direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Dokweg shortstay II
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0453.WP0504DOKWEG1-R001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

Het doel voor het plangebied aan de Dokweg te IJmuiden is middels een wijzigingsplan de voorgenomen ontwikkeling planologisch vast te leggen. De voorgenomen ontwikkeling behelst de realisatie van 26 short stay appartementen. In het bestemmingsplan "Havengebied IJmuiden'' is een wijzigingsbevoegdheid ex artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening opgenomen die het mogelijk maakt om de bestemming 'Gemengd - 1' te wijzigen ten behoeve van de realisatie van een hotel, waar short stay appartementen onder vallen. Voorliggend wijzigingsplan is de uitwerking van deze wijzigingsbevoegdheid.

1.1 Plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Dokweg tussen 10 en 14a. Globaal gezien is het plangebied gelegen in het noorden van IJmuiden in het industrie- en haventerrein, nabij de Visserhaven. Op onderstaande afbeelding is het plangebied met oranje kader globaal weergeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.WP0504DOKWEG1-R001_0001.png"

Afbeelding 1.1 Plangebied globaal

De projectlocatie is gelegen aan de Dokweg tussen 10 en 14a te IJmuiden. De projectlocatie wordt globaal begrensd door:

  • Ten noorden van de projectlocatie bevindt de Dutch Seafoods zeevisgroothandel.
  • Ten westen van de projectlocatie bevindt zich het bandenbedrijf Albatros.
  • Ten zuiden van de projectlocatie is de Dokweg gesitueerd, waar schuin tegenover het Shell tankstation is gevestigd.
  • Ten oosten van de projectlocatie bevindt zich direct aangrenzend het schilderbedrijf Van der Ven Stigter schilderwerken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.WP0504DOKWEG1-R001_0002.png"

Afbeelding 1.2 Plangebied

Het plangebied is verhard, vanwege het parkeren van auto's. De planlocatie bestaat uit erfverharding en loodsen gebouwd in 1949 en liggen aan de doorgaande weg in de haven van IJmuiden. De bebouwing in het plangebied bestaat uit tegen elkaar gebouwde loodsen met kantoorruimte met een licht hellend dak.

1.2 Vigerend bestemmingsplan

Het vigerende bestemmingsplan is het bestemmingsplan 'Havengebied IJmuiden', vastgesteld op 2 april 2014 door de raad van de gemeente Velsen. Het plangebied kent de enkelbestemming 'Gemengd - 1'. Ter plaatse van het plangebied is een bouwvlak aanwezig, waarbinnen gebouwd mag worden met een maximum bouwhoogte van 11 meter. Daarnaast geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' vanwege aanwezige archeologische waarden. Tot slot kent het plangebied de functieaanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.WP0504DOKWEG1-R001_0003.jpg"

Afbeelding 1.3 Vigerend bestemmingsplan, planlocatie oranje omlijnd

Artikel 7.1 Gemengd -1

De voor 'Gemengd - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijven met dien verstande dat enkel bedrijfsactiviteiten welke zijn opgenomen in de bij de regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten, tot en met categorie 2 dit met uitzondering van Bevi-inrichtingen;
  • b. groothandel;
  • c. dienstverlenende bedrijven;
  • d. vuurtorens;
  • e. kantoor tot een maximum van 1500m²;
  • f. onzelfstandige detailhandel die behoort bij een toegestane bedrijfsuitoefening, daaraan nauw aansluit en zowel bedrijfseconomisch als ruimtelijk een ondergeschikt onderdeel uitmaakt van de bedrijfsuitoefening;

ter plaatse van de aanduiding;

  • g. 'horeca' zijn horecavoorzieningen ten behoeve van horeca (Ia, Ib, Ic en/of IIa) toegestaan;
  • h. 'verkooppunt motorbrandstof zonder lpg' is een verkooppunt motorbrandstof zonder lpg toegestaan;
  • i. 'detailhandel' is detailhandel toegestaan met een maximum van 350m² per vestiging;
  • j. 'nutsvoorziening' is tevens een nutsvoorziening toegestaan;
  • k. 'parkeren' is tevens een parkeerterrein toegestaan
  • l. 'specifieke vorm van gemengd - visverwerkingsbedrijf' een visverwerkingsbedrijf met SBI code 102 4, milieucategorie 4.2, is toegestaan;

met de daarbij behorende:

  • m. personeelsvoorzieningen;
  • n. verkeersvoorzieningen;
  • o. groenvoorzieningen;
  • p. nutsvoorzieningen
  • q. parkeervoorzieningen;
  • r. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • s. aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
  • t. watergangen en waterhuishoudkundige voorzieningen

Artikel 7.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, op basis van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, voor zover de gronden zijn gelegen binnen de bestemming 'Gemengd - 1' en gesitueerd zijn aan de Halkade, Oranjestraat of Dokweg, te wijzigen in 'Horeca' met aanduiding 'hotel' waarbij de volgende voorwaarden gelden:

  • er worden voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd op eigen terrein waarbij de parkeernorm geldt van 1 parkeerplek per kamer;
  • binnen het gehele plangebied zijn maximaal 5 hotels toegestaan;
  • er dient een QRA te worden opgesteld;
  • er dient een anterieure overeenkomst te worden gesloten.

Bij het toepassen van de wijziging als bedoeld in dit artikel, nemen burgemeester en wethouders de procedurevoorschriften in acht, zoals omschreven in artikel 33 van het bestemmingsplan.

Artikel 14.1 Bestemmingsomschrijving Waarde - Archeologie

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

Artikel 14.2 Bouwregels Waarde - Archeologie

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 14.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 5 m;
  • b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
    • 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    • 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  • c. het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    • 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    • 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 500 m²;
    • 3. een bouwwerk met een oppervlakte groter dan 500m² dat zonder graafwerkzaamheden niet dieper dan 60 cm kan worden geplaatst.

Artikel 33 Algemene procedureregels

Op de voorbereiding van een besluit omtrent wijziging, uitwerking, een omgevingsvergunning voor een afwijking, of nadere eis is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing waarbij moet worden aangetoond dat voldoende onderzoek verricht is. Ter beoordeling van deze toelaatbaarheid vindt een evenredige belangenafweging plaats waarbij betrokken worden: De mate waarin de uitvoerbaarheid

  • de milieutechnische toelaatbaarheid
  • de waterhuishoudkundige toelaatbaarheid
  • de archeologische toelaatbaarheid
  • de ecologische toelaatbaarheid
  • de verkeerstechnische toelaatbaarheid
  • de stedenbouwkundige inpasbaarheid
  • Indien de toelaatbaarheid en inpasbaarheid van het plan niet is aangetoond, vindt de
  • wijziging of afwijking geen toepassing

Naast het vigerende bestemmingsplan "Havengebied IJmuiden", is tevens het paraplubestemmingsplan ''parkeren Velsen'' van kracht. Hierin is geen parkeernorm voor short stay opgenomen. Echter, in de wijzigingsbevoegdheid uit artikel 7.5 is aangegeven dat er één parkeerplaats per kamer moet worden gerealiseerd.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is niet passend binnen de vigerende bestemming 'Gemengd-1', aangezien de functie short stay appartementen niet passend is binnen de bestemmingsdoeleinden. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om de bestemming te wijzigen naar 'Horeca' met aanduiding 'hotel'. Middels voorliggend wijzigingsplan wordt invulling gegeven aan deze wijzigingsbevoegdheid.

Hoofdstuk 2 Beschrijving initiatief

De voorgenomen ontwikkeling behelst de realisatie van een short stay hotel met 26 appartementen aan de Dokweg 14 te IJmuiden. Er worden 27 parkeerplaatsen aangelegd op de begane grond, waar ook de receptie, de installatieruimte, bergingen en de wasruimte worden gerealiseerd. De short stay appartementen worden op de 1e en 2e verdieping gerealiseerd (22 tweepersoonskamers en 4 driepersoonskamers). De tweepersoonsappartementen worden circa 57 vierkante meter en de driepersoonsappartementen circa 81 vierkante meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.WP0504DOKWEG1-R001_0004.png"

Afbeelding 2.1 plattegrond schets toekomstige situatie maaiveld, bron: Jasper Hermans Architectonische vormgeving, september 2020

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.WP0504DOKWEG1-R001_0005.png"

Afbeelding 2.2 plattegrond toekomstige situatie 1e +2e verdieping, bron: Jasper Hermans Architectonische vormgeving, september 2020

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.WP0504DOKWEG1-R001_0006.jpg"

Afbeelding 2.3 impressie toekomstige situatie

Het plan oriënteert zich op de Dokweg. Omdat dit een belangrijke ontsluitingsroute van IJmuiden is heeft dit gebied een plus-niveau in de welstandsnota. Daarnaast is voor deze locatie het beeldkwaliteitsplan Spoorwegdelta (Juni 2003) van toepassing. In dit beeldkwaliteitsplan valt de locatie onder het deelgebied 'Havenpoort'. Het bouwdeel Havenpoort introduceert het Zeehavengebied d.m.v. grootschalig vormgegeven industriële objecten die samen een wand vormen die de Dokweg begeleidt. De wand is geopend naar de Dokweg om bezoekers maximaal uit te nodigen. Om dit te bereiken is een bouwhoogte van 11 meter uitgangspunt en wordt aanbevolen om representatieve functies aan de zijde van de Dokweg te positioneren. Het initiatief is in vormgeving aangepast op deze uitgangspunten en voldoet daarmee aan de gewenste beeldkwaliteit.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

Voorgenomen wijzigingsplan vormt de uitwerking van de in het moederplan "Havengebied IJmuiden'' opgenomen wijzigingsbevoegdheid. In het moederplan is het beleidskader reeds uitgebreid aan bod gekomen. Er wordt hieronder alleen nog ingegaan op het onderwerp short stay hotel.

