direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Averijhaven
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0453.BP0102AVERIJHAVEN1-R001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De Buitenhaven van IJmuiden is bereikbaar voor schepen met een diepgang van 17,80 m. De nautisch gegarandeerde bodem van het Noordzeekanaal ligt op -15,50 m NAP. Schepen die naar Amsterdam willen doorvaren, mogen afhankelijk van de scheepsbreedte, in verband met de veiligheid niet dieper steken dan 13,10 tot 13,75 m. De reden daarvoor is dat de Velsertunnel en de Coentunnel een beperkende aanlegdiepte hebben met een kleine gronddekking tot de bodem van het Noordzeekanaal. Daar komt bij dat de oostelijke drempel van de Noordersluis op vergelijkbaar niveau ligt. In de Buitenhaven van IJmuiden bestaat de mogelijkheid om schepen te lichteren aan de IJ-palen. Lichteren is het gedeeltelijk overslaan van de lading van grote bulkcarriers in kleinere schepen (binnenvaartschepen en duwbakken), waardoor de bulkcarriers minder diep komen te liggen en verder kunnen varen naar Amsterdam. De IJ-palen bestaan uit twee afmeerpalen, drie meerboeien en een dukdalf.

De huidige lichterlocatie, de IJ-palen, is gepland en aangelegd tussen 1995 en 1998. Op dat moment was er nog geen Container Terminal Amsterdam. Door de bouw van deze terminal zijn er meer en grotere containerschepen naar Amsterdam komen varen. Ook heeft een algemene schaalvergroting plaatsgevonden in de zeevaart, waardoor gemiddeld grotere schepen arriveren. Tevens is er afgelopen jaren meer inzicht gekomen in de invloed van passerende schepen op de troskrachten van afgemeerde schepen.

Inmiddels hebben zich verscheidene incidenten voorgedaan rondom de lichterlocatie en is gebleken dat in bepaalde situaties nautische knelpunten ontstaan. Hier liggen verschillende oorzaken aan ten grondslag, zoals:

  • de lichtervoorziening ligt op de grens van de vaargeul naar de Noordersluis en de Hoogovenhaven; doordat het schip aan de IJ-palen ligt afgemeerd, wordt de vaarweg aanzienlijk versmald, wat de doorvaart van bepaalde grote of windgevoelige schepen bemoeilijkt;
  • voor de zuigende werking van sommige passerende grote schepen, kunnen trossen breken van bulkcarriers aan de IJ-palen;
  • in verband met de zuigende werking moeten passerende schepen hun snelheid verminderen, terwijl ze tijdens het binnenlopen tevens een bepaalde minimumsnelheid moeten hebben om te kunnen manoeuvreren;
  • wanneer een schip afgemeerd ligt aan de IJ-palen varen grote schepen relatief dicht langs het Forteiland. Dit veroorzaakt verzwaarde nautische omstandigheden bij bijvoorbeeld ongunstige weersomstandigheden.

Ook in de toekomst zal het transport van kolen en agribulkgoederen naar Amsterdam blijven bestaan. 70% van de hoeveelheid kolen is op dit moment voor de Duitse markt. Dit is mede het gevolg van het sluiten van de kolenmijnen in Polen en Tsjechië, de groeiende energiebehoefte en het sluiten van meerdere kerncentrales in Duitsland. De kolenaanvoer naar de energiecentrales in Amsterdam en het Ruhrgebied stijgt hierdoor.

Relatie met andere ontwikkelingen in het plangebied

Rijkswaterstaat werkt eveneens aan een nieuwe zeesluis in het project Zeetoegang IJmond. De Noordersluis moet gezien zijn leeftijd vervangen worden, daarnaast past de capaciteit van de Noordersluis niet meer bij de ontwikkelingen voor de toekomst. De planstudiefase Zeetoegang IJmond is afgerond en de aanbesteding tot realisatie van een nieuwe sluis is in afronding.

Het lichteren op de huidige locatie in de buitenhaven is een nautisch onveilige situatie, zeker op het moment dat de nieuwe sluis in bedrijf is. Het oplossen van het veiligheidsprobleem in het Noorder Buitenkanaal, door het verplaatsen van de lichterpalen, is een voorwaarde voor de uitbreiding van het sluiscomplex.

1.2 Nut en noodzaak: verbeteren nautische veiligheid buitenhaven

Rijkswaterstaat heeft in ‘MIT-verkenning Lichteren Buitenhaven’ mogelijke oplossingen voor het nautische veiligheidsprobleem in de Buitenhaven van IJmuiden onderzocht. Op basis van een maatschappelijke kosten-batenanalyse is in 2008 besloten de Averijhaven verder te onderzoeken en de andere alternatieven te verlaten.

In de MIT-verkenning Lichteren Buitenhaven is, naast de Averijhavenvariant, nog een aantal mogelijkheden onderzocht.

Een van deze mogelijke oplossingen was om de vaarweg te verruimen. Deze mogelijkheid biedt echter geen structurele, duurzame oplossing: ‘Het creëren van extra ruimte door het uitvoeren van de voorgenomen verbreding van de vaarweg geeft een verbetering, maar deze verbetering is bij het te verwachten groeiende aantal grote containerschepen zonder sleepbootassistentie waarschijnlijk onvoldoende om op langere termijn het knelpunt rond de lichterlocatie op te heffen.’

Een andere mogelijke oplossing waar over is nagedacht, is om het kolentransport niet meer via Amsterdam te laten gaan. Dit blijkt geen reële optie omdat de markt om strategische redenen het kolentransport over zee wil laten verlopen zowel via de haven van Rotterdam als Amsterdam.

Vervolgens is gekeken naar het verplaatsen van de lichterlocatie. Hierin is een aantal varianten onderzocht. Een daarvan is de Corusvariant (Corus is het huidige Tata Steel), waarbij de lichteractiviteiten van Haven Amsterdam gecombineerd worden met het lossen van bulkcarriers met erts en kolen voor Tata Steel. Echter, de manier waarop het kolentransport over zee en vervolgens het lichteren bij Tata Steel zou plaatsvinden, sloot niet aan bij de eisen en belangen van de verschillende betrokken partijen.

Een andere variant was de Optimalisatie Kustuitbreidingsvariant. De huidige lichterpalen zouden verplaatst worden naar twee lichterfaciliteiten in een insteekhaven met ee Noordwestelijke-Zuidoostelijk strekking ten noorden van het Noorder Buitenkanaal, waarbij het baggerspeciedepot deels ontmanteld zou worden en verkleind. Echter, deze variant doorsnijdt de aanwezige Ecologische Hoofdstructuur en de kostenbatenanalyse heeft uitgewezen dat deze variant minder gunstig was dan de Averijhavenvariant.

1.3 Averijhaven als nieuwe lichterlocatie

Convenant Averijhaven

In het convenant over het toekomstig gebruik van de Averijhaven te Velsen (1996, 2004) is vastgelegd dat het Rijk het verwerken en storten van baggerspecie in de Averijhaven toe zal staan tot uiterlijk 1 januari 2012. In het convenant is afgesproken dat het baggerspeciedepot daarna weer moet worden teruggebracht in de oorspronkelijke staat (insteekhaven) of geschikt wordt gemaakt voor haven- en bedrijfsactiviteiten.

Verplaatsen lichterfaciliteit naar Averijhaven

Het initiatief zoals is aangevraagd bestaat uit het verplaatsen van de bestaande lichterfaciliteit - met de bestaande vergunde lichtercapaciteit (2 miljoen ton) met schip naar schip overslag - van de IJ-palen in het Noorder Buitenkanaal naar de insteekhaven op de locatie van het huidige baggerspeciedepot Averijhaven. In de tussenliggende periode is een milieuvergunning en vergunning natuurbeschermingswet afgegeven voor 4,5 miljoen ton bulk op de oude locatie.

In het MER Lichteren in Averijhaven zijn de milieueffecten het verplaatsen van de lichterlocatie naar de locatie van het huidige baggerspeciedepot Averijhaven onderzocht (Zie paragraaf 1.6 en 4.2). Onder andere vanwege de milieuvergunning die in de tussenliggende periode ia afgegeven is de MER die in 2012 is opgesteld in 2015 geactualiseerd.

Bij deze ontwikkeling zal medegebruik van de nieuwe Averijhaven fysiek niet onmogelijk gemaakt worden. Het ontwikkelen van medegebruik van de nieuw aan te leggen haven is echter geen taak van de initiatiefnemer. In het voorliggende bestemmingsplan wordt dan ook geen planologische ruimte geboden voor mogelijk medegebruik ten behoeve van andere functies of vergroting van de lichtercapaciteit.

Place of refuge

Tevens moet vanwege de Wet Bestrijding Ongevallen Noordzee in elke zeehaven rekening gehouden worden met de beschikbaarheid voor een locatie die kan dienen voor schepen die in moeilijkheden verkeren (place of refuge). Daarom zal de nieuwe lichterlocatie tevens dienst doen als place of refuge.

1.4 Plangebied

1.4.1 Ligging plangebied

Het plangebied is gesitueerd aan de noordzijde van het Noorderbuitenkanaal, nog voor het sluizencomplex. De vooruitgeschoven positie in de IJmond blijkt uit het feit dat de Averijhaven aan de westzijde wordt begrensd door het strand- en duingebied en aan de oost- en noordzijde door het Hoogovencomplex. De dichtstbijzijnde woonbebouwing (Oud-IJmuiden) ligt op ongeveer 1 kilometer afstand van de zuid-oostelijke hoek van het plangebied. Het gebied wordt ontsloten door de Reijndersweg die vanuit Wijk aan Zee, langs het terrein van Tata Steel naar het Noorderstrand voert. Deze toegangsweg wordt aan beide zijden begeleid door duinen waardoor de harde grens tussen recreatie en industrie verzacht wordt en de weg een continue uitstraling heeft van een recreatieve strandroute. Het duingebied aan de westzijde betreft een ecologische hoofdstructuur en valt buiten het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP0102AVERIJHAVEN1-R001_0001.jpg"

figuur 1.1 ligging plangebied (bron: MER Lichteren in Averijhaven)

1.4.2 Huidig gebruik

De IJmond is een gebied met drukke industriële bedrijvigheid met de havens, de hoogovens en de toegang tot de Amsterdamse haven. Het gebied kent een hoge milieudruk, zowel voor geluidbelasting als voor de luchtkwaliteit.

In de huidige situatie (2015) is het plangebied van bestemmingsplan Averijhaven een baggerspeciedepot (ook wel: Averijhavendepot). Schepen worden gelichterd aan de IJ-palen die in het Noorder Buitenkanaal liggen, iets ten oosten van het Averijhavendepot. Deze IJ-palen staan in het talud van de vaarweg Noorderbuitenkanaal. Ten zuidwesten van het baggerspeciedepot bevindt zich het restaurant Sea You met daarbij parkeergelegenheid. Op de rand van het baggerspeciedepot, vlak bij Sea You ligt het uitzichtpunt. Aan de zuidkant van de vaargeul ligt Fort Eiland, onderdeel van de stelling van Amsterdam. De stelling van Amsterdam staat op de UNESCO lijst voor werelderfgoed.

De Reyndersweg is de toegangspoort vanuit Wijk aan Zee naar het activiteitenstrand Noordpier. De recreatie vindt voornamelijk hier plaats, op het strand en de pieren. Horecagelegenheden, goede wind- en watersportomstandigheden, een breed strand en de diverse historische relicten zorgen voor een aantrekkelijk verblijfsgebied. Op zonnige dagen, het gehele jaar rond, worden de Noordpier en het Strand Noordpier dan ook druk bezocht. Het zicht op zee en de haven draagt hier zeker aan bij. Ook voor vissers is de pier een aantrekkelijke stek. Voor watersporters (golf-, wind- en kitesurfen) is het strand bij surfcentrum Hotzone een van de beste van Nederland. Op Texel na is dit de enige plek in Nederland waar het strand en zee door deze drie categorieën van wind- en watersporten hooggewaardeerd wordt.

Gemeente Velsen heeft het strand voor de horecagelegenheden bij de Noordpier en het strand bij de opgang bij de bunkers toegewezen als recreatiestrand. Het gebied tussen deze twee stranden is het activiteitenstrand waar men gebruik kan maken van bijvoorbeeld blokarts en grote vliegers. Het baggerdepot en het begin van de Noordpier liggen op een punt waar drie landschappelijke deelgebieden bij elkaar komen. Dit 'drielandschappenpunt' is de schakel tussen strand en duinen, de haven en het industrielandschap van de hoogovens.

Averijhaven in gebruik als baggerspeciedepot

Het Rijk is eigenaar van de Averijhaven, Rijkswaterstaat beheert het baggerspeciedepot. De diepte van de haven is 16,50 m onder Normaal Amsterdams Peil (NAP) oplopend tot -12m NAP. Sinds 1979 is er verontreinigde baggerspecie gestort in de Averijhaven. De dijk rond de Averijhaven heeft een hoogte van 10 m, de kruin van de dijk ligt op 15,00 m boven NAP (doordat het maaiveld op ca. 5 m boven NAP ligt). De dijk bestaat uit staalslakken en is aan de binnenzijde van het depot afgedekt met waterdichte folie van de kruin tot aan een diepte van 2,5 m onder NAP. De Averijhaven heeft een capaciteit van 2 miljoen m3. De ondergrond van de haven bestaat voornamelijk uit zand en tot 18,00 m onder NAP uit verschillende zandlagen die het water goed doorlaten. Tussen de 20,00 en 18,00 m onder NAP bevindt zich een klei-/veenlaag. Dit werkt als een scheidende laag tussen de zandlagen (het duinpakket) en de eronder liggende waterdoorlatende grondlagen (eerste waterdoorvoerende pakket).

