te realiseren. Alsmede wordt hiermee voorkomen dat sprake zal zijn van relatief grootschalige detailhandel, zoals een zelfstandige supermarkt.
In afstemming met de doelgroep van de beoogde ontwikkeling zal onderzocht worden welke gemeenschappelijke voorzieningen gewenst zijn. Deze gemeenschappelijke voorzieningen zijn in hoofdzaak gericht op de bewoners, waarmee ook de impact op de omgeving gering zal zijn. In de regels van het bestemmigsplan is dit kleinschalige en ondergeschikte karakter geborgd.
Ruimtelijke inpasbaarheid
De beoogde ontwikkeling zal op zorgvuldige wijze in de omgeving worden ingepast. Hiertoe heeft reeds de nodige afstemming met gemeente Velsen plaatsgevonden. Voor de beoogde ontwikkeling is daarnaast ook een participatieproces doorlopen waarmee ook omwonenden en overige belanghebbenden worden betrokken. Door middel van diverse bijeenkomsten worden deze bij de totstandkoming van de nieuwbouwplannen betrokken.
Het beoogde gebouw zal aan het water gesitueerd worden, waarbij de directe omgeving groen ingericht zal worden. Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling zal de sloot die tussen het braakliggend deel en het grasland loopt worden gedempt. Ter compensatie zal echter o.a. meer water worden toegevoegd aan de zijde van de N208. Ook zal ruimte in gebruik worden genomen voor groen. Daarnaast worden de woningen gesitueerd rondom een groene gemeenschappelijke buitenruimte. Op deze wijze ontstaat een aantrekkelijke groene leefomgeving voor de toekomstige bewoners.
Het gebouw zal getrapt worden opgebouwd, zie figuur 5. Aan de noordzijde kent het gebouw 3 bouwlagen, en aan de zuidzijde maximaal 6 bouwlagen. Hiermee wordt het gebouw als minder massief ervaren, en passend in de omgeving geacht. De bouwhoogte van maximaal 21 meter is passend binnen de omgeving. Direct langs de N208 is reeds sprake van enige dergelijke hogere bebouwing.
Er is geen sprake van hoogbouw, waarmee de effecten op de omgeving ten aanzien van bezonning en windhinder relatief beperkt zijn. Uit de analyse van de bezonningssituatie komt naar voren dat de schaduwwerking van het gebouw het grootste deel van het jaar beperkt blijft tot het eigen perceel. In de zomer, maar ook in voor- en najaar is dat het geval. Dit hangt samen met de getrapte opzet die als stedenbouwkundig kader meegegeven is. In de winter is de schaduw-werking met name merkbaar aan het begin en eind van de dag. Daarnaast zal gezien de relatief beperkte bouwhoogte, in combinatie met de oriëntatie en de afstand tot omliggende woningen, geen onaanvaardbare situatie ontstaan.
Figuur 5: Impressie beoogde ontwikkeling
Er zal voor zorg worden gedragen dat de beoogde ontwikkeling binnen de visueel ruimtelijke structuur van de omgeving zal passen. Door de realisatie van een nieuw woongebouw, op een locatie waar thans sprake is braakliggende gronden, wordt hiermee een aantrekkelijke fysieke leefomgeving gerealiseerd.
In de volgende paragrafen wordt het relevante rijksbeleid, alsmede provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid ten aanzien van de ruimtelijke en de functionele structuur omschreven. Gezien het relatief kleinschalige karakter van de beoogde ontwikkeling wordt volstaan met een bescheiden weergave van het beleidskader. Daarnaast wordt het van toepassing zijnde sectoraal beleid voor de in hoofdstuk 4 beschouwde omgevingsaspecten (o.a. ten aanzien van water, archeologie, verkeer en parkeren), indien aan de orde, tevens in hoofdstuk 4 beschouwd.
Hierbij wordt opgemerkt dat in voorliggend hoofdstuk in hoofdzaak ingegaan wordt op de beoogde woningbouwontwikkeling, daar er geen sprake is van een relevante wijziging voor de twee percelen met een bedrijfsbestemming aan de Slaperdijk. De huidige situatie ter plaatse van deze percelen wordt namelijk voortgezet.
Op 11 september 2020 is de definitieve Nationale Omgevingsvisie (NOVI) aan de Tweede Kamer aangeboden. De NOVI is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland.
In Nederland staat men voor een aantal grote opgaven. De bouw van 1 miljoen nieuwe woningen, duurzaam energie opwekken, klimaatverandering en de overgang naar een circulaire economie vragen veel ruimte. Meer ruimte dan in Nederland beschikbaar is. Er moeten daarom keuzes gemaakt worden zodat Nederland ook voor toekomstige generaties een veilig, gezond en welvarend land kan blijven.
De NOVI geeft weer voor welke uitdagingen men staat, wat daarbij de nationale belangen zijn, welke keuzes men maakt en welke richting men meegeeft aan decentrale keuzes. Die keuzes hangen samen met de toekomstbeelden van de fysieke leefomgeving, de maatschappelijke opgaven en economische kansen die daarbij horen. In de NOVI wordt daarbij een viertal prioriteiten aangegeven:
De NOVI is erop gericht om voor deze vier prioriteiten de nationale beleidskeuzes (op strategisch niveau) zo scherp mogelijk te formuleren. Waar keuzes op nationaal niveau in de NOVI zelf niet of nog niet scherp gemaakt kunnen worden of waar dit niet verstandig is, wordt richting gegeven aan decentrale keuzes.
In de NOVI worden in totaal 21 nationale belangen benoemd. De beoogde ontwikkeling betreft een binnen gemeente Velsen gelegen (kleinschalige) woningbouwontwikkeling. Aangezien hierbij geen sprake is van grote nationale belangen valt deze ontwikkeling niet onder de primaire verantwoordelijkheid van het Rijk. De beoogde ontwikkeling sluit daarbij wel aan op meerdere in de NOVI aangekaarte prioriteiten, opgaven en nationale belangen. Zo sluit de beoogde ontwikkeling bijvoorbeeld aan op de nationale belangen gericht op het realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit, en het zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften. Hiermee wordt bijgedragen aan de prioriteit om te voorzien in sterke en gezonde steden en regio's. Door middel van de beoogde ontwikkeling ontstaat een aantrekkelijke omgeving om in te wonen en verblijven. De beoogde ontwikkeling is hiermee niet in strijd met de toekomstvisie uit de NOVI.
In oktober 2012 is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' toegevoegd aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De ladder ondersteunt gemeenten en provincies in vraaggerichte programmering van hun grondgebied, het voorkomen van overprogrammering en de keuzes die daaruit volgen.
Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Het Rijk wil met de introductie van de ladder vraaggerichte programmering bevorderen. De ladder beoogt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen (bijvoorbeeld kantoorlocaties, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen) moet in het bestemmingsplan worden gemotiveerd hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt van het ruimtegebruik. De (per 1 juli 2017 herziene) ladder voor duurzame verstedelijking (vanaf heden 'Ladder') werkt volgens twee stappen:
Voordat wordt getoetst aan de Ladder, dient te worden vastgesteld of het plan voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Daarvan is in beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd. De beoogde ontwikkeling omvat de toevoeging van meer dan 11 woningen ten opzichte van de planologische mogelijkheden, dat conform jurisprudentie als ondergrens voor de definitie stedelijke ontwikkeling geldt. Om deze reden moet de Ladder voor de beoogde ontwikkeling worden doorlopen. Onderstaand worden daarom de stappen van de Ladder doorlopen voor de beoogde ontwikkeling.
Beschrijving/beoordeling van de behoefte
In zowel provinciaal, regionaal als gemeentelijk woonbeleid wordt de vraag naar woningen aangekaart (zie paragraaf 3.3, 3.4, en 3.5). Op landelijk niveau is sprake van een woningtekort. Hierop aansluitend wil de provincie dan ook de woningproductie versnellen. In de beleidsstukken aangaande woningbouw wordt aangegeven dat vraag is naar kwalitatief, betaalbare en passende woningen.
Conform woningmarktonderzoek door Rigo (2020) is de actuele vraag naar woningen in de regio Zuid-Kennemerland/IJmond groter dan het (potentiële) aanbod. Zowel aan sociale huurwoningen als aan koopwoningen is in alle prijsklassen daarbij een tekort. Daarnaast zijn appartementen, zowel huur als koop, meer gevraagd dan aangeboden. Behoefte aan extra sociale huur is vooral in Haarlem en IJmond, waar ook de meeste extra huishoudens worden verwacht. Mede om de groei van het aantal huishoudens te kunnen accommoderen zullen in 2030 13.150 extra woningen nodig zijn. Hiervan zijn 3.750 woningen voorzien in de regio IJmond.
De woningmarkt is daarnaast thans moeilijk toegankelijk voor starters. Starters met lage en middeninkomens vinden steeds moeilijker betaalbare woonruimte. Daarnaast stijgen de prijzen en wachttijden voor woonruimte. Starters hebben vaak slechts beperkt inschrijftijd opgebouwd waardoor zij weinig mogelijkheden hebben in de sociale huur. Naast het feit dat starters geconfronteerd worden met een beperkt aanbod in sociale (gereguleerde) huur maakt dit de woningmarkt bijzonder ontoegankelijk voor starters.
Voorgaande, in combinatie met het feit dat het aantal eenpersoonshuishoudens toeneemt, zorgt er daarom voor dat er voorzien moet worden in passende en betaalbare woningen voor starters en overige jongeren. De beoogde ontwikkeling, welke de realisatie van kwalitatief hoogwaardige en betaalbare huurappartementen betreft, sluit goed aan op deze vraag. De gemeenschappelijk voorzieningen binnen het plan sluiten aan op de woonwensen van de beoogde doelgroep, en zullen in afstemming met de doelgroep worden ingevuld.
Resumerend kan gesteld worden dat de beoogde ontwikkeling zowel aansluit op de vraag naar woningen binnen gemeente Velsen, als op de vraag naar woningen op landelijk, provinciaal en regionaal niveau.
Ontwikkeling binnen/buiten bestaand stedelijk gebied
De beoogde ontwikkeling wordt binnen bestaand stedelijk gebied op een goed bereikbare locatie gerealiseerd. Gebruik wordt gemaakt van reeds bebouwde gronden, waarmee op duurzame wijze gebruik wordt gemaakt van de ruimte. Gezien voorgaande hoeft niet verder gemotiveerd te worden waarom de behoefte aan de beoogde ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden opgevangen.
Conclusie
Er kan gesteld worden dat er een behoefte is aan de beoogde ontwikkeling van 200 appartementen, aangezien er een sterke vraag naar woningen in gemeente Velsen. Deze behoefte kan worden opgevangen binnen bestaand stedelijk gebied waarmee sprake is van een duurzame stedelijke ontwikkeling.
Het Omgevingsbeleid van Noord-Holland omvat al het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving. Het bestaat uit twee kaderstellende instrumenten: de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening. Aanvullend aan het beleid verzorgt de provincie ook verschillende uitvoeringsprogramma's om operationele doelstellingen te bewerkstelligen.
Omgevingsvisie
In de 'Omgevingsvisie NH2050: Balans tussen economische groei en leefbaarheid' (vastgesteld door de provinciale staten, 19 november 2018) worden de opgaves, ambities en sturingsprincipes van het ruimtelijk beleid uitgezet. De leidende hoofdambitie in de Omgevingsvisie NH2050 is een evenwichtige balans tussen economische groei en leefbaarheid. Dit betekent dat in heel Noord-Holland een basiskwaliteit van de leefomgeving wordt gegarandeerd. Er zijn randvoorwaarden geformuleerd hoe om te gaan met klimaatverandering. De provincie ontwikkelt zoveel mogelijk natuur, inclusief en met behoud van (karakteristieke) landschappen, clustert ruimtelijke economische ontwikkelingen rond infrastructuur en houdt rekening met de ondergrond.
De sturingsfilosofie luidt ‘lokaal wat kan, regionaal wat moet’, om ruimte te bieden aan maatwerk waarin de opgave centraal staat.
In de visie zijn 5 bewegingen met ontwikkelprincipes beschreven voor de ontwikkeling van de leefomgeving:
Binnen deze ontwikkelprincipes worden diverse kernopgaven benoemd. Een van deze opgave is dat werken en wonen zoveel mogelijk binnen binnenstedelijk gerealiseerd en geconcentreerd moet worden. Tevens dient woningbouw zich zoveel mogelijk te concentreren in kernen, en zoveel mogelijk gesitueerd te worden op goed bereikbare locaties. Ook wordt in de Omgevingsvisie aangegeven dat de woningbehoefte in de toekomst nog verder zal toenemen. De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van woningen, waarnaar een sterke vraag is, op een locatie tussen reeds bestaande bebouwing in. De betreffende gronden zijn niet aangemerkt als landelijk gebied. Door gebruik te maken van gronden met een stedelijk karakter is daarbij sprake van duurzaam ruimtegebruik, en gaat dit niet ten koste van waardevol landelijk gebied. Daarnaast draagt de beoogde ontwikkeling bij aan de realisatie van een vitale fysieke leefomgeving.
Omgevingsverordening
In het kader van de Omgevingswet is tevens een Omgevingsverordening opgesteld. In de Omgevingsverordening van de provincie worden de regels over het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving opgesteld. De Omgevingsverordening NH2020 is op 22 oktober 2020 vastgesteld.
De Omgevingsverordening vervangt alle provinciale verordeningen die betrekking hebben op de leefomgeving zoals de Provinciale Ruimtelijke Verordening, de Provinciale Milieuverordening, de Waterverordeningen en de Wegenverordening. In de Omgevingsverordening zijn de regels voor het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving, waaraan ruimtelijke plannen in Noord-Holland moeten voldoen, vastgelegd.
Hierin wordt aangegeven dat een nieuw bestemmingsplan uitsluitend kan voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als deze ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken. Aan de provincie is een brief gestuurd waarin de afspraken worden opgenomen. Hierin is de beoogde ontwikkeling meegenomen. De beoogde ontwikkeling kan hiermee als regionaal afgestemd worden beschouwd. In voorliggende situatie is er een sterke vraag naar de beoogde woningen. Daarnaast zijn de gronden ter plaatse van het plangebied niet als landelijk gebied aangemerkt. Voor de beoogde ontwikkeling heeft reeds de nodige participatie plaatsgevonden, waarbij gemeente Velsen tevens betrokken is. Bovendien heeft gemeente Velsen op 7 december 2021 positief besloten over de haalbaarheid van de beoogde ontwikkeling. Hiermee heeft er op zorgvuldige wijze afstemming plaatsgevonden met de gemeente, en is de ontwikkeling derhalve niet in strijd met de provinciale verordening.
In de Omgevingsverordening wordt verder opgenomen dat in de toelichting van een ruimtelijk plan ingegaan dient te worden op de wijze waarop rekening is gehouden met de risico's van klimaatverandering. Bij de beoogde ontwikkeling zal hiertoe rekening worden gehouden met de risico's met betrekking tot wateroverlast, overstroming, hitte en droogte. Ter plaatse van de beoogde ontwikkeling zal uiteindelijk een prettig woon- en leefklimaat ontstaan waarbij rekening gehouden wordt met de gevolgen van klimaatverandering en waarbij duurzaamheid van groot belang is, zie ook paragraaf 4.12.