Velsen is een gemeente met een groot aantal havengerelateerde bedrijven en industrie. Met name in de maak- en windindustrie is er veel sprake van projectmatige werkgelegenheid. Denk bijvoorbeeld aan regelmatige onderhoudsprojecten aan fabrieken/machines en de bouw en onderhoud van windmolenparken op zee. Er is hierdoor een continue vraag naar (tijdelijke) arbeidskrachten in vooral het midden-technisch kader. Deze vraag is echter niet constant, maar varieert in omvang. Vaste werknemers kunnen voor huisvesting terecht binnen de reguliere woningmarkt, zij hebben het hoofdverblijf in Velsen. Voor tijdelijke werknemers, die het hoofdverblijf buiten Velsen hebben, is er echter behoefte aan flexibele huisvesting. Wanneer het gaat om een arbeidsperiode met een zeer korte duur, een aantal dagen tot enkele weken, bieden bestaande hotels en pensions voldoende mogelijkheden om in Velsen te verblijven. Voor tijdelijke projecten van weken tot maanden, is er behoefte aan een meer informele, huiselijke en zelfstandige verblijfsomgeving. Huisvesting voor deze laatste groep wordt gevat onder de term ‘short stay’. Deze huisvesting wordt voor een deel bereikt door een beperkt aantal (tijdelijke) woonvoorzieningen in de wijk toe te laten (kamerverhuur). Het tijdelijke karakter van short stay zorgt voor een andere impact op de omgeving dan vaste bewoners. Denk hierbij aan het regelmatige in- en uitverhuizen en de parkeerdruk. Idealiter worden er daarom alternatieve voorzieningen gerealiseerd, zodat de woningvoorraad behouden blijft ten behoeve van reguliere bewoning en de leefbaarheid in de woonwijken op peil blijft. Een voorbeeld van een alternatieve voorziening voor de huisvesting van tijdelijke werknemers is een 'short stay hotel'.

Sinds 2014 is in het bestemmingsplan Havengebied IJmuiden de mogelijkheid opgenomen om short stay hotels te realiseren.

Uit het bestemmingsplan Havengebied IJmuiden wordt de defenitie van short stay duidelijk:

"het structureel aanbieden van een kamer, appartement of deel daarvan voor tijdelijk verblijf niet per se zijnde een huishouden voor een aaneensluitende periode van maximaal zes maanden"

Short stay is een vorm van logies en niet van wonen, om deze reden valt het onder de bestemming 'horeca'.

Relatie tot het project

De voorgenomen ontwikkeling bestaat uit de realisatie van een hotel met 26 short stay appartementen, waarin de verblijftijd maximaal zes maanden zal zijn. De bestemming zal middels de wijzigingsbevoegdheid naar 'Horeca' gewijzigd worden.

Hoofdstuk 4 Toetsing aan wijzigigingscriteria

Om gebruik te kunnen maken van de wijzigingsbevoegdheid, zijn in artikel 7.5 van het bestemmingsplan "Havengebied IJmuiden" een aantal criteria opgenomen waar aan voldaan dient te worden. In dit hoofdstuk wordt het initiatief getoetst aan deze criteria.

Daarnaast dient bij het toepassen van de wijziging het bepaalde in artikel 33 in acht te worden genomen (aantonen van de toelaatbaarheid en inpasbaarheid van het plan). Dit wordt in de hoofdstukken 2 en 5 gemotiveerd.

4.1 Criterium 1

Er worden voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd op eigen terrein waarbij de parkeernorm geldt van 1 parkeerplek per kamer

De begane grond wordt deels ingericht met parkeerplaatsen. In figuur 2.1 is zichtbaar dat er op de begane grond 27 parkeerplaatsen worden gerealiseerd, waarmee aan de parkeerbehoefte van 1 parkeerplaats per short stay appartement wordt voldaan.

4.2 Criterium 2

Binnen het gehele plangebied zijn maximaal 5 hotels toegestaan

Aan de Dokweg, Halkade en Oranjestraat mogen, binnen gronden met de bestemming "Gemengd - 1" in totaal maximaal 5 hotels worden gevestigd. Op moment van vaststelling van het wijzigingsplan zijn er binnen het wijzigingsgebied 2 hotels operationeel (Rauw aan de Kade en Harbour hotel), is 1 short stay hotel vergund (Dokweg 4) en voor 1 short stay hotel is een positieve grondhouding op een principeverzoek, op basis waarvan een vergunning is aangevraagd (Dokweg 8). Voorliggend initiatief is daarmee passend binnen het maximale aantal van 5. De beoogde ontwikkeling voldoet hiermee aan het tweede criterium.

4.3 Criterium 3

Er dient een QRA te worden opgesteld

Door Prevent Adviesgroep B.V. is een onderzoek naar het aspect externe veiligheid uitgevoerd (Bijlage 1). Uit dit onderzoek blijkt dat de normen voor externe veiligheid zoals aangegeven in het Bevi, het Bevt en het Bevb geen belemmering vormen voor de voorgenomen ontwikkeling. In paragraaf 5.2 wordt hier uitgebreid op ingegaan. Aan dit criterium is voldaan door het opstellen van een QRA en een verantwoording van het groepsrisico.

4.4 Criterium 4

Er dient een anterieure overeenkomst te worden gesloten

Gemeente Velsen sluit met ontwikkelaar een anterieure overeenkomst af voordat het wijzigingsplan wordt vastgesteld.

4.5 Criterium 5

Het plan dient te voldoen aan een maximale bouwhoogte van 11 meter

Dit criterium volgt niet uit artikel 7.5 van het vigerende bestemmingsplan. De maximaal toegestane bouwhoogte is exact 11 meter. Deze hoogte volgt uit het Beeldkwaliteitsplan Spoorwegdelta uit 2003 en is belangrijk voor het bereiken van de juiste uitstraling van de Dokweg.

In de regels is een maximum bouwhoogte van 11 meter opgenomen.

Conclusie

Het plan voldoet aan de criteria zoals opgenomen in de wijzigingsbevoegdheid.

Hoofdstuk 5 Afweging omgevingsaspecten

In dit hoofdstuk worden de relevante omgevingsaspecten aan de orde gesteld.

5.1 Bedrijven en milieuhinder

Een goede ruimtelijke ordening voorziet in het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Sommige activiteiten die in een bestemmingsplan of wijzigingsplan mogelijk worden gemaakt, veroorzaken milieubelasting voor de omgeving. Andere activiteiten moeten juist beschermd worden tegen milieubelastende activiteiten. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en gevoelige functies (zoals woningen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het voor bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen.

Voor het bepalen van de milieuzonering is gebruikgemaakt van de geactualiseerde handreiking (maart 2009): Bedrijven en milieuzonering van de VNG. De projectlocatie is gelegen op een bedrijventerrein in IJmuiden. In de nabijheid van de projectlocatie bevinden zich verschillende bedrijfsmatige activiteiten. Er is derhalve sprake van gemengd gebied. Hierdoor kunnen de richtafstanden die gelden voor een rustige woonwijk, worden gereduceerd met één stap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.WP0504DOKWEG1-R001_0007.png"

Afbeelding 5.1 richtafstanden per milieucategorie

Voorgenomen wijzigingsplan maakt de realisatie van 26 short stay appartementen mogelijk. Het plangebied maakt onderdeel uit van gemengd gebied, gezien de ligging van het gebied nabij de andere bedrijven en de huidige gemengde bestemming. De richtafstanden kunnen derhalve met één afstandsstap worden verkleind. Short stay appartementen vallen onder de bestemming 'Horeca', met de aanduiding 'hotel'. Een hotel is geen geluidgevoelig object volgens de Wet Geluidhinder. Echter blijkt uit de jurisprudentie dat bij dergelijke functies wel rekening dient gehouden te worden met het aspect geluid. Zo zijn er slechts bedrijven tot en met milieucategorie 3.1 toegestaan naast hotels. In de directe omgeving van de projectlocatie zijn alleen bedrijven tot en met milieucategorie 2 toegestaan.

Conclusie

In de nabije omgeving van de projectlocatie zijn geen bedrijven gevestigd met een milieucategorie hoger dan 2. Aan alle richtafstanden wordt voldaan, waardoor het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmering vormt voor de uitwerking van de wijzigingsbevoegdheid.

5.2 Externe Veiligheid

Externe veiligheid heeft betrekking op de gevaren die mensen lopen als gevolg van aanwezigheid in de directe omgeving van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt, transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd en ondergrondse buisleidingen. De aan deze activiteiten verbonden risico's moeten tot een aanvaardbaar niveau beperkt blijven.

