direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Van den Vondellaan AMW Driehuis
Status: ontwerp
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0453.WP0902AMWDRIEHUIS1-O001

Toelichting

De toelichting dient een duidelijk beeld van het wijzigingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten te geven. Met name een goede afstemming tussen de toelichting en de beide juridische onderdelen is van groot belang. De plantoelichting geeft een toelichting op het plan, maar maakt geen deel uit van het plan.

Hoofdstuk 1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de aanleiding voor het wijzigingsplan en de ligging en begrenzing van het plangebied aangegeven.

1.1 Aanleiding

De directe aanleiding om voor dit gebied een nieuw bestemmingsplan op te stellen, is gelegen in het feit dat er concrete plannen tot ontwikkeling van deze locatie zijn. Het gaat om een kleinschalige ontwikkeling. Het betreft het realiseren van maximaal 3 woningen. In het bestemmingsplan Driehuis en Velsen-Zuid is reeds de wijzigingsmogelijkheid opgenomen.

1.2 Plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Van den Vondellaan, ter hoogte van de rotonde met de Driehuizerkerkweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.WP0902AMWDRIEHUIS1-O001_0001.png"

Afbeelding 1.1: Plangebied

1.3 Doel

Het doel van het nieuwe wijzigingsplan is een planologisch kader op te stellen waarbinnen de nieuwe ontwikkelingen kunnen plaatsvinden en invulling wordt gegeven aan het gebied.

1.4 Vigerend bestemmingsplan

Het wijzigingsplan is gelegen in het bestemmingsplan Driehuis en Velsen-Zuid (vastgesteld door de raad op 30-10-2008).

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

Met het project ‘Pionieren in IJmuiden, bouw je eigen droomhuis’ wil de gemeente Velsen door middel van kleinschalig opdrachtgeverschap het mogelijk te maken dat mensen zelf hun eigen droomhuis bouwen in kluspanden en op kavels, ook wel zelfbouw genoemd. De vrijheid van bouwen gaat vallen binnen de regels van het zogenoemde ‘kavelpaspoort’. Hierin staan de bouwhoogte, maar bijvoorbeeld ook de wijze van parkeren. Een van deze locaties is gelegen in Driehuis, aan de Van den Vondellaan. Op dit perceel wil de gemeente Velsen middels een wijzigingsplan de realisatie van maximaal 3 woningen toestaan.

De locatie Van den Vondellaan / AMW (Algemeen Maatschappelijk Werk) (wijzigingsgebied II), wordt hoofdzakelijk begrensd door twee-onder-een-kap woningen bestaande uit 2 bouwlagen met een kap. Bij transformatie zal bij deze karakteristieken worden aangesloten.

Omdat destijds bij het opstellen van het bestemmingsplan was voorzien dat de huidige bestemming voorlopig gehandhaafd zou blijven, is voor deze locatie een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Middels dit wijzigingsplan wordt de transformatie naar woningbouw mogelijk gemaakt.

Hieronder zijn de randvoorwaarden, zoals opgenomen in het moederplan, weergegeven voor deze locatie.

Ter plaatse van het wijzigingsgebied II (Van den Vondellaan / AMW) mag de bestemming van de gronden met de bestemming Maatschappelijk gewijzigd worden in de bestemming Wonen en Tuin, waarbij de onderstaande randvoorwaarden en de randvoorwaarden zoals weergegeven in afbeelding 1.2, gelden:

  • 1. er mogen maximaal 3 grondgebonden woningen worden gebouwd;
  • 2. de goot- (of boeibord) hoogte mag niet meer dan 6,0 m bedragen;
  • 3. de bouwhoogte mag niet meer dan 10,0 m bedragen;
  • 4. de voorgevelrooilijn van de bestaande bebouwing dient te worden voortgezet (zie afbeelding 2);

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.WP0902AMWDRIEHUIS1-O001_0002.jpg"

Afbeelding 1.2: "Wijzigingsvoorwaarde"

Hoofdstuk 3 Randvoorwaarden, onderzoek en verantwoording

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan de diverse milieu- en andere sectorale aspecten die mogelijk beperkingen kunnen opleveren voor de uitvoering van het bestemmingsplan. Ten aanzien van het aspect milieu wordt ter inleiding het volgende opgemerkt.

