direct naar inhoud van 4.2 Milieu
Plan: Zuiderscheg
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0453.Bp1200ZUIDERSCHEG1-I001

4.2 Milieu

4.2.1 Milieuzonering

Een goede ruimtelijke ontwikkeling streeft naar het bevorderen van een duurzame ruimtelijke kwaliteit in een dynamische samenleving. Het is helder dat duurzame ruimtelijke kwaliteit mede richting en inhoud geeft aan het criterium “een goede ruimtelijke ordening”. Een goede ruimtelijke ordening houdt ook in het voorkomen van voorzienbare hinder door milieubelastende activiteiten. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten doet in de publicatie "Bedrijven en milieuzonering" (editie 2009), het zogenaamde 'groene boekje', een handreiking ten behoeve van de afstemming tussen ruimtelijke ordening en milieu op lokaal niveau.

Binnen het plangebied zijn geen knelpunten bekend op het gebied van milieuzonering. De bestaande bedrijvigheid kan bestemd worden conform het huidige gebruik. Wel is de inrichting AWZI van Rijnland een zogenaamde grote lawaaimaker in het kader van de Wet geluidhinder. Dit betekent dat deze inrichting op een gezoneerd industrieterrein moet liggen, hier wordt in paragraaf 4.2.3 verder op ingegaan.

Onderstaand is dit weergegeven in de categorieën volgens het Groene Boekje.

Bedrijven   categorie   SBI-1993   SBI-2008  
Rioolzuiveringsinstallatie van Rijnland
Reinunie
Gasunie verdeelstation
Kantoor Rijkswaterstaat (RWS)
Busremise met aardgas afleverinstallatie (Connexxion)  
4.2 (Z)
3.1
2
1
3.2


(Z) = Zonering op basis van Wet geluidhinder  
9001 A2
9002.1 B
40 D4
75A
6021.1  
3700 A2
381 B
35 D4
84 A
493  
4.2.2 Bodem

Het is wettelijk verboden om te bouwen op verontreinigde grond. Om deze reden moeten bij de bouw altijd gegevens over de kwaliteit van de bodem bekend zijn. Een bodemonderzoek start met een verkennend onderzoek, dit bestaat uit een historisch onderzoek (conform de NVN 5725) en veldwerk (conform NEN 5740). De resultaten van dit onderzoek worden getoetst aan de Wet bodembescherming. Deze wet stelt dat de kwaliteit van de bodem geschikt moet zijn voor het beoogde gebruik van de locatie/ het gebied. De mate waarin de bodem verontreinigd mag zijn, is hiervan afhankelijk. Als uit de resultaten van het verkennend onderzoek blijkt dat er geen belemmering bestaat voor het beoogde gebruik, kan een geschiktheidsverklaring worden afgegeven. Als uit de resultaten blijkt dat er mogelijk wel een belemmering is wordt nader bodemonderzoek geadviseerd. In een nader bodemonderzoek wordt de ernst van de verontreiniging beoordeeld en de saneringsurgentie bepaald. Een bouwvergunning wordt afgegeven als de bodem, eventueel na sanerende maatregelen, geschikt is voor het beoogde gebruik.

Bodemkwaliteitskaart

Sinds 2007 is er voor het plangebied een bodemkwaliteitskaart beschikbaar. Hierdoor kan in veel gevallen worden volstaan met alleen historisch onderzoek. Voorwaarde hiervoor is dat het historisch onderzoek uitwijst dat op de locatie geen bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden. Ook mag grond met een gelijke kwaliteit vrij worden hergebruikt binnen het gebied van de kaart.

Bodem gegevens plangebied

Voor het bedoelde gebied zijn geen gegevens uit eerder uitgevoerde onderzoeken bekend. Het betreft een conserverend bestemmmingsplan, echter indien daadwerkelijk ontwikkeling zal plaats vinden dient dit separaat te worden beoordeeld of te bezien of er bodemonderzoek nodig is.

4.2.3 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder liggen er zones rond wegen, spoorlijnen en gezoneerde industrieterreinen. Wegen op een woonerf of met een maximumsnelheid van 30 km/uur hebben geen zone. Binnen een zone moet voor het realiseren van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen, onderzoek worden gedaan naar de optredende geluidbelasting.