In de Omgevingsverordening worden geen verdere relevante regels voor de beoogde ontwikkeling opgenomen. Resumerend kan gesteld worden dat de beoogde ontwikkeling niet in strijd is met het provinciale omgevingsbeleid. Wel wordt opgemerkt dat provincie Noord-Holland thans bezig is met het opstellen van de opvolger van de Omgevingsverordening NH2020, de Omgevingsverordening NH2022. Deze zal naar verwachting gelijktijdig met de Omgevingswet in werking treden. De regels en wetten die terugkomen in de Omgevingsverordening NH2022 komen grotendeels overeen met de Omgevingsverordening NH2020, maar zijn dan omgezet naar de nieuwe eisen die de Omgevingswet stelt.
In de woonagenda 2020-2025 wordt het woonbeleid van de provincie Noord-Holland voor de komende 5 jaar vastgelegd. Hierin worden de ambities, uitgangspunten en acties aangaande het woonbeleid omschreven. Dit geeft richting aan het woonbeleid van regio's en gemeenten. Thans bestaat er een grote vraag naar woningen, waarbij de provincie wil dat er veel betaalbare en duurzame woningen beschikbaar komen.
De ambitie van provincie Noord-Holland wordt als volgt (overeenkomstig aan de ambitie zoals opgenomen in de Omgevingsvisie NH2050) verwoord:
Onze ambitie is dat vraag en aanbod van woon- en werklocaties (kwantitatief en kwalitatief) beter met elkaar in overeenstemming zijn of komen. De woningbouw wordt vooral in of aansluitend op de bestaande verstedelijkte gebieden gepland, overeenkomend met de kwalitatieve behoefte en demografische trends. Duurzaamheid van de totale voorraad is uitgangspunt.
Het centrale doel van provincie Noord-Holland is daarbij om te voorzien in voldoende betaalbare, duurzame en toekomstbestendige woningen voor alle doelgroepen. Om dit doel te bereiken heeft de provincie een aantal speerpunten opgesteld. Deze speerpunten worden aangemerkt als richtinggevende principes en luiden als volgt:
1. Een woning voor iedereen:
A Adaptief en vraaggestuurd programmeren.
B Productie op peil: aanjagen woningbouwproductie.
C Kwalitatief, betaalbaar en divers woningaanbod.
2. Gezond, duurzaam en toekomstbestendig wonen in een aantrekkelijke provincie.
Vanwege het opgelopen woningtekort wil de provincie de woningproductie versnellen. In overeenstemming met de Omgevingsverordening is de focus daarbij op binnenstedelijk bouwen, en dan bij voorkeur op goed bereikbare locaties. De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van kwalitatieve betaalbare woningen op een relatief stedelijke locatie. De beoogde ontwikkeling sluit aldus goed aan op de ambities en speerpunten uit het provinciaal woonbeleid.
Het woningbouwprogramma dient echter voornamelijk regionaal afgestemd te worden. Een betaalbaar en divers woningaanbod voor alle doelgroepen vraagt immers om een regionale afstemming en samenwerking. In dat kader is door regio Zuid-Kennemerland/IJmond het 'Woonakkoord 2021-2025' opgesteld. In een brief aan de provincie zijn de regionale afspraken opgenomen, waarbij tevens de beoogde ontwikkeling is meegenomen. Tevens vraagt de woningbouwopgave om een verdere afstemming op gemeentelijk niveau. In paragrafen 3.4.1 en 3.5.2 worden het regionaal en gemeentelijk woonbeleid nader toegelicht.
In het Woonakkoord wordt het woonbeleid voor de gemeenten uit de regio Zuid-Kennemerland/IJmond (Beverwijk, Bloemendaal, Haarlem, Heemskerk, Heemstede, Velsen en Zandvoort) opgenomen. Voorheen werden de regionale afspraken ten aanzien van het woonbeleid vastgesteld in het Regionale Actieprogramma (RAP) Wonen. Sinds 2012 heeft deze regio afspraken gemaakt over wonen in een Regionaal Actieprogramma (RAP) Wonen. Hierin staan de ambities en afspraken op het gebied van wonen vastgelegd. Het RAP is in samenwerking met provincie Noord-Holland tot stand gekomen. Er zijn een tweetal RAP's opgesteld, één van de periode 2012-2015 en één voor de periode 2016-2020. De periode voor de laatstgenoemde RAP is thans ten einde gelopen. Het Woonakkoord kan gezien worden als diens opvolger. De opgaven uit de laatste RAP gelden grotendeels nog steeds. Het Woonakkoord is een voortzetting van de lijnen uit het RAP. Het Woonakkoord legt echter wel een aantal nieuwe accenten. Zo is duurzaamheid een belangrijker onderwerp geworden en vraagt ook de huisvestingssituatie van diverse doelgroepen meer aandacht.
De missie van de regio is om een aantrekkelijke en gevarieerde woonregio te blijven, waar voor alle doelgroepen plek is en die toekomstbestendig is. De regio staat daarbij voor een aantal grote uitdagingen:
Het toevoegen van voldoende woningen is en blijft een grote opgave voor de regio. Het actuele tekort is groot en leidt tot verder stijgende koopprijzen en verder oplopende wachttijden voor een sociale huurwoning. Het aantal huishoudens blijft in de hele regio groeien, zeker tot 2040. Het aantal huishoudens in de regio IJmond bedraagt in de periode 2019-2025 2.800, en is naar verwachting tot 2040 opgelopen tot 6.300. De woningbehoefte neemt tegelijkertijd toe van 2.450 naar 5.900 woningen.
Voor een vijftal thema's (woningbouw, betaalbaarheid, doelgroepen, duurzaamheid en samenwerking) zijn doelen opgesteld in het Woonakkoord. Een belangrijk doel is daarbij dat er meer woningen nodig zijn om zoveel mogelijk mensen die in de regio willen wonen een plek te kunnen bieden. Hierbij wordt rekening gehouden met de woningvraag. Het realiseren van woningbouw binnen bestaande stedelijke locaties heeft daarbij de voorkeur. Daarnaast wordt aangegeven dat het aanbod aan betaalbare woningen vergroot zal moeten worden om zodoende de woningmarkt voor alle inkomensgroepen bereikbaar te maken.
De beoogde ontwikkeling sluit aan op het regionaal woonbeleid, aangezien sprake is van woningbouw op een locatie tussen bestaande bebouwing en infrastructuur in. Er wordt voorzien in kwalitatieve betaalbare woningen, waar in de regio (zoals tevens blijkt uit voorgaande paragrafen) zeker vraag naar is. Daarnaast zal bij de beoogde ontwikkeling aandacht besteed worden aan het aspect duurzaamheid (zie ook paragraaf 4.12).
Op 27 mei 2021 is door de gemeenteraad van Velsen de 'Visie op Velsen 2050 Duurzaam Verbonden' vastgesteld. Deze visie is voor de gemeente een richtinggevend kompas richting 2050. Er worden 4 onderwerpen, oftewel omwentelingen, aangekaart die voor een omslag in Velsen zorgen. Dit betreft maatschappelijke veranderingen die een grote impact hebben, en waarmee rekening gehouden moet worden. De omwentelingen hebben betrekking op de volgende onderwerpen:
Voor Santpoort-Noord wordt aangegeven dat dit een kleine plaats is met een landelijk en dorps karakter. Inwoners willen het dorpse karakter van hun kernen graag behouden. Dit gaat samen met een bloeiend verenigingsleven en diverse plekken voor ontmoeting. Hiertoe dienen de kernen vitaal gehouden te worden.
Aangegeven wordt dat thans niet iedereen gemakkelijk een woning vindt. Er is meer vraag dan aanbod. Dit is een probleem dat niet alleen in Velsen speelt, maar in de gehele Randstad. Om de woningtekorten op te vangen heeft de Metropoolregio Amsterdam een woningbouwopgave van 230.000 woningen tot 2040 vastgesteld. Het aandeel van Velsen is 1.900 woningen tot 2030. Velsen wil met die woningen vooral jongeren aantrekken/behouden. Gestreefd wordt naar een goede balans tussen de woningbouw-opgave, groen en de leefbaarheid. Daarnaast staat ook duurzaamheid hoog in het vaandel voor gemeente Velsen. De woningvoorraad zal volledig verduurzaamd zijn. Tevens wordt ingezet op duurzame mobiliteit, zoals deelauto's en openbaar vervoer.
De beoogde ontwikkeling sluit aan op de ambities van gemeente Velsen. Door de beoogde ontwikkeling wordt voorzien in duurzame betaalbare huurwoningen specifiek gericht op jongeren. Daarnaast wordt groen integraal in de planuitwerking meegenomen. Rondom de beoogde bebouwing zal het terrein groen ingericht worden, en zullen de beoogde woningen rondom een groen binnengebied worden gesitueerd. Hiermee ontstaat een aantrekkelijke fysieke leefomgeving. De beoogde ontwikkeling is gesitueerd op een locatie tussen bestaande bebouwing en de N208 in. Hiermee gaat de beoogde ontwikkeling niet ten koste van het landelijke en dorpse karakter van Santpoort-Noord.
Velsen moet een aantrekkelijke gemeente zijn om in te wonen. Met een goede mix van woningen en woonvormen, verspreid over alle Velsense kernen. Toegankelijk met elk inkomen. In de 'Woonvisie 2040' beschrijft de gemeente hoe Velsen er in 2040 uit dient te zien op het gebied van wonen. In de Woonvisie wordt dit aan de hand van een viertal thema's omschreven:
De druk op de woningmarkt neemt door verschillende oorzaken toe. De werkgelegenheid in de regio en de ligging aan de kust nabij natuurgebieden trekt bijvoorbeeld nieuwe inwoners aan. Daarnaast bestaat het gemiddelde huishouden uit steeds minder mensen en neemt het aantal huishoudens toe. De verschillende trends op de woningmarkt zorgen ervoor dat er meer woningen nodig zijn op de (middel)lange termijn (2025-2040). Daarnaast is er nog een bestaand tekort aan woonruimte in de gemeente Velsen, en zorgt de huidige profilering van Velsen als een betaalbare gemeente binnen de Metropoolregio Amsterdam ervoor dat de wachtlijsten de komende jaren toenemen.
In de Woonvisie wordt aangegeven dat er in 2030 zowel behoefte aan koop- als huurwoningen is. Op de zeer korte termijn is er vooral behoefte aan koopwoningen, en op middellange termijn vooral aan (sociale) huur (400 woningen tot 2025, 300 woningen tot 2030). Gemeente Velsen wil bestaande en nieuwe inwoners een goede start geven en vervolgens een wooncarrière in de gemeente Velsen bieden. Het streven is een aantrekkelijke woongemeente te zijn voor alle inkomensgroepen met een goede mix van soorten woningen, verspreid over alle woonkernen. Daarvoor is het noodzakelijk dat er zowel voor bestaande als nieuwe inwoners woningen worden bijgebouwd, rekening houdend met het huidige tekort, de bevolkingsprognoses en de gewenste differentiatie. In dat kader wordt in eerste aanleg voor Santpoort-Noord een bouwprogramma van minimaal 30% sociale huur, 30% betaalbare/middeldure koop en/of markthuur en 40% vrije invulling gehanteerd. Daarnaast wordt een gemiddeld gebruiksoppervlakte van minimaal 60 vierkante meter per woning op projectniveau aangehouden. Hier wordt in voorliggende situatie niet aan voldaan. Met gemeente Velsen is echter afgestemd dat bij voorliggende ontwikkeling deze afwijking aanvaardbaar wordt geacht. De beoogde ontwikkeling betreft een voor Velsen uniek woonconcept, wat als experiment kan worden beschouwd. Gezien de sterke vraag naar woningen voor de specifieke doelgroep van het plan kan de afwijking van de woonvisie op de voornoemde punten goed worden onderbouwd.
Het toevoegen van nieuwe woningen kan invloed hebben op het karakter en de leefbaarheid van de omgeving. Er is daarom alleen ruimte voor bouw- of vervangingsprojecten die passend zijn in de bestaande omgeving of die hieraan een positieve bijdrage leveren. Hierbij wordt tevens gesteld dat extra woningen, en jonge aanwas, kunnen bijdragen aan de vitaliteit van de gemeente.
Daarnaast wordt ingezet op efficiënt ruimtegebruik. Verdichting en verstedelijking blijven belangrijk om de woningbouwopgave in te vullen. Hierbij zal voldoende aandacht uitgaan naar de kwaliteit van de openbare ruimte.
Voor Santpoort-Noord wordt aangegeven dat deze vooral laagbouw in het middeldure en dure prijssegment kent, en dat het aandeel inwoners in de categorie 20-34 jaar vrij laag is. Jongeren zijn belangrijk voor de vitaliteit van de gemeente. Dit is dan ook waarom gemeente Velsen zich wat betreft nieuwe instroom met name richt op jonge gezinnen.
De beoogde ontwikkeling betreft een appartementencomplex specifiek gericht op jongeren. De toekomstige bewoners leveren een positieve bijdrage aan de vitaliteit van de omgeving, en de gemeente in zijn geheel. Zoals gesteld in de woonvisie is nieuwe instroom, en dan met name jongeren en jonge gezinnen, belangrijk voor de vitaliteit van de gemeente. Door de realisatie van betaalbare duurzame huurappartementen worden woningen aan de woningmarkt toegevoegd waarnaar een sterke vraag is. De beoogde ontwikkeling zal bovendien met zorg in de omgeving worden ingepast, waarbij groen en klimaatadaptie op integrale wijze in de planuitwerking zal worden meegenomen. De beoogde ontwikkeling zal een beperkte milieu-impact kennen. Resumerend gesteld zal door de realisatie van huurappartementen, waarnaar een sterke vraag is, bijgedragen worden aan het realiseren van een aantrekkelijke fysieke leefomgeving.
De gemeente Velsen stelt periodiek een Milieubeleidsplan vast dat in opdracht van de gemeente door de Omgevingsdienst IJmond wordt uitgevoerd. Het meest actuele Milieubeleidsplan betreft het 'Milieubeleidsplan Velsen 2015-2020'. Ondanks dat de looptijd van dit plan thans is verlopen, komt dit plan desalniettemin kort aan bod.
Centrale doelstelling van het Milieubeleidsplan is het verbeteren van de kwaliteit van de leefomgeving in Velsen. Aan de hand van een aantal thema's wordt hierbij invulling gegeven aan de kansen en mogelijkheden voor de gemeente Velsen. Dit betreft de thema's energie, klimaatadaptie, circulaire economie, leefomgeving en mobiliteit. Binnen deze thema's zijn doelstellingen gesteld waarmee de gemeente Velsen de kwaliteit van de leefomgeving kan verbeteren.
Door de beoogde ontwikkeling komt de leefomgevingskwaliteit niet in het geding. Er wordt juist een aantrekkelijke leefomgeving gerealiseerd. Hierbij wordt aangesloten op de van toepassing zijnde wet- en regelgeving aangaande milieu.
Gemeente Velsen geeft door middel van het groenstructuurplan richting aan de gewenste en noodzakelijke ontwikkeling van het landschap en de groene ruimte binnen haar grondgebied.