Het wettelijk kader voor risicobedrijven is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en voor het vervoer van gevaarlijke stoffen in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. Normen voor ondergrondse buisleidingen is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Bij de beoordeling van de externe veiligheidssituatie zijn twee begrippen van belang:

Plaatsgebonden risico (PR):

Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Aan het PR is een wettelijke grenswaarde verbonden die niet mag worden overschreden. Het PR wordt 'vertaald' als een risicocontour rondom een risicovolle activiteit, waarbinnen geen kwetsbare objecten (bijvoorbeeld woningen) mogen liggen.

Groepsrisico (GR):

Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Rondom een risicobron wordt een invloedsgebied gedefinieerd, waarbinnen grenzen worden gesteld aan het maximaal aanvaardbaar aantal personen, de zogenaamde oriëntatiewaarde (OW). Dit is een richtwaarde, waarvan het bevoegd gezag, mits afdoende gemotiveerd door middel van een verantwoordingsplicht, kan afwijken. De verantwoordingsplicht geldt voor elke toename van het GR.

Het Ipo (Interprovinciaal overleg) heeft een professionele risicokaart ontwikkeld waarop verschillende risicobronnen en risico-ontvangers zijn aangegeven. Op de professionele risicokaart staan gegevens die met risico te maken hebben, zoals risicoveroorzakende bedrijven (inrichtingen) die gevaarlijke stoffen gebruiken, produceren of opslaan en ook het vervoer/transport van grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen. Gevaarlijke stoffen zijn in dit geval stoffen die een schadelijke invloed hebben op de gezondheid en het milieu.

Relatie met het plangebied

Prevent Adviesgroep B.V. heeft in september 2020 een onderzoek uitgevoerd naar het aspect externe veiligheid. De volledige rapportage is als bijlage 1 terug te vinden. Hier worden integraal de resultaten overgenomen.

Het plangebied is getoetst op het aspect externe veiligheid. Hierbij is gebruik gemaakt van de gegevens op de risicokaart van Noord-Holland. In onderstaande afbeelding is de ligging van het plangebied aangegeven met de dichtstbijzijnde risicovolle activiteiten zoals aangegeven op de risicokaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.WP0504DOKWEG1-R001_0008.png"

Afbeelding 5.2: de ligging van het plangebied isicokaart (bron: Prevent, september 2020)

Transport van gevaarlijke stoffen over (spoor) wegen en waterwegen

Voor transportroutes voor gevaarlijke stoffen over (spoor)wegen en waterwegen is het wettelijk toetsingskader voor externe veiligheid bij ruimtelijke besluiten opgenomen in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Het plangebied is gelegen buiten het invloedsgebied van transportroutes voor gevaarlijke stoffen over (spoor)wegen en waterwegen. Het plangebied is gelegen aan de Dokweg. De Dokweg is door de gemeente Velsen aangewezen als route voor het vervoer voor gevaarlijke stoffen en is onderstaand nader beschouwd.

Op basis van risicobronnen in de omgeving (LPG-tankstations, tankstations en propaantanks) valt over de Dokweg transport te verwachten van vloeibare brandstoffen (stofcategorie LF1 en LF2) en het transport van LPG/propaan (stofcategorie GF3) in bulk. Dit is door Prevent getoetst aan de vuistregels uit de Handleiding Risicoanalyse Transport (HART).

Geconcludeerd kan worden dat het groepsrisico ten gevolge van de Dokweg ter hoogte van het plangebied bij de bestaande en nieuwe omgevingssituatie minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde bedraagt. Op grond van artikel 8 van het Bevt is een verantwoording van het groepsrisico niet vereist. De normen voor het groepsrisico in het Bevt vormen geen belemmering voor deze ontwikkeling

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor buisleidingen voor het transport voor gevaarlijke stoffen is het wettelijk toetsingskader voor externe veiligheid bij ruimtelijke besluiten opgenomen in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Op grond van het besluit externe veiligheid buisleidingen en de regeling externe veiligheid buisleidingen gelden normen ten aanzien van belemmeringenstroken, het plaatsgebonden risico en (de verantwoording van) het groepsrisico.

Op ca. 60 meter van het plangebied is een ondergrondse buisleiding gelegen voor het transport voor gevaarlijke stoffen (Crude Oil leiding van Petrogas voor aardolieproducten, 20 inch, maximale werkdruk 142,5 bar). Deze buisleiding heeft een plaatsgebonden risicocontour van 30 meter aan beide zijden van de buisleiding en een invloedsgebied van 44 meter aan beide zijden van de buisleiding. Het plangebied is gelegen buiten het invloedsgebied van de Crude oil leiding. De aanwezigheid van buisleidingen voor het transport voor gevaarlijke stoffen vormt geen belemmering voor de ontwikkelingen in het plangebied.

Risicovolle activiteiten binnen inrichtingen

Voor risicovolle activiteiten is het wettelijk toetsingskader voor externe veiligheid bij ruimtelijke besluiten opgenomen in het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Op ca. 250 meter afstand van het plangebied zijn 2 pontons gelegen waar de opslag van brandbare vloeistoffen plaatsvindt. De betreffende pontons vallen niet onder de werkingssfeer van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, er is geen wettelijk bepaald invloedsgebied aanwezig. De betreffende pontons vormen geen belemmering voor de ontwikkelingen in het plangebied.

Het plangebied bevindt op 64 meter afstand van het LPG vulpunt en 38 meter afstand van het LPG reservoir van een LPG tankstation (Bikhari Retail Enterprise B.V., Dokweg 11 IJmuiden). Het plangebied is daarmee gelegen binnen het invloedsgebied (150 m rondom het LPG vulpunt en het LPG reservoir) zoals aangegeven in de Regeling externe veiligheid inrichtingen en binnen de effectafstand van 160 meter zoals aangegeven in de circulaire effectafstanden externe veiligheid lpg-tankstations en is onderstaand verder beschouwd.

Plaatsgebonden risico

De doorzet aan LPG is in de vigerende vergunning gelimiteerd op meer dan 1.000 m3 LPG per jaar. Op grond van de Regeling externe veiligheid inrichtingen gelden de volgende veiligheidsafstanden voor het plaatsgebonden risico (PR=10-6):

  • 40 meter rondom het LPG vulpunt;
  • 25 meter rondom bovengrondse delen van het ondergrondse/ingeterpte LPG-reservoir;
  • 15 meter rondom LPG afleverzuilen.

In afbeelding 5.3 is de ligging van de veiligheidsafstanden en het plangebied weergegeven. Het plangebied is gelegen buiten de veiligheidsafstanden voor het plaatsgebonden risico. De normen voor het plaatsgebonden risico in het Bevi en Revi vormen geen belemmering voor de ontwikkelingen in het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.WP0504DOKWEG1-R001_0009.png"

Afbeelding 5.3: veiligheidsafstand voor het plaatsgebonden risico en effectafstanden circulaire

Effectafstanden circulaire effectafstanden LPG

Op 28 juni 2016 is de "Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations voor besluiten met gevolgen voor de effecten van een ongeval" gepubliceerd (verder te noemen de Circulaire effectafstanden LPG). De voorgenomen wijziging betreft een functiewijziging met een toename van de personendichtheid. Er is daarmee sprake van een nieuwe situatie die getoetst moet worden aan de Circulaire effectafstanden LPG.

In de circulaire effectafstanden LPG wordt het bevoegd gezag verzocht om naast het toepassen van het Bevi en de Revi aanvullend effectgericht beleid te voeren, waarmee voor belangrijke ongevalsscenario's de gevolgen van een ongeval bij een LPG-tankstation worden beperkt. Het bevoegd gezag wordt verzocht rekening te houden met een effectafstand van 60 meter rondom het LPG-vulpunt voor (beperkt) kwetsbare objecten en een effectafstand van 160 meter rondom het LPG-vulpunt voor zeer kwetsbare objecten.

Het hotel met 26 short stay appartementen (22 2-persoonskamers en 4 3-persoonskamers) heeft 56 slaapgelegenheden en maximaal 2 aanwezige personeelsleden. Het totaal maximaal aanwezige personen komt hiermee op 58 personen (> 50 personen). Op grond van de definitie in het Bevi is er sprake van een kwetsbaar object.

In afbeelding 5.3 is de ligging van de effectafstanden en het plangebied weergegeven. Het plangebied is gelegen op 64 meter van het LPG vulpunt en is daarmee gelegen buiten de effectafstand van 60 meter rondom het vulpunt die geldt voor (beperkt) kwetsbare objecten. De effectafstand van 160 meter is niet van toepassing aangezien er geen sprake is van een zeer kwetsbaar object. De effectafstanden in de Circulaire effectafstanden LPG vormen geen belemmering voor de ontwikkelingen in het plangebied.

Verantwoording Groepsrisico

Het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van het LPG tankstation. Op grond van het Bevi moet in het ruimtelijke besluit het groepsrisico worden verantwoord.

  • 1. Aantal personen in het invloedsgebied

In de bestaande situatie is er binnen het plangebied 399 m2 b.v.o aan bedrijfsgebouwen aanwezig. Uitgaande van het kental voor industrie van 1 persoon/100 m2 b.v.o. bedraagt de personendichtheid in het plangebied 4 personen gedurende de dagperiode. In de nieuwe situatie is er sprake van een hotel met 26 short stay appartementen (22 2-persoonskamers en 4 3-persoonskamers) met in totaal 56 slaapgelegenheden en maximaal 2 aanwezige personeelsleden. Het totaal maximaal aanwezige personen komt hiermee op 58 personen in met name de nachtperiode. In de dagperiode zullen minder personen aanwezig zijn (ca. 12 personen). Door de voorgenomen ontwikkeling neemt de personendichtheid in het plangebied rekenkundig toe met 8 personen in de dagperiode en 58 personen in de nachtperiode.