Voor het opslaan van verontreinigde baggerspecie in de Averijhaven is een vergunning op basis van de Wet milieubeheer (Wm-vergunning) verleend door de provincie Noord-Holland in februari 2006. Nu de locatie voor andere doeleinden gebruikt gaat worden, wordt de baggerspecie verwijderd zodat de Wm-vergunning voor deze activiteiten kan worden ingetrokken.

In de Wm-vergunning is niet voorzien dat het depot zou worden ontruimd. Er zijn daarom door het bevoegd gezag (Provincie Noord-Holland, PNH) geen voorschriften vastgelegd waaraan de ontruiming zou moeten voldoen. Deze voorschriften zijn op verzoek van Rijkswaterstaat door PNH specifiek voor dit project bepaald. Door aan de voorschriften te voldoen kan, na uitvoering van het werk, de Wm-vergunning worden ingetrokken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP0102AVERIJHAVEN1-R001_0002.jpg"

figuur 1.2 huidige IJ-palen en baggerspeciedepot (Bron: RWS, Startnotitie Lichteren Buitenhaven IJmuiden, jan 2010)

Huidige lichterlocatie ter hoogte van IJ-palen

In 1998 hebben Gedeputeerde Staten van Noord-Holland aan het Gemeentelijk Havenbedrijf Amsterdam – thans Haven Amsterdam – een milieuvergunning verleend voor de overslag van maximaal 2 miljoen ton bulklading. De inrichting mag maximaal 100 nachten per jaar in werking zijn. In 1998 hebben de gemeente Velsen en de Wijkcommissie Oud IJmuiden tegen de milieuvergunning beroep aangetekend bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De beroepsgronden betroffen naast formele punten, zoals de volledigheid van de vergunningaanvraag, ook inhoudelijke punten zoals gevreesde geluids- en stofoverlast. Dit beroep is in 2001 niet gehonoreerd. In 2005 heeft Haven Amsterdam bij Gedeputeerde Staten op grond van de Wet milieubeheer een melding gedaan. Deze melding betrof een gewenste uitbreiding van de overslagcapaciteit, te weten het lichteren van graniet en zandsteen, een toename van de overslag van kolen- en ertsproducten van 1.250.000 ton per jaar naar 4.350.000 ton per jaar en een verlaging van de overslag van agribulk van 750.000 ton per jaar naar 650.000 ton per jaar. Naar aanleiding van een beroep van de gemeente Velsen, oordeelde de Raad van State in 2007 o.a. dat voor de gewenste uitbreiding een milieuvergunning noodzakelijk was. De Raad van State oordeelde ook dat zich ingevolge de Wet Geluidhinder (oud) rond IJpalen een zone van rechtswege bevindt.

Op 20 juni 2013 is het nieuwe bestemmingsplan Zeezicht vastgesteld. Hierin was een beperking van het lichteren opgenomen tot datgene dat in de milieuvergunning was opgenomen. De werking van deze beperking is op 26 november 2013 in een voorlopige voorziening opgeschort en deze regels zijn op 17 december 2014 door de Raad van State vernietigd. Uit de uitspraak blijkt dat een beperking mag worden opgenomen, mits ruimtelijk relevant. Echter de beperking met de hoeveelheden zoals opgenomen in Zeezicht was te beperkend zowel wat hoeveelheden (indicatief) als afwijkingsmogelijkheden betrof.

1.5 Nieuw bestemmingsplan t.b.v. nieuwe lichterlocatie

Het project Lichteren Buitenhaven IJmuiden past niet in de voorschriften van het vigerend bestemmingsplan, omdat in dit plan alleen het gebruik als baggerdepot en de overslag van stukgoederen en containers zijn toegestaan. Het voorliggende bestemmingsplan heeft tot doel het beoogde gebruik van het plangebied voor het lichteren van zeeschepen met bulkgoederen en als place of refuge planologisch mogelijk te maken. Daarnaast wordt in het voorliggende bestemmingsplan het gebruik van de IJ-palen als lichterlocatie niet langer toegestaan (deze activiteit wordt 'wegbestemd').

1.6 Milieueffectrapportage (m.e.r)

1.6.1 Waarom milieueffectrapportage

Een millieueffectrapportage is een hulpmiddel bij de besluitvorming over grote projecten / ingrepen. Het doel hiervan is het streven om het milieubelang - naast alle andere belangen - een volwaardige rol in de besluitvorming te laten spelen. De procedure van m.e.r. is wettelijk geregeld in de Wet milieubeheer en diverse uitvoeringsbesluiten.

In het milieueffectrapport (MER) worden op een samenhangende, objectieve en systematische wijze de milieueffecten beschreven die naar verwachting zullen optreden als gevolg van het gebruik van de Averijhaven als lichterlocatie en place of refuge en het verwijderen van de bestaande lichterlocatie ter hoogte van de IJ-palen.

Op grond van het Besluit m.e.r. (categorie 4. van bijlage C) moet de procedure van m.e.r. worden doorlopen indien het voornemen betrekking heeft op de aanleg, wijziging of uitbreiding van een haven voor de binnenscheepvaart of een zeehandelshaven met een die bevaarbaar is voor schepen met een laadvermogen van 1.350 ton of meer.

Bevoegd gezag

Het bevoegde gezag in de m.e.r.-procedure is het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het voorbereiden dan wel vaststellen van het betreffende m.e.r.-plichtige plan of besluit. Voor de m.e.r-procedure Lichteren Buitenhaven IJmuiden is de gemeenteraad van Velsen het bevoegde gezag, omdat deze het bestemmingsplan (het m.e.r.-plichtige besluit) zal vaststellen.

1.6.2 m.e.r.-procedure

Startnotitie, richtlijnen

In januari 2010 heeft de gemeente Velsen overeenkomstig het 'oude' Besluit Milieueffectrapportage 1994, het voornemen tot wijziging van het baggerspeciedepot tot insteekhaven met lichtervoorziening gepubliceerd. Van 2 maart 2010 tot 12 april 2010 heeft de startnotitie Lichteren Buitenhaven IJmuiden ter inzage gelegen, tijdens deze periode kon een ieder een inspraakreactie indienen. De Commissie m.e.r. heeft in mei 2010, mede op basis van inspraakreacties, het advies Richtlijnen voor het MER Lichteren Buitenhaven IJmuiden opgesteld. Op basis van dit advies heeft de gemeenteraad van Velsen in juli 2010 de richtlijnen voor het MER vastgesteld.

Publicatie en zienswijzen

De gemeente Velsen zal het MER samen met het ontwerp bestemmingsplan publiceren en ter inzage leggen. Tijdens de terinzagelegging wordt een ieder in de gelegenheid gesteld een zienswijze op het MER en op het ontwerp bestemmingsplan in te dienen.

1.6.3 Relatie m.e.r. - bestemmingsplan

Het MER is in feite een onderdeel (bijlage) van de toelichting van bestemmingsplan. Het MER is daarbij niet separaat vatbaar voor beroep. Het vastgestelde bestemmingsplan, in het kader waarvan het MER is gemaakt, is uiteraard wel vatbaar voor beroep. In dat kader zal de inhoud van het MER aan de orde kunnen komen indien belanghebbenden bijvoorbeeld van oordeel zijn dat het MER onjuistheden bevat en het besluit daarom redelijkerwijs niet door het bevoegde gezag had kunnen worden genomen.

1.7 Vigerend bestemmingsplan

Momenteel is voor de Averijhaven en omgeving het "Bestemmingsplan Averijhaven" van kracht. Dit plan is vastgesteld op 26 maart 1998 en goedgekeurd door Provinciale Staten bij besluit van 6 juli 1998. De provincie Noord-Holland heeft, bij brief van 30 juni 2008, de gemeenteraad van de gemeente Velsen vrijstelling verleend van de verplichting het bestemmingsplan binnen tien jaar te herzien (toenmalig art. 33 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening). De vrijstelling is geldig tot 1 januari 2018.

In het vigerende bestemmingsplan heeft het grootste deel van het plangebied de bestemming "Bedrijfsterrein met speciale bestemming" gegeven. In dit bestemmingsplan is het gebruik van het plangebied als haven en als industrieterrein (overslag van stukgoederen, containers en de berging van baggerspecie) toegestaan. Wel geeft de Staat van bedrijfsactiviteiten een beperking in die zin, dat de overslag van bulkgoederen niet expliciet is genoemd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP0102AVERIJHAVEN1-R001_0003.jpg"

Figuur 1.3: Uitsnede "Bestemmingsplan Averijhaven" (bron: www.ruimtelijkeplannnen.nl)

Voor de huidige lichterlocatie ter plaatse van de IJ-palen is het bestemmingsplan Zeezicht van kracht. Dit plan is op 20 juni 2013 vastgesteld door de gemeenteraad van Velsen. Het bestemmingsplan is na uitspraak Raad van State van 17 december 2014 gedeeltelijk, en op 22 mei 2015, na een bestuurlijke lus, geheel onherroepelijk geworden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP0102AVERIJHAVEN1-R001_0004.png"

Figuur 1.4: Uitsnede bestemmingsplan "Zeezicht'

1.8 Startdocument Bestemmingsplan Averijhaven

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Velsen heeft in 2008 besloten medewerking te verlenen aan de verplaatsing van de lichterfaciliteit naar de Averijhaven. In het Startdocument Bestemmingsplan Averijhaven zijn de kaders en voorwaarden van het gemeentebestuur voor de medewerking aan wijziging van het bestemmingsplan in het kader van het project Lichteren Buitenhaven IJmuiden beschreven. Het startdocument is in juli 2010 vastgesteld door de gemeenteraad van Velsen en is daarmee kaderstellend voor het voorliggende bestemmingsplan.

Van 26 februari tot en met 9 april 2010 heeft het Startdocument Bestemmingsplan Averijhaven ter inzage gelegen. Tijdens de terinzagelegging is een ieder in de gelegenheid gesteld om initiatieven in te dienen zodat die met de wijziging van het bestemmingsplan meegenomen kunnen worden. Naar aanleiding hiervan zijn een zestal initiatieven bij de gemeente Velsen binnengekomen. In paragraaf 8.2.1 is beschreven op welke wijze deze initiatieven zijn meegenomen in het voorliggende bestemmingsplan.

1.9 Crisis- en herstelwet

Het voorliggende bestemmingsplan valt onder de werking van de Crisis- en herstelwet. De Crisis- en herstelwet heeft tot doel de werkgelegenheid in onder meer de bouwsector op korte termijn te behouden. De Crisis- en herstelwet bevat daarvoor onder meer een aantal tijdelijke en permanente maatregelen, waarmee procedures voor ruimtelijke initiatieven sneller en eenvoudiger verlopen.

Volgens artikel 1.1 van de Crisis- en herstelwet zijn de bepalingen uit de wet van toepassing op een bestemmingsplan dat is bedoeld voor de ontwikkeling of verwezenlijking van de in bijlage I en bijlage II bij de wet bedoelde categorieën ruimtelijke en infrastructurele projecten.

Het project Lichteren Buitenhaven IJmuiden is genoemd in bijlage II (categorie H nr. 2). De bepalingen uit de Crisis- en herstelwet zijn dan ook van toepassing op het voorliggende bestemmingsplan.

Gevolgen bezwaar en beroep

De Crisis- en herstelwet heeft voornamelijk gevolgen voor de mogelijkheden voor bezwaar en beroep tegen het voorliggende bestemmingsplan. De volgende bepalingen uit de Crisis- en herstelwet zijn voor dit bestemmingsplan relevant:

  • Iemand kan alleen een beroep doen op rechtsregels die bedoeld zijn om zijn eigen belang te beschermen (relativiteitsvereiste);
  • de bestuursrechter kan het besluit in een beroepsprocedure in stand laten, ook al is er een klein foutje in het genomen besluit geslopen. Voorwaarde is wel dat dit de belanghebbenden niet benadeelt;
  • de bestuursrechter (Raad van State) moet sneller uitspraak doen in een beroepsprocedure tegen dit bestemmingsplan: binnen zes maanden na afloop van de beroepstermijn.

1.10 Leeswijzer

In het volgend hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van het ontstaan van het plangebied. In hoofdstuk 3 wordt het beleidskader van het Rijk, de provincie en de gemeente uiteen gezet. In hoofdstuk 4 worden de milieuaspecten beschreven. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de randvoorwaarden en uitgangspunten. Hoofdstuk 6 volgt de waterparagraaf. Hoofdstuk 7 beschrijft de juridische opzet waarbij de plankaart en planregels worden besproken. Tot slot volgt in de hoofdstukken 8 en 9 een beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan en de resultaten van de inspraak en overleg.

Hoofdstuk 2 Ontstaansgeschiedenis

De Averijhaven is in 1967 gegraven voor het afmeren van schepen die in de problemen waren gekomen en op reparatie wachtten. De haven kreeg een bodemdiepte van 12,00 meter onder Normaal Amsterdams Peil (NAP) en werd later verdiept tot 16,50 meter onder NAP. Vanaf 1979 is verontreinigde baggerspecie in de Averijhaven gestort. De stortingen, die voornamelijk afkomstig waren van baggerwerk in de Hoogovenhaven, vonden indertijd plaats omdat het niet langer was toegestaan de specie op de Noordzee te verspreiden of een nuttige toepassing te geven, omdat de specie te sterk verontreinigd was. De specie laten liggen zou de scheepvaart te zeer hebben belemmerd en zou meer nadelige gevolgen voor de ondergrond en het oppervlaktewater met zich hebben meegebracht dan wanneer de specie in de Averijhaven werd gestort. Het baggerspeciedepot is in fasen in de vroegere Averijhaven ingericht. In 1985 is een drempel in de mond van de haven gelegd. In 1991 is de drempel verhoogd waardoor de Averijhaven afgesloten werd voor de scheepvaart.