Via de milieuwetgeving en de ruimtelijke ordening wordt getracht milieubelastende en milieugevoelige functies zo goed mogelijk te scheiden, teneinde overlast zoveel mogelijk te voorkomen. Dit beïnvloedt de bestemmingstoekenning en de juridische regeling van de bestemmingen. In deze paragraaf wordt aandacht besteed aan de verschillende relevante milieuaspecten zowel binnen als buiten het plangebied.

3.2 Stedenbouw

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.WP0902AMWDRIEHUIS1-O001_0003.png"

Afbeelding 3.1: indicatief verkavelingsplan

3.3 Verkeer & vervoer

De ontwikkeling voorziet in de realisatie van drie woningen. Voor een woning wordt volgens een vuistregel uitgegaan van ca. 6 motorvoertuigbewegingen per etmaal. Dit betekent 18 motorvoertuigbewegingen per etmaal. In verhouding tot het aantal motorvoertuigbewegingen op de omliggende wegen, is dit een zeer beperkt aantal. De verwachte verkeerstoename als gevolg van deze ontwikkeling zal dermate gering zijn dat deze geen significante effecten heeft op de verkeerssituatie in de omgeving van het plangebied.

Wel dient er voldoende parkeergelegenheid gerealiseerd te worden. Leidend is het Parkeernormenbeleid 2015 van de gemeente Velsen. In de kavelregels voor de woningen is opgenomen dat per woning minimaal twee parkeerplaatsen op eigen terrein moeten worden gerealiseerd. Daarmee wordt voldaan aan de parkeernormen van de gemeente Velsen.

Verkeer en parkeren vormen geen belemmering voor de vaststelling van het wijzigingsplan.

3.4 Wonen

In de woonvisie 2025 is aangeven dat Driehuis een landelijk/dorps woonmilieu heeft. In het groenstedelijke en landelijk/dorpse woonmilieu ligt de nadruk op het ‘afronden’ van de kernen. In de woonvisie gaat het dan om invullen van bouwlocaties naar het dorpse karakter. De beoogde ontwikkeling van woningen sluit bij deze doelstelling en het dorpse karakter van Driehuis aan.

Hoofdstuk 4 Milieuaspecten

In dit hoofdstuk worden de relevante milieuaspecten aan de orde gesteld. Hierbij dienen aan de orde te komen het wegverkeerslawaai, geluidszones, bedrijvigheid, bodem, vervoer gevaarlijke stoffen, archeologie, de flora en de veiligheid.

4.1 Bedrijven en milieuhinder

Een goede ruimtelijke ontwikkeling streeft naar het bevorderen van een duurzame ruimtelijke kwaliteit in een dynamische samenleving. Het is helder dat duurzame ruimtelijke kwaliteit mede richting en inhoud geeft aan het criterium “een goede ruimtelijke ordening”. Een goede ruimtelijke ordening houdt ook in het voorkomen van voorzienbare hinder door milieubelastende activiteiten. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten doet in de publicatie "Bedrijven en milieuzonering" (editie 2009), een handreiking ten behoeve van de afstemming tussen ruimtelijke ordening en milieu op lokaal niveau. Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie ten opzichte van woningen krijgen en dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand bedrijven gesitueerd worden. In de publicatie zijn adviesafstanden die gemotiveerd kunnen worden toegepast bij ruimtelijke ordening.

In de directe omgeving van het plangebied is een basisschool en een ijssalon gevestigd. Er kan aan de richtafstanden worden voldaan.

4.2 Externe Veiligheid

Routering gevaarlijke stoffen

Op grond van artikel 18 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (Wvgs) heeft de gemeente Velsen op 5 november 2002 wegen aangewezen voor het transport van gevaarlijke stoffen. De vastgestelde route loopt onder ander over de Kanaalweg. Als de afstand van het plangebied tot de weg 200 meter of meer bedraagt, kan gesteld worden dat de ontwikkeling geen invloed heeft op het Groepsrisico. Over de Kanaaldijk te IJmuiden loopt de aangewezen route gevaarlijke stoffen. Voor de voorgenomen ontwikkeling geldt dat deze buiten deze zone ligt.