De groenstructuur binnen de gemeente Velsen staat ten dienste van iedereen die in de gemeente woont, werkt, recreëert of verblijft. De visie op de gewenste ontwikkeling van deze groenstructuur start dan ook met de vraag: “Wat moet de groenstructuur voor Velsen en het klimaat doen?” Met deze vraag als startpunt is een visie ontwikkeld, die uitgaat van een viertal speerpunten:
In het groenstructuurplan wordt het gebied rond het plangebied aangewezen als gebied waar in de huidige situatie knelpunten ontstaan inzake wateroverlast. Op deze plekken heeft het nemen van klimaatadaptieve maatregelen prioriteit. Het behoud van de open weilanden staat bovendien voorop langs de Slaperdijk. Ter hoogte van de Slaperdijk is een visuele relatie gewenst over de N208 heen. Daarom is aldaar gekozen voor beperkte beplanting van taluds en bermen van N208 en HOV. Als streven voor Santpoort-Noord wordt aangegeven om de groenstructuur te versterken.
De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van een appartementengebouw ter plaatse van een perceel tussen bestaande bebouwing en de N208 in. Langs de N208 is reeds meerdere bebouwing gesitueerd, waarmee de beoogde ontwikkeling goed aansluit op de bestaande structuur van de omgeving.
Het plangebied wordt conform het groenbeleid aangewezen als ‘te behouden groen met compensatieregeling’ Deze klasse valt buiten de hoofdgroenstructuur maar levert eveneens een belangrijke bijdrage,vooral aan de leefbaarheid. Opgemerkt wordt dat een star beschermingssysteem voor de groengebieden met de classificatie ‘te behouden groen met compensatieregeling’ niet werkt aangezien de openbare ruimte aan continue verandering onderhevig is. Vermindering van de oppervlakte groen moet echter voorkomen worden, tenzij een zwaarder wegend maatschappelijk belang dat noodzakelijk maakt. Hierbij wordt onder andere aangegeven dat dit toelaatbaar is indien de leefbaarheid sterk wordt verbetert. In de huidige situatie is sprake van braakliggende gronden en grasland ter plaatse van het plangebied. Na de beoogde ontwikkeling is sprake van meer bebouwing dan thans aan de orde is. Binnen de ontwikkeling zal worden voorzien in een aantrekkelijk groen buitengebied. De zone grenzend aan de N208 zal daarbij groen worden ingericht. Hiermee wordt kwalitatief groen toegevoegd aan het gebied, wat de leefbaarheid ten goede komt. Tevens zal dit gebied worden ingezet voor de waterbergingsopgave. Hiermee wordt zorg gedragen dat sprake is van voldoende waterbergingscapaciteit. Tevens zal duurzaamheid in de planuitwerking worden betrokken. Tussen de bebouwing in zal een gemeenschappelijke buitenruimte worden gerealiseerd. Hiermee wordt een groene leefomgeving gerealiseerd die passend is in de omgeving.
Opgemerkt wordt dat gemeente Velsen tevens beleid heeft specifiek gericht op bomen. Ter plaatse van het plangebied is echter geen sprake van bomen welke mogelijk gekapt zullen worden ten behoeve van de beoogde ontwikkeling.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het effect van de beoogde ontwikkeling op de van toepassing zijnde omgevingsaspecten. De effecten worden getoetst aan de van toepassing zijnde wet- en regelgeving.
Hierbij wordt opgemerkt dat in voorliggend hoofdstuk in hoofdzaak ingegaan wordt op de beoogde woningbouwontwikkeling, daar er geen sprake is van een relevante wijziging voor de twee percelen met een bedrijfsbestemming aan de Slaperdijk. De huidige situatie ter plaatse van deze percelen wordt namelijk voortgezet.
In deze paragraaf worden de archeologische en cultuurhistorische waarden ter plaatse van het plangebied nader toegelicht.
Binnen de ruimtelijke ordening wordt cultuurhistorie over het algemeen geassocieerd met de gebouwde omgeving, zoals monumenten en beschermde stads- en dorpsgezichten, maar ook met archeologische waarden. De bescherming van cultuurhistorische elementen werd voorheen bepaald in de Monumentenwet 1988, welke in juli 2016 is komen te vervallen. Een belangrijk deel van de onderwerpen is overgegaan naar de Erfgoedwet. Deze wet is vooral gericht op het behouden en beschermen van historische elementen voor latere generaties.
Door de ondertekening van het Verdrag van Malta (Valletta, 1992) heeft Nederland zich verplicht tot het beschermen van het archeologisch erfgoed. Uitgangspunt van het verdrag is het archeologische erfgoed waar mogelijk te behouden. Het Verdrag is in 1998 geratificeerd en op 1 september 2007 via de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) geïmplementeerd. De Wamz is een wijzigingswet en omvat een wijziging van de Monumentenwet 1988, de Wet Milieubeheer en de Ontgrondingenwet. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening (Wro) bestond al een verplichting om bij de voorbereiding van bestemmingsplannen alle ter zake doende belangen mee te wegen.
Om archeologische belangen zo goed mogelijk te behartigen en zo min mogelijk te laten conflicteren met andere belangen, is het zaak deze zo vroeg mogelijk in te brengen in het proces van ruimtelijke ordening. Hiertoe heeft gemeente Velsen beleid aangaande archeologie opgesteld. De Beleidsnota Archeologie Velsen en de Beleidskaart Archeologie Velsen bieden instrumenten om de archeologische waarden van Velsen te beschermen en een maatschappelijk verantwoord regime te hanteren dat niet leidt tot een onevenredig hoge onderzoekdruk en kosten.
Archeologie
Conform het vigerende bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Velserbroek' kennen de gronden ter plaatse van het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie'. Dit betekent dat deze gronden mede bestemd zijn voor het behoud en veiligstelling van archeologische waarden. Ter plaatse van het plangebied is echter pas nader archeologisch onderzoek benodigd bij ingeval het een bouwwerk met een oppervlakte meer dan 100 m2 betreft en de graafwerkzaamheden dieper dan 0,40 m (en zonder heiwerkzaamheden) plaatsvinden.
Wat de archeologische verwachtingswaarde betreft, is gemeente Velsen opgedeeld in diverse gebieden. Voor elk van deze gebieden is bepaald vanaf welke planomvang rekening gehouden moet worden met het uitvoeren van nader archeologisch onderzoek. Op de archeologische beleidskaart van de gemeente Velsen is het plangebied ingedeeld in categorie 5, zie figuur 6. Bij bodemverstorende activiteiten groter dan 2.500 m2 en dieper dan 60 cm onder maaiveld dient een waardestellend archeologisch rapport te worden overgelegd.
f Figuur 6: Uitsnede archeologische beleidskaart gemeente Velsen
Ondanks dat de beoogde ontwikkeling de voornoemde grenzen niet overschrijdt, is volledigheidshalve door Vestigia nader archeologisch onderzoek uitgevoerd (bijlage 1). Opgemerkt wordt dat de begrenzing van het te ontwikkelen plangebied sinds het uitvoeren van het voornoemde onderzoek lichtelijk is gewijzigd. Hiermee is een klein deel van het te ontwikkelen deel van het plangebied niet meegenomen in het voornoemd onderzoek. Hiervoor is aanvullend onderzoek uitgevoerd (bijlage 2).
Uit het onderzoek van Vestigia volgt dat gezien de aangetroffen bodemopbouw, of vooral de afwezigheid daarvan, en de afwezigheid van duinafzettingen kan worden gesteld dat er binnen het plangebied geen archeologische waarden kunnen worden verwacht. Op basis van de resultaten van het onderzoek is de archeologische verwachting voor het gehele te ontwikkelen deel van het plangebied bij te stellen naar ‘laag’. Nader onderzoek is dan ook niet benodigd.
Hierbij wordt wel opgemerkt dat het nooit volledig uit te sluiten is dat binnen het plangebied archeologische resten voorkomen. Dergelijke (toevals)vondsten zullen, indien aan de orde, op grond van artikel 5.10 en 5.11 van de Erfgoedwet bij de bevoegde overheid worden gemeld.
Cultuurhistorie
Het plangebied kent geen bijzondere cultuurhistorische waarden. Bovendien is geen sprake van bebouwing met een monumentale status ter plaatse van het plangebied. Het aspect cultuurhistorie zal dan ook geen belemmering opleveren voor de beoogde ontwikkeling.
De gronden ter plaatse van het plangebied kennen een lage archeologische verwachtingswaarde. De omvang van de beoogde ontwikkeling vraagt niet om nader archeologisch onderzoek. Aangezien aan het plangebied geen cultuurhistorische waarden zijn toegekend vormt het aspect cultuurhistorie bovendien geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van woningen, aldus geluidgevoelige bestemmingen, nabij enkele drukke wegen in de omgeving. In deze paragraaf zal nader aandacht worden geschonken aan de geluidbelasting ter plaatse van de beoogde woningen ten opzichte van geluidbronnen in het kader van de Wet geluidhinder.
In voorliggende situatie vormt de Wet geluidhinder het toetsingskader. In aanvulling hierop hebben gemeenten vaak nog een eigen geluidbeleid (inzake hogere waarden) opgesteld. Gemeente Velsen heeft geen dergelijk beleid. In het voorliggende hoofdstuk zal ingegaan worden op de relevante wet- en regelgeving.
Wet geluidhinder
Wegverkeerslawaai
In artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) is aangegeven hoe breed de geluidzone (het onderzoeksgebied) langs wegen is. Deze breedte hangt af van het aantal rijstroken en of de weg in stedelijk dan wel buitenstedelijk gebied ligt. De Wgh stelt geen eisen ten aanzien van 30 km/uur-wegen. In tabel 1 is een overzicht gegeven van de zonebreedtes.
Tabel 1: Zonebreedtes van wegen
Aantal rijstroken | Zonebreedte in meter |
Stedelijk gebied | |
1 of 2 | 200 |
3 of meer | 350 |
Buitenstedelijk gebied | |
1 of 2 | 250 |
3 of 4 | 400 |
5 of meer | 600 |
Voor de “juridische” geluidbelasting, ten gevolge van wegverkeer op gevels van woongebouwen binnen een geluidzone geldt volgens de Wgh een voorkeursgrenswaarde van 48 dB (Lden). Deze geluidbelasting is inclusief aftrek conform artikel 3.4 van het Reken- en Meetvoorschrift geluid 2012. De gemeentelijke overheid is in een aantal situaties bevoegd om van deze waarde van 48 dB af te wijken en een hogere grenswaarde vast te stellen tot een maximum van 53 dB respectievelijk 63 dB. De maximum grenswaarde van 53 dB is van toepassing indien sprake is van een buitenstedelijk gebied of van een auto(snel)weg; de maximum grenswaarde van 63 dB geldt indien sprake is van een binnenstedelijk gebied. In de onderhavige situatie is sprake van een binnenstedelijk gebied en is hiermee de maximum grenswaarde van 63 dB in voorliggende situatie van toepassing.
Hogere waarden
Conform artikel 110a lid 5 Wgh kan een hogere waarde verleend worden indien de toepassing van maatregelen gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting ten gevolge van een weg van de gevel van de betrokken woningen tot de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting onvoldoende doeltreffend zal zijn dan wel overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard.
Dove gevels
De geluidnormen uit de Wgh zijn niet van toepassing op dove gevels. Onder een dove gevel wordt volgens artikel 1b van de Wgh verstaan: “Een bouwkundige constructie waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering, die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB onderscheidenlijk 35 dB(A)” of “Een bouwkundige constructie waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits die delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte”. In situaties waarbij de maximaal toegestane wettelijke grenswaarde(n) worden overschreden, bestaat daarmee toch een mogelijkheid de bouw van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen te realiseren als deze wordt voorzien van een zogenaamde “dove gevel”.
Cumulatie
Ingevolge artikel 110a, lid 6 van de Wgh moet bij de vaststelling van hogere waarden rekening worden gehouden met cumulatie van geluid ten gevolge van andere relevante geluidbronnen. De Wgh bepaalt dat een hogere waarde alleen wordt vastgesteld, voor zover de gecumuleerde geluidbelasting in een bepaalde situatie niet leidt tot een naar het oordeel van burgemeester en wethouders onaanvaardbare geluidbelasting. In de Wgh is echter niet geregeld in welke situatie sprake is van een onaanvaardbare geluidbelasting.
Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling is door Peutz akoestisch onderzoek uitgevoerd (bijlage 3). Uit het akoestisch onderzoek volgt dat de geluidbelasting ten gevolge van wegverkeer over de N208 de voorkeursgrenswaarde van 48 dB ter plaatse van de gevels van het beoogde appartementencomplex overschrijdt. Er treden ten gevolge van wegverkeer over de N208 ter plaatse van de gevels van de beoogde woningen geluidbelastingen op tot ten hoogste 59 dB (inclusief aftrek conform artikel 110 g Wgh). De maximale ontheffingswaarde van 63 dB wordt hiermee niet overschreden.
Hieruit kan geconcludeerd worden dat er hogere waarden aangevraagd moeten worden ten gevolge van wegverkeerslawaai. Hiertoe dient eerst onderzocht te worden of door het treffen van stedenbouwkundige maatregelen (indeling bouwplan, situering geluidgevoelige bestemmingen), bron- of overdrachtsmaatregelen, dan wel (bouwkundige) maatregelen bij de ontvanger aan de voorkeursgrenswaarde kan worden voldaan.
In voorliggende situatie zal rekening gehouden worden met de relatief hoge geluidbelastingen. Het huidige ontwerp is dusdanig opgezet dat de woningen gesitueerd zijn rondom een overwegend geluidluwe gemeenschappelijke binnentuin. Door in het nieuwe bestemmingsplan een voor het bebouwingsvlak ter plaatse van het plangebied een bebouwingspercentage op te nemen van 90% wordt geborgd dat een dergelijke gemeenschappelijke tuin wordt gerealiseerd. In de voorliggende situatie zijn de verdere mogelijkheden voor bron- en overdrachtsmaatregelen beperkt. Verdere maatregelen aan de woningen, waarmee wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde, worden niet redelijkerwijs mogelijk geacht. Uiteraard zal worden zorg gedragen dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de beoogde woningen. In dit kader zal de beoogde ontwikkeling worden voorzien van gemeenschappelijke voorzieningen en een gemeenschappelijke (geluidluwe) binnentuin.
Daarnaast zal worden voldaan aan de nieuwbouweisen conform het Bouwbesluit 2012, waarmee een prettig akoestisch woonklimaat wordt nagestreefd. Binnen in de woningen zal daarmee een aanvaardbaar woon- en leefklimaat worden gewaarborgd.
Uit akoestisch onderzoek volgt dat de voorkeursgrenswaarden van 48 dB voor respectievelijk wegverkeerslawaai worden overschreden. Hiertoe zullen voor de beoogde ontwikkeling hogere waarden aangevraagd worden.
De beoogde ontwikkeling dient niet te leiden tot verkeerskundige knelpunten en er dient in voldoende parkeergelegenheid te worden voorzien. De beoogde ontwikkeling heeft een eigen parkeervraag die opgevangen dient te worden. In deze paragraaf wordt de impact van de ontwikkeling op het aspect verkeer en parkeren nader inzichtelijk gemaakt.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient de beoogde ontwikkeling niet te leiden tot verkeerskundige knelpunten en dient in voldoende parkeergelegenheid te worden voorzien. In de 'Nota Parkeernormen 2022' worden de parkeernormen voor nieuwe ontwikkelingen in de gemeente Velsen opgenomen. Deze parkeernormen zijn gebaseerd op CROW-kentallen. De verkeersaantrekkende werking wordt beoordeeld aan de hand van CROW-kentallen.