Eveneens in 1991 ontstond het idee om de Averijhaven in te richten als definitieve bergingslocatie voor verontreinigde baggerspecie met een capaciteit van 2 miljoen m3. Daartoe is in 1993 het milieueffectrapport Baggerspeciestortplaats Averijhaven Velsen afgerond. In 1995 maakte dat rapport het mogelijk dat op grond van de Wet Milieubeheer en de Wet Verontreiniging Oppervlaktewateren een vergunning werd verleend om de Averijhaven in Velsen daadwerkelijk als baggerspeciedepot in te richten. Na vaststelling van het Bestemmingsplan Averijhaven, in 1998, werd een begin gemaakt met de voorbereiding en de aanleg van een 10 meter hoge dijk rond de Averijhaven, waardoor de capaciteit van het depot in 2000 was vergroot tot de gewenste 2 miljoen m3. Tot 2009 is in totaal 1 miljoen m3 baggerspecie in het depot gestort.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De minister van Infrastructuur en Milieu heeft op 13 maart 2012 de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) met bijbehorende stukken vastgesteld. In deze visie is de haven van IJmuiden benoemd als 'zeehaven van nationaal belang'. Eveneens is binnen het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT) 2011 de Averijhaven onder de noemer 'Lichteren Buitenhaven IJmuiden' opgenomen in het MIRT Projectenboek 2011 als één van de projecten van nationaal belang.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP0102AVERIJHAVEN1-R001_0005.jpg"

figuur 3.1 gebiedsgerichte kaart Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (Bron: Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte)

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 heeft gevolgen voor de doorwerking van het nationale ruimtelijke beleid. Totdat de Wro in werking was getreden werd het geldende rijksbeleid vastgelegd in Planologische Kernbeslissingen (PKB's). Sinds 1 juli 2008 zijn deze documenten alleen nog bindend voor het rijk en niet meer voor andere overheden. Het rijk kiest ervoor om het deel van het ruimtelijk beleid dat bedoeld is bindend te zijn voor andere overheden, ook onder de Wro te borgen. De Wro geeft daarvoor het rijk de beschikking over het instrument Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB).

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is de AMvB die het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid vormt voor bestemmingsplannen. Dat betekent dat het Barro regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden en zich primair richt tot de gemeente. Daarnaast kan het Barro aan de gemeente opdragen om in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.

Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau.

Op 30 december 2011 is de eerste tranche van het Barro in werking getreden. Deze eerste tranche van het Barro bevat een vertaling van het geldende planologische beleid dat bedoeld was om op lokaal niveau: in bestemmingsplannen, te worden verwerkt. De vastgestelde onderdelen van het Barro Ruimte hebben betrekking op onder meer het kustfundament, de grote rivieren en het Project Mainportontwikkeling Rotterdam (PMR).

Op 1 oktober 2012 is de tweede tranche van het Barro in werking getreden. Deze tranche vormt een vertaling van nieuw ruimtelijk beleid van het Rijk, dat eerder is vastgelegd in o.a. de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en de MIRT-agenda's.

Dit deel van het Barro bevat regels voor onder meer de ecologische hoofdstructuur, radarverstoringsgebieden, militaire terreinen, gebieden van uitzonderlijke universele waarde en reserveringsgebieden voor (nieuwe en uitbreiding van bestaande) hoofdwegen en spoorlijnen.

Relevante regels

Op dit plan zijn de regels uit het Barro van toepassing met betrekking tot:

  • 1. Rijksvaarwegen;
  • 2. Kustfundament.

Rijksvaarwegen

De Buitenhaven is in het Barro aangewezen als rijksvaarweg en als vrijwaringszone van een rijksvaarweg. Volgens artikel 2.12 van het Barro dient in een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een rijksvaarweg of een vrijwaringszone van een rijksvaarweg, rekening te worden gehouden met het voorkomen van belemmeringen van de doorvaart, zichtlijnen en contact van de scheepvaart, de toegankelijkheid van de rijksvaarweg voor hulpdiensten en beheer en onderhoud aan de rijksvaarweg.

In het voorliggende bestemmingsplan wordt de bestaande lichterlocatie in de Buitenhaven verplaatst naar de Averijhaven. De verplaatsing van de lichterlocatie levert een bijdrage aan de verbetering van de nautische veiligheid in de buitenhaven.

Het voorliggende bestemmingsplan daarmee in lijn met het Barro.

Kustfundament

Het westelijk deel van het plangebied van dit bestemmingsplan is in het Barro aangewezen als onderdeel van het kustfundament. Volgens artikel 2.3 van het Barro dient een bestemmingsplan, dat betrekking heeft op een primaire waterkering die onderdeel vormt van het kustfundament, de bestemming 'Waterkering' te geven aan gronden waarop een primaire waterkering ligt of die de functie van primaire waterkering hebben.

De gronden die onderdeel vormen van de primaire waterkering, hebben in dit bestemmingsplan een dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'. In de regels van deze bestemming is vastgelegd dat de bescherming van de functie van waterkering primair is boven andere functies op deze gronden.

Het voorliggende bestemmingsplan is daarmee in lijn met het Barro.

3.1.3 Legger waterstaatswerken

Rijkswaterstaat beheert allerlei objecten waaronder waterstaatswerken als dijken, oevers en vaarwegen. Voor het goed functioneren van deze objecten zijn er normen waar deze aan moeten voldoen. Deze zijn vastgelegd in een legger. In de legger waterstaatswerken zijn vaarwegen, kunstwerken, stroomgeleidingswerken, oevers en regionale waterkeringen beschreven en vastgelegd.

3.1.4 Structuurvisie Buisleidingen

De Averijhaven maakt deel uit van de Structuurvisie Buisleidingen 2011-2035, als 'aanlandingspunt IJmond' (ruimte vrij te houden in Nederland voor de aanleg van toekomstige buisleidingen van nationaal en internationaal belang voor het transport van gevaarlijke stoffen).

3.1.5 Convenant Averijhaven

In het convenant over het toekomstig gebruik van de Averijhaven te Velsen (1996, 2006) is vastgelegd dat het rijk het verwerken en storten van baggerspecie in de Averijhaven toe zal staan tot uiterlijk 1 januari 2012. Hierna moet het baggerspeciedepot weer worden teruggebracht in de oorspronkelijke staat (insteekhaven) of de locatie moet mogelijk worden gemaakt voor haven- en bedrijfsactiviteiten.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040

De Structuurvisie Noord-Holland 2040; Kwaliteit door veelzijdigheid (vastgesteld door PS - 21 juni 2011) is in dit kader van belang. De Provincie Noord-Holland streeft hierin naar voldoende ruimte voor overslag, het behoud van bestaande overslaglocaties en het ondersteunen van nieuwe ontwikkelingen vanuit gemeenten, havenbeheerder en bedrijfsleven. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het behouden van de overslagfunctie van bestaande publieke terreinen. De provincie vraagt gemeenten toe te zien op behoud van de overslagfunctie. De provincie heeft instrumenten om de revitalisering van bestaande natte bedrijventerreinen en ontwikkeling van nieuwe kades te ondersteunen. Eén van de instrumenten is het stimuleringsprogramma Water als Economische Drager (2008-2011). Daarnaast zorgt de provincie voor het verzamelen, beoordelen en indienen van gemeentelijke aanvragen voor rijkssubsidie in het kader van de tijdelijke regeling Quick Wins binnenvaart (2008-2013). Indien blijkt dat er te weinig ruimte is voor overslag in Noord-Holland - of bestaande functies verdwijnen - zal de provincie actief gaan sturen met haar ruimtelijke en juridische instrumenten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP0102AVERIJHAVEN1-R001_0006.jpg"

figuur 3.2 kaart Structuurvisie Noord-Holland 2040 (Bron: maps.noord-holland.nl/structuurvisie2040)

Ecologische hoofdstructuur

In de periode tussen 1990 en 2018 moet in Nederland een Ecologische Hoofdstructuur (EHS) worden gerealiseerd; een samenhangend netwerk van (inter-)nationaal belangrijke, duurzaam te behouden ecosystemen. De EHS bestaat voor een groot deel uit reeds bestaande natuurgebieden en grote wateren. Daarnaast worden nieuwe natuurgebieden gerealiseerd, doorgaans op agrarische gronden. De Provincie Noord-Holland zorgt dat in deze gebieden geen ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk zijn die strijdig zijn met de bijzondere kenmerken en waarden van het natuurgebied. Het kan zijn dat ruimtelijke ontwikkelingen die een negatief effect hebben op natuurgebieden, toch moeten doorgaan vanwege het grote belang ervan. In dat geval wordt de schade aan de natuur gecompenseerd op een manier die bijdraagt aan het creëren van een robuuste EHS.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP0102AVERIJHAVEN1-R001_0007.jpg"

Figuur 3.3 kaart EHS Structuurvisie Noord-Holland 2040 (Bron: http://maps.noord-holland.nl/structuurvisie2040)

3.2.2 Provinciaal Ruimtelijke verordening (Prv)

Provinciale Staten hebben op 28 september 2015 de laatste versie van de provinciale ruimtelijke verordening vastgesteld. Op 6 oktober 2015 hebben Gedeputeerde Staten nog een aantal kleine technische wijzigingen vastgesteld. De Provinciale ruimtelijke verordening schrijft voor waaraan bestemmingsplannen en beheersverordeningen aan moeten voldoen. Hierdoor heeft de provincie meer invloed op de ruimtelijke ordening in Noord-Holland. De provincie kan gemeenten via de verordening verplichten om hun bestemmingsplannen aan te passen. Gemeenten kunnen op hun beurt ontheffing op de regels uit de Prv aanvragen.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Velsen 2015

De Structuurvisie Velsen, vastgesteld door de gemeenteraad van Velsen op 19 december 2005, heeft als doel om een actueel en samenhangend kader te scheppen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de gemeente tot aan 2015, met een doorkijk naar 2020. Door ruimtevraag en ruimtelijke kwaliteit op verschillende thema's te analyseren en te integreren, is grip gekregen op de belangrijkste opgaven en problemen die binnen de gemeente Velsen aan de orde zijn. Belangrijke thema's zijn onder andere wonen, economie en werkgelegenheid, bereikbaarheid en infrastructuur, voorzieningen en welzijn en duurzaamheid. De opgaven, de context en de belemmeringen vormen de grondslag voor de uiteindelijke keuzes die in de visie gemaakt zijn, voor zowel de gehele gemeente als de afzonderlijke kernen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP0102AVERIJHAVEN1-R001_0008.jpg"

figuur 3.4 ruimtelijke hoofdstructuur (Bron: Structuurvisie Velsen 2015)

Het huidig gebruik van de Averijhaven is baggerspeciedepot. Door dit gebruik is in de structuurvisie de haven aangeduid als industriegebied. In het huidig plan wordt deze terug gegeven aan de haven en krijgt deze de aanduiding water.

Op 14 april 2011 is de Visie op Velsen vastgesteld door de gemeenteraad van Velsen. Deze visie vormt de basis voor nog op te stellen strategische agenda's op het gebied van wonen, werken en leven. Deze agenda's vormen de basis voor een nieuw op te stellen structuurvisie.

3.3.2 Concept Ontwerp Structuurvisie Velsen 2025

Velsen als de nautische toegangspoort van de metropoolregio is in de concept Structuurvisie Velsen 2025 tot kernkwaliteit van de gemeente benoemd. Hiermee geeft Velsen het belang aan van de positie aan de monding van het Noordzeekanaal voor het achterland. Het is ook een uitvalsbasis voor nautische en aan de nautiek gerelateerde activiteiten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP0102AVERIJHAVEN1-R001_0009.jpg"

figuur 3.5 de kernkwaliteiten van Velsen (Bron: concept ontwerp structuurvisie Velsen 2025)

3.3.3 Milieubeleidsplan 2008 - 2012

In dit milieubeleidsplan is, voor de periode 2008-2012, het gemeentelijk milieubeleid opgesteld en vertaald in concrete doelstellingen. Aandachtspunten hierbij zijn:

  • het waarborgen van de leefbaarheid;
  • optimaal gebruik van de regelgeving;
  • de voorbeeldfunctie van de gemeente;
  • het bevorderen van duurzame ontwikkeling en het realiseren van klimaatbeleidsdoelstellingen.

De volgende doelstellingen uit het milieubeleidsplan ten aanzien van de kwaliteit van de leefomgeving zijn relevant voor het voorliggende bestemmingsplan:

  • externe veiligheid: de risico’s waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld tot een minimum te beperken. Dit geldt voor activiteiten met gevaarlijke stoffen zowel op het gebied van vervoer als gebruik van deze stoffen binnen inrichtingen;
  • luchtkwaliteit: voldoen aan de normen van het Besluit luchtkwaliteit en deelnemen aan de het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL);
  • Geluid: geen toename van geluidbelasting in de leefomgeving.
3.3.4 Concept milieubeleidsplan 2015-2020

De centrale doelstelling van dit MBP is "het verbeteren van de kwaliteit van de leefomgeving in Velsen. Dit doel wordt bereikt met de volgende uitgangspunten:

  • Het is integraal en verbindend voor alle beleidsvelden binnen de gemeente
  • Uitvoering van het milieubeleid is open en met veel participatie
  • Het sluit aan bij milieubeleid van andere overheden zoals het Nationaal Energieakkoord
  • De aanpak gebeurd zoveel mogelijk regionaal

Voor het bestemmingsplan Averijhaven zijn de volgende doelstellingen uit het MBP relevant:

  • Verbetering van luchtkwaliteit in balans met economische ontwikkelingen
  • Stimuleer de duurzame haven door gebruik duurzame energie, schonere scheepvaart en ruimte intensivering

3.4 Conclusie

Het project 'lichteren buitenhaven' past in de beleidsuitgangspunten zoals die zijn geformuleerd door Rijk, provincie en gemeente.