In dit bestemmingsplan zijn geen woningen of andere geluidgevoelige bestemmingen aanwezig. Er worden ook geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt. Hierna volgt een beschrijving van de geluidsituatie in het plangebied, die verder geen consequentie in het kader van de Wet geluidhinder heeft.

Ook het eventueel mogelijk maken van een calamiteitenboog tussen de A22 en de A9 heeft geen consequentie in het kader van de Wet geluidhinder.

Wegverkeerslawaai

In het plangebied liggen de zones van de A22, A9 en de Amsterdamseweg (N202). De voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai is 48 dB.

De maximale geluidsbelasting voor een nieuwe geluidgevoelige bestemming, waarvoor met een hogere waardeprocedure ontheffing kan worden verleend, is 53 dB. De geluidsbelasting in het plangebied is vrijwel overal hoger dan 53 dB. Dit betekent dat de Wet geluidhinder nieuwe geluidgevoelige bestemmingen in het plangebied, zonder maatregelen, niet toelaat.

Industrieterrein

Het noordelijke deel van het plangebied ligt binnen de zone van de gezoneerde industrieterreinen De Pijp, Kagerweg en Noordwijkermeerpolder. De voorkeursgrenswaarde voor industrielawaai is 50 dB(A). De geluidbelasting in dit deel van de zone bedraagt maximaal 55 dB(A).

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.Bp1200ZUIDERSCHEG1-I001_0005.jpg"

afbeelding 5, huidige gezoneerde industrieterreinen met bijbehorende geluidzones.

Wet milieubeheer inrichting

Vanwege het ontbreken van geluidgevoelige bestemmingen in het plangebied, zijn er voor bedrijven- of recreatieinrichtingen weinig beperkingen op het gebied van geluid.

Rioolwaterzuivering AWZI

De inrichting AWZI van Rijnland is een zogenaamde grote lawaaimaker in het kader van de Wet geluidhinder. Dit betekent dat deze inrichting op een gezoneerd industrieterrein moet liggen. Milieudienst IJmond en Provincie Noord-Holland hebben onderzocht of het terrein van de inrichting kan worden toegevoegd aan de bestaande gezoneerde industrieterreinen de Pijp, Kagerweg en Noordwijkermeerpolder. Hiertoe is door de AWZI een geluidrapport opgesteld met betrekking tot de in de toekomst benodigde geluidruimte. De benodigde geluidruimte is getoetst aan de zone van de industrieterreinen de Pijp, Kagerweg en Noordwijkermeerpolder. De zonebeheerder, Provincie Noord-Holland, heeft aangegeven dat de zone door de inrichting niet wordt overschreden. Ook heeft de zonebeheerder aangegeven dat de inrichting aan het gezoneerde industrieterrein kan worden toegevoegd. Op het terrein zal alleen de rioolwaterzuivering en geen andere geluidzoneringsplichtige activiteit (grote lawaaimaker) worden toegestaan.

De in de toekomst benodigde geluidruimte van de AWZI, staat beschreven in het geluidrapport 'Geluid in de omgeving ten gevolge van AWZI Velsen aan de Amsterdamseweg te Velsen Zuid', RJ/YV/TvdE/F 19432-1-VA (Peutz) van 8 juni 2010.

De geluiduitstraling van de AWZI naar de omgeving, verandert door deze bestemmingswijziging niet. Toekomstige veranderingen in de geluiduitstraling van de AWZI zullen, behalve aan de Wet milieubeheer, nu ook getoetst worden de zone van industrieterrein de Pijp, Kagerweg en Noordwijkermeerpolder.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.Bp1200ZUIDERSCHEG1-I001_0006.png"afbeelding 6, gezoneerde industrieterreinen nadat AWZI van Rijnland aan het gezoneerd industrieterrein is toegevoegd met bijbehorende geluidzones.

Luchtvaartlawaai

Het plangebied ligt niet binnen het beperkingengebied van het Luchthaven indelingsbesluit voor de luchthaven Schiphol. Het plangebied ligt wel binnen de 20 KE contour vanwege Schiphol, uit de Nota Ruimte. Binnen de 20 KE contour zijn geen nieuwe uitleglocaties voor woningbouw mogelijk. In dit bestemmingsplan is woningbouw niet aan de orde.