Daarnaast is het paraplubestemmingsplan Parkeren Velsen van toepassing ter plaatse van het plangebied. Hierin wordt tevens voor de beoordeling van ruimtelijke plannen verwezen naar het gemeentelijk parkeernormenbeleid. Daarnaast wordt tevens aangegeven dat afwijken van het parkeernormenbeleid mogelijk is indien het voldoen aan die bepalingen ten gevolge van bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit, onredelijk bezwarend is of op andere wijze in de benodigde parkeerruimte dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
Als gevolg van de beoogde ontwikkeling is sprake van een parkeervraag. In eerste aanleg kan deze parkeervraag bepaald worden aan de hand van de gemeentelijke parkeernormen. Vanwege de specifieke omstandigheden van het project, zoals de ligging, de doelgroep van de beoogde ontwikkeling en de mogelijke inzet van deelauto's, wordt het echter verdedigbaar geacht de gemeentelijke parkeernormen te verlagen. Daarnaast geeft de grote behoefte aan woningen voor starters aanleiding om af te wijken van de standaard gemeentelijke parkeernormen. Door Goudappel is in dit kader in 2022 een mobiliteitsplan opgesteld (bijlage 4) waarin een beeld geschetst wordt op welke wijze bij de beoogde ontwikkeling met mobiliteit en parkeren omgegaan wordt.
Opgemerkt wordt dat de gemeenschappelijke voorzieningen hierbij buiten beschouwing zijn gelaten, daar deze in hoofdzaak op de bewoners van het appartementencomplex zijn gericht. Deze functies gaan daarom immers niet gepaard met extra verkeer dat een parkeerbehoefte kent.
In eerste aanleg is de parkeervraag bepaald op basis van de van toepassing zijnde gemeentelijke parkeernormen. Bij het bepalen van de parkeervraag kan bovendien rekening gehouden worden met dubbelgebruik van parkeerplaatsen door de bewoners en bezoekers. Zo is bijvoorbeeld doorgaans sprake van een aanwezigheidspercentage van 100% voor bewoners tijdens de werkdagnacht, en van 0% voor bezoekers. In tabel 2 worden de aanwezigheidspercentages voor bewoners en bezoekers opgenomen.
Figuur 2: Aanwezigheidspercentages per periode
Functie | Werkdag ochtend | Werkdag middag | Werkdag avond | Nacht | Koopavond | Zaterdag- middag | Zaterdag- avond | Zondag-middag |
Woningen bewoners | 50% | 50% | 90% | 100% | 80% | 60% | 80% | 70% |
Woningen bezoekers | 10% | 20% | 80% | 0% | 70% | 60% | 80% | 70% |
In het mobiliteitsplan is tevens rekening gehouden met het te verwachten autobezit van de doelgroep van de beoogde ontwikkeling, rekening houdend met de ligging in een sterk stedelijke gemeente. Daarnaast is ook rekening gehouden met de inzet van deelauto's. Er zullen 4 deelauto's ingezet worden voor de beoogde ontwikkeling. Maximaal 20% van de parkeereis kan hiermee worden ingevuld.
Uitgaande van de voorgaande uitgangspunten resulteert dit voor het huidige ontwerp van de beoogde ontwikkeling (zie ook bijlage 4), zonder nog rekening te houden met dubbelgebruik, in een parkeerbehoefte van 105 parkeerplaatsen. Indien rekening gehouden wordt met dubbelgebruik betreft de maatgevende parkeervraag tijdens de zaterdagavond 93 parkeerplaatsen.
Thans voorziet het ontwerp in 29-31 parkeerplaatsen op eigen terrein (zie figuur 7). Hiermee zijn er op eigen terrein niet voldoende parkeerplaatsen beschikbaar om aan de parkeerbehoefte van de beoogde ontwikkeling te voldoen.
Figuur 7: Parkeerplaatsen eigen terrein
* In deze figuur wordt de beoogde bebouwing conform het huidige ontwerp weergeven. Het bouwvlak ter plaatse van het plangebied staat in het nieuwe bestemmingsplan een bebouwingspercentage van maximaal 90% toe. Het huidige ontwerp vormt een realistische weergave van de toekomstige situatie.
Afwijken van het parkeernormenbeleid is echter mogelijk indien het voldoen aan die bepalingen ten gevolge van bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit, onredelijk bezwarend is of op andere wijze in de benodigde parkeerruimte dan wel laad- of losruimte wordt voorzien. De bijzondere omstandigheid betreft in voorliggende situatie de sterke vraag naar woningen voor starters, in combinatie met het feit dat in de omgeving nog parkeerruimte beschikbaar is.
In voorliggende situatie is in de directe omgeving sprake van een restcapaciteit aan parkeerplaatsen. Op basis van parkeeronderzoek kent het naastgelegen parkeerterrein 'P2' een zeker overschot aan parkeerplaatsen. Dit parkeerterrein draagt het teken van de McDonald's, maar wordt niet door veel klanten van deze keten gebruikt. De hoogste totale bezettingsgraad bedroeg tijdens het uitvoeren van het parkeeronderzoek 27%.
In totaal kent dit parkeerterrein 128 parkeerplaatsen, hetgeen betekent dat er op dit moment nog 93 parkeerplaatsen beschikbaar waren. Ingeval uitgegaan wordt van een bezettingsgraad van 85%, welke doorgaans aanvaardbaar kan worden geacht, zijn alsnog 73 parkeerplaatsen beschikbaar.
Er is aldus sprake van een restcapaciteit in de directe omgeving van het plan. In de omgeving is daarbij voldoende ruimte beschikbaar om de resterende parkeervraag van de beoogde ontwikkeling op te vangen. Hiermee is sprake van een inpasbare situatie wat autoparkeren betreft.
Wat fietsparkeren betreft zal een gemeenschappelijke fietsenstalling worden gerealiseerd. Hier zal voorzien worden in voldoende fietsparkeerplaatsen voor bewoners. In het mobiliteitsplan van Goudappel is de parkeerbehoefte berekend. In het ontwerp is plaats gereserveerd voor 220 fietsen en voorts is er ruimte voor voertuigen met afwijkende maten: snorfietsen, scooters, fietsen met krat, bakfietsen et cetera. Duidelijk is dat hier maatwerk nodig is om voldoende ruimte te vinden voor al deze doelgroepen. Het voornemen is om in te spelen in de daadwerkelijke vraag, zoals deze optreed bij de gebruikers en hierop de ruimte adequaat in te richten. Daarnaast worden voor bezoekers tevens openbare fietsparkeerplaatsen gerealiseerd.
Verkeersgeneratie
De beoogde ontwikkeling van maximaal 200 appartementen zal tevens verkeer genereren. De verkeersaantrekkende werking van de beoogde ontwikkeling is bepaald met behulp van CROW-kengetallen. Het CROW hanteert minimale en maximale waarden voor de verkeersgeneratie. Vanuit een worst case benadering is aangesloten op de maximale waarden.
Door Goudappel is de maximaal te verwachten verkeersgeneratie – op basis van het aantal benodigde parkeerplaatsen – aangegeven. Voor reguliere parkeerplaatsen wordt per parkeerplaats 4,5 verkeersbewegingen per etmaal aangehouden, en voor parkeerplaatsen voor deelauto's worden per parkeerplaats 9 verkeersbewegingen per etmaal aangehouden. Uitgaande van 89 reguliere parkeerplaatsen en 4 parkeerplaatsen voor deelauto's, resulteert dit in een verkeersgeneratie van 436 verkeersbewegingen per etmaal. Dit zal met name lichte verkeersbewegingen betreffen aangezien vrachtverkeer conform het CROW verwaarloosbaar is voor woongebieden.
Een dergelijke verkeersaantrekkende werking kan als beperkt worden aangemerkt ten opzichte van het reeds aanwezige verkeer op de omliggende wegen. Daarnaast is de in-/uitrit goed aangesloten op de omliggende wegen. Bij de ontsluiting van P2 is immers reeds rekening gehouden met een volledige benutting van dit terrein. De in-/uitrit van de beoogde ontwikkeling zal bovendien – met oog op de verkeersveiligheid – met zorg worden aangesloten op het bestaande verkeersnetwerk.
In voorliggende situatie wordt voorzien in parkeerplaatsen op eigen terrein. Hiermee wordt echter nog niet voorzien in voldoende parkeergelegenheid om te kunnen voldoen aan de parkeerbehoefte van de beoogde ontwikkeling. Wat het tekort aan parkeerplaatsen betreft zal gebruik worden gemaakt van restcapaciteit in de directe omgeving van de beoogde ontwikkeling. Hiermee zal worden zorg gedragen dat geen sprake is van parkeerproblematiek. Daarnaast gaat de beoogde ontwikkeling gepaard met een beperkte verkeersaantrekkende werking, waarmee geen verkeerskundige knelpunten worden verwacht.
In deze paragraaf zal het aspect externe veiligheid nader inzichtelijk worden gemaakt. Woningen worden als kwetsbare objecten gezien conform wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Bovendien zal in de toekomstige situatie sprake zijn van meer personen ter plaatse van het plangebied, waardoor het aspect externe veiligheid om aandacht vraagt. De externe veiligheidsrisico's ter plaatse van het plangebied zullen in deze paragraaf aan bod komen.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving ten gevolge van:
Er zijn twee situaties waarbij externe veiligheid een rol speelt, namelijk bij het ontplooien van een risicovolle activiteit (zoals hiervoor omschreven) en bij het realiseren van een (beperkt) kwetsbaar object binnen het invloedsgebied van een dergelijke 'activiteit'.
Met betrekking tot de risico's voor de externe veiligheid zijn in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) richtafstanden en grenswaarden opgesteld betreffende de afstand tot kwetsbare objecten.
Relevante begrippen
Relevant voor toetsing van de externe veiligheidsrisico's ter plaatse van objecten waar mensen aanwezig zijn, zijn onder andere de begrippen plaatsgebonden risico, het groepsrisico en het invloedsgebied. Deze zijn als volgt gedefinieerd:
Het risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
De cumulatieve kansen per jaar dat een groep mensen overlijdt als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het GR is een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een calamiteit.
Bij het PR is het dus niet van belang of er daadwerkelijk personen op die bepaalde locatie aanwezig zijn. Voor het GR geldt dat in een gebied waar zich geen personen bevinden het GR per definitie gelijk aan nul is.
Voor het GR geldt dat hoe meer slachtoffers bij een ongeval kunnen vallen hoe lager (strenger) de oriëntatiewaarde is. Grote slachtofferaantallen geven namelijk meer kans op maatschappelijke ontwrichting.
Het invloedsgebied is gedefinieerd als het gebied rondom een risicovolle activiteit waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn en waar een onbeschermde persoon een kans van 1% op overlijden heeft, gegeven het risicoscenario en de weerklasse. Het invloedsgebied van een activiteit met gevaarlijke stoffen of het vervoer van gevaarlijke stoffen is normaliter de afstand tot de 1%-letaliteitsgrens.
De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van woningbouw. Woningen worden als kwetsbaar object gezien. Hiervoor geldt het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar als grenswaarde. Voor de bedrijvigheid aan de Slaperdijk 6 en 14 is geen sprake van relevante wijzigingen in het kader van externe veiligheid.
De externe veiligheidsaspecten ten gevolge van het transport van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor, het water en door buisleidingen, alsmede de aanwezigheid van risicovolle inrichtingen, zijn geïnventariseerd voor de nabije omgeving van het plangebied. In de nabije omgeving van het plangebied bevindt zich conform de risicokaart een aantal risicobronnen (zie figuur 8):
Opgemerkt wordt dat ook overige mogelijke risicobronnen, welke niet zijn opgenomen op de risicokaart, om een nadere beschouwing vragen. Dit betreft het transport van gevaarlijke stoffen over de N208.
Figuur 8: Risicobronnen in de omgeving
1. Gasdrukregel- en meetstations
Aan de Vondelweg bevindt zich, op een afstand van circa 700 meter van het plangebied, een tweetal gasdrukregel- en meetstations. Een gasdrukregel- en meetstation is geen inrichting in het kader van het Bevi, echter gelden er conform het Activiteitenbesluit veiligheidsafstanden van de opstelplaats van een gasdrukmeet- en regelstation tot buiten de inrichting gelegen kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten. Voor een gasdrukregel- en meetstation geldt maximaal een afstand van 25 meter (afhankelijk van de opstellingswijze) als veiligheidsafstand tot kwetsbare objecten. Aangezien deze stations op ruime afstand van het plangebied zijn gelegen, vormt dit geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
2. Transport van gevaarlijke stoffen via aardgasbuisleidingen
Ten oosten van de beoogde ontwikkeling bevinden zich aardgasbuisleidingen. De beoogde ontwikkeling is echter niet in het invloedsgebied van één van deze leidingen (van max. 580 meter) gesitueerd. De meest dichtstbijzijnde aardgasbuisleiding is op een afstand van circa 700 meter gesitueerd. De betreffende buisleidingen vragen daarom niet om een nadere beschouwing en leveren geen belemmering op voor de beoogde ontwikkeling.
3. Transport van gevaarlijke stoffen over de A9
Ten oosten van de beoogde ontwikkeling, op circa 1,9 kilometer is de rijksweg A9 gelegen. Deze weg valt onder de werkingssfeer van het Basisnet en wordt benoemd in bijlage I van de Regeling Basisnet. Conform het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de bijbehorende Regeling Basisnet kan het zijn dat er beperkingen worden gesteld aan ruimtelijke ontwikkelingen binnen een zone van 200 meter aan weerszijden van een transportroute. De A9 bevindt zich echter op meer dan 200 meter afstand van de beoogde ontwikkeling, hetgeen betekent dat de externe veiligheidsrisico’s niet nader inzichtelijk gemaakt hoeven te worden.
Wel wordt opgemerkt dat over de A9 transport van toxische stoffen plaatsvindt. Deze weg is op een afstand van het plangebied gelegen waarmee een beschouwing van de externe veiligheidsrisico's niet op kwantitatieve wijze inzichtelijk gemaakt hoeft te worden. De beoogde ontwikkeling is echter wel binnen het invloedsgebied hiervan gelegen, daar het transport van toxische stoffen een invloedsgebied van meer dan 4 kilometer kent. Er is wel aandacht nodig voor deze risico's. In het geval van een toxische wolk zijn personen binnen het best beschermd. Hierbij is de luchtdichtheid van het gebouw, de mogelijkheid tot het uitschakelen van de ventilatie en de het sluiten van deuren en ramen van belang. Wat betreft de toxische wolk zijn daarbij aldus relatief eenvoudige maatregelen mogelijk, zoals centraal en eenvoudig uitschakelbare en afsluitbare ventilatievoorzieningen en luchtbehandelingsinstallaties.
4. Transport van gevaarlijke stoffen over de N208
Over de N208, welke op circa 35 meter afstand van het plangebied is gelegen, vindt tevens in beperkte mate transport van gevaarlijke stoffen plaats. Aangezien de beoogde ontwikkeling binnen 200 meter van deze transportroute is gelegen dienen, conform het Bevt, de externe veiligheidsrisico’s nader inzichtelijk gemaakt te worden. De N208 betreft een transportroute die niet is opgenomen in het Basisnet. In 2010 was over deze weg volgens telgegevens van Rijkswaterstaat geen sprake van het transport van tankwagens met GF3 (LPG of vergelijkbaar). Mogelijk is ter bevoorrading van LPG-tankstations echter thans wel sprake van enig transport van GF3. Daarnaast was in 2010 in beperkte mate sprake van transport van brandbare vloeistoffen (LF1 en LF2). Het is niet te verwachten dat deze transportintensiteiten sindsdien significant zijn toegenomen.
