direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Hofgeesterweg 63, Velserbroek
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0453.BP1004HOFGEESTERW1-O001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Inleiding

Dit bestemmingsplan heeft betrekking op de locatie Hofgeesterweg 63 in Velserbroek, waar nu een manege is gevestigd, en twee naastgelegen percelen. Het voornemen is om op deze locatie een divers woningprogramma met 54 woningen te realiseren.

Na aankoop van de locatie door de Joss Velserbroek B.V., is in samenwerking met de gemeente gewerkt aan het vaststellen van ruimtelijke kaders voor de herontwikkeling van deze locatie. Dit heeft geleid tot het zogeheten 'Startdocument Hofgeesterweg 63, Velserbroek'. Het startdocument is vastgesteld door de gemeenteraad op 28 oktober 2021.

Binnen de ruimtelijke kaders uit het startdocument en rekening houdend met een gevoerd participatietraject, is het plan nader uitgewerkt. Het doel is om met de voorgenomen herontwikkeling, het plangebied een nieuwe, toekomstbestendige bestemming te geven.

Omdat de herontwikkeling in strijd is met het geldend bestemmingsplan ter plaatse, dient een nieuw bestemmingsplan opgesteld te worden om de ontwikkeling mogelijk te maken. Dit bestemmingsplan biedt de juridische grondslag voor de voorgenomen herontwikkeling.

1.2 Plangebied

Het plangebied ligt ingeklemd tussen de Hofgeesterweg aan de noordwestzijde en De Kamp aan de zuidoostzijde. Afbeelding 1.1 geeft het plangebied op een luchtfoto weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP1004HOFGEESTERW1-O001_0001.png"

Afbeelding 1.1 Plangebied

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Voor de gronden binnen het plangebied geldt het bestemmingsplan Velserbroek, vastgesteld op 1 november 2018 (zie afbeelding 1.2). Het grootste deel van het plangebied heeft de bestemming Agrarisch. Deze gronden zijn bestemd voor een agrarisch bedrijf, inclusief bedrijfswoning, met een in hoofdzaak grondgebonden agrarische bedrijfsvoering en recreatief medegebruik in de vorm van ruitersportactiviteiten, en een paardenbak met een maximale oppervlakte van 800m². Binnen deze bestemming is een bouwvlak opgenomen waarbinnen een maximum bebouwingspercentage geldt van 50%. De maximum goot- en bouwhoogte bedraagt respectievelijk 6 meter en 9 meter.

De zuidwestelijk gronden van het plangebied hebben de bestemming Verkeer. Deze gronden zijn primair bestemd voor wegen, straten, paden en parkeerplaatsen. Bouwen is uitsluitend toegestaan in de vorm van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Voor het gehele plangebied geldt de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3 ter bescherming van mogelijk aanwezige archeologische waarden in de ondergrond.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP1004HOFGEESTERW1-O001_0002.png"

Afbeelding 1.2 Uitsnede verbeelding bestemmingsplan Velserbroek

In aanvulling op het bestemmingsplan Velserbroek geldt ter plaatse ook het Paraplubestemmingsplan Woningsplitsing en onzelfstandige bewoning waarin regels zijn opgenomen voor het splitsen van woningen en het gebruik van woningen voor onder andere shortstay en kamerverhuur. Tevens geldt het Paraplubestemmingsplan parkeren Velsen waarin is bepaald dat voorzien moet worden in voldoende parkeergelegenheid.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het plangebied wordt aan de noordwestzijde begrensd door de Hofgeesterweg. Dit is één van de oude, cultuurhistorische ontsluitingen. Het heeft een agrarisch, landschappelijk karakter, waarbij de bermen zijn ingeplant met knotwilgen. Aan de andere kant van de weg bevinden zich enkele woningen, een bloembollenbedrijf, sporthal en een tuincentrum. Aan de zuidoostzijde grenst het plan aan De Kamp, een wijkontsluitingsweg waarbij de bermen zijn ingeplant met een bomenrij. Hier is ook een tankstation aanwezig. Daarnaast grenst aan de zuidwestzijde van het plangebied een tweetal vrijstaande woningen. Tenslotte grenst het plangebied aan de noordoostzijde en aan de overkant van De Kamp aan de bestaande woonwijk. De achtertuinen van de woningen van de Hugaardskamp sluiten direct aan op het plangebied.