Hoofdstuk 4 Milieuaspecten

4.1 Inleiding

Het MER is opgesteld in augustus 2012. In oktober 2014 is aan Havenbedrijf Amsterdam NV een nieuwe vergunning verleend voor de lichteractiviteiten aan de huidige lichterpalen. In deze nieuwe vergunning is de vergunde lichtercapaciteit uitgebreid van 2 miljoen ton naar 4,5 miljoen ton. Daarbij is tevens de stoffenmix veranderd. De overslag van agribulk is verminderd. Daarvoor in de plaats zal overslag van graniet en zandsteen (inerte bulkgoederen) plaatsvinden met zelflossende schepen. In september 2015 is daarom een aanvulling op het MER gemaakt waarin inzichtelijk is gemaakt welke consequenties de nieuwe vergunningssituatie heeft voor de besluitvorming over het bestemmingsplan Averijhaven.

In het kader van het MER zijn diverse (milieu)onderzoeken uitgevoerd. In dit hoofdstuk wordt hiervan verslag gedaan en wordt er een algemene conclusie getrokken met betrekking tot de aanvaardbaarheid van het onderhavige bestemmingsplan. Het volledige MER is als bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen. Sectorale aspecten die in dit hoofdstuk aan bod komen zijn water en duurzaamheid.

4.1.1 Onderzochte varianten

Totstandkoming varianten

Bij het ontwikkelen van varianten voor de inrichting van de insteekhaven waarin de lichterlocatie komt is rekening gehouden met een aantal factoren. Het lichterproces zelf en de randvoorwaarden voor een efficiënt lichterproces, de eisen en wensen van de projectomgeving en de ontwerpbandbreedte binnen de begrenzing van het bestemmingsplan Averijhaven.

Vervolgens is een aantal varianten ontwikkeld voor de inrichting van de insteekhaven. Daarvoor is gekeken naar de bandbreedte van het ontwerp waarbinnen kansrijke en relevante varianten mogelijk zijn. Hierbij zijn ook de aandachtspunten vanuit de omgeving benoemd. Deze zijn besproken in een overleg met verschillende partijen. Op basis daarvan is een trechtering gemaakt naar de hoofdvarianten. Deze varianten representeren de hoeken van het speelveld, waarbinnen de voorkeursvariant is gekozen.

In de onderstaande tabel zijn de in het MER onderzochte varianten weergegeven:

Variant   Eigenschappen  
1   Lichterschip ligt in het oosten van het havenbekken, overal toepassing van verticale
oevers met 1:3 talud bovenaan, slank havenbekken  
2A   Lichterschip ligt in het westen van het havenbekken, overal toepassing van verticale
oevers. De oostoever heeft een verticale oever in combinatie met 1:3 talud bovenaan,
slank havenbekken  
2B   Lichterschip ligt in het westen van het havenbekken, aan de noord- en oostzijde is een
natuurlijk talud toegepast, slank havenbekken  
3   Maximale variant: breed havenbekken, lichterschip in het westen van het havenbekken,
overal verticale oevers. De oostoever heeft een verticale oever in combinatie met 1:3
talud bovenaan  

Uiteindelijk is één voorkeursvariant gekozen, deze wordt beschreven in paragraaf 5.3. De milieueffecten van de voorkeursvariant zijn beschreven in paragraaf 4.2.

4.2 MER - onderzoeken

4.2.1 Externe veiligheid

Wettelijk kader

Externe veiligheid heeft betrekking op de risico’s van activiteiten met gevaarlijke stoffen voor derden. Het gaat daarbij zowel om het vervoer van gevaarlijke stoffen (weg, water, spoor en buisleidingen) als om inrichtingen met opslag, productie en/of gebruik van gevaarlijke stoffen. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Circulaire RNVGS) zijn risicomaten met bijbehorende risiconormen opgenomen voor respectievelijk inrichtingen en voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Het externe veiligheidsbeleid kent twee risicomaten, het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risico is genormeerd en voor het groepsrisico geldt een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt in sommige situaties een verantwoordingplicht van het groepsrisico. Dit is een verplichting voor het bevoegd gezag. In het externe veiligheidsbeleid wordt daarnaast onderscheid gemaakt tussen verschillende soorten objecten: kwetsbare objecten, beperkt kwetsbare objecten en overige objecten. Voor kwetsbare objecten geldt de norm voor het plaatsgebonden risico als grenswaarde, voor beperkt kwetsbare objecten als richtwaarde en voor overige objecten heeft de norm geen betekenis.

Inrichtingen

(Beperkt) kwetsbare objecten

In de nabijheid van de insteekhaven liggen een aantal (beperkt) kwetsbare objecten met betrekking tot externe veiligheid. Naast de insteekhaven (westzijde) bevindt zich op circa 120 meter een horecagelegenheid. Op basis van de aard van het object en de te verwachten aantallen personen die hier kunnen verblijven wordt dit object beschouwd als kwetsbaar object. Overige kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten liggen op circa 1100 meter.

Lichteren

Het bestemmingsplan sluit zich aan bij de ruimte die de milieuvergunning toestaat. Het proces van het lichteren van droge bulk (kolen- en ertsproducten en agribulk) is geen activiteit die valt onder het externe veiligheidsbeleid. Kolen worden namelijk niet aangeduid als gevaarlijke stoffen. Er hoeven voor het lichteren dus geen contouren voor het PR en GR te worden gehanteerd. Het lichteren heeft dan ook geen effecten op het externe veiligheidsrisico van kwetsbare objecten in de omgeving.

Van de mogelijkheid om in de toekomst andere producten (bijv. benzine bij uitbreiding van het aantal/de opslagcapaciteit van benzineterminals in Amsterdam) te lichteren in de Averijhaven kan alleen gebruik gemaakt worden als eerst het bestemmingsplan door de gemeente Velsen wordt aangepast en daarna de milieuvergunning door gedeputeerde staten wordt uitgebreid.

Place of Refuge

Het gebruik van de lichterpalen als aanmeerplaats voor alle schepen met averij (ook schepen met gevaarlijke stoffen aan boord) (place of refuge) leidt niet tot een toename van het plaatsgebonden risico (PR) of het groepsrisico (GR). De aanmeerplaats wordt naar verwachting zelden gebruikt, daarnaast worden schepen die voor gevaarlijke situaties kunnen zorgen op zee gehouden.

Daarom is de kans op een ongeval met gevaarlijke stoffen bij het gebruik als place of refuge zeer klein en kan geen significant plaatsgebonden of groepsrisico worden berekend.

Vervoer gevaarlijke stoffen

De realisatie van de lichterlocatie Averijhaven resulteert in een verbetering van de nautische veiligheid op de hoofdvaarroute (Noordzeekanaal). De kans op een ongeval met een schip met gevaarlijke stoffen op het Noordzeekanaal wordt kleiner, doordat het lichteren niet meer in het Noordzeekanaal plaats vindt, maar in een havenbekken. Het risico van een ongeval bij het vervoer van gevaarlijke stoffen over het Noordzeekanaal neemt daardoor af.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP0102AVERIJHAVEN1-R001_0010.jpg"

figuur 4.1 risicokaart (d.d. 14 augustus 2012)

4.2.2 Lucht

Wettelijk kader

Het wettelijke stelsel voor luchtkwaliteitseisen staat in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit wettelijke stelsel is van kracht sinds november 2007 en wordt ook wel de 'Wet luchtkwaliteit' genoemd. In algemene zin kan worden gesteld dat de Wet luchtkwaliteit bestaat uit in Europees verband vastgestelde normen van maximumconcentraties voor een aantal componenten. In Nederland kunnen twee componenten problemen opleveren met betrekking tot overschrijding van de grenswaarden. Het betreft hierbij NO2 (stikstofdioxide) en PM10 (fijn stof). NO2 wordt voornamelijk beïnvloed door het wagenpark (verkeersbewegingen). PM10 wordt beïnvloed door grote industriële bronnen (met name uit het buitenland), diffuse bronnen zoals het totale wagenpark, natuurlijke bronnen en in mindere mate door lokale industriële bronnen. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dient onderzocht te worden of voldaan wordt aan de normen uit de Wet luchtkwaliteit.

Naast de 'Wet luchtkwaliteit' is ook de 'Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007' van kracht (verder: Rbl 2007). In deze Regeling zijn onder meer regels vastgelegd over de manier waarop luchtkwaliteitsonderzoeken dienen te worden uitgevoerd. Daarnaast is in de Rbl 2007 een correctie opgenomen voor zwevende deeltjes, die zich van nature in de lucht bevinden en niet schadelijk zijn voor de gezondheid van de mens, de zeezoutcorrectie. Dit betekent voor de toetsing dat de jaargemiddelde PM10-concentratie en het aantal overschrijdingen van de 24-uursgemiddelde grenswaarde gecorrigeerd mogen worden voor de bijdrage van natuurlijke bronnen.

Toekomstige situatie

In het kader van het MER is de bijdrage van het project Lichteren Buitenhaven IJmuiden aan de verslechtering van de luchtkwaliteit berekend. Het planeffect ten aanzien van de luchtkwaliteit is te verwaarlozen. Er is sprake van verplaatsing van emissies, maar het netto-effect (verschil verbetering-verslechtering) is niet onderscheidend ten opzichte van de referentiesituatie. Ook het effect van NO2 en fijnstof op de gevoelige bestemmingen is te verwaarlozen. De overige stoffen uit de Wm (Zwaveldioxide, koolmonoxide, benzeen, lood, ozon, arseen, cadmium, nikkel, benzo(a)pyreen) zijn in Nederland niet kritisch ten aanzien van de normen (TNO, 2008).

De toekomstige situatie voldoet aan de grenswaarden uit de Wet luchtkwaliteit.

Visie Luchtkwaliteit IJmond

De Visie Luchtkwaliteit IJmond (gemeenten Beverwijk, Heemskerk, Uitgeest en Velsen) brengt de balans in beeld tussen enerzijds de noodzakelijke ontwikkelingen in de regio die als neveneffect vervuiling van de luchtkwaliteit hebben en anderzijds maatregelen die (kunnen) worden getroffen om de luchtkwaliteit te verbeteren. De gemeenten in de IJmond zullen het goede voorbeeld geven door bij hun eigen ontwikkelingen rekening te houden met de balans tussen ontwikkelingen en de verbetering van de luchtkwaliteit, en door het treffen van maatregelen voor de luchtkwaliteit om deze balans te laten doorslaan naar een verbetering.

Bij de planontwikkeling is geen sprake van een verslechtering van de luchtkwaliteit. Dit bestemmingsplan staat de afspraken gemaakt in de Visie Luchtkwaliteit IJmond niet in de weg.

4.2.3 Geluid

Wettelijk kader

De Wet geluidhinder (Wgh) biedt een toetsingskader voor het geluidniveau op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen. De wet kent een ondergrens, de zogenaamde voorkeursgrenswaarde. Wanneer de geluidbelasting lager is dan deze waarde, zijn de voorwaarden die de Wet geluidhinder stelt aan het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen niet van toepassing. Daarnaast is er in de wet een bovengrens opgenomen, de maximaal toelaatbare geluidbelasting. Indien de geluidbelasting hoger is dan deze waarde, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen in principe niet mogelijk. Wanneer de geluidbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximaal toelaatbare geluidbelasting ligt, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen aan beperkingen gebonden en alleen onder voorwaarden mogelijk. Dit wordt een 'hogere waarde' genoemd ('hoger' in de zin van hoger dan de voorkeursgrenswaarde) en wordt via een formele procedure vastgelegd.

Industrielawaai

Een industrieterrein is volgens de Wet geluidhinder een terrein waar zich bedrijven kunnen vestigen die genoemd worden in artikel 40 van de Wet geluidhinder en onderdeel D van Bijlage I behorende bij het Besluit omgevingsrecht (de zogenaamde grote lawaaimakers). Op grond van hoofdstuk V van de Wet geluidhinder is rondom deze terreinen een zone vastgesteld, waarbuiten de etmaalwaarde van het gemiddelde geluidsniveau ten gevolge van alle bedrijven op dat terrein niet hoger mag zijn dan 50 dB(A). De zone is een planologisch aandachtsgebied, waarbinnen regels van kracht zijn, die aan zowel industriële activiteiten als aan woningbouw beperkingen opleggen. De ligging en omvang van de zone wordt met een bestemmingsplan vastgelegd. In het kader van het bestemmingsplan dient gekeken te worden naar de geluidsbelasting van geluidgevoelige bestemmingen in de omgeving van het industrieterrein. Indien de geluidsbelasting meer dan 50 dB(A) bedraagt, kan de gemeente een hogere waarde vaststellen. De maximale ontheffingswaarde voor nieuwe woningen bedraagt 55 dB(A).

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP0102AVERIJHAVEN1-R001_0011.jpg"

figuur 4.2 vastgestelde zonegrens

Zone industrielawaai IJmond

In het "startdocument Averijhaven" heeft de gemeenteraad van Velsen bepaald dat de nieuwe lichterlocatie moet worden opgenomen in het "geluidgezoneerde industriegebied IJmond". Dit betekent dat de geluidruimte in de geluidzone bepalend is voor het lichteren.

Figuur 4.2 geeft een overzicht van het rekenmodel met de ligging van de toetspunten en de vastgestelde zonegrens.