In de bijlagen bij de Handleiding Risicoanalyse Transport (versie 1.2 d.d. 11 januari 2017) zijn vuistregels opgenomen om onder andere het plaatsgebonden risico te bepalen en te kunnen bepalen of het groepsrisico onder 10% van de oriëntatiewaarde blijft. Bij een transportintensiteit die lager ligt dan 500 tankwagens GF3 per jaar is, conform de vuistregels, geen sprake van een relevant plaatsgebonden risico (geen PR 10-6 contour). Zonder een uitgebreide kwantitatieve benadering kan bovendien op basis van de vuistregels worden geconcludeerd dat de beperkte transporthoeveelheid in combinatie met de lage populatiedichtheid in de omgeving van het plangebied niet leidt tot een significant groepsrisico (<10% x oriëntatiewaarde). Dit transport zal dan ook geen belemmering vormen voor de beoogde ontwikkeling. Wel dient, onafhankelijk van de hoogte van het groepsrisico, conform artikel 7 van het Bevt aandacht besteed te worden aan de mogelijkheden tot voorbereiding en beperking van de omvang van een ramp en de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen (adequate vluchtroutes e.d.) indien zich een ramp voordoet.
In de nabije omgeving van het plangebied is verder geen sprake van transport van gevaarlijke stoffen via de weg, het spoor, het water of via buisleidingen. Bovendien bevinden er zich geen verdere risicovolle inrichtingen in de omgeving.
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmeringen voor de realisatie van de beoogde ontwikkeling. Wel dient bij de verdere planuitwerking rekening gehouden te worden met de ligging op korte afstand van de N208.
De beoogde ontwikkeling omvat de realisatie van woningen. Hierbij moet rekening gehouden worden dat de beoogde woningen op een passende afstand ten opzichte van omliggende bedrijfsactiviteiten worden gesitueerd. Bedrijven kunnen een impact hebben op hun omgeving. Hierbij is het van belang dat enerzijds de belangen van de bedrijven niet geschaad worden en anderzijds wordt gestreefd naar een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen. In deze paragraaf zal dit aspect nader worden toegelicht.
Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen en dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden. In de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009) worden de bedrijfsactiviteiten van bedrijven ingedeeld in bepaalde milieucategorieën. Deze handreiking beveelt per standaard bedrijfstype een afstand aan tot woningen of andere 'gevoelige' functies. De afstand hangt onder meer af van de aard van de omgeving: een rustige woonwijk verdient een hoger beschermingsniveau dan een gebied waar al enige hinder kan optreden ten gevolge van bedrijven of infrastructuur (gemengd gebied).
Indicatieve richtafstanden (voor de milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar) voor woningen in de twee te onderscheiden 'omgevingen' bij verschillende bedrijfstypes (ingedeeld in milieucategorieën) zijn weergegeven in tabel 3.
Tabel 3: Indicatieve afstand in meters tot omgevingstype (bron: VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering')
Categorie | Rustige woonwijk en rustig buitengebied | Gemengd gebied |
1 | 10 | 0 |
2 | 30 | 10 |
3.1 | 50 | 30 |
3.2 | 100 | 50 |
4.1 | 200 | 100 |
4.2 | 300 | 200 |
5.1 | 500 | 300 |
5.2 | 700 | 500 |
5.3 | 1000 | 700 |
6 | 1500 | 1000 |
Volgens de voornoemde VNG-publicatie is de definitie van het omgevingstype gemengd gebied als volgt: 'Een gemengd gebied is een gebied met matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven'. Daarnaast worden ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur zijn gelegen beschouwd als gemengd gebied. Het plangebied behoort, vanwege de ligging aan de tussen bedrijvigheid in en nabij de N208, tot dit omgevingstype.
De in tabel 3 weergegeven afstanden betreffen de afstanden tussen de perceelgrens van de activiteiten (niet de bebouwingsgrens) en de gevel van de (geluid)gevoelige bestemming (in casu woningen). De afstanden zijn volgens de VNG-brochure algemene richtafstanden en geen harde afstandseisen. Gemotiveerd afwijken van deze afstanden is mogelijk, zo volgt ook uit jurisprudentie.
Het voornemen betreft de realisatie van woningen. Om de inpasbaarheid hiervan te beoordelen zijn de bedrijfsactiviteiten in de omgeving van de beoogde woningbouwontwikkeling geïnventariseerd. Aan de hand hiervan kan worden beoordeeld of wordt voldaan aan de geldende richtafstanden. De inpasbaarheid van woningen in de omgeving is hierbij beoordeeld op basis van de maximaal planologische mogelijkheden conform de vigerende bestemmingsplannen alsmede op basis van de feitelijke situatie .
Maximaal planologische invulling
Op basis van het vigerende bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Velserbroek' zijn in de omgeving van de beoogde woningbouwontwikkeling zowel woningen als bedrijven mogelijk. De direct ten noorden en westen gelegen gronden kennen de bestemming 'Bedrijf'. Deze gronden zijn bestemd voor bedrijfsactiviteiten tot maximaal categorie B welke zijn opgenomen in de bij de regels van het bestemmingsplan behorende Staat van bedrijfsactiviteiten-functiemenging. Dit sluit aan op de aanpak voor 'functiemengingsgebieden' conform de VNG-publicatie. Vanwege de kenmerken van dit type gebied wordt niet gewerkt met een systematiek van richtafstanden en afstandsstappen, maar met een categorisering van bedrijfsactiviteiten tussen A, B en C, waarvoor specifieke (kwalitatieve) criteria voor de toelaatbaarheid van functies gelden. Activiteiten uit categorie B kunnen doorgaans in gemengd gebied worden uitgeoefend, maar met een zodanige milieubelasting voor hun omgeving dat zij bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies dienen plaats te vinden. Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat dergelijke activiteiten doorgaans maximaal overeenkomen met bedrijfsactiviteiten uit milieucategorie 2.
Tevens kent het perceel aan de Slaperdijk 6 conform het vigerende bestemmingsplan de functieaanduiding 'groothandel', en het perceel aan de Slaperdijk 14 perceel de functieaanduiding 'viskwekerij'. Deze percelen zijn direct ten noorden van het plangebied gesitueerd. Deze bedrijvigheid behoort tot milieucategorie 3.1, waarvoor in gemengd gebied een richtafstand van 30 meter geldt. Om een goed woon- en leefklimaat te borgen worden de gronden ter plaatse van de Slaperdijk 6 en 14 echter meegenomen in het nieuwe bestemmingplan. Dit vanwege het feit dat de activiteiten in de huidige situatie minder milieubelastend zijn dan hetgeen wat nu maximaal mogelijk is. Deze situatie zal – op verzoek van de gemeente – middels het bestemmingsplan worden geborgd. Voor deze percelen wordt derhalve specifiek een functieaanduiding opgenomen als 'op- en overslag diepgevroren vis' en 'aardappelgroothandel'. Deze bedrijvigheid behoort eveneens tot milieucategorie 3.1, waarvoor in gemengd gebied een richtafstand van 30 meter geldt.
Direct ten westen van het plangebied is tevens een zend-ontvangstinstallatie toegestaan. Ter plaatse van de ten zuiden gelegen gronden zijn maatschappelijke functies toegestaan. Deze functies behoren maximaal tot milieucategorie 2, waarvoor in gemengd gebied een richtafstand van 10 meter geldt.
In figuur 9 wordt deze bedrijvigheid, inclusief diens bijbehorende richtafstand, weergegeven. Alleen bij de twee direct ten noorden gelegen percelen wordt niet aan de van toepassing zijnde richtafstand van de perceelgrens tot aan de gevels van de beoogde woningen voldaan.
Figuur 9: Richtafstanden omliggende bedrijvigheid (bron luchtfoto: Google Earth)
* In deze figuur wordt de beoogde bebouwing conform het huidige ontwerp weergeven. Het bouwvlak ter plaatse van het plangebied staat in het nieuwe bestemmingsplan een bebouwingspercentage van maximaal 90% toe. Het huidige ontwerp vormt een realistische weergave van de toekomstige situatie.
Daarnaast bevindt zich ten westen van het plangebied, op een afstand van circa 370 meter van de beoogde bebouwing, de korenmolen De Zandhaas. Op basis van het aldaar vigerende bestemmingsplan gelden er in de 200 meter rondom deze molen beperkingen ten aanzien van de toegestane bouwhoogte. In de eerste 100 meter mag niet hoger worden gebouwd dan de hoogte van het onderste punt van de verticaal staande wiek van de molen. Tussen 100 en 200 meter afstand van de molen mag niet hoger gebouwd worden dan de hoogte van het onderste punt van de verticaal staande wiek van de molen vermeerderd met 1/30 van de afstand tussen het bouwwerk en de molen. De beoogde ontwikkeling bevindt zich niet binnen een dergelijke vrijwaringszone, zie figuur 10. Wel wordt in de bijlage behorend tot de 'Leidraad Landschap en Cultuurhistorie 2018' van provincie Noord-Holland aangegeven dat tot 400 meter nog rekening gehouden moet worden met een molenbiotoop. In voorliggende situatie is de beoogde ontwikkeling binnen deze zone gelegen. De stellinghoogte van de molen bedraagt 10 meter, waarmee het onderste punt van de verticaal staande wiek derhalve circa op deze hoogte zal zijn gesitueerd. Indien, ondanks de ligging buiten de planologisch vastgestelde vrijwaringszone van 200 meter, uitgegaan wordt van de voornoemde '1/30-regel' mag ter plaatse van de beoogde bebouwing gebouwd worden tot circa 22 meter hoog. De beoogde bebouwing overschrijdt deze bouwhoogte niet, waarmee ook voor de beoogde ontwikkeling kan worden aangenomen dat sprake is van een aanvaardbare situatie.
Figuur 10: Ligging nabij molen De Zandhaas
Feitelijke situatie
In de omgeving van de te ontwikkelen locatie is sprake van meerdere bedrijven, zie figuur 11. Alleen voor de bedrijven Stut Aardappelhandel Jan en Joh. Kuijten Vastgoed B.V. wordt niet aan de van toepassing zijnde richtafstanden tot de perceelgrens voldaan. Beide bedrijven vallen onder milieucategorie 3.1 waarvoor een richtafstand van 30 meter in gemend gebied geldt. Voor deze bedrijvigheid zijn de aspecten geur en geluid maatgevend.
In dat kader is door Peutz nader onderzoek (bijlage 5) uitgevoerd naar de inpasbaarheid van de beoogde woningbouw in relatie tot deze bedrijvigheid. Op 28 februari 2022 heeft hiertoe een locatiebezoek plaatsgevonden en zijn geluidmetingen uitgevoerd. Tijdens het locatiebezoek is vastgesteld dat de activiteiten geen waarneembare geur in de omgeving veroorzaken. De beoogde ontwikkeling is hiermee wat de huidige feitelijke situatie voor geur betreft inpasbaar. Ter hoogte van het beoogde appartementencomplex is dus geen geurhinder te verwachten. Voor wat betreft het aspect geluid geldt dat alleen het geluid ten gevolge van de koelinstallaties van de visopslag relevant is. Gezien het referentieniveau van het omgevingsgeluid zijn akoestische maatregelen echter niet aan de orde.
Daarnaast geldt dat er voor de industriële activiteiten reeds beperkingen gelden vanwege de aanwezigheid van bestaande woningen op kortere afstand dan het geprojecteerde appartementencomplex. Aan de Slaperdijk 12 en 4 bevinden zich op een afstand van circa 3 meter van deze bedrijvigheid reeds woningen. De beoogde woningen bevinden zich op respectievelijk 12 en 22 meter van de visopslag en de aardappelgroothandel. De impact van de groothandel wordt bepaald door de verkeersgeneratie, en concentreert zich aan de noordzijde van het perceel. Het is niet aannemelijk dat dit in de toekomst anders zal zijn aangezien het perceel alleen aan die zijde wordt ontsloten. Juist aan deze zijde vormt de huidige woning aan de Slaperdijk 4 een (maatgevende) belemmering. Daarbij wordt bovendien opgemerkt dat thans ter plaatse van de Slaperdijk 14 geen sprake is van een viskwekerij. Mocht zich hier op enig moment wel een viskwekerij willen vestigen dan zal deze qua impact op de omgeving worden belemmerd door de woning aan de Slaperdijk 12. Bij het plaatsen van een emissiepunt voor ruimte afzuiging (geuremissie) vormt deze woning de grootste belemmering. Deze woning vindt zich namelijk op zeer korte afstand van het perceel en is ongunstig gelegen bezien vanuit de dominante windrichting in Nederland (zuidwesten wind).
Figuur 11: Ligging bedrijven rondom te ontwikkelen locatie
* In deze figuur wordt de beoogde bebouwing conform het huidige ontwerp weergeven. Het bouwvlak ter plaatse van het plangebied staat in het nieuwe bestemmingsplan een bebouwingspercentage van maximaal 90% toe. Het huidige ontwerp vormt een realistische weergave van de toekomstige situatie.
Op korte afstand van het plan is bovendien sprake van een reguliere zendmast ten behoeve van de mobiele communicatie van KPN. Zendmasten en antennes zijn niet ongebruikelijk in een stedelijke omgeving. Regelmatig staan antennes zelfs bovenop gebouwen. Er wordt veel onderzoek gedaan naar zendmasten en antennes in relatie tot gezondheid. Zendmasten en antennes produceren elektromagnetische golven. Mobiele telefoons en zendmasten mogen daarbij geen elektromagnetische velden produceren die de blootstellingslimieten (van de ‘International Commission on Non-Ionizing Radiation Protection’ (ICNIRP)) overschrijden. Door de overheid/Agent Telecom wordt in Nederland gecontroleerd of wordt voldaan aan deze blootstellingslimieten. In Nederland wordt overal ruimschoots aan deze limieten voldaan. Hierbij wordt opgemerkt dat de blootstellingslimieten erg ruim zijn genomen. Voor de zekerheid is de internationale blootstellingslimiet namelijk een factor 50 lager dan de grenswaarde waarop mogelijk sprake is van effecten voor de gezondheid. Er geldt daarbij conform de brochure 'Veilig werken in de buurt van antennes voor mobiele communicatie' één vuistregel, namelijk dat je altijd binnen de blootstellingslimiet blijft als je op 5 meter van de antenne blijft. De beoogde bebouwing is op circa 10 meter afstand van de zendmast gelegen. Daarnaast kent een dergelijke zendmast een richtafstand van 10 meter. Hieraan wordt aldus eveneens voldaan.