Externe veiligheid

In de nabijheid van het plangebied is een hogedruk gastransportleiding (W-534-05) gelegen. Deze leiding heeft een diameter van 168.30 mm en een druk van 40 bar. Deze leiding heeft een belemmeringenstrook (vrijwaringszone) ter weerszijden van de hartlijn van de leiding. In deze strook is het niet toegestaan enig bouwwerk op te richten boven de leiding of binnen een afstand van 4 meter aan weerszijden van de hartlijn van de leiding. Daarmee reikt de vrijwaringszone niet tot het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.WP0902AMWDRIEHUIS1-O001_0004.png"

Afbeelding 3.2: Uitsnede Risicokaart Nederland met plangebied aangegeven

3.3.1 Plaatsgebonden risico

Voor de leiding W-534-05 is ter hoogte van het plangebied geen sprake van een PR10-6-contour op basis van de “Kwantitatieve risicoanalyse IJmond leidingen punt 2” (opgesteld door Gasunie in 2012).

3.3.2 Groepsrisico

In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) is vastgelegd dat in de toelichting van een bestemmingsplan waarbij objecten worden bestemd in het invloedsgebied van een buisleiding het groepsrisico verantwoord dient te worden. Het groepsrisico van de hogedruk aardgastransportleiding is in de huidige situatie lager dan de oriëntatiewaarde (figuur 3.2). In de huidige situatie is een maatschappelijke bestemming opgenomen, waar aanwezigheid van grotere groepen personen mogelijk is. In de toekomstige situatie zijn drie woningen beoogd en zullen naar verwachting minder personen in het plangebied aanwezig zijn. Het groepsrisico neemt in de toekomstige situatie niet toe ten opzichte van de huidige situatie. Daarom kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.WP0902AMWDRIEHUIS1-O001_0005.png"

Afbeelding 3.3: FN-curve buisleidingW-534-05 (bron: Gasunie)

Ter verantwoording van het groepsrisico dienen, naast de hoogte van het groepsrisico, enkele kwalitatieve elementen beschouwd te worden. In deze paragraaf zijn alle elementen beschouwd.

Scenario

Bij hogedruk aardgastransportleidingen kan een fakkelbrand ontstaan. Een fakkelbrand ontstaat wanneer door een externe beschadiging (bijvoorbeeld door graafwerkzaamheden) gas vrijkomt dat vervolgens ontsteekt. Wat volgt is een fakkelbrand die extreme hittestraling kan veroorzaken. Het invloedsgebied van de gasleiding wordt bepaald door de druk en diameter van de leiding (de leiding nabij het plangebied heeft een invloedsgebied van 70 meter).

Zelfredzaamheid

Zelfredzaamheid is de mate waarin personen in staat zijn zichzelf (zonder hulp van buitenaf) in geval van een calamiteit in veiligheid te brengen. Het gewenste handelingsperspectief in geval van een calamiteit (schuilen en/of vluchten) is afhankelijk van het scenario.

Gerichte risicocommunicatie met werknemers en andere aanwezigen (bijvoorbeeld via NL-Alert) kan ertoe bijdragen dat alarmering van het gebied sneller verloopt. Hierbij dient aan te worden gegeven wat het gewenste handelingsperspectief is (schuilen of vluchten). In het geval van een fakkelbrand is er geen tijd om te vluchten en zullen alle personen binnen de 100 procent-letaliteitszone slachtoffer worden (deze zone bedraagt bij de buisleiding max. 50 meter). Buiten deze zone is schuilen in een gebouw of woning in beginsel de beste manier om de calamiteit te overleven. Echter, dergelijke scenario’s kunnen optreden zonder enige aankondiging vooraf. De omgeving zal dus verrast worden door het incident en zelfredzaamheid is niet aan de orde.

In sommige gevallen kan vluchten eveneens nodig zijn, eventueel als reactie op secundaire branden. Daarvoor is een goede infrastructuur van belang, waarbij meerzijdig, van de bron af gevlucht kan worden. In geval van het plangebied is vluchten mogelijk via de Van den Vondellaan en de Waterloolaan.

Binnen het plangebied zijn geen bestemmingen opgenomen die de langdurige aanwezigheid van groepen beperkt zelfredzame personen (zoals kinderen, ouderen) faciliteren.