Stand-still beginsel

Voor het aspect geluid wordt getoetst aan het stand-still beginsel. Dit houdt in dat de geluidemissie van het lichteren inpasbaar moet zijn in de vastgestelde geluidzone. Het doel van de geluidzone IJmond is dat de totale geluidbelasting op woningen als gevolg van meerdere bronnen niet toeneemt.

De toetspunten 14 en 100 zijn het meest kritisch voor het lichteren en zijn in overleg met de zonebeheerder als maatgevende vastgesteld waarop in wordt getoetst of wordt voldaan aan stand-still.

Toekomstige situatie

In het kader van het MER is de toename van de geluidbelasting als gevolg van het verplaatsen van het lichteren berekend. In de onderstaande tabel zijn de uitkomsten van de berekeningen van de geluidbelasting op de toetspunten 14 en 100 weergegeven. Uit de tabel blijkt dat de toekomstige situatie voldoet aan het stand-still beginsel.

Locatie   Omschrijving   Laeq [dB(a)]   Toetswaarden Stand-still  
14   Kanaaldijk (Zuidersluis)   30,2   31,2  
100   Woningen Seinpostweg   34,9   35.7  

4.2.4 Ecologie

Wettelijk kader

De bescherming van natuur in Nederland is vastgelegd in Europese en nationale wet- en regelgeving, waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen soortenbescherming en gebiedsbescherming. De soortenbescherming is in Nederland geregeld in de Flora- en faunawet en de gebiedsbescherming in de Natuurbeschermingswet 1998.

Soortenbescherming

Het doel van de Flora- en faunawet is het instandhouden en beschermen van in het wild voorkomende planten- en diersoorten. De Flora- en faunawet kent zowel een zorgplicht als verbodsbepalingen. De zorgplicht geldt te allen tijde voor alle in het wild levende dieren en planten en hun leefomgeving. De verbodsbepalingen zijn gebaseerd op het 'nee, tenzij'-principe. Alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten zijn in principe verboden, maar er kan worden afgeweken van de verbodsbepalingen middels ontheffingen. Er bestaan drie beschermingsregimes voor drie verschillende groepen van beschermde soorten. Voor de algemeen beschermde soorten geldt een algemene ontheffing voor ruimtelijke ingrepen. Ook voor de overige beschermde soorten is ontheffing mogelijk, mits wordt gewerkt volgens een goedgekeurde gedragscode. Voor strikt beschermde soorten kan enkel afgeweken worden na een uitgebreide toetsing.

Gebiedsbescherming

Door middel van gebiedsbescherming wordt een beschermingskader geboden voor de flora en fauna binnen aangewezen beschermde gebieden. Hieronder vallen de speciale beschermingszones volgens de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn, gebieden die deel uitmaken van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), beschermde natuurmonumenten en staatsnatuurmonumenten. Een belangrijk onderdeel van de Natuurbeschermingswet is dat er geen vergunning gegeven mag worden voor handelingen of projecten die schadelijk kunnen zijn voor de kwaliteit van de habitats van soorten, waarvoor een gebied is aangewezen. Wanneer niet op voorhand uitgesloten kan worden dat er schadelijke effecten kunnen optreden, dan dient de initiatiefnemer een 'passende beoordeling' te maken. Dat betekent een onderzoek naar alle aspecten van het project en welke gevolgen die kunnen hebben voor datgene wat bescherming geniet.

Huidige situatie

Vlak bij de Averijhaven liggen twee Natura 2000 gebieden; Noordhollands Duinreservaat en Kennemerland Zuid (zie figuur 4.3). Omdat de lichterlocatie buiten de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) ligt is een toetsing vanuit de EHS formeel niet nodig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP0102AVERIJHAVEN1-R001_0012.jpg"

figuur 4.3 Natura 200 gebieden; Noordhollands Duinreservaat en Kennemerland Zuid (Bron: www.synbiosys.alterra.nl/natura2000)

Toekomstige situatie

MER

In eerste instantie is onderzoek gedaan naar de effecten op de Flora en Fauna in het DHV rapport van mei 2012 (Bijlage 5). Dit onderzoek maakt deel uit van de MER. Op 7 oktober 2015 is een actualisatie en aanvulling van eerstgenoemde rapport opgeleverd (Bijlage 12). Hierin wordt het volgende geconcludeerd:

De effecten van de ontmantelings- en aanlegfase zijn voor Lichteren van 4,5 Mton hetzelfde als voor de situatie Lichteren 2,0 Mton. Het ontwerp van het VKA is niet anders en de werkzaamheden die verricht moeten worden blijven hetzelfde. Wel is een aanvulling op de effectbeoordeling opgenomen, vanwege het beschikbaar komen van inventarisatiegegevens van beschermde soorten. Ook is een berekening van de stikstofdepositie toegevoegd.

Voor de gebruiksfase is in het MER van 2012 uitgegaan van een overslag van 2,0 Mton. In deze aanvulling is beoordeeld of de overslag van 4,5 Mton leidt tot andere effecten. Hieruit blijkt dat de effecten van de gebruiksfase van dezelfde ordegrootte zijn, omdat BBT en BBT+maatregelen genomen worden die de emissie van stikstof doen afnemen ten opzichte van de huidig vergunde emissie.

Natura 2000

De wettelijke situatie ten aanzien van stikstofdepositie is gewijzigd ten opzichte van het MER. De bijdrage van het project is in het PAS opgenomen (prioritair project / segment 1). Tijdens de aanlegfase treedt binnen alle hexagonen het maximale projecteffect op waardoor deze fase de maatgevende fase is (zo blijkt uit berekeningen met Aerius Calculator). De planbijdrage in de gebruiksfase is lager. Op basis van het PAS, de conclusies van de passende beoordeling en de gebiedsanalyses die in het kader van het programma zijn gemaakt voor de Natura 2000-gebieden Noordhollands Duinreservaat, Kennemerland-Zuid, Polder Westzaan en Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske, kan worden geconcludeerd dat het project Lichteren in Averijhaven met het toedelen van de benodigde ontwikkelingsruimte niet leidt tot aantasting van de natuurlijke kenmerken van beide Natura 2000-gebieden.

Flora en faunawet

De beoordeling van de voorkeursvariant is zonder maatregelen (in het kader van de Flora- en faunawet) licht negatief, met mitigerende maatregelen neutraal: In de aanlegfase zal een deel van het artificiële duin tussen de Reijndersweg en de Averijhaven verdwijnen. Om overtreding van de Flora en faunawet te voorkomen, zullen maatregelen genomen moeten worden. Dit zijn maatregelen die bij veel werkzaamheden getroffen worden en goed inpasbaar zijn. Door de landschappelijke inpassing van vooral de westoever ontstaat hier weer potentieel leefgebied voor vogels en bijvoorbeeld hagedissen. Gezien de beperkte omvang van het terrein, de industriële omgeving en de barrièrewerking van de Reijndersweg heeft de locatie beperkte mogelijkheden als leefgebied voor soorten (te klein voor levensvatbare populaties). Het aanvragen van een Ffwet ontheffing is nodig voor verstoring van vissen en om de maatregelen vast te leggen.

4.2.5 Water

Wettelijk kader

Het wettelijk kader omtrent water is opgenomen in hoofdstuk 6 Waterparagraaf.

Huidige situatie

Het maaiveld rond het Averijhavendepot ligt op circa 5 meter boven NAP. De ondergrond bestaat voornamelijk uit zand. Tot 18 meter onder NAP bestaat de ondergrond uit verschillende zandlagen die het water goed doorlaten. Met een geologische term worden deze lagen samen het ‘duinpakket’ genoemd. Op een diepte tussen 20 en 18 meter onder NAP bevindt zich een klei-/veenlaag. Deze laag vormt de scheidende laag tussen het duinpakket en de eronder liggende waterdoorlatende grondlagen, het zogeheten eerste watervoerende pakket. De waterkwaliteit wordt met name beïnvloed door het Noordzeekanaal door industriële lozingen, communale lozingen, lozingen via landbouwgebieden, maar ook door emissies van scheepvaart, nalevering van waterbodems, verontreinigingen vanuit de atmosfeer, havenactiviteiten verkeer en afspoeling van verharde oppervlakken en bebouwing. Daarnaast wordt de oppervlaktewaterkwaliteit beïnvloed door de kwaliteit van het zeewater. Het slibdepot is een potentiële verontreinigingsbron. Op het talud van de ringdijk is isolerende folie aangebracht om het depot af te sluiten. De isolerende folie kan lek raken waardoor verontreiniging zich via het grondwater kan verspreiden.

Toekomstige situatie

Het slibdepot wordt ontmanteld en zal worden uitgegraven om opnieuw als insteekhaven ten noorden van het Noorderbuitenhavenkanaal te worden ingericht. De grens van het zoute oppervlaktewater komt dichter bij het landoppervlak te liggen, hierdoor kan zout water dieper indringen. De ontwikkeling van de lichterlocatie met glooiende oevers en breuksteentaluds verhoogt de ecologische kwaliteit. De aanleg van deze natuurlijke oevers heeft een positief effect op de waterkwaliteit.

De ontwikkeling van de insteekhaven heeft een positief effect ten opzichte van de huidige situatie De meeste milieueffecten kunnen optreden tijdens het ontmantelingsproces. De Averijhaven ligt niet binnen een beschermingszone van de primaire waterkering. Ook heeft de Averijhaven geen effect op de golven op de kering bij het sluizencomplex. Er wordt dus geen effect verwacht op de primaire kering.

4.2.6 Bodem

Wettelijk kader

In verband met de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan dient de (te verwachten) bodemkwaliteit in het plangebied aangetoond te worden door het raadplegen van beschikbare bodemgegevens. Een nieuwe bestemming mag pas worden toegekend als is aangetoond dat de bodem geschikt is (of geschikt te maken is) voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Daar waar sprake is van herbestemmen van bestaande situaties kan een diepgaand inzicht in de bodemsituatie vooraf achterwege blijven.

Huidige situatie

Het slibdepot is een potentiële verontreinigingsbron. Verontreiniging uit het depot kan zich via het grondwater naar de waterbodem verspreiden.

Toekomstige situatie

De ontwikkeling naar een insteekhaven heeft een positief effect op de bodem. Door het ontmantelen van het slibdepot wordt het risico op verontreiniging van de bodem en waterbodem weggenomen.

4.2.7 Cultuurhistorie

Wettelijk kader

Wet op de Archeologische Monumentenzorg

Ter implementatie van het Verdrag van Malta is op 1 september 2007 de Wet op de Archeologische Monumentenzorg in werking getreden. In deze wet is vastgelegd dat gemeenten in het kader van ruimtelijke ordening ook rekening dienen te houden met het archeologisch erfgoed. In dat kader dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan inventariserend archeologisch onderzoek te worden gedaan, zodat in het plan - indien nodig - een passende regeling kan worden getroffen om aanwezige archeologische waarden te beschermen. In het kader van de modernisering van de Monumentenwet is in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen dat in een bestemmingsplan niet alleen een beschrijving moet staan op welke wijze rekening gehouden wordt met aanwezige of te verwachten monumenten in de grond (archeologie), maar ook met de aanwezige cultuurhistorische waarden.

Archeologie en Monumentenbeleid

Op 3 februari 2005 heeft de gemeenteraad de beleidsnota Monumentenzorg Velsen vastgesteld. De beleidsnota geeft de visie van de gemeente op de monumentenzorg weer. Leidraad hierbij is een zorgvuldig beheer en weloverwogen behoud van het architectonisch en cultuurhistorisch erfgoed, in samenspel met rijk, provincie en particulieren. Het gaat nadrukkelijk om cultuurhistorisch en/of architectuurhistorisch waardevolle objecten, cultuurhistorisch groen en objecten en structuren van historisch-geografische betekenis en bebouwingsstructuren. In verband met het voeren van het integraal gemeentelijk beleid is het van belang dat er een goede afstemming plaatsvindt tussen diverse gemeentelijk disciplines. Cultuurhistorie wordt als vast onderdeel betrokken bij planontwikkelingen en –uitvoering. In paragraaf 5.8 wordt specifiek ingegaan op de cultuurhistorische aspecten van het plangebied.

Huidige situatie

Binnen het plangebied is een terrein van archeologische waarde gelegen (AMK-terrein 14.909). Het terrein binnen het plangebied (figuur 4.4) maakt deel uit van een veel groter terrein dat zich naar het oosten uitstrekt tot aan het recreatiegebied Spaarnwoude en verder naar het zuiden tot aan de Schapenduinen ten zuiden van Santpoort Zuid. Binnen dit grotere terreinen bevinden zich sporen van complete cultuurlandschappen uit de prehistorie, de Romeinse tijd en historische tijden. Het betreft een uitzonderlijk omvangrijke stapeling van voormalige cultuurlandschappen, nauw verweven met de geologische en landschappelijke ontwikkelingen. Dit bodemarchief - opgebouwd uit Oude en Jonge Duinzanden, veen, zavels en klei (Oer-IJ estuarium) - is kenmerkend en representatief voor de bewoningsgeschiedenis van het West-Nederlandse kustgebied. De veelal hoge kwaliteit (gaafheid) van objecten en structuren is het gevolg van de frequente bedekking en de gestegen grondwaterstand. Binnen het terrein liggen ook de restanten van twee elkaar opvolgende havenforten uit de Vroeg-Romeinse tijd. Binnen het plangebied zijn geen rijks- provinciale of gemeentelijke monumenten gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP0102AVERIJHAVEN1-R001_0013.jpg"

figuur 4.4 Archeologie (Bron: Deelrapport Cultuurhistorie MER Lichteren IJmuiden, DHV B.V., Rijkswaterstaat Noord-Holland)

Toekomstige situatie

Het opnieuw inrichten van het plangebied als havengebied draagt bij aan de versterking van het originele havenbeeld (periode 1850-1965) wat vanuit cultuurhistorie een hoge waardering kent (aspect Cultuurhistorie) en aan de openheid rondom het havenfort IJmuiden (aspect Landschap).