De bevolking binnen het invloedsgebied (exclusief het plangebied) is geïmporteerd vanuit de BAG populatieservice (BAG 2019-07). Hierbij wordt, na correctie, in de bestaande situatie een populatie gevonden van 537 personen in de dagperiode en 246 personen in de nachtperiode. Het invloedsgebied en BAG objecten zijn weergegeven in onderstaand figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.WP0504DOKWEG1-R001_0010.png"

Afbeelding 5.4: invloedsgebied en BAG objecten

Door de voorgenomen ontwikkeling neemt de personendichtheid in het invloedsgebied rekenkundig toe tot 545 personen in de dagperiode en 304 personen in de nachtperiode.

  • 2. Groepsrisico voor de bestaande en nieuwe situatie

In 2017 is door TOP-Consultants Zuid B.V. een groepsrisicoberekening gemaakt voor enkele ontwikkelingsvarianten in het plangebied. In de uitgangspunten van de modellering van deze risicoanalyse en in de PSU file zijn enkele afwijkingen geconstateerd. Het LPG tankstation is daarom opnieuw gemodelleerd in SafetiNL versie 6.5.4 conform de Rekenmethodiek voor LPG-tankstations versie 1.2 van 5 november 2014, waarbij voor de doorzet is uitgegaan van de eerder door TOP-Consultants Zuid B.V. gebruikte doorzet van 3.000 m3 LPG per jaar en de onder punt 1 aangegeven bevolking voor de bestaande en de nieuwe situatie. In figuur 5.5 is het berekende groepsrisico weergegeven voor de bestaande en nieuwe omgevingssituatie bij een doorzet van 3.000 m3 LPG per jaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.WP0504DOKWEG1-R001_0011.png"

figuur 5.5 Groepsrisico bestaande en nieuwe situatie

In figuur 5.5 valt te zien het dat het groepsrisico licht toeneemt in de FN-curven voor het groepsrisico. De maximale waarde voor het groepsrisico neemt door de ontwikkeling toe van 0,06 maal de oriëntatiewaarde in de bestaande situatie tot 0,11 maal de oriëntatiewaarde in de nieuwe situatie.

  • 3. Mogelijkheden tot risicovermindering bij het LPG tankstation

De gebruikte doorzet van 3.000 m3 LPG per jaar is geen reële doorzet voor een LPG-tankstation op deze locatie. De doorzet bedraagt in werkelijkheid minder dan 500 m3 per jaar. Indien de doorzet wordt gelimiteerd in de vergunning is het reëel om uit te gaan van een doorzet tot 1.000 m3 per jaar (bij een dergelijke doorzet worden de activiteiten van het LPG-tankstation niet onnodig belemmerd). Bij een limitering van de doorzet tot 1.000 m3 per jaar neemt het groepsrisico in de nieuwe situatie af van 0,11 maal de oriëntatiewaarde naar 0,10 maal de oriëntatiewaarde.

  • 4. Voor en nadelen andere mogelijkheden voor ruimtelijk ontwikkeling

In eerste instantie was het hotel geprojecteerd op de achterzijde van het terrein waarbij een deel van de bestaande bebouwing aan de achterzijde zou worden gesloopt. Het hotel zou in deze situatie verder van het LPG vulpunt en reservoir zijn gelegen en daardoor wellicht iets minder bijdragen aan het groepsrisico. Vanuit stedebouwkundig oogpunt is door de gemeente echter aangegeven dat de voorgevel van het hotel aan de Dokweg moet worden gesitueerd waardoor deze nu dichter bij het LPG-tankstation is gelegen. Door de vorm van het perceel en de eis dat de voorgevel nabij de Dokweg moet worden gesitueerd zijn er verder geen mogelijkheden om het gebouw anders te situeren op het betreffende perceel.

  • 5. Rampbestrijding en zelfredzaamheid

Scenario's

Tijdens het lossen van LPG vanuit de LPG-tankwagen kan de losslang bezwijken waardoor een fakkelbrand kan ontstaan. Gezien de afstand tot het plangebied zal deze fakkel niet tot een significante warmtestraling leiden bij het gebouw in het plangebied. Dit scenario wordt niet verder beschouwd.

Door een externe beschadiging van een LPG-tankwagen kan de tank openscheuren waardoor de gehele inhoud aan brandbaar gas direct vrijkomt. Als dit direct ontsteekt ontstaat er een vuurbal en een drukgolf (zogenaamde koude BLEVE ). Als dit gas later ontsteekt ontstaat er een gaswolkexplosie of wolkbrand. Als de LPG tankwagen betrokken raakt bij een brand kan na ca. 75 minuten de tank bezwijken waardoor de gehele inhoud aan brandbaar gas direct vrijkomt en ontsteekt (zogenaamde warme BLEVE).

Bij het optreden van een koude BLEVE kunnen tot een afstand van 200 meter personen die buiten aanwezig zijn komen te overlijden door de optredende (kortdurende) warmtestraling. Het optreden van een koude BLEVE kan bij het gebouw in het plangebied leiden tot een gemiddelde schade aan het gebouw (brandhaarden, vervorming van hout en kunststof, breuk dubbelglas) waarbij een deel van de aanwezige personen zal komen te overlijden of gewond zal raken.

Bij het optreden van een warme BLEVE kunnen tot een afstand van 245 meter personen die buiten aanwezig zijn komen te overlijden door de optredende (kortdurende) warmtestraling. Het optreden van een warme BLEVE kan bij het gebouw in het plangebied leiden tot onherstelbare schade bij het voorste deel van het gebouw en tot een gemiddelde schade aan het achterste deel van het gebouw (brandhaarden, vervorming van hout en kunststof, breuk dubbelglas) waarbij een deel van de aanwezige personen zal komen te overlijden of gewond zal raken.

Bestrijdbaarheid

Het optreden van een koude BLEVE is een snel scenario dat direct plaatsvindt. Voor dit scenario zijn er vanuit bestrijdbaarheidsperspectief geen mogelijkheden om dit scenario te voorkomen.

Bij de dreiging van een warme BLEVE door brand rondom een tankwagen met brandbare gassen bestaat er voor de brandweer vanwege de hittewerende bekleding om de tankwagen gedurende ca. 75 minuten de mogelijkheid om de tankwagen te koelen met water en de brand te bestrijden om een warme BLEVE te voorkomen. Hiertoe dienen voldoende bluswatervoorzieningen nabij de risicobron aanwezig te zijn. Ook kan deze tijd benut worden om de omgeving te waarschuwen. De aanwezigen kunnen zichzelf in veiligheid brengen, voordat er eventueel een BLEVE plaatsvindt.

Na het optreden van een koude of warme BLEVE door een tankwagen kunnen in het plangebied branden ontstaan die door de brandweer kunnen worden geblust. Hierbij is het van belang dat het plangebied goed bereikbaar is voor hulpdiensten. Het plangebied is via de weg bereikbaar vanaf twee richtingen waardoor er sprake is van voldoende bereikbaarheid.

Zelfredzaamheid

Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchten.

Mobiliteit van de aanwezigen

Binnen het plangebied zijn geen nieuwe functies voorzien die specifiek gericht zijn op minder zelfredzame personen. De planvorming betreft de realisatie van een hotel met short stay appartementen. Uitgangspunt is dat de medewerkers en de gasten zelfredzaam zullen zijn.

Mogelijkheden voor ontvluchting/schuilen

Bij incidenten zal een afweging gemaakt moeten worden tussen schuilen of vluchten. Bij het optreden van een koude BLEVE is er geen tijd beschikbaar om te schuilen of te vluchten. Bij het optreden van secundaire branden in het betreffende gebouw na het optreden van een BLEVE zal het gebouw moeten worden ontruimt.

Voordat een warme BLEVE kan optreden is voorafgaand nog ca. 75 minuten beschikbaar om het gebouw te ontruimen en te vluchten naar veilig gebied. Indien bij een dreigende BLEVE door de hulpdiensten wordt besloten het gebied te ontruimen, is het van belang dat personen, van de bron af (in noordelijke richting), kunnen vluchten. Aan de noordzijde van het gebouw wordt een vluchtweg gerealiseerd. Verder wordt een vluchtdeur in het hekwerk aan de achterzijde van het terrein aangebracht zodat over het terrein van het noordelijk gelegen perceel verder in noordelijke richting kan worden gevlucht.

Onbemand tankstation (geen LPG, geen Bevi-inrichting)

Vanwege de ligging binnen 20 meter afstand van een benzine afleverzuil van een onbemand tankstations is de warmtestraling berekend bij het vrijkomen van 80 liter benzine bij de afleverzuil. Bij verstopte afvoergoten wordt een kortdurende warmtestraling berekend van 9,2 en 13 kW/m2. De warmtebelasting is bij gebouw 1 gelegen in de bandbreedte van 10-15 kW/m2, zodat in beginsel brandoverslag mogelijk is. Gezien de korte brandtijd valt echter niet te verwachten dat brandoverslag zal optreden bij dit scenario. Bij functionerende afvoergoten wordt een kortdurende warmtestraling berekend van 0,7 en 1 kW/m2 De warmtebelasting is kleiner dan 10 kW/m2, zodat brandoverslag niet op kan treden.