In voorliggende situatie zal naar verwachting sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen. De beoogde ontwikkeling is daarnaast op een passende afstand ten opzichte van overige bedrijvigheid gesitueerd. De huidige bedrijfsvoering van de ten noorden gelegen bedrijvigheid wordt niet beperkt door de nieuwbouw, omdat er al beperkingen van toepassing zijn door reeds bestaande woningen aan de Slaperdijk.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient met betrekking tot de bodem rekening gehouden te worden met de bodemkwaliteit in relatie tot de toekomstige functies. In deze paragraaf zal de bodemkwaliteit ter plaatse van de beoogde ontwikkeling inzichtelijk gemaakt worden.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan of bij het plan tot afwijken van het bestemmingsplan dient rekening gehouden te worden met de bodemkwaliteit. Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen moet een onderzoeksrapport betreffende de bodemgesteldheid worden overgelegd, aldus artikel 2.4 van de Regeling omgevingsrecht. De nieuwe bestemming moet immers passend zijn in relatie tot de bodemkwaliteit. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient een bodemonderzoek verricht te worden, dit vloeit voort uit artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Er dient onderzoek verricht te worden naar de bestaande situatie en of deze aansluit bij de toekomstige situatie. Op sterk verontreinigde grond zijn beperkingen met betrekking tot nieuwbouw. Hier mogen geen gevoelige objecten, zoals woningen, gerealiseerd worden.
Op grond van artikel 8 van de Woningwet dient te worden voorkomen dat er gebouwd wordt op een bodem die zodanig verontreinigd is dat schade of gevaar te verwachten is voor de gezondheid van gebruikers. Er moet duidelijk rekening gehouden worden met de bodemkwaliteit in relatie tot toegelaten functies.
Om te kunnen beoordelen of de bodemkwaliteit passend is voor het toekomstige gebruik is door Buro S/L bodemonderzoek uitgevoerd. Opgemerkt wordt dat de begrenzing van het te ontwikkelen deel van het plangebied sinds het uitvoeren van het onderzoek lichtelijk is gewijzigd. Hiermee is een klein deel hiervan niet meegenomen in het voornoemd onderzoek. Hiervoor is aanvullend onderzoek uitgevoerd.
In 2009 is overigens reeds voor het gehele perceel aan de Vlietweg 2 bodemonderzoek uitgevoerd. Hieruit bleek dat plaatselijk sprake was van een lichte verontreiniging met koper en kwik. Deze verontreiniging was dermate beperkt dat nader onderzoek niet benodigd was. Ten opzichte van deze situatie hebben er naar verwachting geen activiteiten plaatsgevonden die ertoe leiden dat deze conclusies wijzigingen.
Verkennend bodemonderzoek
Om te kunnen beoordelen of de bodemkwaliteit passend is voor het toekomstige gebruik is door Buro S/L in 2021 een historisch en verkennend bodemonderzoek (bijlage 6) uitgevoerd.
Uit het bodemonderzoek is gebleken dat zowel de zintuiglijk schone kleiige bovengrond, de zintuiglijk schone zandige bovengrond als de zintuiglijk schone kleiige ondergrond ten hoogste licht verontreinigd is met zware metalen (kwik, lood) en PAK. Omdat ten hoogste lichte verontreiniging is vastgesteld, is nader onderzoek naar deze stoffen niet nodig. Daarnaast zijn er geen lokale verontreinigingen vastgesteld ter plaatse van het plangebied. Het grondwater is bovendien niet verontreinigd tot boven de van toepassing zijnde streefwaarde.
Tijdens de veldwerkzaamheden zijn op het maaiveld zeer lokaal (aan de noordzijde van het plangebied bij een dammetje) puin en asbestverdacht materiaal aangetroffen. Op het maaiveld (bovenste 2 cm van de bodem) is sprake van een sterk verhoogd gehalte asbest (4.663 mg/kg ds). Opgemerkt wordt dat het asbestverdacht materiaal naar het laboratorium is afgevoerd en dus niet meer op locatie aanwezig is. Het gehalte aan asbest zal daarom thans aanzienlijk lager liggen.
Ter plaatse van de dam is ook in de actuele contactzone (de bovenste 0,5 meter van de bodem) sprake van sterke verontreiniging (148, 5 mg/kg ds) met asbest. Er is nader onderzoek nodig om de ernst (en omvang) van de verontreiniging met asbest vast te stellen.
De resultaten bevestigen de onderzoekshypothese verdacht voor verontreiniging met asbest in de grond ter plaatse van de verdachte deellocatie (dam). Er is indicatief sprake van sterke verontreiniging met asbest.
Nader bodemonderzoek asbest
Op basis van het verkennend bodemonderzoek kon worden geconcludeerd dat nader onderzoek nodig is om de ernst (en omvang) van de verontreiniging met asbest vast te stellen. In dat kader is tevens door Buro S/L in 2021 nader bodemonderzoek (bijlage 7) uitgevoerd. Het nader onderzoek heeft als doel de aard, ernst en omvang van de verontreiniging met asbest vast te stellen.
Uit de resultaten van het nader bodemonderzoek is gebleken dat rondom de tijdens eerder onderzoek indicatief vastgestelde sterke verontreiniging met asbest geen asbest is aangetroffen tot boven de bepalingsgrens. Het tijdens voorgaand verkennend onderzoek indicatief aangetroffen sterk verhoogde gehalte aan asbest in de grond blijkt dus zeer beperkt van omvang (circa 5 m3). Verder onderzoek is derhalve niet noodzakelijk.
Op basis van de resultaten en conclusies van het nader bodemonderzoek wordt aanbevolen bij herontwikkeling van het plangebied het terrein geschikt te maken voor het toekomstig gebruik door verwijdering van de op de locatie aanwezige sterke verontreiniging met asbest. Voorafgaande aan deze sanering dient een saneringsplan of BUS-melding te worden voorgelegd aan het bevoegd gezag Wbb. Hier zal bij de beoogde ontwikkeling rekening mee gehouden worden.
Aanvullend bodemonderzoek ontbrekend deel plangebied
Uit het aanvullend bodemonderzoek (bijlage 8) is gebleken dat zowel de zintuiglijk schone zandige bovengrond, de zintuiglijk schone zandige ondergrond als de zintuiglijk schone kleiige ondergrond ten hoogste licht verontreinigd is met zware metalen (kwik, lood) en PCB. Omdat ten hoogste lichte verontreiniging is vastgesteld, is nader onderzoek niet nodig. Er zijn geen verdere lokale verontreinigingen vastgesteld op de locatie.
Bij het eerder door Buro S/L uitgevoerde bodemonderzoek op de locatie is reeds onderzoek naar het grondwater uitgevoerd. De betreffende peilbuis is op circa 5 m ten westen van onderhavige onderzoekslocatie gesitueerd. Gebleken is dat het grondwater aldaar niet tot boven de streefwaarde verontreinigd is. Dit resultaat wordt ook representatief beschouwd voor onderhavige locatie.
Met betrekking tot de vastgestelde milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse kan worden geconcludeerd dat er gezien de geringe mate aan verontreiniging milieuhygiënisch gezien geen bezwaar is tegen de toekomstige herontwikkeling naar woningbouw.
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. Uit bodemonderzoek is gebleken dat indicatief sprake is van een sterk verhoogde gehalte aan asbest in de grond. Deze verontreiniging is echter zeer beperkt van omvang (circa 5 m3). Verder onderzoek is derhalve niet benodigd. Wel zal bij de beoogde ontwikkeling uiteraard met zorg omgegaan moeten worden met deze mogelijke verontreiniging. Resumerend gesteld is de bodemkwaliteit passend is voor het beoogde gebruik.
De beoogde ontwikkeling bevindt zich in reeds bebouwd gebied. Dit sluit echter niet uit dat er een effect kan zijn op de mogelijk aanwezige (beschermde) flora en fauna ter plaatse van de beoogde ontwikkeling en diens nabije omgeving. Met betrekking tot het aspect ecologie is de Wet natuurbescherming van toepassing. Hierna wordt nader ingegaan op dit aspect.
Wet natuurbescherming
Vanaf 1 januari 2017 is de nieuwe Wet natuurbescherming ingegaan. Deze wet heeft 3 wetten samengevoegd: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Door hier één wet van te maken wordt deze makkelijker en duidelijker om toe te passen. Voor eenvoudige activiteiten (bijvoorbeeld reguliere onderhoudswerkzaamheden) is er voortaan een meldplicht. Voor activiteiten waarvoor een omgevingsvergunning nodig blijft, moet deze binnen 13 weken worden gegeven. Bovendien bepalen de provincies vanaf 1 januari 2017 wat wel en niet mag in de natuur in hun gebied. Ook zorgen de provincies vanaf deze datum voor vergunningen en ontheffingen.
Veel verschillende planten- en dierensoorten zorgen ervoor dat de natuur tegen een stootje kan. Sommige soorten, zoals vleermuizen, gierzwaluwen en steenuilen zijn kwetsbaar, goede natuurbescherming is daarom belangrijk. Wanneer het met de natuur goed gaat, is er ook meer ruimte voor economische en andere maatschappelijke activiteiten.
In de Wet natuurbescherming is er sprake van een brede soortenbescherming van dieren en planten, ook buiten de aangemelde beschermingszones. Er geldt een algemene zorgplicht voor alle planten- en dierensoorten.
Voor het opstellen van een nieuw bestemmingsplan of bij een plan tot afwijking van het bestemmingsplan dient alvorens onderzoek verricht te worden naar het effect hiervan op beschermde flora en fauna. Hierbij wordt onderzocht welke soorten, dieren en planten, aanwezig zijn in het plangebied. Wanneer planten- en dierensoorten, dan wel hun nesten of rustplaatsen worden aangetast kan ontheffing aangevraagd worden conform artikel 3 van de Wet natuurbescherming. In bepaalde gevallen en onder bepaalde voorwaarden kan ook vrijstelling verleend worden.
Natura 2000-gebieden
Specifieke gebieden, genaamd Natura 2000-gebieden, worden beschermd op basis van Europese richtlijnen. Voor deze juridisch beschermde gebieden gelden per gebied specifieke instandhoudingsdoelen voor de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna. Voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor beschermde natuur is een vergunning nodig. Op circa 1,4 km afstand van het plangebied ligt het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied 'Kennemerland-Zuid'.
Ecologische hoofdstructuur
Gebieden behorend tot het Nationaal Natuurnetwerk (NNN) worden beschermd via regelgeving onder de Wet ruimtelijke ordening. Het plangebied ligt niet in een gebied dat is aangewezen als beschermd gebied.
Natuurgebieden
Het plangebied ligt op circa 1,4 kilometer van het Natura 2000-gebied de 'Kennemerland – Zuid'. Op een dergelijke afstand kan het aspect stikstofdepositie nog om aandacht vragen. Het meest nabijgelegen voor stikstofgevoelig natuurgebied betreft eveneens het gebied 'Kennemerland – Zuid'. In paragraaf 4.9 wordt het aspect stikstofdepositie nader beschouwd.
Het plangebied ligt niet in of op zeer korte afstand van het NNN. Negatieve effecten op het NNN, en overige natuurgebieden, zijn in voorliggende situatie uitgesloten.
Flora en fauna
Door Econsultancy is in 2021 een quickscan in het kader van de Wet natuurbescherming (bijlage 9) uitgevoerd. Op basis van literatuuronderzoek en een veldbezoek is getoetst of wordt voldaan aan de Wet natuurbescherming.
Uit de quickscan volgt dat voor de algemene broedvogelsoorten die ter plaatse van het plangebied te verwachten zijn, geldt dat er, indien de nestgelegenheden buiten het broedseizoen wordt verwijderd, geen overtredingen zullen plaatsvinden met betrekking tot deze soorten. In de Wet natuurbescherming wordt geen vaste periode gehanteerd voor het broedseizoen. Globaal kan voor het broedseizoen de periode maart tot eind augustus worden aangehouden. Indien binnen het broedseizoen gewerkt wordt, dient vooraf aan de werkzaamheden een broedvogelinspectie te worden uitgevoerd.
Voor vleermuizen wordt geadviseerd vleermuisvriendelijke verlichting te gebruiken in de buurt van de bebouwing ten zuidoosten van het plangebied. Op deze wijze worden eventuele verblijfsplaatsen buiten het plangebied niet in hun functie beperkt. Vleermuisvriendelijke verlichting is amberkleurig, de armaturen zijn niet hoger dan de open stootvoegen, kozijnen en dakrand, de armaturen zijn weggericht van dezelfde openingen en de verlichting is zo min mogelijk diffuus.
Voor de noordse woelmuis, bunzing, wezel, hermelijn, rugstreeppad en platte schijfhoren geldt dat nader onderzoek noodzakelijk is om aan te tonen dan wel uit te sluiten dat deze soorten gebruik maken van het plangebied. Indien deze soorten gebruik maken van het plangebied, hetgeen op basis van de huidige informatie niet is uit te sluiten, zal de voorgenomen ingreep kunnen leiden tot overtreding van de Wet natuurbescherming.
In oktober 2022 is door Econsultancy (bijlage 10) nader onderzoek uitgevoerd naar de mogelijke betekenis van het plangebied voor de noordse woelmuis, bunzing, wezel, hermelijn, rugstreeppad en platte schijfhoren. Tijdens de veldbezoeken zijn daarbij geen beschermde soorten waargenomen, waardoor overtreding van de Wet natuurbescherming niet aan de orde is. Het plangebied heeft geen belangrijke functie voor de voornoemde beschermde soorten.
Tot slot wordt opgemerkt dat te allen tijde de algemene zorgplicht in acht dient te worden genomen. Flora en fauna zal niet onnodig vernield, verstoord of gedood worden.
Vooralsnog kan niet worden uitgesloten dat het plangebied van betekenis is voor beschermde soorten, en dat middels de beoogde ontwikkeling sprake is van een overtreding van de Wet natuurbescherming. Hiertoe is nader onderzoek uitgevoerd naar de mogelijke betekenis van het plangebied voor de noordse woelmuis, bunzing, wezel, hermelijn, rugstreeppad en platte schijfhoren. Op basis van dit onderzoek volgt dat geen sprake zal zijn van een overtreding van de Wet natuurbescherming. Hierbij zal wel rekening gehouden worden met de algemene zorgplicht. Hiermee vormt het aspect ecologie geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.
Ter plaats van beschermde natuurgebieden (Natura 2000-gebieden) dient de stikstofdepositie te worden beoordeeld in het kader van de Wet natuurbescherming. Als gevolg van de beoogde ontwikkeling ontstaat er een verandering van de emissie van stikstofhoudende verbindingen binnen het plangebied en daarmee ook van de stikstofdepositie in nabijgelegen Natura 2000-gebieden. Op voorhand kan niet worden uitgesloten dat dit een negatief effect heeft op deze natuurgebieden. Hierna wordt nader ingegaan op dit aspect.
Sinds 1 januari 2017 is de Wet Natuurbescherming (verder genoemd Wnb) in werking getreden. De Wnb biedt de juridische basis voor de vergunningverlening met betrekking tot te beschermen natuurgebieden. In het kader van een toets aan de Wnb wordt bepaald of bedrijfsactiviteiten (mogelijke) significant negatieve effecten veroorzaken op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden. Hiertoe dienen de mogelijke effecten op soorten, habitats van soorten en op habitattypen waarvoor het gebied is aangewezen in beeld te worden gebracht.
Vanwege emissies van luchtverontreinigende stoffen is de storende factor 'vermesting' en 'verzuring' mogelijk relevant. Vermesting is de 'verrijking' van ecosystemen met met name stikstof en fosfaat, verzuring van bodem of water is een gevolg van de emissie van vervuilende gassen. De effecten van verzurende stoffen zijn niet altijd te scheiden van die van vermestende stoffen, omdat een deel van de verzurende stoffen ook vermestend werkt (aanvoer van stikstof).