In de huidige situatie is het plangebied hoofdzakelijk in gebruik als manege met een woonboerderij. In de bedrijfsopstallen en op de bijbehorende gronden worden paarden gehouden. Het zuidwestelijke deel van het plangebied is in gebruik geweest als (caravan)parkeerterrein. Dit parkeerterrein is vanwege problemen met de openbare veiligheid echter een aantal jaar geleden afgesloten. Het plangebied grenst aan het gebied waar de woningbouwontwikkeling Hofgeest is voorzien, bestaande uit de realisatie van 380 woningen.

2.2 Toekomstige situatie

In het vastgestelde 'Startdocument Hofgeesterweg 63 Velserbroek' is het ruimtelijk kader vastgelegd waarbinnen de planlocatie kan worden ontwikkeld. Het kader bestaat uit acht thema’s met ruimtelijke uitgangspunten. Een deel van deze uitgangspunten zijn algemene punten die volgen uit bestaand beleid en voor alle (woningbouw)ontwikkelingen gelden, zoals het voldoen aan het gemeentelijk Parkeernormenbeleid en het voldoen aan eisen uit het Groenstructuurplan. Een ander deel zijn gebiedsspecifieke uitgangspunten die alleen voor deze locatie gelden en bedoeld zijn voor een goede inpassing van het plan in de omgeving. Hieronder worden de uitgangspunten kort toegelicht met betrekking tot de aspecten wonen, stedenbouw, verkeer en parkeren, groen en water, duurzaamheid, milieu, archeologie en openbare ruimte.

  • 1. Wonen

Er is gekozen voor een woningbouwprogramma met hoofdzakelijk woningen in het segment betaalbare koop en/of markthuur. De woningen aan de Hofgeesterweg zullen gezien de stedenbouwkundige aansluiting op de omliggende woningen van een type zijn die in een hoger koopsegment vallen. Met het integrale woonprogramma wordt optimaal ingespeeld op de woningbehoefte in Velserbroek. Daarnaast moet het gemiddeld gebruiksoppervlak van de woningen (gerekend over het hele project) minimaal 60 m2 bedragen. Tot slot dienen de woningen te voldoen aan het Politiekeurmerk Veilig Wonen (PKVW).

  • 2. Stedenbouw

Rondom het plangebied bestaat een grote diversiteit aan bebouwing. Hoofduitgangspunt is dat de nieuwe bebouwing langs de randen van het plangebied goed aansluit op de bestaande omgeving. Op die manier wordt optimale samenhang gerealiseerd. Dit betekent voor de zijde van de Hofgeesterweg dat nieuwe woningen een losse bebouwingsstructuur hebben (vrijstaand en/of tweekappers). De opzet en uitstraling van de woningen aan de Hofgeesterweg moet passen binnen het beeldkwaliteitsplan Hofgeest Velserbroek. Dit geldt ook voor het profiel van de Hofgeesterweg met de karakteristieke berm met knotwilgen en bermsloot.

Voor de zijde van De Kamp betekent de samenhang met de omgeving een bebouwing van bouwvolumes (rijwoningen of appartementen) die qua positionering afgestemd wordt op de bestaande naastliggende bebouwing. Bebouwing aan de zijde van de Hugaardskamp moet met de achterzijde richting Hugaardskamp komen te staan. De bestaande boerderijwoning wordt gerespecteerd en blijft behouden. Voormalige bedrijfsbebouwing wordt gesloopt.

  • 3. Verkeer en parkeren

Vanwege de doorstroomfunctie van De Kamp ligt het voor de hand om de hoofdontsluiting voor auto’s vanuit het plangebied hierop aan te sluiten. Alleen de woningen die worden gebouwd aan de Hofgeesterweg zelf krijgen een directe ontsluiting op de Hofgeesterweg. Zo behoudt deze weg zijn agrarisch, landschappelijk karakter.

Voor fietsers en voetgangers wordt aansluiting gezocht op de langzaam verkeersroute die is voorzien vanuit de nieuwe wijk Hofgeest-West, via de Hugaardskamp en de Swoerkamp, Velserbroek in. Deze route heeft ook een veilige oversteekplaats over De Kamp, met een middengeleider. Dit biedt fietsers en voetgangers een veilige route naar het centrum van Velserbroek. Hiervoor is het nodig om, parallel aan De Kamp, een pad geschikt voor langzaam verkeer aan te leggen tussen het bestaande fietspad/voetpad van de Hugaardskamp en het plangebied. Een voetpad tussen het plangebied en de Hofgeesterweg kan een sterke kwalitatieve toevoeging zijn om het plangebied goed te laten
aansluiten op de omgeving, zodat het één wordt met de omliggende wijken en straten. Brom)fietsverkeer over dit voetpad moet actief ontmoedigd worden, zodat die de veiligere route naar de Hugaardskamp kiezen. Het voetpad dient tevens als noodroute, indien de aansluiting op De Kamp door werkzaamheden of door calamiteiten is geblokkeerd.