Conclusie

De normen voor externe veiligheid zoals aangegeven in het Bevi, het Bevt en het Bevb vormen geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

Een verantwoording van het groepsrisico op grond van het Bevi is vereist. Op grond van het Bevi moet in de toelichting bij het besluit worden ingegaan op de verandering van de personendichtheid in het plangebied, het effect hiervan op het groepsrisico, mogelijke maatregelen met een lager groepsrisico en de aspecten bestrijdbaarheid bij een calamiteit bij het LPG-tankstation en de zelfredzaamheid van personen in het plangebied. Deze aspecten zijn beschouwd.

5.3 Luchtkwaliteit

In bijlage 2 van de Wet milieubeheer zijn de luchtkwaliteitseisen opgenomen. Daarnaast zijn er luchtkwaliteitseisen opgenomen in het Besluit niet in betekende mate bijdragen (Besluit NIBM) en de bijbehorende ministeriële Regeling niet in betekende mate bijdragen (Regeling NIBM).

AMvB 'niet in betekenende mate'

In het Besluit NIBM en de bijbehorende ministeriële Regeling NIBM zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven.

De definitie van 'niet in betekende mate' is 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10 en PM2,5. De 3% komt overeen met 1,2 microgram/m3 (µg/m3). Als een project voor één stof de 3%-grens overschrijdt, dan verslechtert het project 'in betekenende mate' de luchtkwaliteit.

De 3%-norm is in de Regeling niet in betekenende waarde uitgewerkt in concrete voorbeelden, waaronder:

  • woningbouw: 1.500 woningen netto bij één ontsluitende weg en 3.000 woningen bij twee ontsluitende wegen;
  • kantoorlocaties: 100.000 m2 brutovloeroppervlak bij één ontsluitende weg en 200.000 m2 brutovloeroppervlak bij twee ontsluitende wegen.

In onderhavig geval is sprake van de realisatie van 26 short stay appartementen. Dit is ver beneden de grens van 3.000 woningen, waardoor op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het project niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit.

In aanvulling op het bovenstaande wordt opgemerkt dat binnen de ontwikkeling geen gevoelige bestemmingen als bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) mogelijk worden gemaakt. Ook om deze reden is een aanvullend luchtkwaliteitsonderzoek niet nodig.

Achtergrondconcentraties

Op www.nsl-monitoring.nl (geraadpleegd op 6 oktober 2020) is te zien dat nabij het plangebied (rekenpunt 134375, aan de Dokweg 10) de grootschalige achtergrondconcentraties in 2020 van stikstofdioxide NO2 19,9 µg/m3, van fijnstof PM10 21,3 µg/m3 en van fijnstof PM2,5 11,3 µg/m3 zijn. De grenswaarde voor toetsing voor stikstofdioxide NO2 is 40 µg/m3, voor fijnstof PM10 is 40 µg/m3 en voor fijnstof PM2,5 is 25 µg/m3 de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie. De concentraties van zowel fijn stof als stikstofdioxide zijn daarmee ruim onder de grenswaarden.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.4 Verkeers- en parkeeraspecten

In het kader van de herontwikkeling moet gekeken worden wat de verkeersgeneratie is, wat de parkeerbehoefte is en hoe de ontsluiting geregeld wordt van de nieuwe functie om voldoende parkeerplaatsen te waarborgen en ongewenste verkeerssituaties tegen te gaan.

De parkeerbehoefte is reeds beschreven in paragraaf 4.1 waardoor in deze paragraaf enkel de verkeersgeneratie en ontsluiting aan bod komen.

5.4.1 Verkeersgeneratie

Het project kent een verkeersaantrekkende werking als gevolg van het realiseren van 26 short stay appartementen ter plaatse van het projectgebied. Op basis van de kencijfers van de C.R.O.W. (publicatie Toekomstbestendig parkeren, december 2018) blijkt dat de verkeersaantrekkende werking circa 90 verkeersbewegingen per gemiddelde weekdag toeneemt. Voor deze berekening is uitgegaan van een vijfsterrenhotel in het buitengebied van Velsen (sterk stedelijk), gezien de C.R.O.W. niet over kerncijfers van short stay appartementen beschikt. Dit betreft een relatief kleine wijziging ten opzichte van de huidige situatie (uitgaande van geparkeerde auto's behorend tot éen autobedrijf, autoverhuurbedrijf, autoleasemaatschappij, autoschadehersteller en begrafenisondernemer die de volgauto's stalt).

5.4.2 Ontsluiting

De 27 parkeerplaatsen zijn gesitueerd op de begane grond van het eigen terrein. De ontsluiting is geregeld middels de bestaande wegenstructuur. De achterkant van het perceel grenst aan de percelen en bebouwing van de Vissershavenstraat en Kruitenstraat. Het realiseren van een ontsluiting aan deze zijde is fysiek niet mogelijk. Het plangebied is enkel op de Dokweg ontsloten, zoals in de bestaande situatie reeds het geval is. De capaciteit van de wegenstructuur is voldoende voor het opvangen van de extra verkeersgeneratie. De Dokweg staat in directe verbinding met de Kromhoutstraat en De Geul die respectievelijk leiden tot het overige bedrijventerrein van de haven en de snelwegen A22 en A9.

Conclusie

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.5 Geluid

De mate waarin het geluid, veroorzaakt door het wegverkeer en/of door industrie, onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). In het bestemmingsplan of wijzigingsplan moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals een woning, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Het short stay hotel is geen geluidsgevoelig object, zoals een woning dat is. Derhalve worden er aan de geluidsbelasting van het hotel geen eisen gesteld.

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering bij de realisatie van 26 short stay appartementen.

5.6 Bodem

5.6.1 Wet bodembescherming

Als sprake is van ernstige bodemverontreiniging dan is de Wet bodembescherming (Wbb) van kracht. Het doel van de Wbb is in de eerste plaats het beschermen van de (land- of water-) bodem zodat deze kan worden benut door mens, dier en plant, nu en in de toekomst. Via de Wbb heeft de Rijksoverheid de mogelijkheid algemene regels te stellen voor de uitvoering van werken, het transport van stoffen en het toevoegen van stoffen aan de bodem.

Op 1 januari 2006 is de Wbb ingrijpend aangepast omdat het beleid met betrekking tot bodemsaneringen veranderde. De Wbb kent nu een viertal regelingen die alle vier een ander onderdeel van bodembescherming voor hun rekening nemen:

  • Een regeling voor de bescherming van de bodem waarin ook staat dat degene die de bodem verontreinigt, zelf verantwoordelijk is voor het verwijderen van de vervuiling. De overheid kan dwingen tot sanering als de verontreiniging na 1987 is ontstaan.
  • Een bijzondere regeling voor de aanpak van nieuwe bodemverontreiniging die is ontstaan als gevolg van een ongewoon voorval (calamiteit).
  • Een regeling voor de verontreiniging die is ontstaan voor de Wbb in werking trad in 1987 (historische bodemverontreiniging). Ook in die gevallen geldt dat de vervuiler zelf de verontreiniging verwijdert. Als er geen vervuiler (meer) is, omdat het bedrijf niet meer bestaat en er geen rechtsopvolger is, zal de sanering door de overheid worden uitgevoerd.
  • Een regeling voor de aanpak van verontreiniging in de waterbodem. Rijkswaterstaat heeft vooral met deze regeling te maken. De regeling geldt voor alle waterbodemverontreiniging, of de vervuiling nu voor of na 1987 is ontstaan.

Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem, waarop deze ontwikkelingen gaan plaatsvinden, geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel. Bij nieuwbouwactiviteiten dient de bodemkwaliteit door middel van onderzoek in beeld te zijn gebracht. In het algemeen geldt dat nieuwe bestemmingen bij voorkeur op een schone bodem dienen te worden gerealiseerd.

5.6.2 Besluit bodemkwaliteit

Het doel van het Besluit bodemkwaliteit uit 2008 is de bodem beter te beschermen en meer ruimte te bieden voor nieuwe bouwprojecten. Ook geeft het besluit gemeenten en provincies meer verantwoordelijkheid om de bodem te beheren.

Het Bouwstoffenbesluit (Bsb) is opgenomen in het Besluit bodemkwaliteit. Het besluit heeft alleen betrekking op steenachtige bouwstoffen. Andere materialen worden in de praktijk ook toegepast als bouwstof maar vallen niet onder dit besluit. In het Besluit bodemkwaliteit zijn, onder meer, kwaliteitsregels voor bodemonderzoek, bodemsanering en laboratoriumanalyses vastgelegd. Deze regels zijn bekend onder de naam Kwalibo (kwaliteitsborging in het bodembeheer).

5.6.3 Relatie Wet bodembescherming en Wabo

In artikel 6.2c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is neergelegd wanneer een omgevingsvergunning in werking treedt. Een omgevingsvergunning treedt voor gevallen van ernstige verontreiniging, die voor 1 januari 1987 zijn veroorzaakt, niet eerder in werking dan nadat:

  • met het (deel)saneringsplan is ingestemd, of
  • is vastgesteld dat er geen sprake is van een geval van ernstige verontreiniging ten aanzien waarvan spoedige sanering noodzakelijk is, of
  • een BUS-melding is gedaan en de vijf weken termijn is verstreken.