4.2.4 Ecologie

De wetgeving richt zich op twee hoofdthema's, namelijk de bescherming van natuurgebieden (gebiedsbescherming) en de bescherming van plant- en diersoorten (soortbescherming).

Gebiedsbescherming

In de regio zijn voor de bescherming van natuurgebieden voornamelijk twee onderwerpen van belang: de Natuurbeschermingswet (met daarin de Habitatrichtlijn geïncorporeerd) en de Provinciaal Ecologische Hoofd Structuur (PEHS). Gebiedsbescherming wordt voornamelijk geregeld in de Natuurbeschermingswet. Belangrijk is dat ruimtelijke projecten niet zonder meer mogen worden gerealiseerd in beschermde natuurgebieden. Projecten die in de nabijheid van Beschermde Natuurmonumenten (inclusief Habitatrichtlijngebieden) worden geprojecteerd, dienen te worden getoetst op de mogelijke negatieve effecten die zij op deze gebieden kunnen hebben en of zij verstoring zullen veroorzaken. Indien dit het geval is, kan doorgang van het project mogelijk belemmeringen ondervinden. De provincie is hiervoor het bevoegde gezag. Voor bestemmingsplannen en wijzigingen hiervan, kan het noodzakelijk zijn dat een vergunning ex artikel 19d Natuurbeschermingswet aangevraagd moet worden.

Soortbescherming

Soortbescherming wordt geregeld in de Flora- en faunawet. In deze wet is een aantal planten en dieren aangewezen als beschermd. Deze beschermde organismen mogen niet zonder reden in hun bestaan worden aangetast. Belangrijk is het feit dat beschermde organismen ook buiten natuurgebieden voorkomen.

Situatie

Het bestemmingsplan Zuiderscheg is conserverend van aard, er zijn geen nieuwe bestemmingen opgenomen. In het bestemmingsplangebied komen geen gebieden voor die in de ecologische hoofstructuur of habitatrichtlijngebied zijn gesitueerd. Er is geen sprake van de zogenoemde externe werking op de gebieden rond het bestemmingsplangebied.

Voor het bestemmingsplan is geen flora- en faunaonderzoek uitgevoerd. Het opstellen van een flora- en faunaonderzoek is ook niet noodzakelijk omdat er geen nieuwe bestemmingen zijn opgenomen.

4.2.5 Luchtkwaliteit

Wet luchtkwaliteit

In 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. Met deze wet zijn luchtkwaliteitseisen verankerd in de Wet milieubeheer. Er is een andere wijze van toetsing van bouw- en bestemmingsplannen opgenomen. Zo dient te worden onderzocht of een project 'in betekenende' mate van invloed is op de luchtkwaliteit. Als een bouwproject voldoet aan de gestelde criteria voor de schaalgrootte van het plan (minder dan 1500 woningen of 100.000 m2 kantooroppervlakte) dan hoeft er niet te worden getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen.

De begrippen goede ruimtelijke ordening en blootstelling van kwetsbare groepen blijven van belang. Situaties waar de luchtkwaliteitnormen worden overschreden zullen integraal worden aangepakt met maatregelpakketten voor probleemgebieden. Er worden op drie bestuurslagen maatregelen genomen, namelijk door het rijk, provincie en gemeenten (Nationaal samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit, NSL). Het NSL heeft bovendien tot doel om derogatie (uitstel) van de stikstofdioxide en fijn stof normen te verkrijgen bij de europese commissie. Samenvattend vormt de Wet luchtkwaliteit geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL.

Luchtkwaliteitsnormen

De luchtkwaliteitsnormen zijn opgenomen in bijlage 2 van de Wet luchtkwaliteit. De normen zijn niet veranderd. De volgende grenswaarden (jaargemiddeld) zijn opgenomen:

  • Zwavel (SO2): 125 mg/m3
  • Stikstofdioxide: 40 mg/m3
  • Fijn stof (PM 10): 40 mg/m3
  • Koolstofmonoxide: 8 uurgemiddelde 6 mg/m3
  • Benzeen: 10 mg/m3
  • Lood: 0,5 mg/m3

In de praktijk zijn alleen de normen voor stikstofdioxide en fijn stof van belang.