Voor alle bouwwerkzaamheden waarbij nieuwe parkeerbehoefte ontstaat moet voldaan worden aan het Parkeernormenbeleid 2015 van de gemeente Velsen. Uitgangspunt is dat de benodigde parkeerplaatsen voor de nieuwe woningen binnen het plangebied worden aangelegd. Bij privéparkeerplaatsen wordt per parkeerplaats een laadvoorziening voor elektrisch rijden gerealiseerd. Het gebruiken van een deelauto wordt gestimuleerd door hiervoor een voorziening aan te brengen in het plangebied.

  • 4. Groen en water

Het gemeentelijk Groenstructuurplan bevat het groenbeleid voor nieuwe ontwikkelingen. Hierin is onder andere bepaald dat de bestaande oppervlakte aan openbaar groen en water, en het aantal bestaande bomen ten minste worden behouden. Om het agrarisch, landschappelijk karakter van de Hofgeesterweg te versterken is aanvullend bepaald dat de knotwilgen langs die weg worden aangevuld. Daarnaast vindt de gemeente het belangrijk dat het beeld met de bomenrij in de berm langs De Kamp behouden blijft. Alleen ten behoeve van het maken van een verkeersveilige aansluiting van het plangebied op De Kamp mag één boom worden gekapt. Het bomenbeeld zal hierdoor niet onevenredig worden aangetast. Verder geldt dat minimaal 15% van het plangebied wordt ingericht als openbaar groen. Dit openbaar groen moet een bijdrage leveren aan de biodiversiteit in het gebied en dient dus te bestaan uit een diversiteit aan groen. Nieuwe grondgebonden woningen krijgen een tuin.

Het plangebied is in de huidige situatie grotendeels onverhard. Door bebouwing zal het verhard oppervlak toenemen. Bij grote toenames aan verharding, zoals hier, eist het hoogheemraadschap dat een bepaalde hoeveelheid aan open water wordt aangelegd: de watercompensatie. De watercompensatie vindt plaats aan De Kamp door middel van de realisatie van open water. In paragraaf 4.12 wordt hier nader op ingegaan.

  • 5. Duurzaamheid

De nieuwe woningen krijgen geen gasaansluiting. Daarnaast geldt de wettelijke bepaling dat nieuwe woningen moeten voldoen aan de eisen voor 'BENG' (Bijna Energie Neutrale Gebouwen). Bij eventuele privéparkeerplaatsen dient per parkeerplaats een laadvoorziening voor elektrisch rijden aanwezig te zijn. Het gebruiken van een deelauto wordt gestimuleerd door hiervoor een voorziening aan te brengen in het plangebied.

Bij de herontwikkeling wordt natuurinclusief gebouwd. Het gaat daarbij om oplossingen aan en in gebouwen om natuurwaarden de ruimte te geven. Niet alleen de gebouwen spelen een rol maar ook de (openbare) ruimte rondom de gebouwen dienen natuurvriendelijk ontworpen en ingericht te worden. Hierbij kan gedacht worden aan voorzieningen aan gebouwen voor vogels en vleermuizen maar ook groene daken en muren. In de buitenruimte dient een goede variatie aan groen en elementen te ontstaan die bijdragen aan natuurwaarden, zoals inheemse beplanting.

  • 6. Milieu

Direct grenzend aan de zuidwestzijde van het plangebied bevindt zich een tankstation en aan de noordzijde liggen een bloembollenbedrijf, een sporthal en een tuincentrum. In paragraaf 4.3 is ingegaan op de vraag hoe het plan zich verhoudt tot deze bedrijven.

  • 7. Archeologie

Velsen is een gemeente met een rijke archeologische bodem. Voor dit betreffende gebied is volgens de Beleidsnota Archeologie Velsen “categorie 3” van toepassing, wat betekent dat bij bodemverstorende activiteiten in plangebieden groter dan 100 m² en dieper dan 40 cm een archeologisch waardestellend rapport dient te worden overgelegd. In paragraaf 4.1 is ingegaan op de resultaten van het uitgevoerde archeologisch onderzoek.