Diverse habitattypen in de Natura 2000-gebieden zijn gevoelig tot zeer gevoelig voor vermesting en verzuring. De gevoeligheid wordt uitgedrukt in een kritische depositiewaarde (KDW) per habitattype. Deze kritische depositiewaarde is de grens waarboven de kwaliteit van het habitattype significant wordt aangetast als gevolg van verzurende en/of vermestende invloed van de atmosferische stikstofdepositie (N-depositie).
Ten behoeve van toetsing van de mogelijke effecten dient de stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden vanwege de voorgenomen activiteiten derhalve gekwantificeerd te worden.
Vanaf 1 juli 2015 werd dit gedaan middels de Programma Aanpak Stikstof (PAS). Met de invoering van het PAS was een vrijstelling van vergunningplicht geïntroduceerd in combinatie met een meldingsplicht. Op 29 mei 2019 heeft de Raad van State uitgesproken dat het PAS niet langer als toestemmingsbasis voor activiteiten mag worden gebruikt.
Nadat provincies en Rijk het eens zijn geworden over een eenduidig beleid en regelgeving voor de vergunningverlening en stikstofaanpak, hebben de Gedeputeerde Staten in alle provincies tussen 29 oktober en 11 december 2019 de nieuwe provinciale beleidsregels vastgesteld. Op vrijdag 13 december zijn deze beleidsregels formeel in werking getreden. De beleidsregel bevat de voorwaarden voor het verlenen van vergunningen op basis van de Wet natuurbescherming. De voorschriften voor de mogelijkheid tot intern en extern salderen zijn vastgelegd. Momenteel geldt bij alle activiteiten met een kans op een (significant) negatief effect een vergunningplicht in het kader van de Wnb.
Met de beoogde ontwikkeling vindt er een verandering plaats van de emissie van stikstofhoudende verbindingen als gevolg van de verkeersgeneratie van de functies binnen het plangebied. Derhalve dient in het kader van de Wet natuurbescherming de stikstofdepositie ter plaatse van de voor stikstof gevoelige habitats binnen Natura 2000-gebieden te worden onderzocht. Door Peutz is hiertoe nader onderzoek uitgevoerd (bijlage 11) naar het aspect stikstofdepositie.
Het plangebied en de nabije omgeving maken geen deel uit van een Natura 2000-gebied. Het gebied 'Kennemerland-Zuid' betreft het meest nabijgelegen voor stikstof gevoelige Natura 2000-gebied.
In het voornoemde onderzoek is de stikstofdepositie in de toekomstige situatie van het te ontwikkelen deel van het plangebied vergeleken met de stikstofdepositie in de referentiesituatie. In de referentiesituatie is echter geen sprake van een relevante emissie aan stikstofhoudende verbindingen daar thans sprake is van grasland.
Uit het onderzoek volgt dat ten opzichte van deze situatie geen relevante toename aan stikstofdepositie is berekend ten gevolge van de gebruiksfase van de toekomstige situatie. Voor de gebruiksfase is namelijk geen sprake van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol N/ha/jaar als gevolg van de beoogde ontwikkeling.
Thans is het opstellen van het bestemmingsplan aan de orde waarmee de beoogde ontwikkeling van woningbouw mogelijk wordt gemaakt. In deze fase is nog geen gedetailleerde informatie aangaande de emissies als gevolg van de aanleg-/bouwfase beschikbaar. Echter kan wel geconcludeerd worden dat sprake is van een enigszins beperkende situatie wat stikstofdepositie betreft. In voorliggende situatie zal naar verwachting modulair gebouwd worden. De modules zullen geplaatst worden met een elektrische hijskraan. Ten opzichte van reguliere bouw is hiermee ter plaatse van de bouwlocatie sprake van de inzet van veel minder materieel. Daarnaast worden thans de mogelijkheden verkend om uitsluitend elektrisch materieel in te zetten. Indien dit mogelijk blijkt zal geen sprake zijn van een relevante toename aan stikstofdepositie ter plaatse van voor stikstof gevoelige Natura 2000-gebieden. Indien het alsnog niet redelijkerwijs mogelijk blijkt om de emissies aan stikstofhoudende verbindingen te reduceren tot een situatie waarin geen sprake meer is van een toename aan stikstofdepositie zal een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming aangevraagd moeten worden.
Voor de gebruiksfase van de beoogde ontwikkeling is geen sprake van een relevante toename aan stikstofdepositie ter plaatse van voor stikstof gevoelige Natura 2000-gebieden. In deze fase is nog geen gedetailleerde informatie aangaande de emissies als gevolg van de aanleg-/bouwfase beschikbaar. Echter kan wel geconcludeerd worden dat sprake is van een enigszins beperkende situatie wat stikstofdepositie betreft. In dat kader worden thans de mogelijkheden verkend voor het uitsluitend inzetten van elektrisch materieel. Indien dit mogelijk blijkt zal geen sprake zijn van een relevante toename aan stikstofdepositie ter plaatse van voor stikstof gevoelige Natura 2000-gebieden. Indien het alsnog niet redelijkerwijs mogelijk blijkt om de emissies aan stikstofhoudende verbindingen te reduceren tot een situatie waarin geen sprake meer is van een toename aan stikstofdepositie zal een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming aangevraagd moeten worden.
De realisatie van de beoogde ontwikkeling kan invloed hebben op de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied en de nabije omgeving. In deze paragraaf wordt nader ingegaan op het aspect luchtkwaliteit.
Wet milieubeheer
Met wet- en regelgeving wil de overheid zorgen voor een goede luchtkwaliteit en de burgers beschermen tegen de schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging. In de Wet milieubeheer zijn hiertoe regels en grenswaarden opgenomen voor zwaveldioxide (SO2), stikstofdioxide (NO2) en stikstofoxiden (NO), fijnstof (PM2,5/PM10), lood (PB), koolmonoxide (CO) en benzeen (C6H6). In tabel 4 zijn de grenswaarden voor de meest relevante luchtkwaliteit bepalende verbindingen opgenomen.
Tabel 4: Grenswaarden conform de Wet milieubeheer
Stof | Type norm | Concentratie in µg/m3 |
PM10 | Jaargemiddelde | 40 |
Daggemiddelde (mag max. 35 keer per jaar worden overschreden) | 50 | |
PM2,5 | Jaargemiddelde | 25 |
NO2 | Jaargemiddelde | 40 |
Uurgemiddelde (mag max. 18 keer per jaar worden overschreden) | 200 |
De overige in de Wet milieubeheer opgenomen verbindingen vormen geen probleem meer in Nederland. De concentraties van deze verbindingen vertonen een dalende trend en zijn dermate laag dat overschrijding van de daarvoor geldende grens- of richtwaarden redelijkerwijs uitgesloten is. Deze verbindingen worden dan ook niet nader beschouwd.
Niet in betekenende mate
De afkorting NIBM staat voor 'Niet in betekenende mate bijdragen' aan de luchtverontreiniging. Het gaat dan bijvoorbeeld om een ruimtelijk project, waarvan de bijdrage aan de luchtverontreiniging klein is. Dan is geen toetsing aan de grenswaarden luchtkwaliteit nodig. Kleine projecten waarvan vooraf duidelijk is dat deze de luchtkwaliteit 'niet in betekenende mate' (NIBM) verslechteren, hoeven niet meer op luchtkwaliteit te worden getoetst. Dit is opgenomen in het Besluit niet in betekenende mate bijdrage luchtkwaliteitseisen. Het gaat daarbij om projecten die leiden tot een maximale bijdrage van 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10.
Artikel 2 van het Besluit NIBM geeft, in samenhang met bijlage 3A en 3B van de Regeling niet in betekende mate bijdrage luchtkwaliteitseisen (Regeling NIBM), aan dat de te verwachten toename van de jaargemiddelde concentratie PM10 en NO2 < 1,2 µg/m3 (3% van de grenswaarde) bedraagt indien het aantal woningen < 3000 bedraagt bij minimaal 2 ontsluitingswegen en < 1500 bij 1 ontsluitingsweg.
De realisatie van maximaal 200 woningen kan aldus als NIBM worden beschouwd. Echter, in het kader van een goede ruimtelijke ordening, wordt in de voorliggende notitie op kwantitatieve wijze ingegaan op het effect van de ontwikkeling op de luchtkwaliteit en vice versa.
De beoogde ontwikkeling kan mogelijk een effect hebben op de luchtkwaliteit ter plaatse van de omgeving van het plangebied. De beoogde ontwikkeling zal ruimte bieden voor circa 200 woningen. Het aantal woningen is hiermee ruimschoots onder de 1.500 gelegen, de voorgenomen woningbouw betreft daarom een ontwikkeling die als NIBM kan worden aangemerkt. Daarnaast wordt echter eveneens voorzien in gemeenschappelijke voorzieningen. Volledigheidshalve is het effect van de beoogde ontwikkeling op de luchtkwaliteit nader beschouwd.
Om het effect van de beoogde ontwikkeling op de luchtkwaliteit in beeld te kunnen brengen dient de verkeersaantrekkende werking van de beoogde functies binnen het plangebied bepaald te worden. Aan de hand van CROW-kencijfers is in paragraaf 4.4 de verkeersgeneratie van de beoogde ontwikkeling bepaald. Hieruit volgt dat de beoogde woningbouwontwikkeling maximaal een verkeersgeneratie van 436 verkeersbewegingen per weekdagetmaal kent.
Met behulp van de NIBM tool is beoordeeld of de beoogde ontwikkeling leidt tot een in betekende mate bijdrage aan de luchtkwaliteit. Figuur 12 geeft de uitkomst van de gevolgen voor de luchtkwaliteit weer, waaruit blijkt dat de beoogde ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
Figuur 12: Uitkomst NIBM-tool
Gezien voorgaande kan gesteld worden dat de beoogde ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentraties van de luchtkwaliteit bepalende verbindingen in de omgeving van het plangebied.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de heersende generieke achtergrondconcentraties van PM2,5, PM10 en NO2 inzichtelijk gemaakt. Ter hoogte van het plangebied is in 2020 (conform de NSL-monitoringstool) sprake van een concentratie van 8,5 µg/m3 voor PM2,5, 17,1 µg/m3 voor PM10 en 19,1 µg/m3 voor NO2. Ter plaatse van het plangebied wordt aldus ruimschoots aan de geldende grenswaarden conform de Wet milieubeheer voldaan. Bovendien zal in 2030 naar verwachting sprake zijn van een concentratie van 7,3 µg/m3 voor PM2,5, 15,4 µg/m3 voor PM10 en 12,7 µg/m3 voor NO2. Hiermee is ook in de toekomst sprake van een passende luchtkwaliteit.
Opgemerkt wordt dat de GGD aanraadt binnen 50 meter van een drukke weg bij voorkeur geen nieuwe gevoelige bestemmingen te realiseren. Een drukke weg wordt hierbij gedefinieerd als een weg met een verkeersintensiteit van meer dan 10.000 motorvoertuigen per etmaal. Gesteld wordt dat het langdurig verblijven nabij een drukke weg tot gezondheidsrisico’s leidt, vooral voor kwetsbare groepen (kinderen, ouderen en zieken). De N208 kan als een drukke weg worden aangemerkt. De beoogde bebouwing bevindt zich echter op meer dan 50 meter afstand tot de drukke hoofdrijbanen van de N208. Tevens zal naar verwachting geen sprake zijn van kwetsbare groepen. Gezien voorgaande en het feit dat ter plaatse van het plangebied ruimschoots aan de wettelijke grenswaarden wordt voldaan, is sprake van een aanvaardbare situatie.
De beoogde ontwikkeling draagt naar verwachting in niet betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit, waarmee de luchtkwaliteit geen belemmeringen oplevert voor de realisatie van de beoogde ontwikkeling.
De beoogde ontwikkeling heeft mogelijke effecten op de inrichting van het watersysteem en de waterberging/afvoer. In deze paragraaf wordt het aspect water inzichtelijk gemaakt.
Europees beleid
In 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water vastgesteld met als doel het bereiken van een goede toestand in de wateren in de gemeenschap en het bijdragen aan de beschikbaarheid van voldoende oppervlaktewater en grondwater van een goede kwaliteit voor een duurzaam, evenwichtig en billijk gebruik van water.
Rijksbeleid
Het Nationaal Waterplan is de rijksnota voor het nationale waterbeleid en wordt op basis van de Waterwet eens per 6 jaar opgesteld. In het Nationaal Waterplan, opgesteld in
december 2015, zijn de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de periode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050 opgenomen. Het Nationaal Waterplan streeft naar het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.
Hoogheemraadschap van Rijnland
Het plangebied valt binnen het beheergebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland. In het Waterbeheerplan (WBP6), dat geldt voor de periode 2022 tot en met 2028, staan de ambities voor deze periode met betrekking tot het watersysteem. De strategie voor de uitvoering van de kerntaken voor de komende jaren staan hierin beschreven. Het plan beschrijft de doelen voor het waterbeheer en de financiële consequenties daarvan. Het Hoogheemraadschap van Rijnland streeft naar een toekomstbestendig watersysteem. De missie is daarbij: droge voeten en schoon en voldoende water.
Elk waterschap hanteert naast de Waterwet haar eigen regionale regels. Deze regels zijn opgenomen in de Keur. In de Keur staat wat wel en niet is toegestaan in het water en er omheen. Hier zijn regels opgenomen over het gebruik en onderhoud van het watersysteem. Op basis van de Keur kan worden bepaald of voor een bepaalde activiteit een watervergunning aangevraagd dan wel een watermelding ingediend moet worden.
De impact van de beoogde ontwikkeling op het watersysteem is nader beoordeeld. Het plangebied betreft een braakliggend terrein waarbij geen sprake is van grote wateroppervlakten. Wel bevinden er zich wateren te midden van, en rondom, het plangebied. In figuur 13 wordt een uitsnede van de Legger van het Hoogheemraadschap van Rijnland weergegeven waarop de ligging van deze wateren is aangegeven. Deze wateren worden conform de Legger aangemerkt als overig oppervlaktewater.
Figuur 13: Uitsnede Legger Hoogheemraadschap van Rijnland
* In deze figuur wordt de beoogde bebouwing conform het huidige ontwerp weergeven. Het bouwvlak ter plaatse van het plangebied staat in het nieuwe bestemmingsplan een bebouwingspercentage van maximaal 90% toe. Het huidige ontwerp vormt een realistische weergave van de toekomstige situatie.
Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling zal de sloot die tussen het braakliggend deel en het grasland loopt, worden gedempt. Alsmede wordt een nieuwe dam met duiker bij de verkeerstoegang gerealiseerd. Hiermee wordt ook op deze locatie water gedempt. Ingeval een oppervlakte groter dan 100 m2 gedempt wordt, zal conform de Keur van het Hoogheemraadschap een vergunning aangevraagd moeten worden. In dat kader zal ook het verlies aan bergend vermogen gecompenseerd moeten worden. In het plan is hiertoe voorzien dat de watergang aan de zuidzijde verbreed wordt door het aanpakken van de huidige taludlijn. Hiernaast wordt in het laag gelegen land aan de westzijde van de beoogde bebouwing een nieuwe watergang aangelegd, welke aan de zuidzijde door een duiker verbonden is met het bestaande peilvak.