In betekende mate

Het plangebied wordt grofweg begrensd door, in het noorden, het Noordzeekanaal, in het oosten de A9, in het westen door de A22 en het zuiden door knooppunt Velsen. Het plangebied bestaat grotendeels uit onbebouwd gebied met weilanden, bossen en water en drie belangrijke verkeerswegen (A22, A9 en N202) en bovengrondse hoogspanningsverbinding (150 kV).

Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt (conserverend bestemmingsplan).

Van belang is of het project valt onder de criteria zoals die zijn geformuleerd in het Besluit niet in betekende mate bijdragen. Omdat het een conserverend bestemmingsplan betreft, draagt het plan (vanzelfsprekend) niet bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Omdat er geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt is het ook niet noodzakelijk om in verband met de goede ruimtelijke ordening nader onderzoek naar de luchtkwaliteit te verrichten.

4.2.6 Externe veiligheid

Het ruimtelijke plan “Zuiderscheg” is beoordeeld op verschillende externe veiligheidsaspecten uit het Besluit Externe Veiligheid voor Inrichtingen (BEVI) en de circulaire 'risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen'.

Bij de beoordeling gaat het om de volgende risicobronnen:

  • bedrijven, waar handelingen met gevaarlijke stoffen worden uitgevoerd;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over het water;
  • transport van gevaarlijke stoffen door een buisleiding.

Om te kunnen bepalen of een ruimtelijk plan voldoet aan de externe veiligheidsnormen, moeten eerst het plaatsgebonden risico en het groepsrisico worden bepaald.

De provincie Noord-Holland heeft een toetsingskader (stappenplan) groepsrisico opgesteld voor de beoordeling van ruimtelijke plannen. De verantwoordingsnplicht is aan de orde als het invloedsgebied van een BEVI-inrichtingen over het gebied waarvoor een ruimtelijk plan wordt opgesteld, valt en/of het plangebied in het toetsingsgebied aan weerszijden van een transportroute is gelegen.

Wetgeving

Het BEVI is in oktober 2004 in werking getreden. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimum (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Indien, op grond van een WRO-besluit, de bouw of vestiging van een kwetsbaar- of beperkt kwetsbaar object mogelijk gemaakt, is het BEVI van toepassing. In augustus 2004 is voor het vervoer van gevaarlijke stoffen de circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen gepubliceerd.

In de circulaire RNVGS (2004) is het rijksbeleid over de afweging van veiligheidsbelangen die een rol spelen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen in relatie tot de omgeving, verduidelijkt en geoperationaliseerd. In de circulaire is zoveel mogelijk aangesloten bij het BEVI. Voor zowel de handelingen met gevaarlijke stoffen bij bedrijven als het transport van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, namelijk het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).

Situatie

Het ruimtelijke plan wordt begrensd door het Noordzeekanaal, de A9, de A22 en het knooppunt Velsen. Het plangebied bestaat grotendeels uit onbebouwd gebied met weilanden, bossen en water, drie belangrijke verkeerswegen (A22, A9, A208 en N202) en bovengrondse hoogspanningsverbinding (150 kV).

De volgende bouwwerken zijn aanwezig in het plangebied.

- een rioolwaterzuiveringsinstallatie (AWZI Rijnland)

- een afvalstation (ReinUnie)

- een verdeelstation (GasUnie)

- een telecomgebouwtje (KPN)

- een kantoor (RWS)

- recreatiegebouwtjes

Een kantoor, bedrijfsgebouw en object met een hoge infrastructurele waarde worden op grond van het BEVI aangemerkt als beperkt kwetsbaar object.

Beoordeling/verantwoording

Het plangebied ligt in de 200 m-toetsingszone van de A22, de A9, de N202, het Noordzeekanaal en de spoorlijn Haarlem – Beverwijk.

Inrichtingen

DSM Agro is per 1 juli 2010 uit het risicoregister verwijderd.