  • 8. Openbare ruimte

Bij de totstandkoming van een woningbouwlocatie komen ook allerlei technische zaken rond de openbare ruimte kijken, zoals de hoeveelheid en locatie van afvalcontainers en openbare verlichting. Deze zaken worden in de technische uitwerking tussen ontwikkelaar en gemeente nader afgestemd. Het startdocument bevat de uitgangspunten hiervoor.

Bovenstaande uitgangspunten uit het startdocument en het gevoerde overleg met omwonenden hebben geleid tot een inrichtingsplan (zie afbeelding 2.1). De ruimtelijke relevante zaken zijn opgenomen in het onderhavige bestemmingsplan. Overige zaken worden vastgelegd in de overeenkomst (zie hoofdstuk 6) of de omgevingsvergunning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP1004HOFGEESTERW1-O001_0003.png"

Afbeelding 2.1 Inrichtingsplan (indicatief)

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft een overzicht van de inhoud van het ruimtelijk relevante beleid op Europees, Rijks, provinciaal en gemeentelijk schaalniveau. Dit beleid vormt het kader waarbinnen de nieuwe ontwikkeling plaats dient te vinden.

3.2 Europees beleid

Beslissingen over het grondgebruik in Nederland worden tot op zekere hoogte in Brussel genomen. Zoals alle andere lidstaten heeft Nederland zich gecommitteerd de Europese wet- en regelgeving en richtlijnen volledig, nauwkeurig, bindend en tijdig te implementeren.

3.2.1 Milieubeleid

Het milieubeleid is één van de belangrijkste sectorale beleidsvelden die van invloed zijn op de ruimtelijke structuur en kwaliteit van de leefomgeving en inrichting van bestemmingsplannen. Diverse onderdelen van het Europees milieubeleid hebben een aanzienlijke ruimtelijke impact in Nederland. Voorbeelden zijn grenswaarden voor luchtkwaliteit (fijn stof en NO2), die gevolgen kunnen hebben voor woningbouw langs drukke wegen.

3.2.1.1 Betekenis voor het project

De milieuaspecten worden behandeld in hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten. Op voorhand kan worden geconcludeerd dat geen sprake is van strijd met het Europees milieubeleid.

3.2.1.2 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met het Europees milieubeleid.

3.2.2 Natura 2000

Ten behoeve van de gewenste stop in de achteruitgang van de biodiversiteit, is binnen de Europese Unie een netwerk van natuurgebieden van Europees belang vastgesteld: het Natura 2000 netwerk. In dit verband is de afspraak gemaakt dat de lidstaten van de Europese Unie alle maatregelen nemen die nodig zijn om een ‘gunstige staat van instandhouding’ van soorten en habitattypen van communautair belang te realiseren. Voor Nederland betreft dit 51 habitattypen, 36 soorten en 95 vogelsoorten. Bij de vormgeving en keuze van maatregelen wordt rekening gehouden met de vereisten op economisch, sociaal en cultureel gebied, alsmede met regionale en lokale bijzonderheden. Het is evident dat aan te nemen maatregelen in het kader van veiligheid een zwaar gewicht wordt toegekend.

3.2.2.1 Betekenis voor het project

Op circa 1,7 kilometer afstand van het plangebied bevindt zich het Nationaal Park Zuid Kennemerland dat onderdeel uitmaakt van het Natura 2000-netwerk. In paragraaf 4.5 is de voorgenomen ontwikkeling getoetst aan dit beschermingsregime. Op voorhand kan worden geconcludeerd dat geen sprake is van strijd met de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn.

3.2.2.2 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn.

3.2.3 De Kaderrichtlijn Water

Sinds december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water van kracht. De belangrijkste doelstelling is het geven van een kader voor het beheer van oppervlaktewater en grondwater op basis van stroomgebieden en stroomgebieddistricten. De richtlijn wil het duurzaam gebruik van water bevorderen en de gevolgen van overstroming en droogte beperken. Daarnaast wil de richtlijn de aan water gebonden natuur beschermen en verbeteren met als uitgangspunt een goede ecologische toestand van het water.