Bestrijdbaarheid

In geval van een fakkelbrand spuit aardgas onder hoge druk uit de leiding, voor de brandweer bestaat geen bestrijdingsstrategie om de bron te doven. Gasunie zal op afstand de leiding afsluiten waarna het gas tussen de inblokking moet opbranden en de fakkelbrand na verloop van tijd dooft. De rol van de brandweer beperkt zich tot het afzetten van de omgeving, zo mogelijk het redden van slachtoffers, het koelen van panden in de omgeving en het bestrijden van secundaire branden.

4.3 Luchtkwaliteit

Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen. Op basis van artikel 5.16Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:

  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet Milieubeheer opgenomen grenswaarde , of
  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of
  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen, of
  • het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (in werking getreden per 01-08-2009).

Ruimtelijk-economische besluiten die "niet in betekenende mate" bijdragen aan de concentraties in de buitenlucht van stoffen waarvoor bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde bevat, worden niet langer, zoals voorheen, individueel getoetst aan die grenswaarden. Als gevolg daarvan kunnen tal van kleinere projecten doorgang vinden, ook in situaties waar nog niet aan de grenswaarden wordt voldaan. De effecten van deze projecten op de luchtkwaliteit worden verdisconteerd in de trendmatige ontwikkeling van de luchtkwaliteit, zoals beschreven in het Nationaal Samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL).

Bij besluitvorming is het dus van belang om te bepalen of een initiatief "niet in betekenende
mate" bijdraagt aan de luchtkwaliteit. In de algemene maatregel van bestuur “Niet in
betekenende mate” (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn
uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM.

Het begrip "niet in betekenende mate" is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het
aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
Voor woningbouwlocaties met minder dan 1.500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling) geldt dat geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden.

Dit wijzigingsplan voorziet weliswaar in de mogelijkheid om woningen te bouwen, maar zal een dergelijke hoeveelheid niet halen en daarom kan geconcludeerd worden dat door de
ontwikkeling, die in het wijzigingsplan mogelijk wordt gemaakt, de luchtkwaliteit niet "in betekenende mate" zal verslechteren.

4.4 Geluid

De Wet geluidhinder legt in zijn algemeenheid de verplichting op om onderzoek te doen naar de waarde van de geluidsbelasting op geluidgevoelige bestemmingen, indien zij zijn gelegen binnen een geluidzone.

Industrielawaai

Het plangebied is gelegen buiten de zone van het industrieterrein IJmond en industrieterrein de Pijp. Dit betekent dat geen akoestisch onderzoek naar de geluidsbelasting vanwege industrielawaai vereist is

Wegverkeerslawaai

De locatie ligt binnen de geluidzone van de Van den Vondellaan. Voor de voorgevelrooilijn is ten behoeve van het bestemmingsplan reeds een hogere waarde procedure gevolgd. Er is geen verder geluidsonderzoek noodzakelijk.

4.5 Bodem

4.5.1 Bodemkwaliteit in het plangebied

In de periode mei - juli 2015 is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd op het perceel aan de Van den Vondellaan 1 te Driehuis (opgenomen als bijlage bij het wijzigingsplan).

De aanleiding voor het uitvoeren van het onderzoek is de voorgenomen functiewijziging van het perceel ten behoeve van de ontwikkeling van de locatie.

De bodem bestaat tot een diepte van 2,6 m –mv. uit matig fijn zand. Plaatselijk zijn sporen puin aangetroffen. In de bovengrond is sprake van een zeer heterogeen verdeelde verontreiniging met PAK. De mate van verontreiniging varieert van licht tot sterk. Daarnaast komen in de bovengrond licht verhoogde gehalten aan minerale olie en lood voor. In de ondergrond is een licht verhoogd gehalte aan PAK gemeten. In het grondwater is een lichte verontreiniging met xylenen aangetroffen.

Er kan niet worden uitgesloten dat in de bovengrond lokaal een sterke verontreiniging met PAK voorkomt. Er wordt echter, mede op basis van het ontbreken van zintuiglijke aanwijzingen op het voorkomen van een PAK verontreiniging in de bodem, niet verwacht dat sprake zal zijn van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Daarnaast zijn in de individuele monsters en in de grond in de omgeving maximaal licht verhoogde gehalten aan PAK gemeten. Daarom zijn er vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen voor de geplande functiewijziging van het perceel.