Omdat er een hoge trefkans is op archeologische waarde is op 21 september 2015 door Vestigia een aanvullend archeologisch onderzoek uitgevoerd (Bijlage 14). Uit dit onderzoek blijkt dat tot -18,90 NAP geen beperkingen op bodemroerende ingrepen zijn vanwege archeologie. Deze conclusie is verwerkt in de regels behorende bij de bestemming Waarde - Archeologie. Hiermee is de bescherming van archeologische waarden geborgd.

4.3 Milieuzonering

Beleid, wet- en regelgeving

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dienen gemeenten in bestemmingsplannen een ruimtelijke regeling te treffen, die recht doet aan de gevestigde bedrijven, maar ook garanties geeft voor een goede kwaliteit van de leefomgeving. Om ervoor te zorgen dat gevestigde bedrijven geen overlast voor de omgeving veroorzaken, wordt bij bestemmingsplannen het uitgangspunt gehanteerd dat milieubelastende en hindergevoelige functies ruimtelijk van elkaar worden gescheiden.

De basis hiervoor is gelegen in de notitie 'Bedrijven en milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG).'' Deze notitie is beter bekend onder de noemer 'het Groene boekje'.

De milieuzonering is gebaseerd op de Staat van Bedrijfsactiviteiten (SvB) uit het Groene boekje. In deze Staat wordt met behulp van een indeling in milieucategorieën op basis van de SBI-codering aangegeven of de milieubelasting van een bedrijf of een bedrijfsactiviteit ten opzichte van een hindergevoelige functie toelaatbaar kan zijn. Aan deze categorieën worden bepaalde omgevingstypen en/of richtafstanden gekoppeld.

Gevoelige functies en gebiedstypen

De milieuzonering van het bedrijventerrein wordt bepaald door de gevoelige functies in de directe omgeving van het plangebied en gevoelige functies binnen het plangebied. Gevoelige functies zijn woningen en woongebieden. Daarnaast moet gedacht worden aan scholen, ziekenhuizen en recreatieve functies. De richtafstanden tot deze gevoelige functies is afhankelijk van het gebiedstype.

In het Groene boekje zijn twee gebiedstypen onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied':

  • Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Andere functies dan wonen staan ten dienste van het wonen, zoals wijkvoorzieningen. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring door verkeer;
  • Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen ook andere functies voor, zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden langs hoofdinfrastructuur behoren eveneens tot gemengd gebied. De verhoogde akoestische belasting kan het toepassen van kleinere afstanden rechtvaardigen.

Richtafstanden SvB

De richtafstanden voor de milieucategorieën die in de SvB worden aangehouden ten opzichte van een rustige woonwijk en een gemengd gebied zijn weergegeven in de onderstaande tabel. De grootste afstand is daarbij bepalend voor de richtafstand die dient te worden aangehouden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies. In relatie tot beide gebiedstypen zijn richtafstanden opgenomen in het Groene boekje:

Milieucategorie   Rustige woonwijk   Gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  

Tabel 5.1: Richtafstanden SvB (bron: bedrijven en milieuzonering)

Relatie met Wm

Een milieuzonering op basis van de SvB staat los van enige Wm-vergunningplicht en biedt op basis van aspecten van ruimtelijke ordening garanties voor het voorkomen van hinder door bedrijven, die niet onder de Wm vallen. Dit wil overigens niet zeggen dat de Wm geen rol meer speelt. Ook bedrijven die vallen onder de Wm, moeten voldoen aan de vestigingseisen op basis van de milieuzonering.

Onderzoek

Gevoelige functies en gebiedstypen

De lichterfaciliteit vormt geen gevoelige functie in de zin van bedrijven en milieuzonering. Het plan hoeft dan ook niet getoetst te worden aan de richtafstanden uit de SvB voor hinder bedrijven in de omgeving.

De lichterfaciliteit wordt volgens de systematiek van bedrijven en milieuzonering echter wel beschouwd als een functie die hinder kan veroorzaken voor de omgeving (milieubelastende functie). De richtafstanden uit de SvB zijn dan ook van toepassing op het plan in relatie tot woningen in de omgeving.

De omgeving van de lichterfaciliteit wordt in het kader van bedrijven en milieuzonering beschouwd als een 'gemengd gebied', omdat de haven- en bedrijfsfuncties overheersen en er nauwelijks sprake is van functiemenging.

Toetsing richtafstanden SvB

De lichterfaciliteit is te beschouwen als activiteit binnen SBI categorie 'Laad-, los- en overslagbedrijven t.b.v. zeeschepen - ertsen, mineralen e.d., opslag oppervlakte > 2.000m2' (SBI-code 6311.1.3). In de SvB wordt voor deze categorie een richtafstand van 700meter aangehouden ten opzichte van omliggende woningen.

De dichtstbijzijnde woningen in IJmuiden (ter hoogte van het Seinpostweg) liggen op een afstand van 900 meter van de toekomstige lichterfaciliteit. Daaruit kan worden opgemaakt dat de toekomstige lichterfaciliteit op voldoende afstand van omliggende woningen is gesitueerd.

Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden, onderzoek en verantwoording

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op enkele uitgangspunten die mogelijk beperkingen kunnen opleveren voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

5.2 Economie

Uitgangspunt is het optimaal benutten van de mogelijkheid tot een goede ontwikkeling van de havenmond van IJmuiden, voor de IJmond en het hele Noordzeekanaalgebied. Naast de gewenst verplaatsing van de huidige lichteractiviteiten is het een opgaaf om de locatie in te zetten voor de afwikkeling van de huidige en toekomstige havenactiviteiten. De recreatieve functies moeten worden versterkt en mogen door de komst van de nieuwe lichterlocatie niet worden beperkt in hun exploitatie.

Het strand is een belangrijk onderdeel van het toerisme in Velsen. Het beleid van de gemeente is op gericht om de voorzieningen en toeristische en recreatieve mogelijkheden van het strand verder te ontwikkelen.

5.3 Toekomstige inrichting en gebruik van het plangebied

Haven

De toekomstige insteekhaven heeft een groot wateroppervlak waarbij alle oevers glooiende oevers zijn. De haven biedt daardoor (natte) ruimte en is flexibel aan te passen op toekomstig havengebonden (mede)gebruik. Ook zorgen de glooiende oevers voor golfdemping en kansen voor ecologische waarden.

Lichterlocatie

Het te lichteren schip ligt aan meerpalen aan de oostzijde van de haven. De binnenvaartschepen kunnen aan de westzijde afmeren. Door de glooiende oevers ligt het lichterschip relatief ver naar het midden van de haven. De ruimte die resteert naast de haven wordt gebruikt om meer ruimtelijke kwaliteit mogelijk te maken. Zo wordt een glooiende overgang tussen duin en haven gemaakt.

Uitzichtpunt en balkon

Op een kleine duinkop op de overgang tussen de Averijhaven, het Noorder Buitenkanaal en het gebied bij horecabedrijf Sea You, wordt een uitzichtpunt gemaakt al dan niet met een toren op de duinkop.

Tussen horecabedrijf Sea You en het uitzichtpunt wordt op de oeverconstructie een ‘balkon” gemaakt. Zo ontstaat extra ruimte. Deze ruimte wordt ook gebruikt voor parkeerplaatsen en voor verblijfplekken aan het water. Rondom Sea You wordt een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om in de toekomst Horeca te kunnen uitbreiden met een terrasfunctie.

Parkeervoorzieningen

Het aantal parkeerplaatsen bij Sea You wordt uitgebreid. Daarnaast kunnen langs de Reyndersweg de toekomst extra parkeerplaatsen worden aangelegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP0102AVERIJHAVEN1-R001_0014.jpg"

Afbeelding 5.1: Toekomstige inrichting van het plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP0102AVERIJHAVEN1-R001_0015.jpg"

Afbeelding 5.2: Dwarsdoorsneden van de toekomstige oevers

5.4 Landschap/ Stedenbouw

Op dit moment zijn deze functies, door gedane ingrepen in het landschap, met elkaar in balans. Belangrijk uitgangspunt voor de herinrichting is het plangebied dusdanig vorm te geven dat beide functies naast elkaar kunnen bestaan zonder dat de balans ertussen in ruimtelijke beleving verstoord wordt. Dit betekent dat de inrichting van het gebied niet alleen vanuit nautisch gebruik maar ook vanuit de recreatieve beleving en landschappelijke kwaliteit ontworpen dient te worden.

Ruimtelijke inpassing

het plan heeft een (beperkt) positief effect op de ruimtelijke beleving van het gebied. Door de aanleg van een insteekhaven in de ruime natte vorm, verandert het karakter van het gebied rond de Reyndersweg naar een meer haven- en industriekarakter.

De gebruikswaarde van het plangebied verbetert doordat functies toegevoegd worden (lichteren, place of refuge) en bestaande functies blijven (uitzichtpunt, parkeren) en in omvang toenemen (parkeren).

De belevingswaarde neemt toe. De door gemeente Velsen gewenste vloeiende overgang van duin naar haven wordt in het plan ingevuld over een afstand van 30-40 m tussen Reyndersweg en haven. Ook het uitzichtpunt wordt verplaatst en lager aangelegd in een beperkt ruimtevragende vorm. De uitbreiding van het duinmilieu en de glooiende oever in de haven dragen bij aan een sterkere beleving van het strand, de duinen en het getij.

5.5 Verkeer & vervoer

In de uitvoeringsfase van de nieuw aan te leggen haven zal parkeerruimte nodig zijn. Er dienen voldoende parkeerplaatsen hiervoor te worden aangelegd zodat het bestaande aantal parkeerplaatsen aan de Reyndersweg beschikbaar blijft voor recreatieve doeleinden. De verkeersveiligheid zal gehandhaafd blijven en waar mogelijk is worden verbeterd. Hetzelfde geldt voor de bereikbaarheid van het strand dat ten opzichte van de huidige situatie niet verslechterd maar wordt verbeterd waar mogelijk is.

In de gebruiksfase zijn geen parkeerplaatsen nodig. De bedrijfsvoering van de haven zal geheel vanaf het water plaatsvinden. De bereikbaarheid van de schepen vanaf het land is niet noodzakelijke en beleidsmatig ok niet wenselijk. Zo blijft de functie van de Reyndersweg beperkt voor ontsluiting van de strandrecreatie en bijbehorende horeca-etablissementen. Tevens is deze weg uitsluitend nog bedoeld als toegang ten behoeve van onderhoud aan de windturbines.

5.6 Nautische toegankelijkheid

Manoeuvreren lichterschip

De in- en uitvaart van het lichterschip is getest met behulp van computersimulaties. Hieruit blijkt dat in de voorkeursvariant het lichterschip veilig de nieuwe insteekhaven kan bereiken en verlaten. Met deze simulatie heeft ook het loodswezen getest of de zeeschepen veilig de haven ingevaren kunnen worden. Voor het oplossen van het aspect geluid is een optimalisatieslag gemaakt waarbij de layout van de afmeerconfiguratie van het 300 m lichterschip vier graden gedraaid wordt om de voorsteven van het schip. Hierdoor zal het achterschip in de havenmond, nabij het balkon bij Sea You, meer westwaarts komen te liggen. De verwachting is dat er nog voldoende veiligheidsmarge aanwezig is tussen het schip en het talud en dat de conclusies ten aanzien van een nautische veilige in- en uitvaart, zoals getrokken in de nautische deelstudies ongewijzigd blijven.

Hinder passerende vaart

De hinder voor passerende vaart is gedefinieerd als het aantal schepen dat hinder ondervindt van de stremming van het Noorder Buitenkanaal. Deze stremming wordt veroorzaakt door het in- en uitvaren van het lichterschip. Op basis van een studie van AIS (Automatic Identification System) data en de resultaten van de computersimulaties, is de hinder voor passerende vaart bepaald. Tijdens het in- en uitvaren dient het Noorder Buitenkanaal namelijk vrij te zijn. De voorkeursvariant scoort licht negatief ten opzichte van de huidige situatie. Dit komt omdat tijdens het uitvaren van de nieuwe insteekhaven het lichterschip langer manoeuvrerend in het Noorder Buitenkanaal ligt dan in de huidige situatie (waar het lichterschip simpel in de vaarrichting wegvaart van de IJ-palen).

Hinder overige schepen lichterproces

De belangrijkste schepen die, naast het lichterschip, bij het lichterproces zijn betrokken, zijn de binnenvaart en de drijvende kranen. In de nieuwe situatie kan de hinder van -voornamelijk- golven (indringing in de insteekhaven) veranderen ten opzichte van de huidige situatie. De oostoever is voor dit aspect maatgevend, omdat hier de hoogste golven zullen voorkomen. De voorkeursvariant kent glooiende oevers aan alle zijden. Daardoor is de dempende werking optimaal.

De voorkeursvariant is nader onderzocht op golfcondities in het Noorder Buitenkanaal en de havens van IJmuiden. De onderbouwing van deze conclusies staat in het ontwerpdossier. Op basis van het uitgevoerde onderzoek kunnen de volgende conclusies getrokken worden:

De aanleg van de Averijhaven heeft geen significant effect op de hoogte van de korte golven en versterkingspatronen van seiches nabij de primaire waterkering.