De Commissie Waterbeheer 21e  eeuw heeft onderzocht welke maatregelen genomen kunnen worden om Nederland ook in de toekomst veilig en leefbaar te houden. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Waterbeleid voor de 21e  eeuw'. De belangrijkste aanbevelingen waren: anticiperen in plaats van reageren, meer ruimte naast techniek en 'vasthouden-bergen-afvoeren'.

Naar aanleiding van de aanbevelingen van de Commissie Waterbeheer 21e  eeuw, heeft het kabinet zijn standpunt bepaald in de nota 'Anders omgaan met water' (2000). Deze Nota benadrukt dat het antwoord op de problemen niet alleen ligt in technische oplossingen, maar vooral ook in het ruimte geven aan water (flexibel peilbeheer en ruimtelijke maatregelen in de vorm van calamiteitenberging, piekberging en voorraadbeheer, etc.). Daarnaast moet meer gebruik worden gemaakt van de mogelijkheid om water vast te houden. Als meer water vasthouden niet zomaar gaat, moeten er voorzieningen worden aangelegd om tijdelijk water te bergen. Pas als deze twee mogelijkheden, vasthouden en bergen, zijn gebruikt mag het overtollige water worden afgevoerd.

3.2.3.1 Betekenis voor het project

Onderdeel van het bestemmingsplan is de watertoets. In de watertoets is aangegeven wat de gevolgen van het plan zijn voor de waterhuishouding en op welke wijze water (regen-, afval- en oppervlaktewater) wordt ingepast in het plan. De watertoets is afgestemd met de betreffende waterbeheerder. In paragraaf 4.12 wordt hier nader op ingegaan.

3.2.3.2 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met de Europese Kaderrichtlijn Water.

3.2.4 Het Verdrag van Malta

Op basis van diverse Europese, rijks- en provinciale beleidsregels, met name het Europese Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta, bij wet 26 februari 1998) is onder andere bepaald dat het archeologisch belang wordt meegewogen bij de besluitvorming rond ruimtelijke ordeningsaspecten. Een belangrijk punt in het verdrag van Malta is dat vooraf aan iedere ingreep in het bodemarchief (door nieuwbouw, wegenaanleg etc.) archeologisch onderzoek plaats moet vinden. Daarmee kan worden bepaald hoe eventueel aangetroffen archeologische waarden in de plannen kunnen worden ingepast. Mocht dit niet kunnen en is een opgraving onvermijdelijk geworden om de archeologische informatie veilig te stellen, dan dienen de kosten daarvan in het ontwikkelingsproces meegenomen te worden. In Nederland zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta vastgelegd in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ).

3.2.4.1 Betekenis voor het project

Op basis van de gemeentelijke archeologische beleidskaart zijn er mogelijk archeologische waarden te verwachten binnen het plangebied. Dit aspect wordt verder uitgewerkt in paragraaf 4.1. Hieruit blijkt dat geen sprake is van strijd met het Verdrag van Malta.

3.3 Rijksbeleid

3.3.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Vanaf 1 januari 2023 treedt de nieuwe Omgevingswet naar verwachting in werking. De Omgevingswet bundelt alle huidige wetten over de leefomgeving. Daarbij hoort ook één rijksvisie op de leefomgeving: de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). In de NOVI zijn de maatschappelijke opgaven samengevat in 4 prioriteiten:

  • ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
  • duurzaam economisch groeipotentieel
  • sterke en gezonde steden en regio’s
  • toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

1. Ruimte voor klimaat en energietransitie

Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering, zoals zeespiegelstijging, hogere rivierafvoeren, wateroverlast en langere perioden van droogte. Nederland is in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt maatregelen in de leefomgeving, bijvoorbeeld voldoende groen en ruimte voor wateropslag in onze steden. Voordeel is dat daarmee tegelijk de leefomgevingskwaliteit verbeterd wordt en het kansen biedt voor natuur.

In 2050 heeft Nederland een duurzame energievoorziening. Dit vraagt ruimte, onder meer voor windmolens en zonnepanelen. Wind op zee heeft de voorkeur, maar ook op land zijn windmolens nodig. Door deze zoveel mogelijk te clusteren, wordt versnippering over het landschap voorkomen en wordt de ruimte zo efficiënt mogelijk benut. Voorwaarde is steeds dat bewoners echt goed betrokken zijn en invloed hebben op het gebruik, en waar dat kan meeprofiteren in de opbrengsten. De aanleg van zonneparken in het landschap wordt zoveel mogelijk beperkt. Zonnepanelen worden bij voorkeur zoveel mogelijk eerst op daken en gevels geplaatst. Het Rijk zet zich in voor het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.