4.6 Ecologie

Ruimtelijke plannen, waaronder wijzigingsplannen, dienen te worden beoordeeld op de uitvoerbaarheid in relatie tot actuele natuurwetgeving, namelijk de Flora- en faunawet, Natuurnetwerk Nederland (NNN) en Natuurbeschermingswet 1998. Er mogen geen ontwikkelingen plaatsvinden die op onoverkomelijke bezwaren stuiten door effecten op beschermde natuurgebieden en/of flora en fauna. In dit kader is inzicht gewenst in de aanwezige natuurwaarden en de mogelijk daarmee samenhangende consequenties vanuit de actuele natuurwetgeving. Dit wordt gedaan op basis van een natuurtoets (opgenomen als bijlage bij het wijzigingsplan). Hieronder zijn de resultaten van de natuurtoets beschreven.

Soortbescherming

Tabel 2 en 3-soorten en jaarrond beschermde nesten

Er zijn geen beschermde soorten flora of fauna in het plangebied aangetroffen die de voorgenomen bestemmingsplanwijziging wezenlijk kunnen beïnvloeden. Op basis van de eisen die de soorten uit het bureauonderzoek aan hun leefomgeving stellen en het aangetroffen biotoop worden ook geen beschermde soorten verwacht. In het kader van de Flora- en faunawet zijn vanuit flora en fauna geen belemmeringen die de uitvoering van de voorgenomen activiteit belemmeren.

Algemene broedvogels

Voor de werkzaamheden geldt dat rekening gehouden dient te worden met het voorkomen van broedvogels. Alle in gebruik zijnde nesten van vogelsoorten in Nederland zijn beschermd onder de Flora- en faunawet. Met broedvogels kan in het algemeen relatief eenvoudig rekening worden gehouden door de werkzaamheden niet uit te voeren in de broedtijd (globaal halverwege maart tot en met juli). Op deze wijze worden de vogels niet verstoord en zijn geen belemmeringen vanuit de Flora- en faunawet aan de orde. Indien het niet mogelijk is om buiten het broedseizoen om te werken dan dient vooraf aan de werkzaamheden het plangebied ongeschikt gemaakt te worden en/of gecontroleerd te worden op de aanwezigheid van broedvogels door een erkend ecoloog. Indien vastgesteld wordt dat er sprake is van actuele broedgevallen binnen het plangebied of de directe omgeving wordt het plangebied niet vrijgegeven en dienen de werkzaamheden aangepast of uitgesteld te worden.

Er zijn geen belemmeringen vanuit de Flora- en faunawet aan de orde ten opzichte van vogels indien ten minste één van de volgende maatregelen genomen te worden:

1. De werkzaamheden worden buiten het broedseizoen uitgevoerd (voorkeursmaatregel).

2. Het plangebied wordt kort voor aanvang van de werkzaamheden door een erkende ecoloog gecontroleerd op actuele broedgevallen.

Gebiedbescherming

Natuurnetwerk Nederland

Voor wat betreft het NNN is er zowel bij directe als bij indirecte aantasting sprake van vervolgstappen in de vorm van compensatie. Er is geen sprake van een ruimtebeslag op het NNN. Er is ook geen sprake van een externe werking op het NNN in de directe omgeving van het plangebied. Vanuit dit oogpunt hebben de werkzaamheden vanuit NNN geen belemmerende werking.

Natura 2000-gebieden

In de omgeving van het plangebied zijn geen Natura 2000-gebieden aanwezig. Op een afstand van ca. 600 meter ligt Natura 2000-gebied ‘Kennemerland-Zuid’. Vanwege de afstand tot het Natura 2000-gebied en de aard en omvang van de werkzaamheden worden geen (significant negatieve) effecten verwacht op het Natura 2000-gebied. Een nader onderzoek (Voortoets) vanuit de Natuurbeschermingswet 1998 is niet aan de orde.

Er is geen noodzaak tot vervolgonderzoek.

4.7 M.e.r.- beoordeling

Wettelijk kader

Per 1 april 2011 is het Besluit milieueffectrapportage gewijzigd, waarbij de gevals-definities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst) indicatief zijn gemaakt. Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Vroeger kon worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was. Onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Deze motivering moet op basis van dezelfde criteria als de m.e.r.-beoordeling. De diepgang kan echter anders zijn en er zijn geen vormvereisten. Door Infomil wordt dit de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' of 'm.e.r.-scan' genoemd.