Het effect van de Averijhaven op de stroomsnelheden en de golfhoogtes in de Hoogovenhaven, Vissershaven, Haringhaven, IJmondhaven en Marina Seaport is voor operationele condities geanalyseerd. Uit deze analyse kunnen de volgende conclusies getrokken worden per havenbekken:

  • Het effect van de aanleg van de Averijhaven op de stroomsnelheden in de havenbekkens resulteert voornamelijk in een afname in stroomsnelheid. Dit effect is dus gunstig;
  • Het effect van de aanleg van de Averijhaven op hoogte korte golven tijdens gebruikscondities is niet significant;
  • Modelmatige beschouwingen geven lokaal verhogingen van amplificatiefactoren voor lange golven aan, met name in de IJmondhaven en in de Haringhaven. Of dit daadwerkelijk zal optreden ten gevolge van de aanleg van de Averijhaven is bij gebrek aan metingen en de onbekendheid met de daadwerkelijke energietransmissie vanuit zee naar de Buitenhaven niet met zekerheid te voorspellen. Indien het in de werkelijkheid optreedt, is het zeer de vraag of dit in de toekomst hinder op zal leveren voor afgemeerde schepen in de IJmondhaven en Haringhaven. De kans op hinder zal namelijk ook afhangen van verschillende nautische keuzes en toekomstig gebruik van de havenbassins. Hierin speelt het type afgemeerde schip en zijn afmetingen een rol, alsmede de keuze voor de afmeerlocatie binnen de haven en de keuze voor het type afmeersysteem.

 

Hoofdstuk 6 Waterparagraaf

6.1 Wettelijk kader

Kaderrichtlijn Water

Sinds 22 december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water van kracht. De kaderrichtlijn is op nationaal niveau vertaald in wetgeving, met name de Wet op de waterhuishouding, maar er is ook doorwerking in de ruimtelijke ordening. Het doel van de Kaderrichtlijn is het bereiken van een goede chemische en ecologische toestand van oppervlaktewater en een goede chemische en kwantitatieve toestand van het grondwater. Hierbij is het van belang om landoppervlaktewater, overgangswater,

kustwateren en grondwater te beschermen om:

  • van water afhankelijke ecosystemen in stand te houden en te verbeteren;
  • de beschikbaarheid van water veilig te stellen en het duurzaam gebruik te bevorderen;
  • het aquatisch milieu in stand houden en te verbeteren door het voorkomen van verontreiniging;
  • gevolgen van overstroming en droogte te beperken.

Nationaal Waterplan

De Vierde Nota Waterhuishouding is vervangen door het Nationaal Waterplan. Het Nationaal Waterplan zal het beleid uit de Vierde Nota Waterhuishouding versterkt voortzetten. Het beleidsdoel is het realiseren of in stand houden van duurzame en klimaatbestendige watersystemen. Bij besluitvorming over ruimtelijke ontwikkelingen zullen de wateraspecten een zwaarder belang in de afweging moeten krijgen, dan onder het beleid van de Vierde Nota Waterhuishouding al het geval is. Dit beleid vormt ook de basis voor de watertoets, die het Besluit ruimtelijke ordening voor ruimtelijke plannen voorschrijft.

Watervisie 2021

De Watervisie 2021 (Buiten de Oevers) is op 16 november 2015 door Provinciale Staten vastgesteld. In dit plan geeft de Provincie Noord-Holland aan hoe het in de nabije toekomst wil omgaan met water in de provincie. Hiervoor zijn 2 thema's benoemd namelijk het thema "Veilig" en het thema "Schoon en Voldoende".

In het thema Veilig wordt de koppeling gelegd met het "Deltapogramma" en de investeringen die moeten worden gedaan om gebieden achter de dijken te beschermen tegen wateroverlast. Een duidelijke rode draad in de visie is om bij investeringen aandacht te schenken aan (extra) ruimtelijke kwaliteit. Dus de (regionale) keringen versterken zoveel mogelijk de natuur- en recreatieve verbindingen. In het thema "Schoon en Voldoende" wordt het beleid geformuleerd met betrekking tot grondwater, oppervlaktewater, zwemwater, zoetwatervoorziening, wateroverlast en veengebieden & bodemdaling. Bij nieuwe ontwikkelingen die de provinciale belangen in waterkwantiteit en -kwaliteit raken moet de lijn uit de Watervisie 2021 worden meegenomen.

Waterbeheerplan Hoogheemraadschap Noord-Hollands Noorderkwartier

Het Waterbeheersplan 2010-2015 van Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, getiteld ‘Van veilige dijken tot schoon water’ beschrijft de doelstellingen voor de periode 2010-2015 voor de drie kerntaken: veiligheid tegen overstromingen, droge voeten en schoon water.

Klimaatverandering

De agenda van het hoogheemraadschap wordt de komende tijd sterk bepaald door de klimaatverandering. Deze verandering heeft direct invloed op de kerntaken. Het hoogheemraadschap wil met de klimaatverandering toekomstbewust omgaan. De aanpak van het waterbeheersplan, dat loopt tot en met 2015, past daar goed in. Het beschrijft stappen die nu (moeten) worden gezet om ook in de toekomst een veilige en leefbare woonomgeving te behouden.

Wateroverlast

Tot 2015 investeert het hoogheemraadschap 100 miljoen euro om de watersystemen van polders klimaatbestendig te maken. Daarbij wordt uitgegaan van actuele werknormen. Ook de boezemsystemen en regionale keringen zullen aan de norm voldoen. Nationale en regionale beleidsnotities zijn bepalend voor de uitvoeringsprogramma’s van het hoogheemraadschap. In principe worden problemen opgelost waar ze ontstaan en worden kleinschalige oplossingen gekozen die aansluiten op de trits vasthouden-bergen- afvoeren. Bij ruimtelijke ingrepen wordt gezocht naar functiecombinaties en daarmee bundeling van financieringsmogelijkheden.

Poldersystemen, boezemstelsels en regionale waterkeringen worden in relatie tot elkaar bekeken in drie uitvoeringsprogramma’s. Om het systeem op orde te krijgen en te houden, is het van belang dat niet opnieuw een achterstand wordt opgelopen. Binnen zijn bevoegdheid zorgt het hoogheemraadschap ervoor dat bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen het bestaande beschermingsniveau behouden blijft.

Watertoets

De watertoets is een procesinstrument dat wettelijk is verankerd in de Wro. Een watertoets is verplicht voor een bestemmingsplan. De watertoets heeft als doel dat wateraspecten vroegtijdig in de planontwikkeling worden meegenomen. De te betrekken partij voor de watertoets is het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK) in de adviserende rol en Rijkswaterstaat als plantoetser. Rijkswaterstaat is plantoetser omdat het plan binnen het beheersgebied van Rijkswaterstaat ligt.

6.2 Onderzoek

6.2.1 Grondwaterhuishouding

De ontmanteling van de Averijhaven en de aanleg (verplaatsing) van de lichtervoorziening zal niet leiden tot veranderingen in de grondwaterhuishouding. Tijdens de aanlegfase is geen grondwateronttrekking nodig. Effecten met betrekking tot de grondwaterhuishouding zijn dan ook niet aan de orde.

6.2.2 Grondwaterkwaliteit

De grens van het zoute oppervlaktewater komt dichter bij het landoppervlak te liggen, omdat het slibdepot wordt afgegraven en onderdeel wordt van het Noorderbuitenkanaal. Hierdoor kan zout water dieper indringen. Dit is overigens in overeenstemming met de situatie vanaf de jaren 60 van de vorige eeuw totdat het als slibdepot is ingericht.

Het slibdepot is een potentiële verontreinigingsbron. De isolerende folie in het slibdepot kan lek raken waardoor verontreiniging zich via het grondwater kunnen verspreiden. De isolerende folie is alleen aangebracht op het talud van ringdijk en niet aan de onderzijde van het slibdepot. Aan de onderzijde van het depot wordt het depot afgesloten door een kleilaag. In het laatste monitoringsrapport is het vermoeden uitgesproken dat deze isolerende laag lek is op een aantal punten.

Door het ontmantelen van het slibdepot wordt in ieder geval het risico op verdere vervuiling van het grondwater weggenomen.

6.2.3 Oppervlaktewater

Morsen bij lichteren

Bij het op- en overslaan van goederen en bij het laden en lossen kan er materiaal in het oppervlaktewater terecht komen. Over de omvang van deze emissies naar het oppervlaktewater zijn in de huidige situaties geen cijfers bekend. Het is ook niet bekend wat het effect is van deze emissies op de waterkwaliteit.

De verwachting op basis van expertkennis is dat er bij het lichteren wel degelijk sprake is van enige morsing. In de toekomstige situatie zal het lichteren plaatsvinden in een meer beschutte omgeving, waarbij er minder sprake is van windvang en ook de golfslag minder zal zijn. Het risico op morsen wordt hiermee verkleind.

Mors bij overslag zal in de nieuwe situatie gereguleerd worden door een Waterwetvergunning. De effecten van het morsen op de waterkwaliteit zijn naar verwachting verwaarloosbaar ten opzichte van andere verontreinigingsbronnen.

Natuurvriendelijke oevers

Door de ontwikkeling van de lichterlocatie ontstaan er kansen om de oevers zo in te richten dat deze naast een beschermende functie tevens de ecologische kwaliteit kan worden verhoogd. De aanleg van natuurlijke oevers heeft een positief effect, zij het zeer gering, op de waterkwaliteit.

6.2.4 Waterkering

De voorgenomen ontwikkeling van de Averijhaven ligt niet binnen de beschermingszone van de primaire waterkering. Effecten op de waterkering als gevolg van de ontwikkeling worden daarom ook niet verwacht.

Er is onderzoek gedaan naar de invloed van de golven/getijstroming op het sluizencomplex, een primaire waterkering (Hydraulica en Morfologie Lichteren IJmuiden, DHV, 2011). Uit dit onderzoek is gebleken dat de effecten verwaarloosbaar zijn.

Hoofdstuk 7 Juridische planbeschrijving

7.1 Inleiding

In voorgaande hoofdstukken zijn de uitgangspunten voor de ruimtelijke situatie in het plangebied aangegeven. Deze uitgangspunten zijn getoetst aan de milieu- en omgevingsaspecten. In dit hoofdstuk wordt de inhoud van de bestemmingen (de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden) toegelicht en wordt aangegeven hoe de uitgangspunten hun juridische vertaling in het eigenlijke plan hebben gekregen. Het bestemmingsplan omvat de geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels als vervat in een GML - bestand. De bestemmingen zijn juridisch vastgelegd in de regels (voorheen werd dit voorschriften genoemd) behorende tot dit plan en kunnen worden vertaald naar een verbeelding.

In de afgelopen jaren is de bouwregelgeving op een groot aantal punten gewijzigd. Met name de mogelijkheden voor het bouwvergunningsvrije bouwen zijn uitgebreid. Objecten die zonder vergunning mogen worden neergezet hoeven niet als zodanig bestemd te worden. Om het bestemmingsplan leesbaar te houden worden bouwvergunningsvrije bouwwerken dan ook niet bestemd. Voor dit bestemmingsplan gaat het dan met name om de hekwerken en lichtmasten die ten behoeve van de beveiliging van het terrein bouwvergunningvrij (Besluit omgevingsrecht, bijlage II, artikel 18 lid b) kunnen worden opgericht.

Het bestemmingsplan is opgezet als een digitaal raadpleegbaar plan. Deze digitale versie is bedoeld om de burger "online" informatie te verschaffen over het bestemmingsplan. Bovendien is de digitale versie bedoeld voor uitwisseling van gegevens binnen de gemeente en met andere overheidsinstanties.

Het bestemmingsplan is opgezet volgens de verplichte landelijke Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012).

7.2 Planregels

De planregels zijn ondergebracht in een viertal hoofdstukken.

  • Hoofdstuk 1 (inleidende regels), met daarin een aantal regels die van belang zijn voor een juiste interpretatie en toepassing van de voorschriften in de overige hoofdstukken (begrippen en wijze van meten).
  • Hoofdstuk 2 (bestemmingsregels), waarin per (uit te werken) bestemming een bestemmingsomschrijving, bouwregels en ontheffing (vrijstelling) van bouwregels en gebruiksregels worden gegeven.
  • Hoofdstuk 3 (algemene regels), waarin onder meer algemeen geldende bouw- en gebruiksregels, aanduidingsregels, ontheffing- en wijzigingsregels en de slotregel zijn te vinden.
  • Hoofdstuk 4 (overgangs- en slotregels). Hierin is het overgangsrecht voor bouw- en gebruik vastgelegd.

7.3 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de planregels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Artikel 2 Wijze van meten

Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

7.4 Bestemmingsregels

7.4.1 Groen

Omdat de gronden binnen dit plan uit de EHS worden gehaald, is het niet meer nodig deze gronden te bestemmen als 'Natuur', derhalve is gekozen de gronden te bestemmen als 'Groen'. Met deze bestemming worden gebieden aangeduid die groenvoorzieningen als hoofdfunctie hebben. Daarnaast zijn ook een uitzichtpunt, speelvoorzieningen en bermen toegestaan. De wegen en (fiets-)paden en bouwwerken geen gebouw zijnde die daarbij behoren vallen eveneens onder deze bestemming. Met name, maar niet uitsluitend, het duingebied tussen de haven en het strand maakt onderdeel uit van deze bestemming. In deze bestemming wordt de mogelijkheid geboden een uitzichtpunt aan te leggen.

7.4.2 Horeca

Binnen de bestemming Horeca is horeca van categorie Ia,b,c en IIa toegestaan. Hieronder vallen onder andere café's, restaurants en aan detailhandel verwante horeca.

7.4.3 Verkeer

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn de wegen, straten en paden voor snel en langzaam verkeer, alsmede parkeervoorzieningen en nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van waterstaatswerken, met de daarbij behorende groenvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. In deze bestemming wordt de mogelijkheid geboden een uitzichtpunt aan te leggen.