2. Duurzaam economisch groeipotentieel

Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan het land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Dit vraagt goede verbindingen via weg, spoor, lucht, water en digitale netwerken en een nauwe samenwerking met onze internationale partners, zowel met onze directe buren als met andere landen in Europa en over de wereld, ook op defensieterrein. Er wordt ingezet op een sterk en innovatief vestigingsklimaat met een goede quality of life: een leefomgeving die de inwoners volop voorzieningen biedt op het gebied van wonen, bewegen, recreëren, ontmoeten en ontspannen. Belangrijk is wel dat de economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair. Er wordt ingezet op het gebruik van duurzame energiebronnen en op verandering van productieprocessen, zodat we niet langer afhankelijk zijn van eindige, fossiele bronnen.

3. Sterke en gezonde steden en regio's

Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Tegelijk streeft men naar een verbetering naar de leefbaarheid en klimaatbestendigheid in steden en dorpen. Schonere lucht, voldoende groen en water en genoeg publieke voorzieningen waar mensen kunnen bewegen (wandelen, fietsen, sporten, spelen), ontspannen en samenkomen. Daarbij hoort een uitstekende bereikbaarheid en toegankelijkheid, ook voor mensen met een handicap. We zorgen dat de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid verder toeneemt. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio's geborgd. Niet alleen groei heeft aandacht. Ook in gebieden met bevolkingsdaling wordt de vitaliteit en leefbaarheid versterkt.

4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. Dit levert ook een noodzakelijke positieve bijdrage aan het verbeteren van de biodiversiteit. Bodemdaling moet worden aangepakt. Verhoging van het waterpeil is in bepaalde veenweidegebieden op termijn noodzakelijk. Met de betrokken regio's en gebruikers wordt afgesproken waar en hoe dit zorgvuldig zal gebeuren. In alle gevallen wordt ingezet op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.

3.3.1.1 Betekenis voor het project

Voorliggend bestemmingsplan sluit aan op het thema 'sterke en gezonde steden en regio's' uit de NOVI. Met het plan wordt invulling gegeven aan de aanwezige woningbehoefte door middel van een gevarieerd woningbouwprogramma binnen het bestaand stedelijk gebied en woningen die voldoen aan de huidige duurzaamheids-eisen.

3.3.1.2 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is in lijn met de nationale belangen die zijn opgenomen in het NOVI.

3.3.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft de juridische kaders die nodig zijn om het vigerend ruimtelijk rijksbeleid te borgen en legt daarmee nationale ruimtelijke belangen vast. De ruimtelijke onderwerpen van nationaal belang zijn beperkt in aantal. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. In hoofdstuk 2 van het Barro is, om de nationale belangen te beschermen, per onderwerp (één onderwerp per titel) aangegeven welke beperkingen er per welk (ruimtelijk) gebied gelden.

3.3.2.1 Betekenis voor het project

De nationale belangen die in het Barro zijn vertaald, zijn niet van betekenis voor dit plangebied.

3.3.2.2 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met de nationale belangen die zijn opgenomen in het Barro.

3.3.3 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Het Bro stelt vanuit de Rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij de verschillende overheden. Onderwerpen zoals de Ladder voor duurzame verstedelijking en de proceseisen voor goed ontwerp, aandacht voor de waterhuishouding (watertoets), het milieu en het cultureel erfgoed zijn geregeld in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

3.3.3.1 Betekenis voor het project

Conform artikel 3.1.6 leden 1 en 2 Bro bevat deze toelichting een verantwoording van de in het plan gemaakte keuze van bestemmingen (hoofdstuk 5), een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding (paragraaf 4.12), de uitkomsten van het wettelijk vooroverleg (paragraaf 7.2), een beschrijving van de gehouden participatie (paragraaf 7.1), een beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan (hoofdstuk 6 en hoofdstuk 7) en de toets aan de Ladder voor duurzame verstedelijking (paragraaf 4.8). Tot slot wordt in het plan in hoofdstuk 4 getoetst aan de ruimtelijke en milieutechnische aspecten, waaronder het aspect cultuurhistorie.

3.3.3.2 Conclusie

Het Bro legt geen restricties op voor de locatie waar de ontwikkeling wordt voorzien.