De consequentie van de nieuwe regeling is dat in elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de C- of D-lijst aandacht moet worden besteed aan de m.e.r. Concreet voor deze situatie heeft de ontwikkeling betrekking op een ontwikkeling zoals genoemd in de D-lijst, categorie D 11.2 ('De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'). Voor categorie D11.2 geldt (onder andere) een drempelwaarde van 2.000 woningen. Onder deze drempelwaarden behoeft geen m.e.r.-beoordelingsprocedure doorlopen te worden, maar kan volstaan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling.

Beoordeling

Voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt gebruik gemaakt van de uitgangspunten van Bijlage III van de Europese richtlijn m.e.r. Daarbij komen de volgende onderdelen aan bod:

• Kenmerken van het project

• Plaats van het project

• Kenmerken van het potentiële effect

Kenmerken van het project

Aan de Van den Vondellaan wordt binnen een wro-zone wijzigingsgebied middels een wijzigingsplan de realisatie van drie woningen mogelijk gemaakt. Voor de woningen worden kavelregels opgesteld waaraan de te bouwen woningen moeten voldoen.

Plaats van het project

De woningen worden gebouwd binnen de bebouwde kom en binnen een bestaande wijk. Het project ligt dan ook niet in de Ecologische Hoofdstructuur of nabij Natura 2000-gebieden. Ook zijn er geen belangrijke archeologische of andere cultuurhistorische waarden aanwezig.

Kenmerken van potentiële effecten

In de voorgaande paragrafen en de overige bijbehorende rapportages zijn de verschillende milieuthema's besproken en beoordeeld. Daaruit is geconcludeerd dat hieruit geen belemmeringen voortvloeien voor de realisatie van het plan. Op de verschillende onderdelen zijn geen negatieve effecten op de milieuaspecten, archeologie en cultuurhistorie, natuur en water te verwachten. Gelet hierop wordt geconcludeerd dat het project geen nadelige effecten heeft voor het milieu. Het is niet nodig aanvullend onderzoek (mer-beoordeling) uit te voeren.

4.8 Cultuurhistorie

In het bestemmingsplan moet rekening gehouden worden met eventueel voorkomende cultuurhistorische waarden. Het Besluit ruimtelijke ordening (art. 3.1.6) regelt dat in de toelichting van het bestemmingsplan verantwoord moet worden op welke wijze rekening met deze waarden gehouden is. In het plangebied en de directe omgeving komen geen rijks-, provinciale of gemeentelijke monumenten of een beschermd stads- en dorpsgezicht voor. Voor de gemeente Velsen zijn geen andere cultuurhistorische waarden aangewezen. Ten aanzien van archeologische waarden is een separaat onderzoek uitgevoerd (opgenomen als bijlage bij het wijzigingsplan). Aangezien binnen 2,0 m beneden maaiveld geen duidelijke bodemhorizonten, veenlagen of mogelijke akkerlagen zijn aangetroffen wordt in dat onderzoek aanbevolen de verwachtingswaarde bij de stellen naar laag en daarmee het plangebied tot 2,0 m beneden maaiveld vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkelingen.

Vanuit cultuurhistorisch oogpunt zijn er geen belemmeringen voor het voornemen.

4.9 Duurzaamheid

Duurzaam Bouwen

Door middel van kleinschalig opdrachtgeverschap maakt de gemeente Velsen het mogelijk dat mensen zelf hun eigen droomhuis bouwen in kluspanden en op kavels, de zelfbouw genoemd. Duurzaam bouwen draagt bij aan een goede kwaliteit van de woning met behoud van toekomstwaarde. Particuliere bouwers worden door de gemeente Velsen en de Omgevingsdienst IJmond gestimuleerd om duurzaam te bouwen. Duurzaam bouwen is het op zodanige manier bouwen dat gedurende de gehele levensloop van het gebouw en de gebouwde omgeving zo min mogelijk (milieu-)belasting ontstaat. Aandacht voor duurzaamheid betekent expliciete aandacht voor een gezond, leefbaar binnenmilieu van de woningen, beperkingen van de negatieve gevolgen voor mens en milieu en beperkingen van de woonlasten op termijn (energierekening). Het instrument GPR Gebouw is een hulpmiddel, daarnaast kan veel informatie worden ingewonnen bij de Omgevingsdienst IJmond.