Er geldt alleen een bodemonderzoeksplicht voor bouwwerken waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist. Een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt niet eerder afgegeven dan nadat uit onderzoek is gebleken dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik.

Voor gevallen van ernstige verontreiniging die na 1 januari 1987 zijn veroorzaakt, geldt voor de veroorzaker van de verontreiniging geen uitgestelde inwerkingtreding van de omgevingsvergunning omdat deze worden geacht onmiddellijk te worden opgepakt.

5.6.4 Bodemkwaliteit in het plangebied

Terrrascan heeft het projectgebied in twee delen onderzocht: een onderzoek naar kadastraal perceel 6912 en een onderzoek naar kadastrale percelen 6881 en 6911.

Terrascan heeft in de periode oktober tot en met december 2019 bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van het noordoostelijk deel van de projectlocatie, kadastraal perceel 6912 (zie bijlage 2). In eerste instantie is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (NEN 5740) om een representatieve indicatie te geven van de eventuele aanwezigheid van milieuschadelijke stoffen in de boven- en ondergrond en het ondiepe grondwater van het perceel. Daarnaast is voor dit deel een nader bodemonderzoek conform NTA 5755 uitgevoerd, waarbij de aard, concentratie en omvang van de aangetoonde verontreinigingen uit het verkennend onderzoek is vastgesteld teneinde te bepalen of sprake is van een ernstige bodemverontreiniging.

De resultaten van dit onderzoek kunnen als volgt samengevat worden:

  • in de bodem is siltig zand aangetroffen tot de einddieptes van de boringen (max 4,0 m -mv). Lokaal zijn in de bovengrond bijmengingen van baksteen en/of kooldeetjes aangetroffen;
  • in de bovengrond zijn lokaal sterke verontreinigingen met PAK en minerale olie aangetoond. Daarnaast zijn in de boven- en ondergrond maximaal lichte verontreinigingen met cadmium, lood, zink, PAK, PCB en minerale olie aangetoond;
  • in het grondwater zijn lichte verontreinigingen met naftaleen aangetoond.

Op basis van de resultaten van het verkennend bodemonderzoek en het nadere onderzoek wordt geconcludeerd dat de sterke verontreinigingen met PAK en minerale olie voldoende in kaart is gebracht. De omvang van de sterk met PAK verontreinigde grond wordt geschat op circa 13 m3 en de omvang van de sterk met minerale olie verontreinigde grond wordt geschat op 3 m3. Derhalve is gezien de geringe omvang geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. De sterke verontreiniging wordt gerelateerd aan de aangetroffen bijmengingen van baksteenfragmenten en kooldeeltjes, wat duidt op antropogene invloeden. Hiervoor is geen directe aanleiding / bron gevonden, echter kan dit mogelijk worden gerelateerd aan het historisch gebruik van de locatie.

Daarnaast zijn in de grond van de onderzoekslocatie maximaal lichte verontreinigingen met cadmium, lood, zink, PAK, PCB en minerale olie aangetoond. De sterke verontreiniging met PAK in de grond van boring 03 wordt niet als bodem(verontreiniging) beschouwd (bevindt zich op een fundering). In het grondwater zijn enkel lichte verontreinigingen met naftaleen aangetoond. Deze verontreinigingen behoeven naar de mening van Terrascan geen vervolgonderzoek.

Tijdens het veldwerk is geen specifiek onderzoek gedaan naar asbest. Bij een globale visuele inspectie tijdens het veldwerk van het onderhavige bodemonderzoek is in of op de bodem van de onderzoekslocatie geen asbestverdacht materiaal aangetroffen. De aangetroffen bijmengingen worden conform de NEN 5725 niet als asbestverdacht beschouwd.

In september en oktober 2020 is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd op de kadastrale percelen 6881 en 6911 (zuidwestelijk deel), zie bijlage 3. De resultaten van het veld- en laboratoriumonderzoek worden als volgt samengevat:

  • In de bodem is tot de einddiepte van de boringen (ca. 4,0 -mv.) siltig zand aangetroffen. In de boven- en ondergrond zijn geen bodemvreemde bijmeningen, geuren en/of kleuren waargenomen.
  • In de zintuigelijk schone bovengrond van het achterterrein zijn lichte verontreinigingen met zink, PCB en minerale olie aangetoond. In de ondergrond zijn lichte verontreinigingen met PAK en minerale olie aangetoond.
  • In de zintuigelijk schone bovengrond van het voorterrein is een lichte verontreiniging met PAK aangetoond. In de ondergrond heeft geen van de onderzochte milieuschadelijke stoffen de achtergrondwaarde overschreden.
  • In de zintuigelijk schone bovengrond bij het overig terrein zijn lichte verontreinigingen met kobalt, zink en PAK aangetoond. In de ondergrond heeft geen van de onderzochte milieuschadelijke stoffen de achtergrondwaarde overschreden.
  • In het grondwater is een lichte verontreiniging met naftaleen aangetoond.

In de grond zijn maximale lichte verontreinigingen aangetoond met kobalt, zink, PAK, PCB en minerale olie. In het grondwater is maximaal een lichte verontreiniging met naftaleen aangetoond.

De aangetoonde lichte verontreinigingen in de grond en het grondwater behoeven geen vervolgonderzoek. Op basis van de resultaten van het veld- en laboratoriumonderzoek bestaat er vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmering voor de realisatie van nieuwbouw op de onderzoekslocatie.

In de bovengrond zijn verhoogde concentraties barium vastgesteld. Barium komt in het grond- en grondwater van nature veelvuldig in verhoogde concentraties voor. Aangezien de verhoogde concentraties barium niet veroorzaakt worden door een duidelijk aanwijsbare antropogene bron, is nader onderzoek niet noodzakelijk.

Tijdens het veldwerk is geen specifiek onderzoek gedaan naar asbest. Als tijdens het veldwerk asbestverdacht materiaal wordt aangetroffen, wordt hier echter wel melding van gemaakt. Bij een globale visuele inspectie tijdens het veldwerk van onderhavig bodemonderzoek is in of op de bodem van de onderzoekslocatie geen asbestverdacht materiaal aangetroffen.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de kwaliteit van de bodem geschikt is voor het gebruik als short stay appartement. Er is geen ernstige bodemverontreiniging aangetroffen en daarbij komt dat er geen woningen met tuinen worden gerealiseerd, waardoor de gebruikers van de hotelfunctie niet in directe aanraking komen met de grond.

5.7 Ecologie

Sinds 1 januari 2017 is één wet van toepassing die de natuurwetgeving in Nederland regelt: de Wet natuurbescherming. De wet ligt in de lijn van Europese wetgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. De Wet natuurbescherming vervangt de Boswet, de Flora- en Faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998.

Wet natuurbescherming

Via de Wet natuurbescherming wordt de soortenbescherming en gebiedsbescherming geregeld. De soortenbescherming heeft betrekking op alle, in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen en vlinders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten en op een honderdtal vaatplanten. Gebiedsbescherming wordt geregeld middels de Natura 2000-gebieden. Daarnaast kan de provincie ervoor kiezen om een gebied aan te wijzen als bijzonder nationaal natuurgebied- of landschap of als Nationaal Natuurnetwerk (NNN). Welke soorten planten en dieren wettelijke bescherming genieten, is vastgelegd in de bijlage van de Wet natuurbescherming. Dat houdt in dat, bij planvorming, uitdrukkelijk rekening gehouden moet worden met gevolgen, die ruimtelijke ingrepen hebben, voor instandhouding van de beschermde soort.

Nationaal Natuurnetwerk

De term EHS werd in 1990 geïntroduceerd in het Natuurbeleidsplan (NBP) van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. In 2013 veranderde de naam van Ecologische Hoofdstructuur naar Natuurnetwerk Nederland (NNN). NNN is een netwerk van gebieden in Nederland waar de natuur voorrang heeft. Het netwerk helpt voorkomen dat planten en dieren in geïsoleerde gebieden uitsterven en dat natuurgebieden hun waarde verliezen. Het NNN kan worden gezien als de ruggengraat van de Nederlandse natuur. NNN is tevens opgenomen in het streekplan van de provincie. Indien het projectgebied in of in de nabijheid van het NNN gelegen is, verlangt de provincie een 'nee-tenzij-toets'.

Gebiedsbescherming

Het plangebied is niet gelegen in een Natura 2000-gebied of NNN. Het plangebied is gelegen op een afstand van meer dan 1 kilometer tot het Natura 2000-gebied Kennemerland Zuid. Het Natura 2000-gebied Noordhollands Duinreservaat is daarnaast op meer dan 2 kilometer afstand gelegen. Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling van 26 short stay appartementen, zijn de te verwachten effecten op deze natuurgebieden als gevolg van de voorgenomen ontwikkelingen klein. Echter, met de recente uitspraak rond de Programma Aanpak Stikstof (PAS) zal een aeriusberekening moeten worden uitgevoerd om aan te tonen dat deze gevolgen geen significant effect op de beschermde Natura 2000-gebieden hebben. In dit kader is door Dresmé & VanderValk een stikstofberekening uitgevoerd voor zowel de gebruiksfase als de aanlegfase. De berekeningen zijn als bijlage 4 en 5 terug te vinden.