7.4.4 Water

Deze hoofdbestemming is gebruikt voor het water van het Noorderbuitenkanaal en de industriehaven zelf. Binnen de bestemming vallen o.a. ook oevers, kaden, laad- en losplaatsen en aanlegsteigers. In de planregels is rekening gehouden met bouwwerken, bijvoorbeeld met signaleringsfunctie ten behoeve van de scheepvaart.

De keuze voor de bestemming water komt uit de gedachte dat het baggerspeciedepot wordt teruggeven aan het Noorderbuitenkanaal. De bestemming 'Water' is overeenkomstig de bestemming die gegeven is aan de havens in het bestemmingsplan 'Tata'.

7.4.5 Waarde - Archeologie

Omdat er in het bestemmingsplangebied een hoge trefkans geldt, is de dubbelbestemming Waarde - Archeologie opgenomen. Uit nader onderzoek blijkt dat tot -18,90 NAP geen beperkingen op bodemroerende ingrepen hoeven worden opgelegd vanwege archeologie. Deze conclusie is verwerkt in de regels behorende bij de bestemming Waarde - Archeologie. Hetzelfde geldt voor werken en werkzaamheden.

7.4.6 Waterstaat - Waterkering

De gronden die onderdeel vormen van het kustfundament hebben de dubbelbestemming "Waterstaat - Waterkering" Doel is de gronden met deze dubbelbestemming te beschermen zodat ze altijd, buiten de functie van onderliggende bestemming, hun waterstaatkundige functie kan vervullen.

7.5 Algemene bepalingen

7.5.1 Inleidende regels

Voorafgaand aan de bestemmingsregels wordt in de planregels begonnen met de inleidende regels (hoofdstuk 1). De inleidende regels bevatten de begripsbepalingen die gehanteerd worden en de wijze van meten. Deze zijn opgenomen ter bevordering van de rechtszekerheid. Het gaat hierbij vooral om het verminderen van de kans op interpretatieverschillen.

In artikel 1 'Begrippen' zijn onder meer de definities gegeven van de begrippen, zoals bouwwerk en extensief recreatief medegebruik. In artikel 2 'Wijze van meten' wordt opgesomd op welke wijze bij de toepassing van de planregels moet worden gemeten, bijvoorbeeld op welke wijze gemeten moet worden bij de goot- en/of bouwhoogte te bepalen. In de SVBP 2008 is hiertoe een standaard opgenomen die in alle bestemmingsplannen dient te worden gehanteerd.

7.5.2 Algemene regels

In de algemene regels zijn regels opgenomen waarvan het wenselijk is om deze ten behoeve van de leesbaarheid en raadpleegbaarheid van het bestemmingsplan in één keer op één plaats in de planregels weer te geven. Zo kunnen in het plan naast de bestemmingsspecifieke aanduidingen ook gebiedsaanduidingen voorkomen die in meerder bestemmingen gelegen zijn. Deze zijn opgenomen in de algemene regels. In de algemene regels zijn verder de anti-dubbeltelregel, de algemene gebruiksregels, de algemene afwijkingsregels en algemene wijzigingsregels opgenomen.

7.6 Overige bepalingen

Het bestemmingsplan Averijhaven is gemaakt op grond van het in de Wet ruimtelijke ordening bepaalde. Deze wet bepaald samen met de Woningwet en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) het kader voor het kunnen bouwen en gebruiken van gronden en van toepassing op handhaving en toezicht op de uitvoering van dit bestemmingsplan. Het hieronder beschreven overzicht van relevante wetgeving was geldend ten tijde van vaststelling van dit bestemmingsplan. Let op, dit zijn geen integraal overgenomen wetteksten:

Wabo artikel 2.1 lid 1.

Hierin staat dat het verboden is zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:

  • a. het bouwen van een bouwwerk,
  • b. het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit is bepaald,
  • c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet

Wabo artikel 2.10

Dit artikel zegt dat een omgevingsvergunning alleen kan worden geweigerd als de aanvraag niet voldoet aan hetgeen gesteld in:

  • a. bouwbesluit
  • b. bouwverordening
  • c. bestemmingsplan, beheersverordening of exploitatieplan
  • d. welstandsnota
  • e. advies van de commissie voor de tunnelveiligheid

Wro artikel 7.2

Het is verboden gronden of bouwwerken te gebruiken in strijd met:

a. een voorbereidingsbesluit of een verklaring als bedoeld in artikel 4.1, vijfde lid, of 4.3, vierde lid, voor zover hierbij toepassing is gegeven aan artikelen 3.7, vierde lid, maar geen toepassing is gegeven aan de tweede volzin van het lid;

b. regels die zijn gesteld krachtens deze wet voor zover de overtreding daarvan is aangemaakt als strafbaar feit en voor zover daarop artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht niet van toepassing is.

Dit strafbaar feit heeft zijn grondslag in de wet op de economische delicten waarin tevens de straffen en maatregelen zijn opgenomen.

De volledige teksten van de relevante artikelen zijn opgenomen in de Wet op de economische delicten

7.7 Overgangs- en slotregels

Het afsluitende hoofdstuk bevat de Overgangs- en slotregels. De overgangsregel is - evenals de anti-dubbeltelregel - opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening en dus voor alle bestemmingsplannen verplicht om over te nemen. In de Slotregel wordt aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid

8.1 Economische uitvoerbaarheid

In artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is vastgelegd dat inzicht gegeven moet worden over de uitvoerbaarheid van het plan. De ontwikkelingen die concreet mogelijk gemaakt worden binnen het bestemmingsplan moeten (economisch) uitvoerbaar zijn en gerealiseerd kunnen worden.

De kosten die gemoeid zijn met de realisatie van het project Lichteren Buitenhaven IJmuiden komen geheel ten laste van de het ministerie van Infrastructuur en Milieu. Deze komen derhalve niet ten laste van de gemeente Velsen.

8.1.1 Grondexploitatiewet (Grex)

In het kader van de Grondexploitatiewet (GREX) is het mogelijk dat in kader van de bestemmingsplanwijziging een exploitatieplan moet worden vastgesteld door de gemeenteraad. De centrale doelstelling van de Grondexploitatiewet, zoals opgenomen als afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening, is om in de situatie van particuliere grondexploitatie te komen tot een verbetering van het gemeentelijk kostenverhaal en de versterking van de gemeentelijke regie bij locatieontwikkeling.

Het uitgangspunt van de Grondexploitatiewet is dan ook dat gemeenten een verplichting hebben tot kostenverhaal. Dit betekent, dat een gemeente de gemaakte kosten op de particuliere grondeigenaar moet verhalen in het geval deze eigenaar tot een ontwikkeling van de gronden overgaat. De gemeente mag hier bovendien niet meer van afzien.

Op grond van artikel 6.12, tweede lid Wro kan van de verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan worden afgezien, indien (globaal) sprake is van de volgende factoren:

  • Het verhaal van de kosten van de grondexploitatie is anderszins verzekerd;
  • Het bepalen van een fasering en/of het vastleggen van locatie-eisen is niet noodzakelijk.

Geen noodzaak vaststellen exploitatieplan

Voor dit bestemmingsplan hoeft geen exploitatieplan te worden vastgesteld omdat de realisatiekosten en de uitvoering van het project Lichteren Buitenhaven IJmuiden geheel gedragen worden door het ministerie van Infrastructuur en Milieu. Tussen de gemeente Velsen en het Rijk is een overeenkomst gesloten waarin dit is geregeld.

De financiering van het project is voorzien vanuit het Meerjarenprogramma Infrastructuur Ruimte en Transport (MIRT) van het ministerie van Infrastructuur en Milieu. Het project Lichteren Buitenhaven IJmuiden is opgenomen in het MIRT-projectenboek 2015, dat is goedgekeurd door de Tweede Kamer.

Daarmee is het kostenverhaal voldoende verzekerd en hoeven geen aanvullende afspraken gemaakt hoeven te worden over de werken en werkzaamheden zoals bedoeld in artikel 6.13 (Wro) tweede lid, onder b en c.

8.1.2 Planschade

Bij dit bestemmingsplan is een afgewogen keuze gemaakt. Het huidige gebruik van het plangebied als de depot voor baggerspecie wordt in dit bestemmingsplan niet langer toegestaan. In dit bestemmingsplan wordt een verplaatsing van het lichteren naar en een place of refuge in de Averijhaven toegestaan. Deze bestemmingswijziging levert geen beperkingen op voor (de planologisch toegestane) functies en activiteiten in de omgeving van het plangebied.

De gemeente heeft met de initiatiefnemer een overeenkomst gesloten voor het afwentelen van eventuele planschade op de initiatiefnemer.

8.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het gemeentebestuur streeft naar draagvlak bij belanghebbenden en maatschappelijke organisaties voor de uitvoering van dit bestemmingsplan. Daarom hecht het gemeentebestuur veel belang aan de dialoog over dit bestemmingsplan. Dit hoofdstuk over de 'maatschappelijke uitvoerbaarheid' gaat nader in op de maatschappelijke dialoog die in het kader van het bestemmingsplan zal plaatsvinden.

Resultaten van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro, de inspraakreacties en de zienswijzen zullen hieronder nog verwerkt worden.

8.2.1 Inspraak Startdocument Bestemmingsplan Averijhaven

Van 26 februari tot en met 9 april 2010 is een ieder in de gelegenheid gesteld om reacties in te dienen zodat die met de wijziging van het bestemmingsplan meegenomen kunnen worden. Naar aanleiding hiervan zijn een zestal reacties bij de gemeente Velsen binnengekomen:

  • Wijkplatform IJmuiden-Noord, voorzitter J. Zwakman, Velserduinweg 10, 1971 ZE IJmuiden
  • Kamer van Koophandel Amsterdam, directeur Baasbank, postbus 2852 1000 CW Amsterdam
  • Haven Amsterdam, adjunct-directeur Ir. W. Vlemmix, postbus 19406 1000 GK Amsterdam
  • Ondernemersvereniging regio Amsterdam, mr. P.E. Wevers, postbus 19405 1000 GK Amsterdam
  • HOV IJmond, voorzitter F.E.K. Baud, Sluisplein 55, 1975 AG IJmuiden
  • Lievense, dhr. A. Mol, Postbus 3199, 4800 DD Breda.

Uitbreiding activiteiten

Door enkele indieners van een reactie is verzocht ruimte te creëren voor medegebruik voor andere activiteiten in de haven. Rijkswaterstaat wil zoveel mogelijk fysieke ruimte bieden aan toekomstig nautisch medegebruik van de insteekhaven. Op die manier wil ze bijdragen aan de nautische toekomstwaarde van de insteekhaven.

In het MER ondermeer aangegeven dat additioneel gebruik van de haven geen probleem is mits het milieu niet verder belast wordt. Hierbij wordt voornamelijk gedoeld op stof- en geluidsoverlast. Voor de milieuaspecten wordt er getoetst aan het stand-still beginsel. Dit houdt in dat de geluidemissie van het lichteren inpasbaar moet zijn in de vastgestelde geluidzone.

De voorkeursvariant uit het MER die in het voorliggende bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, biedt een groot wateroppervlak waarbij alle oevers glooiende oevers zijn. De voorkeursvariant biedt daardoor (natte) ruimte en is flexibel aan te passen op toekomstig havengebonden medegebruik. De haven dient daarnaast ook als een place of refuge.

Uitbreiding capaciteit

Door diverse indieners van reacties op het startdocument is verzocht ruimte te creëren voor het gelijktijdig afhandelen van 2 zeeschepen.

Een tweede lichtervoorziening valt buiten het bereik van de door Rijkswaterstaat ingediende startnotitie. De initiatiefnemer heeft gekozen voor een functionele, sobere en doelmatige inrichting van de haven met één lichterlocatie. De voorkeursvariant is gebaseerd op de bestaande vergunde overslagcapaciteit van 4.500.000 ton.

8.2.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

De gemeente Velsen streeft naar draagvlak voor dit bestemmingsplan bij de maatschappelijke organisatie Velsen. Het voorliggende ontwerpbestemmingsplan zal daarom, in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro, naar de onderstaande vooroverlegpartners van de gemeente Velsen worden verstuurd.

Instantie   Plaats  
Ministerie van I&M   Den Haag  
Provincie Noord Holland   Haarlem  
Dienst Noord-Holland RWS   Haarlem  
Gemeente Beverwijk   Beverwijk  
Waterdistrict RWS   IJmuiden  

8.2.3 Inspraak

Het voorontwerp bestemmingsplan heeft van 22 februari tot en met 4 april 2013 ter inzage gelegen. In deze periode heeft een ieder de gelegenheid gehad een inspraakreactie op het voorontwerp bestemmingsplan te geven. De inspraakrapportage is vastgesteld door het college. De inspraakrapportage is bij het ter visie leggen van het ontwerp wel gedateerd en op sommige zaken aangepast aan de huidige feitelijke situatie (d.d. datum vaststelling door college). Een aantal inspraakreacties gaan over de maximering van de te lichteren hoeveelheid bulkgoederen van 2 miljoen ton. Inmiddels is er een milieu- en Nbwetvergunning afgegeven voor 4,5 miljoen ton. Daarnaast heeft de Raad van State in een uitspraak op het bestemmingsplan Zeezicht impliciet aangeven hoe om moet worden gegaan met lichtercapaciteiten in bestemmingsplannen.

Vanwege de gewijzigde feitelijke situatie is de relevantie van de inspraakrapportage beperkt.

8.2.4 Zienswijzen

In deze paragraaf worden de zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan beschreven.