Gemeentelijk beleid voor duurzaam bouwen

Gemeente Velsen en de Omgevingsdienst IJmond hebben ter ondersteuning en invulling van deze beleidsdoelstellingen een lokaal beleid geformuleerd in “Kwaliteit en duurzaam bouwen” en in het milieubeleidsplan 2008-2012.

De nieuwe beleidsplannen zijn in ontwikkeling; voorlopig wordt uitgegaan van de bestaande milieubeleidsplannen 2008-2012 en voor de toekomst geanticipeerd op nieuw beleid. Daarnaast heeft de gemeente Velsen heeft een klimaatprogramma voor de periode 2010-2020 vastgesteld “Velsen, Stad van de Zon, Zee en Wind”.

In de beleidsdoelstellingen is de stimulering van duurzaam bouwen en de toepassing van het instrument GPR Gebouw opgenomen. Buiten de bestaande normen vanuit het Bouwbesluit richt het beleid ten aanzien van duurzaam bouwen zich op een hoger ambitieniveau. Aangezien de aanscherping van het beleid voor duurzaam bouwen een dynamisch traject is, dienen bouwinitiatieven getoetst te worden aan het op dat moment geldend beleid.

Aangezien de aanscherping van het beleid voor duurzaam bouwen een dynamisch traject is, dienen bouwinitiatieven getoetst te worden aan het op dat moment geldend beleid. De ambities worden vertaald in scores door middel van GPR Gebouw.

De ambitie van de gemeente Velsen is minimaal een 7 te scoren op het thema energie en gemiddeld een 7 voor de thema's milieu, gezondheid, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde.

Landelijk en Europees beleid

In 2013 is het Energieakkoord van kracht geworden. De gemeenten onderschrijven de voorwaarden uit het Energieakkoord; aan energie energiebesparing en duurzame energie is een belangrijke rol toegekend; besparing van het energieverbruik met gemiddeld 1,5% per jaar, een toename van het aandeel hernieuwbare energieopwekking van 4,5% in 2013 naar 14% in 2020 en een verdere stijging van dit aandeel naar 16% in 2023. Om resultaten te boeken en om innovatie te stimuleren is de energieprestatie-coëfficiënt voor nieuwe woningen in het Bouwbesluit (wettelijk kader) in 2015 aangescherpt van 0,6 naar 0,4. Richting 2020 wordt toegewerkt naar “Bijna Energie Neutrale Gebouwen”(hierna BENG).

Het Europees beleid is erop gericht dat nieuwe gebouwen na 2020 geen of heel weinig energie gebruiken. De energie die nog nodig is moet in belangrijke mate afkomstig zijn uit hernieuwbare bronnen. Dit is vastgelegd in de herziene Europese richtlijn EPBD uit 2010.

Het Nationaal Plan voor het bevorderen van BENG in Nederland beschrijft het Nederlandse beleid om te komen tot BENG na eind 2018, respectievelijk 2020. In het Nationaal Plan staat wat onder (BENG) verstaan wordt.

GPR Gebouw

GPR Gebouw is een programma voor het omzetten van ontwerpgegevens van een gebouw naar prestaties op het gebied van kwaliteit en duurzaamheid. GPR gebouw gaat over woonkwaliteit, de toekomstwaarde én de gebruikelijke thema's van duurzaam bouwen. Het is een hulpmiddel voor het maken van keuzes bij nieuwbouw en renovatie van woningen, scholen en andere gebouwen

Om inzicht te krijgen in de duurzaamheid van nieuwbouwprojecten stimuleert de gemeente Velsen het gebruik van GPR Gebouw. GPR Gebouw is een relatief eenvoudig instrument waarmee prestaties worden uitgedrukt in rapportcijfers van 1 tot 10.

Keuzemodules geven aan hoe scores zijn te verhogen (tot maximaal een tien) voor de vijf verschillende onderdelen energie, milieu, gezondheid, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde.

Binnen het ontwerp (of de renovatie) is men vrij om binnen de verschillende modules voorzieningen naar keuze te realiseren, zolang deze keuzes leiden tot het gewenste ambitieniveau.

Per project wordt door de Omgevingsdienst IJmond (gratis) digitaal een sublicentie voor het programma GPR Gebouw verstrekt.