3.4 Provinciaal beleid

3.4.1 Omgevingsvisie Noord-Holland 2050

Op 19 november 2018 hebben de Provinciale Staten van Noord-Holland de Omgevingsvisie NH2050 vastgesteld. Hierin staat de visie op de fysieke leefomgeving beschreven. De Omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie Noord-Holland 2040, het Provinciaal Verkeers- en Vervoerplan, het Provinciaal Milieubeleidsplan 2015-2018 en de Agenda Groen. De leidende hoofdambitie in de Omgevingsvisie NH2050 is de balans tussen economische groei en leefbaarheid. Een gezonde en veilige leefomgeving, die goed is voor mens, plant én dier, is een voorwaarde voor een goed economisch vestigingsklimaat. Tegelijkertijd is duurzame economische ontwikkeling een voorwaarde voor het kunnen investeren in een prettige leefomgeving. De provincie wil dat de kwalitatieve en kwantitatieve vraag en aanbod van werk- en woonlocaties met elkaar in overeenstemming zijn en streeft naar behoud en versterking van de unieke kwaliteiten van de diverse landschappen en cultuurhistorie.

Het beleid van de Omgevingsvisie Noord-Holland 2050 is, voor zover het een bindende werking moet hebben, neergelegd in de Omgevingsverordening NH2020 zoals vastgesteld op 22 oktober 2020.

3.4.1.1 Betekenis voor het project

De ambitie ten aanzien van woningbouw is dat vraag en aanbod van woon- en werklocatie, zowel kwantitatief als kwalitatief, beter met elkaar in overeenstemming zijn. De woningbouw vindt plaats binnen de kern van Velserbroek en is in overeenstemming met de kwalitatieve behoeftes en trends. Duurzaamheid van de totale woningvoorraad is uitgangspunt. De beoogde ontwikkeling voorziet in de realisatie van diverse woningen in diverse categorieën. De realisatie van dit programma draagt bij aan de ambitie voor woningbouw uit de Omgevingsvisie.

3.4.1.2 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is in lijn met de ambities en doelstellingen uit de Omgevingsvisie NH2050.

3.4.2 Omgevingsverordening NH2020

In de Omgevingsverordening NH2020 zijn regels samengevoegd op het gebied van natuur, milieu, mobiliteit, erfgoed, ruimte en water. De provincie wil met de omgevingsverordening ontwikkelingen, zoals woningbouw en de energietransitie, mogelijk maken en zet in op het beschermen van mooie en bijzondere gebieden in Noord-Holland. Er wordt gezocht naar een balans tussen economische groei en leefbaarheid.

3.4.2.1 Betekenis voor het project

De belangrijkste ambities voor Noord-Holland, zoals omschreven in de Omgevingsvisie, zijn verankerd in de nieuwe Omgevingsverordening NH2020.

Hieronder zijn de relevante artikelen uit de Omgevingsverordening benoemd.

Artikel 6.3 Nieuwe stedelijke ontwikkeling

In artikel 6.3 van de Omgevingsverordening is bepaald dat een bestemmingsplan uitsluitend kan voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als deze ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken. In paragraaf 3.5.1 is aangegeven dat de voorgenomen woningbouwontwikkeling passend is binnen het regionaal woonaakkoord.

Het voornemen is passend binnen de regels van de Omgevingsverordening NH2020.

3.4.3 Woonagenda provincie Noord-Holland 2020-2050

De Woonagenda is de uitvoeringsagenda van het woonbeleid van de provincie Noord-Holland voor de komende vijf jaar. De Woonagenda volgt uit en past binnen de randvoorwaarden van het provinciaal ruimtelijk beleid, zoals beschreven in de provinciale Omgevingsvisie NH2050 en het coalitieakkoord ‘Duurzaam doorpakken’. Vanuit het provinciaal én regionaal belang dat de woningmarkt goed functioneert en het wonen optimaal bijdraagt aan het versterken van de kwaliteiten van Noord-Holland, maakt deze agenda de inzet en bijdrage van de provincie daaraan concreet.

De Woonagenda bestaat uit drie delen die samen, binnen de kaders van de Omgevingsvisie, de uitvoeringsagenda voor de komende vijf jaar bevat:

  • 1. Actieagenda 2020 - 2025
  • 2. De ambitie, doelstelling, rol en ruimtelijke uitgangspunten
  • 3. Speerpunten provincie en richtinggevende principes voor het woonbeleid


In de Actieagenda staan de concrete actiepunten en kaders voor de uitvoering van de Woonagenda. De Actieagenda bestaat uit acht actiepunten, te weten.