Transport

N202 (routetype: weg buiten de bebouwde komt, 80 km/uur)

De planlocatie bevindt zich in het 200 m-toetsingsgebied van de N202. Deze weg is door de gemeenteraad van Velsen in 2002 aangewezen als route voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

De 'handreiking externe veiligheid vervoer gevaarlijke stoffen' (VNG, 1998) geeft de volgende vuistregels (p.71/72) om te bepalen of de weg een 10-6 contour heeft en of de oriënterende waarde voor het groepsrisico wordt overschreden.

Het vervoer van LPG over de N202 is maatgevend.

Plaatsgebonden risico

De N202 heeft geen 10-6 contour. Het aantal LPG-tankwagens overschrijdt de drempelwaarde niet.

Groepsrisico

Voor de N202 geldt dat er ter plaatse van het plangebied Zuiderscheg slechts sprake is van incidentele bebouwing. De oriënterende waarde voor het groepsrisico wordt niet overschreden.

A9/A22 (routetype: autosnelweg)

Hierbij worden de verkeerstellingen van Rijkswaterstaat uit 2007 gebruikt (N23, N24, N25, N83, N89 en N93).

De 'handreiking externe veiligheid vervoer gevaarlijke stoffen' (VNG, 1998) geeft de volgende vuistregels (p.69/70) om te bepalen of de weg een 10-6 contour heeft en of de oriënterende waarde voor het groepsrisico wordt overschreden.

Het vervoer van LPG over de A9/A22 is maatgevend.

Plaatsgebonden risico

De A9/A22 hebben geen 10-6 contour. Het aantal LPG-tankwagens/jaar overschrijdt de drempelwaarde niet.

Groepsrisico

Voor de A22 geldt dat er sprake is van zeer incidentele eenzijdige bebouwing.

De oriënterende waarde voor het groepsrisico wordt niet overschreden. Langs de A9 bevindt zich geen bebouwing.

Spoorlijn Haarlem – Beverwijk (baanvaktype: hoge snelheid)

De treinen met ammoniak komen uit de richting Haarlem, door de Velsertunnel. Vervolgens gaan de spoorketelwagons met ammoniak over het verbindingsspoor door naar Corus.

Naast de risico-atlasspoor 2001 wordt er bij EV-advisering ook gewerkt met de jaarlijkse realisatiecijfers 2005 en 2006 en de beleidsvrij marktkprognose 2003 en 2007 (second opinion).

De 'handreiking externe veiligheid vervoer gevaarlijke stoffen' (VNG, 1998) geeft de volgende vuistregels (p.77/78) om te bepalen of het spoor een 10-6 contour heeft en of de oriënterende waarde voor het groepsrisico wordt overschreden.

Plaatsgebonden risico

Het aantal ketelwagens per jaar overschrijdt de drempelwaarde voor het plaatsgebonden risico niet.

Groepsrisico

De oriënterende waarde voor het groepsrisico wordt niet overschreden.

Noordzeekanaal

Voor de zeepoort IJmond is in mei 2000 een MER gemaakt door AVIV. In deze MER worden het plaatsgebonden – en het groepsrisico weergegeven voor en na de sluizen. Voor de ruimtelijke ontwikkeling 'Zuiderscheg' is in het bijzonder het transport van gevaarlijke stoffen over het Noordzeekanaal van belang. In de MER studie is uitgegaan van een Worse Case scenario, dus de maximaal te verwachten toename van het aantal scheepsbewegingen.

Plaatsgebonden risico

Voor het Noordzeekanaal is het maximale niveau voor het plaatsgebonden risico kleiner dan 10-8 per jaar. Het plaatsgebonden risico op de oever is ongeveer 10-9/jaar. In geval van het worse case scenario ligt de 10-8 contour op de oevers.

Groepsrisico

Het groepsrisico voor de autonome ontwikkeling en het worse case scenario is groter dan de huidige situatie, maar blijft ruimt onder de oriënterende waarde.

Conclusie(s)

Na toetsing van het (conserverend) plan aan genoemde documenten kan geconcludeerd worden dat er in de huidige situatie geen knelpunten zijn ten aanzien van het plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het bestemmingsplan is tevens ter advisering gestuurd naar de Veiligheidsregio Kennemerland (VRK). Op 12 november 2009 is hierover advies ontvangen. Het advies is in de bijlagen bij de toelichting opgenomen.