Hoofdstuk 5 Waterparagraaf

In de toelichting van een bestemmingsplan dient volgens het Besluit ruimtelijke ordening een beschrijving te worden opgenomen van de wijze waarop in het bestemmingsplan rekening wordt gehouden met (gevolgen voor) de waterhuishouding. Doel daarvan is uitgangspunten en wensen van duurzame watersystemen te vertalen naar concrete gebiedsspecifieke ruimtelijke uitgangspunten en deze weer te geven in het bestemmingsplan. Als hoofdprincipe geldt hierbij dat afwenteling moet worden voorkomen. Voor het watersysteem wordt dan ook de drietrapsstrategie vasthouden-bergen-afvoeren gehanteerd.

Zowel in het landelijk beleid (Nationaal Waterplan, Bestuursakkoord Water), als in het beleid van de Provincie Noord-Holland en het hoogheemraadschap van Rijnland heeft water een belangrijke plaats gekregen binnen de ruimtelijke ordening.

In het rapport van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw is geconcludeerd dat Nederland zijn waterhuishouding niet op orde heeft. Water dient een mede-ordenend principe te zijn. Om dit te bereiken heeft de Commissie Waterbeheer 21e eeuw de term Watertoets geïntroduceerd. De Watertoets wordt beschreven als een proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel is dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij relevante ruimtelijke plannen en besluiten van zowel Rijk, provincie, hoogheemraadschap en gemeente.

Onderstaand wordt een beschrijving gegeven van de wateraspecten binnen het plangebied Van den Vondellaan te Driehuis.

Omgevingsaspecten

Het plangebied Van den Vondellaan ligt in de binnenduinrand. De maaiveldhoogte in het openbare terrein ligt op circa NAP +4,50 m.

Oppervlaktewater

In de nabijheid komt geen oppervlaktewater voor.

Grondwater

De grondwaterstand bevindt zich op meer dan een meter beneden maaiveld. De gemiddelde grondwaterstand is ca. +3,10 m NAP en de maximale grondwaterstand is ca. +3,50 m NAP. Het grondwater stroomt traag oostwaarts af richting Spaarnwoude. De dynamiek (de fluctuatie) van de grondwaterstand wordt hoofdzakelijk beïnvloed door neerslag en verdamping.

Riolering

In het Van den Vondellaan is een gemengd rioolstelsel aanwezig. De ter plaatse aanwezige bodem bestaat uit fijn zand en is redelijk geschikt voor infiltratie van regenwater.

Bij nieuwbouw wordt op grond van het Bouwbesluit verlangd dat het hemelwater op eigen terrein wordt verwerkt en alleen ingeval dat niet mogelijk of doelmatig is wordt aangeboden aan de gemeente. Hiermee wordt voldaan aan het principe dat afwenteling van water moet worden voorkomen.

Door af te koppelen wordt het plangebied robuust gemaakt tegen het optreden van extreme hoeveelheden neerslag die op grond van de klimaatscenario's van het KNMI worden voorspeld.

Tijdens zeer zware neerslag treedt in de omgeving van de bouwlocatie geen water-op-straat op. Het binnen het perceel vallende regenwater dient binnen de perceelgrenzen geïnfiltreerd te worden. De ter plaatse aanwezige zandige bodem is redelijk geschikt voor infiltratie van regenwater.

Compensatie toegenomen verharding

Het te bebouwen perceel is nu bebouwd. Bij toename van verhard oppervlak dient deze toename van gecompenseerd te worden door het aanleggen van oppervlakte water. Omdat er geen sprake is van toename van verhard oppervlak is geen compensatie nodig.

Waterkeringen

Het te bebouwen perceel valt niet binnen het invloedsgebied van een waterkering.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van maximaal 3 woningen mogelijk. De locatie waarvoor de ontwikkeling is voorzien, is in eigendom van de gemeente Velsen. Het plan wordt ontwikkeld door particulieren. Ten behoeve van de ontwikkeling zal door betrokken partijen een overeenkomst worden gesloten. Hierdoor zal het vaststellen van een exploitatieplan zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) niet nodig zijn, omdat de kosten anderszins zijn verzekerd.

Hoofdstuk 7 Overleg

Op het ontwerp van dit wijzigingsplan wordt gelegenheid geboden tot het indienen van zienswijzen.

De resultaten hiervan zullen in het plan worden verwerkt.

Bijlagen