Op grond van de Keur van het Hoogheemraadschap Rijnland moeten bij ruimtelijke ontwikkelingen waarbij het verharde oppervlak toeneemt maatregelen worden getroffen om de negatieve effecten (grotere aan- en afvoer van water) te voorkomen. Doel hiervan is het beperken van de versnelde lozing van hemelwater als gevolg van uitbreiding van verhard oppervlak. Indien het grotere verhardingen betreft, kan dit tot gevolg hebben dat de capaciteit van de ontvangende oppervlaktewaterlichamen over benut wordt, hetgeen wateroverlast tot gevolg kan hebben. Om te voorkomen dat individuen bij de realisatie van iedere kleine voorziening maatregelen moeten treffen, is een ondergrens ingesteld. Bij kleine uitbreidingen van het verharde oppervlak tot 500 m2 zal ook sprake zijn van versnelde afvoer van neerslag. In beginsel zullen de negatieve effecten van dergelijke verhardingen echter zeer beperkt zijn.
In de huidige situatie is het plangebied overwegend onverhard. De beoogde ontwikkeling leidt hiermee tot een toename aan verhard oppervlak binnen het plangebied. De grens van 500 m2 zal worden overschreden. In tabel 5 wordt de huidige en toekomstige verhardingssituatie opgenomen.
Tabel 5: Verhardingssituatie huidig en toekomstig
Huidige situatie | Toekomstige situatie | |
Bebouwd | 0 | 1.596 |
Verhard | 30 | 1.941 |
Totaal verhard | 30 | 3.537 |
Uit tabel 5 volgt dat sprake is van een toename van 3.507 m2 aan verhard oppervlak. In voorliggende situatie zullen er conform de regels van het Hoogheemraadschap dan ook compenserende maatregelen getroffen moeten worden. In eerste aanleg houdt dit in dat een nieuwe wateroppervlakte ter grootte van 15% van de toename gerealiseerd dient te worden. Dit betekent een oppervlakte van 526 m2. Soms kan ook anders gecompenseerd worden, zoals door gebruik te maken van reeds ander gegraven oppervlaktewater in de voorgaande jaren of de Berging Rekening Courant. Voor de compensatieplicht kan ook gedacht worden aan het realiseren van een alternatieve waterberging. Dit betreft bijvoorbeeld wadi's, polderdaken en bergingskelders. In voorliggende situatie vindt de watercompensatie middels een alternatieve waterberging volledig plaats op eigen terrein. Om ook een piekbelasting van hemelwaterneerslag te kunnen opvangen dient een waterberging met een omvang van 213 m3 gerealiseerd te worden. Gekozen is om het water te bergen in een droge berging aan de westzijde van het terrein en een klein deel van het water te bergen in een wadi op het binnenterrein. Deze wadi is aangesloten op de droge berging.
De beoogde ontwikkeling heeft verder in zijn geheel een beperkte invloed op de waterhuishouding en de afvalwaterketen. De beoogde ontwikkeling zal op adequate wijze worden aangesloten op het rioleringsstelsel. Waterproblematiek wordt daarbij voorkomen.
Resumerend kan gesteld worden dat de beoogde ontwikkeling naar verwachting geen verslechtering van het watersysteem als gevolg heeft. Opgemerkt wordt dat voor het bestemmingsplan reeds is afgestemd met het Hoogheemraadschap Rijnland over de wijze waarop de waterbelangen veilig worden gesteld. De voornoemde oplossingen in relatie tot compensatie en waterberging zijn in overleg met het Hoogheemraadschap tot stand gekomen.
De beoogde ontwikkeling zal geen negatieve effecten hebben op het lokale watersysteem. De kwaliteit, kwantiteit en veiligheid van het water blijven gewaarborgd. Derhalve levert het aspect water geen belemmering op voor de beoogde ontwikkeling.
Als er te veel broeikasgassen (zoals CO2 en methaangas) in de lucht komen, stijgt de temperatuur op aarde. Hierdoor verandert het klimaat, stijgt de zeespiegel en kunnen planten of dieren verdwijnen. In het kader van duurzaamheid is het dan ook van groot belang dat er rekening wordt gehouden met het klimaat. Nieuwbouw biedt kansen voor duurzaamheid. Er dient bewuster met het milieu te worden omgegaan om zodoende de aarde ook voor toekomstige generaties leefbaar te houden. Daarom hebben bijna alle landen in 2015 in Parijs het klimaatakkoord ondertekend. Het akkoord heeft als doel de opwarming van de aarde te beperken tot ruim onder 2 graden Celsius, met een duidelijk zicht op 1,5 graden Celsius. Ook voor de gemeente Velsen is duurzaamheid een belangrijk aspect. Gemeente Velsen kiest voor een duurzame toekomst, waarbij de CO2 emissie versneld gereduceerd wordt.
Gemeente Velsen is bovendien onderdeel van de Energieregio Noord-Holland Zuid, en deelregio IJmond & Zuid-Kennemerland. Thans is voor deze regio een Regionale Energie Strategie (RES) opgesteld. Dit betreft een langjarige samenwerking, waarbij inzichtelijk wordt gemaakt op welke wijze er voor minder CO2-uitstoot gezorgd gaat worden.
Bij de beoogde ontwikkeling wordt rekening gehouden met het aspect duurzaamheid. De beoogde ontwikkeling wordt, zoals wettelijk voorgeschreven, niet op aardgas aangesloten. Op het dak zullen mogelijk zonnepanelen worden gesitueerd. Duurzaamheid zal in het ontwerp worden geborgd, waarbij eveneens rekening gehouden wordt met de gevolgen van de klimaatverandering. De exacte invulling hiervan, en de haalbaarheid van de mogelijke voorzieningen, zullen op een later moment worden bepaald. In de uitwerking van het gebouw zal aandacht uitgaan naar klimaatadaptie. Zoals ook reeds gesteld in paragraaf 4.11 vormt waterberging op deze locatie een belangrijk aspect voor de toekomstbestendigheid van de beoogde ontwikkeling. Direct ten oosten van de bebouwing, aan de zijde van de N208, zal in waterberging worden voorzien. Dit zorgt niet alleen voor een aantrekkelijke fysieke leefomgeving, maar ook zorgt dit voor de nodige waterbergingscapaciteit en verkoeling voor de omgeving.
De beoogde ontwikkeling zal bovendien in de toekomst een geringe milieubelasting kennen, daar sprake is van woningbouw, en sluit daarom aan op de gemeentelijke ambitie inzake duurzaamheid.
Ten aanzien van plannen en besluiten die (mogelijk) grote gevolgen kunnen hebben voor het milieu is het op grond van de Wet milieubeheer verplicht, een procedure voor milieueffectrapportage (m.e.r.) te doorlopen. De m.e.r. is bedoeld om milieubelangen meer expliciet af te wegen bij het opstellen van plannen en het uitvoeren van projecten. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen 'm.e.r.-plichtige activiteiten' waarvoor een volledig milieueffectrapport (MER) moet worden opgesteld en 'm.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten' waarbij moet worden afgewogen of sprake kan zijn van significante negatieve gevolgen voor het milieu (indien significant wordt een MER opgesteld).
Op 1 september 2017 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Hierbij zijn drempelwaarden opgenomen vanaf wanneer er voor plannen en besluiten een milieueffectrapportage opgesteld moet worden.
Om te kunnen beoordelen of vanuit het Besluit m.e.r. de verplichting bestaat een
m.e.r.-(beoordelings)procedure te doorlopen, dienen de ontwikkeling die mogelijk gemaakt worden door het bestemmingsplan te worden getoetst aan de C- en D-lijst uit dit Besluit.
De beoogde ontwikkeling van 200 woningen valt in het Besluit m.e.r. onder één van de categorieën waarvoor afgewogen dient te worden of er sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plicht. De beoogde ontwikkeling valt in het kader van een stedelijk ontwikkelingsproject in het Besluit milieueffectrapportage in de D-lijst onder D.11.2 . 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. Hierbij zijn drempelwaarden opgenomen vanaf wanneer een stedelijk ontwikkelingsproject een milieueffectrapportage behoeft. Er is sprake van een m.e.r.-(beoordelings)plicht in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
Deze drempelwaarden wordt in de voorliggende situatie niet overschreden. Dit betekent dat er dus geen m.e.r.-(beoordelings)plicht geldt. Op basis van artikel 2 lid 5 gelezen in samenhang met categorie D.11.2, Kolom 3 van het Besluit milieueffectrapportage dient voor het te nemen besluit wel een vormvrije m.e.r.-beoordeling te worden opgesteld.
Voor de beoogde ontwikkeling is een aanmeldingsnotitie in het kader van de m.e.r.-beoordeling opgesteld. Gezien de aard en beperkte omvang van de beoogde ontwikkeling en het feit dat de wijziging geen betekenisvolle milieueffecten tot gevolg heeft, kan worden geconcludeerd dat de beoogde ontwikkeling geen nadelige gevolgen voor het milieu zal hebben.
Naar alle verwachting levert dit aspect geen belemmeringen op voor de beoogde ontwikkeling, daar op basis van de aanmeldingsnotitie geconcludeerd wordt dat de beoogde ontwikkeling geen nadelige gevolgen voor het milieu heeft.
Wettelijk bestaat de verplichting inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van de beoogde ontwikkeling. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.
De verantwoordelijkheid ligt bij de initiatiefnemer om de financiële uitvoerbaarheid te garanderen. Tussen de initiatiefnemer en de gemeente zal dan ook een anterieure overeenkomst worden gesloten, waarin de kosten duidelijk worden en de financiële uitvoerbaarheid zal worden toegelicht. De initiatiefnemer zal geheel voor eigen rekening en risico overgaan tot de ontwikkeling en realisatie van het plan.
Het bestemmingsplan zal de wettelijk van toepassing zijnde procedure doorlopen waarbij een ieder in de gelegenheid wordt gesteld een zienswijze in te dienen.
In voorliggende situatie is zorgvuldig invulling gegeven aan het participatieproces. De initiatiefnemers zijn in gesprek over de plannen met de gemeente Velsen, bewoners van omliggende woningen en andere belanghebbenden. Vanaf oktober 2021 hebben in het kader van het participatieproces diverse bijeenkomsten plaatsgevonden om de omgeving te betrekken bij de planvorming. Op deze wijze, en door middel van diverse bijeenkomsten, worden omwonenden en overige belanghebbenden betrokken bij de totstandkoming van de nieuwbouwplannen. Het project volgt bovendien de methodiek van de Omgevingswet, hetgeen betekent dat er reeds twee Omgevingstafels gehouden zijn. In de Omgevingstafels bespreekt de initiatiefnemer het initiatief met alle in- en externe vakdisciplines.
In voorliggende situatie wordt de beoogde ontwikkeling maatschappelijk aanvaardbaar geacht, aangezien in de regio een sterke vraag is naar woningen, en de beoogde ontwikkeling bovendien voorziet in de realisatie van nieuwbouw op een locatie tussen bestaande bebouwing die uitermate geschikt is voor woningbouw. De uitwerking van het plan wordt bovendien middels het participatietraject afgestemd met de omgeving.
Vooroverleg
Het bestemmingsplan is in het kader van vooroverleg aan de provincie en het Hoogheemraadschap Rijnland voor advies voorgelegd. Beide partijen hebben een advies uitgebracht. Deze adviezen zijn – voor zover mogelijk – meegenomen in het voorliggend bestemmingsplan. In overleg met het Hoogheemraadschap is afgestemd over de wijze waarop de waterbelangen veilig worden gesteld. De oplossingen in relatie tot compensatie en waterberging zijn daarbij in overleg met het Hoogheemraadschap tot stand gekomen.
In deze paragraaf wordt een beschrijving gegeven van de juridische regeling van het bestemmingsplan. De juridische regeling bestaat uit een verbeelding en een set regels. De verbeelding en regels zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden en dienen dan ook altijd in samenhang geraadpleegd en gelezen te worden. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting. Deze heeft in beginsel geen rechtskracht. De toelichting beschrijft de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen.
Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is geconformeerd aan de systematiek van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening, welke per
1 juli 2008 van kracht zijn. Voor de bestemmingen en regels is gebruikgemaakt van de RO Standaarden 2012. De RO Standaarden 2012 zijn onder andere verankerd in de Standaard vergelijkbare bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). De SVBP2012 regelt de standaardisering en uniformering van bestemmingen en regels.
De regels van dit bestemmingsplan zijn verdeeld in vier hoofdstukken:
Hoofdstuk 1: Inleidende regels
Hoofdstuk I bevat inleidende regels zoals begripsbepalingen (artikel 1) en regels voor de wijze van meten (artikel 2). Deze regels zijn noodzakelijk voor een juiste interpretatie van de bestemmingsregels.
Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
In hoofdstuk II zijn de afzonderlijke bestemmingen opgenomen die voor het plangebied van toepassing zijn. Dit is in feite de kern van de juridische regeling.
Welke bestemming aan een bepaald stuk grond is toegekend, blijkt uit de verbeelding.
De bestemming wordt in de bestemmingsregels nader toegelicht. Het te ontwikkelen deel van het plangebied kent daarbij in hoofdzaak de bestemming 'Wonen'. Ter plaatse van deze gronden wordt het beoogde appartementencomplex voorzien. Het beoogde appartementencomplex wordt voorzien ter plaatse van het bouwvlak. In de verbeelding van het bestemmingsplan is het maximum aantal woningen en de maximale bouwhoogte vastgelegd. Tevens is het maximale aantal bouwlagen vastgelegd, om te voorkomen dat binnen de maximale bouwhoogte meer dan 6 bouwlagen gerealiseerd worden. Daarnaast zijn uitsluitend in de eerste bouwlaag gemeenschappelijke voorzieningen toegestaan. Deze voorzieningen zijn in hoofdzaak gericht op de bewoners van het appartementencomplex en het aantal vierkante meters is gemaximeerd. Dit betreft bijvoorbeeld kantoor- en studieruimte en sportvoorzieningen. Hiermee worden de beoogde gemeenschappelijke voorzieningen mogelijk gemaakt binnen het bestemmingsplan. Tevens kent het plangebied deels de bestemming 'Groen', 'Verkeer' en 'Water'.
De percelen aan de Slaperdijk 6 en 14 kennen de bestemming 'Bedrijf', met de specifieke functieaanduiding 'aardappelgroothandel' en 'op- en overslag diepgevroren vis'. Verder is dit bestemmingsplan voor deze percelen consoliderend qua aard.
Ten behoeve van het behoud en de bescherming van archeologische waarden is bovendien een dubbelbestemming toegekend aan de gronden in het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 3: Algemene regels
Hoofdstuk III bevat algemene bepalingen die op het gehele plangebied van toepassing zijn:
Deze algemene bepalingen zijn van belang voor een juiste interpretatie van de bestemmingsbepalingen. Daarnaast zijn in dit hoofdstuk algemene afwijkingsregels opgenomen die ruimte bieden van de bepalingen, die in de voorafgaande hoofdstukken zijn opgenomen, af te wijken.
Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels
In hoofdstuk 4 zijn de overgangs- en slotbepalingen ondergebracht. In de overgangsbepalingen wordt onder andere vastgelegd hoe om te gaan met het gebruik en bouwen voor zover dit in strijd is met de bepalingen van het bestemmingsplan.
In de slotbepaling is de benaming van het bestemmingsplan vastgelegd.