Er kan geconcludeerd worden dat de aanlegfase én de gebruiksfase van 26 Short Stay appartementen geen negatieve effecten met zich mee zal brengen op beschermde Natura 2000-gebieden als gevolg van de verhoogde stikstofuitstoot van verkeer, bouwverkeer en mobiele werktuigen. Deze effecten zijn lager dan 0,00 mol/ha/jaar en daarmee verwaarloosbaar.

Significant negatieve effecten als gevolg van de gebruiksfase en aanlegfase van het plan kunnen derhalve worden uitgesloten. Een passende beoordeling en/of vergunning van de Wet natuurbescherming is niet nodig. Gebiedsbescherming vormt daarmee geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.WP0504DOKWEG1-R001_0012.png"

Figuur 5.3 Natura-2000 gebieden (groen) en Noordhollands Duinreservaat (geel en roze) in nabijheid van het plangebied (rood omcirkeld)

Soortbescherming

Ecologisch adviesbureau Dresmé & VanderValk heeft in juli 2020 een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Het onderzoek is als bijlage 6 terug te vinden.

Op basis van de in juli uitgevoerde Quickscan Wet natuurbescherming kunnen verblijfplaatsen van vleermuizen met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden uitgesloten vanwege het ontbreken van geschikte invliegopeningen en het ontbreken van holtes in het dak en de muren. Er is geen nader onderzoek nodig noch een ontheffing van de Wet natuurbescherming voor vleermuizen.

Conclusie

Het aspect ecologie vormt vooralsnog geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.8 Duurzaamheid

Duurzaam bouwen

Gemeentelijk beleid voor duurzaam bouwen

De gemeente Velsen heeft voor duurzaam bouwen een lokaal stimuleringsbeleid geformuleerd in het Milieubeleidsplan gemeente Velsen van 2015-2020. Een instrument om duurzaam bouwen inzichtelijk en meetbaar te maken is GPR-gebouw. Dit instrument geeft rapportcijfers voor een bouwplan. De gemeente Velsen heeft momenteel een GPR-score van minimaal een 8 voor Energie en Gezondheid en minimaal een 7,5 voor de thema's Milieu, Gebruikskwaliteit en Toekomstwaarde. Voor een hoekwoning en vrijstaande woning wordt de score 0,5 punt lager gesteld. Voor een hoger niveau van duurzaam bouwen is het mogelijk om de ambitie te verhogen naar minimaal 9 voor het thema 'energie' (richting BENG, "Bijna Energie Neutrale Gebouwen").

Energietransitie

De energietransitie betekent de overgang van fossiele brandstoffen zoals gas, kernenergie en steenkolen naar volledig duurzame energie. Duurzame, groene energie kennen we nu al vanuit zon, wind, biomassa en water. Het doel van de transitie is om een geheel duurzame energievoorziening te hebben in 2050 in Nederland, die dan dus voor 100% bestaat uit groene energie. Deze afspraken zijn vastgelegd in het Energieakkoord. Voor de gebouwde omgeving betekent dit dat er geen aardgas meer gebruikt mag worden voor het verwarmen van gebouwen, verwarmen van tapwater en koken.

Regelgeving aardgasvrij- en energie neutrale nieuwbouw (VET en BENG)

Per 1 juli 2018 is de wet Voortgang Energietransitie (wet VET) van kracht, die zegt dat het niet meer is toegestaan om nieuwbouw met aardgas te realiseren, tenzij de gemeente beslist dat er zwaarwegende belangen zijn om hier van af te wijken. Daarmee is aardgasvrij voor nieuwbouwwoningen de nieuwe norm.

Vanaf 1 juli 2020 moet alle nieuwbouw in Nederland een Bijna Energie Neutraal Gebouw oftewel BENG zijn. De energieprestatie wordt nu nog uitgedrukt in de energieprestatiecoëfficiënt (EPC). Per 1 juli 2020 is de EPC voor nieuwbouw vervangen door BENG-eisen. BENG stelt ook de eis dat de energiebronnen voor het gebouw in bepaalde mate duurzaam moeten zijn.

Relatie tot het project

Het nieuwbouwproject zal gasloos worden uitgevoerd en zal verder aan de wettelijke eisen voor duurzaamheid voldoen.

5.9 Archeologie en cultuurhistorie

Het Verdrag van Valletta was geïmplementeerd in de Monumentenwet, tot deze wet op 1 juli 2016 werd vervangen door de Erfgoedwet. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. De wet regelt tevens de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem. De uitvoering van de Erfgoedwet en de integratie van archeologie en ruimtelijke ordening is een primair gemeentelijke opgave.

In het proces van ruimtelijke ordening moet tijdig rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Op die manier komt er ruimte voor de overweging van archeologievriendelijke alternatieven. Rijk, provincies en gemeenten (laten) bepalen welke archeologische waarden bedreigd worden bij ruimtelijke plannen. Tijdens de voorbereiding van deze plannen is (vroeg)tijdig archeologisch (voor)onderzoek belangrijk.

Situatie plangebied archeologie

Op basis van het vigerende bestemmingsplan ''Havengebied IJmuiden'' kent de projectlocatie de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie '. Dit blijkt tevens uit de Beleidskaart Archeologie Velsen. Van toepassing voor het plangebied zijn categorie 3 en 5: Zones met een hoge archeologische verwachting (uiteenlopende periodes, inclusief buitenplaatsen). Voor deze categorieën geldt dat de aanvrager van een omgevingsvergunning niet een (verkennend) archeologisch onderzoek hoeft uit te laten voeren op het moment dat er een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 100 (categorie 3) of 2500 (categorie 5) m² gerealiseerd wordt of een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 0,4 (categorie 3) of 0,6 m (categorie 5) en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst. De short stay appartementen worden zonder graafwerkzaamheden geplaatst, waardoor archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is. Echter stelt het bestemmingsplan dat er een archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij een oppervlakte van 500 m² of groter en graafwerkzaamheden dieper dan 0,6 m.

De oppervlakte van het perceel bedraagt circa 1.780 m², echter wordt niet het volledige perceel gebruikt voor de bouw van 26 short stay service appartementen. Enerzijds bestaat het huidige perceel al voor het overgrote deel uit bestaande bebouwing die gesloopt gaat worden. Hier is de grond al dermate geroerd. De graafwerkzaamheden op het deel waar nu geen bebouwing staat is minder dan 500 m² van de projectlocatie en zullen de 0,6 m diepte niet overschrijden. Het voorgenomen bouwplan is daarmee uitvoerbaar op het gebied van archeologie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.WP0504DOKWEG1-R001_0013.png"

Afbeelding 5.10 Beleidskaart Archeologie Velsen (projectlocatie zwart omcirkeld)

Situatie plangebied cultuurhistorie

Het plangebied zelf is niet aangewezen als gemeentelijk dan wel rijksmonument. Verder zijn in de nabijheid van het plangebied geen monumenten aanwezig.

Conclusie

Archeologie en cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.10 Waterhuishoudkundige situatie

Op grond van het Bro (Besluit ruimtelijke ordening) dient in de toelichting afzonderlijk te worden aangegeven welke de gevolgen voor het plan zijn voor de waterhuishouding. In het rapport van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw is geconcludeerd dat Nederland zijn waterhuishouding niet op orde heeft. Water dient in de toekomst een mede-ordend principe te worden. In het bestemmingsplan of wijzigingsplan dient daarom aandacht besteed te worden aan water. Recent is er een Nationaal waterakkoord gesloten tussen het Rijk, gemeenten, waterschappen en provincies, waarin opgenomen is hoe de partijen met water wensen om te gaan. De opgave is te zorgen voor veiligheid en te beschikken over voldoende mogelijkheden voor waterberging ter voorkoming van waterlast, watertekort en het verslechteren van de waterkwaliteit. De watertoets is ingevoerd om te kijken in hoeverre hier aan voldaan wordt.

5.10.1 Oppervlaktewater

In het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Ten noorden van het plangebied ligt het Noordzeekanaal. Het waterkwantiteitsbeheer en het waterkwaliteitsbeheer is in handen van Rijkswaterstaat.

5.10.2 Grondwater

Het grondwater stroomt in IJmuiden Oost af richting het Noordzeekanaal. Door de aanleg van het Noordzeekanaal is het grondwaterpeil in IJmuiden sterk gedaald. Oude waterlopen, zoals de Willemsbeek, zijn door droogvallen vervallen.

De grondwaterstanden fluctueren over de seizoenen en natte en droge jaren drukken hun stempel op de hoogte van het grondwater. Vanwege de lage grondwaterstand komt structurele grondwateroverlast niet voor.

5.10.3 Riolering

Het rioolstelsel in IJmuiden is oorspronkelijk aangelegd als gemengd rioolstelsel. Langs het Noordzeekanaal komen een aantal riooloverstorten voor om bij hevige neerslag water te kunnen afvoeren naar het oppervlaktewater. Sinds 1999 wordt bij rioolvervanging het gemengde riool omgebouwd tot gescheiden stelsel. Omdat IJmuiden op goed doorlatend zand is gebouwd en de grondwaterstanden diep liggen, wordt het regenwater geïnfiltreerd in de bodem. Hierdoor neemt de hoeveelheid hemelwater in de afvalwaterketen af en wordt de bebouwde omgeving beter bestand tegen extremere neerslaghoeveelheden.

De gemeente Velsen hanteert het uitgangspunt dat afvalwater en hemelwater zoveel mogelijk bij de bron gescheiden moet worden. Hemelwater wordt bij voorkeur ter plaatse geïnfiltreerd in de bodem en wordt alleen aangesloten op de gemeentelijke riolering als lokale verwerken van het hemelwater redelijkerwijs niet mogelijk is. Door het afkoppelen van hemelwater en de lokale verwerking neemt de hoeveelheid hemelwater in de afvalwaterketen af en wordt de bebouwde omgeving klimaatbestendiger. Een klimaatbestendige aanpak is nodig omdat als gevolg van klimaatverandering vaker sprake zal zijn van extreme buien.

5.10.4 Watertoets

Doel van de watertoets is dat waterhuishoudkundige doelstellingen vroegtijdig in het planproces in beschouwing worden genomen. Het betrekken van de waterbeheerder bij de planvoorbereiding hoort daar bij. Een belangrijk ordenend principe bij ruimtelijke plannen is het waterbeheer: de zorg voor veiligheid tegen overstromingen en voor voldoende en gezond oppervlaktewater. Aangezien geen sprake is van extra verharding ten opzichte van de huidige situatie, is watercompensatie niet nodig. De volgende vragen en resultaten kwamen voort uit de watertoets:

Heeft u een beperkingsgebied geraakt?

nee

Welke gemeente omvat het grootste deel van het door u getekende plangebied?

Velsen

Gaat het om een ruimtelijk plan dat uitsluitend een functiewijziging van bestaande bebouwing inhoudt, zonder fysieke aanpassing ten opzichte van de bestaande situatie?

nee

Wordt als onderdeel van het plan riolering aangelegd/vernieuwd?

nee

Is er sprake van een toename van lozing [huishoudelijk of bedrijfsmatig afvalwater] in het landelijk gebied groter dan 5 huishoudens of in het stedelijk gebied groter dan 15 huishoudens?

nee

Is er in of rondom het plangebied sprake van wateroverlast of grondwateroverlast?

nee

Neemt in het plan het verharde oppervlak van bebouwing en bestrating toe met meer dan 500m2?

nee

Maakt het plan deel uit van een groter plan dat in ontwikkeling is?

nee

Worden er op bedrijfsmatige wijze activiteiten verricht waardoor het verharde oppervlak verontreinigd raakt?

nee

Wordt het waterpeil in het plangebied gewijzigd?

nee

Wordt er water gegraven en/of gedempt?

nee

Echter blijkt uit de resultaten van de Watertoets dat het Hoogheemraadschap Rijnland aanvullende informatie wil ontvangen om een oordeel te vellen over de waterhuishoudkundige situatie. Uit het 'Leggerboek Velsen 2018' blijkt dat de projectlocatie zich bevindt onder een primaire waterkering. De benodigde stukken zijn op 8 oktober 2020 aan het Hoogheemraadschap Rijnland toegezonden. Op 17 oktober 2020 is uit een reactie van het Hoogheemraadschap Rijnland (zie bijlage 7) gebleken dat er geen bezwaar is tegen het plan. De waterhuishoudkundige belangen zijn niet in het geding. Voor de werkzaamheden is geen watervergunning nodig.

Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend wijzigingsplan en een watervergunning is niet benodigd.

5.11 M.e.r.-beoordeling

De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijke belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU-richtlijn m.e.r. Deze richtlijn is in Nederland geïmplementeerd in de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r. In het Besluit m.e.r. bestaat een belangrijk onderscheid tussen bijlage C en bijlage D. Voor activiteiten die voldoen aan de diverse criteria uit bijlage C geldt een m.e.r.-plicht. In bijlage D staan de activiteiten benoemd waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt: er moet beoordeeld worden of sprake is van (mogelijke) belangrijke nadelige milieugevolgen. Als deze niet uitgesloten kunnen worden, geldt een m.e.r.-plicht. Kunnen deze belangrijke nadelige milieugevolgen wel uitgesloten worden, dan is een m.e.r. niet noodzakelijk.

Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Zo moet voor de ontwerpbestemmingsplanfase (of bij een wijzigingsplan) een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen.

De realisatie van 26 short stay appartementen kan gezien worden als een stedelijk ontwikkelingsproject (tabel 3).

6. relevant onderdeel D. Activiteiten, plannen en besluiten, ten aanzien waarvan de procedure als bedoeld in de artikelen 7.16 tot en met 7.20 van de wet van toepassing is

  Kolom 1   Kolom 2   Kolom 3   Kolom 4  
  Activiteiten   Gevallen   Plannen   Besluiten  
D 1
1.2  
De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.   In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
1°. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
2°. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
3°. Een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.  
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke ordening, en het plan, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van die wet.   De vaststelling van het plan, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wet ruimtelijke ordening dan wel bij het ontbreken daarvan van het plan, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van die wet.  

De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde.

Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Gelet op de kenmerken van het plan zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Omdat sprake is van een vormvrije m.e.r.-beoordeling is een aanmeldnotitie opgesteld. De conclusie uit de aanmeldnotitie is dat door de realisatie van het short stay appartementengebouw geen significant negatieve milieueffecten worden verwacht.

Hoofdstuk 6 Juridische regeling

In dit hoofdstuk worden de van het wijzigingsplan deel uitmakende regels van een nadere toelichting voorzien. De regels geven inhoud aan de op de verbeelding aangegeven bestemmingen. Zo veel mogelijk wordt aangesloten bij de regels behorende bij het moederplan ''Havengebied IJmuiden''. De algemene regels uit dit moederplan zijn dan ook geldend voor dit wijzigingsplan. Middels verwijzingen in de regels wordt hiernaar verwezen.

6.1 Inleiding

De planregels van het wijzigingsplan zijn ondergebracht in vier hoofdstukken:

Hoofdstuk 1

Dit hoofdstuk bevat de inleidende regels die bestaan uit de 'begrippen' en de 'wijze van meten'. Deze regels beogen een eenduidige interpretatie en toepassing van de overige, meer inhoudelijke, regels en de verbeelding te waarborgen. Hier wordt tevens een verwijzing gegeven naar de regels behorende bij het moederplan ''Havengebied IJmuiden''.

Hoofdstuk 2

Hoofdstuk 2 bevat de planregels in verband met de bestemmingsregels. Op de verbeelding is de bestemming 'Horeca', met functieaanduiding 'hotel' aangegeven. Tevens heeft de locatie de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie'. Dit hoofdstuk van de regels bevat planregels, welke specifiek voor die bestemming gelden. Wat betreft de bestemming 'Waarde – Archeologie', wordt een verwijzing gegeven naar de regels behorende bij het moederplan 'Havengebied IJmuiden'.

Horeca

De bestemming Horeca staat veel functies toe op het gebied van horeca, maar ook de functie van hotel. Zo valt short stay onder de functieaanduiding van hotel. Voorwaarde is dat het aantal hotels rondom de Dokweg, Havenkade en Oranjestraat maximaal 5 is. Naast deze functies maakt de bestemming 'Horeca' ook wegen en paden, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en bouwwerken, geen gebouw zijnde mogelijk.

Hoofdstuk 3

Het derde hoofdstuk bevat de algemene regels. Het gaat hier om de anti-dubbeltelregel, algemene gebruiksregels, algemene bouwregels, algemene aanduidingsregels, algemene afwijkingsregels en de overige regels.

Hoofdstuk 4

Tenslotte bevat hoofdstuk 4 de overgangs- en slotregels. Deze planregels bevatten het overgangsrecht en de titel.

6.2 Handhaving en toezicht

Een overtreding als bedoeld in artikel 3 van de regels is een strafbaar feit zoals is ondergebracht in de Wet op de economische delicten. Het relevante artikel (1a) van deze wet luidt:

"Economische delicten zijn eveneens overtredingen van voorschriften gesteld bij of krachtens de Wet ruimtelijke ordening, artikel 7.2".

6.3 Algemene bepalingen

Het wijzigingsplan Dokweg shortstay II is gemaakt op grond van het in de Wet ruimtelijke ordening en Besluit ruimtelijke ordening bepaalde. Deze wet is dan ook van toepassing op handhaving en toezicht op de uitvoering van dit wijzigingsplan evenals de Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht met bijbehorende besluiten en ministeriële regelingen.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische uitvoerbaarheid

Voorliggend plan maakt het mogelijk om short stay appartementen toe te voegen ter plaatse van het plangebied. Het plan is een initiatief van de executeur van het plangebied aan de Dokweg tussen 10 en 14a te IJmuiden. De kosten die verband houden met de wijzigingsplanprocedure komen voor rekening van de initiatiefnemer en kunnen middels een aparte anterieure overeenkomst bij het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid verhaald worden. Gelet hierop is er geen noodzaak tot het opstellen van een exploitatieplan zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het ontwerp van het wijzigingsplan wordt in het kader van artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening voor de duur van 6 weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn van terinzagelegging krijgen belanghebbenden de gelegenheid om een zienswijze kenbaar te maken.