  • 1. Het vastleggen van maatwerkafspraken in regionale woonakkoorden;
  • 2. Het bieden van kennis, meedenkkracht en hulp;
  • 3. Het versnellen van de woningbouwproductie;
  • 4. Samenwerking stimuleren;
  • 5. Gezond, duurzaam en toekomstbestendig wonen;
  • 6. Meer flexibiliteit in de woningmarkt;
  • 7. Stimuleren circulair bouwen;
  • 8. Leveren van informatie en monitoring.

Het doel voor het woonbeleid in de provincie is dat de provincie Noord-Holland zorg draagt voor voldoende betaalbare, duurzame en toekomstbestendige woningen voor alle doelgroepen.

De speerpunten voor het woonbeleid 2020-2025 van de provincie Noord-Holland zijn:

  • a. Een woning voor iedereen:
    • 1. Adaptief en vraaggestuurd programmeren;
    • 2. Productie op peil: aanjagen woningbouwproductie;
    • 3. Kwalitatief, betaalbaar en divers woningaanbod;
  • b. Gezond, duurzaam en toekomstbestendig wonen in een aantrekkelijke provincie.
3.4.3.1 Betekenis voor het project

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de realisatie van duurzame woningen. Een dergelijke ontwikkeling maakt doorstroming mogelijk binnen de regio. In het plan wordt een mix van woningen gerealiseerd voor diverse doelgroepen. Met een dergelijke ontwikkeling wordt bijgedragen aan het doel van de provincie en de speerpunten uit de Woonagenda om voldoende betaalbare, duurzame en toekomstbestendige woningen voor alle doelgroepen te realiseren. De voorgenomen ontwikkeling is derhalve in lijn met de Woonagenda provincie Noord-Holland 2020 - 2025.

3.4.3.2 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is in lijn met de Woonagenda provincie Noord-Holland 2020-2025.

3.5 Regionaal beleid

3.5.1 Woonakkoord Zuid-Kennemerland/IJmond

Bestuursakkoord

In het Bestuursakkoord wordt de gemeente Velsen bestempeld als een gebied met een gevarieerd woningaanbod betaande uit duindorpen met ruime en vooroorlogse wijken. Via herstructurering zullen eenzijdige wijken een kwaliteitsimpuls krijgen. Wat betreft de woningbouwopgaven in de periode 2021-2025, geldt dat er voldoende woningen toegevoegd moet worden aan het huidige woningaanbod. Dit wil de regio onder andere realiseren door meer te gaan bouwen en woningbouwplannen te versnellen.

Daarnaast hecht de regio waarde aan de grote variatie aan aantrekkelijke woonmilieus waarover de gemeente beschikt. Dit wil de regio de komende jaren versterken.

Uitvoeringsagenda

De uitvoeringsagenda van het Woonakkoord Zuid-Kennemerland/IJmond beschrijft hoe gemeenten en provincie Noord-Holland gaan samenwerken om op de middellange termijn doelen uit het Bestuursakkoord van het Woonakkoord te realiseren.

In de uitvoeringsagenda wordt gekeken hoe er woningen toegevoegd kunnen worden aan het huidige aanbod. De groei in woningbehoefte varieert binnen de regio. Het voornemen is om in de periode 2020-2025 1.590 woningen toe te voegen. Dit kan door middel van woningbouw, transformatie en het splitsen van woningen.

Daarnaast wordt in de uitvoeringsagenda ingezet op betaalbare woningen door de sociale huurvoorraad uit te breiden en wordt gepoogd om doorstroming op de woningmarkt te bevorderen zodat er betaalbare woningen vrijkomen en meer mensen naar behoefte en wens kunnen wonen.

3.5.1.1 Betekenis voor het project

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de herontwikkeling van een voormalige manege in een overwegend woongebied naar woningen. Op grond van de actuele behoefteprognose en de aanwezige plancapaciteit, wordt geconcludeerd dat er voldoende kwantitatieve behoefte is. Tevens wordt invulling gegeven aan de kwalitatieve behoefte gelet op de differentiatie in het woningaanbod en het grote aandeel betaalbare woningen.

In december 2020 is door het College van B&W van de gemeente Velsen een besluit genomen op het woonprogramma van een aantal nieuwe woningbouwlocaties in Velserbroek, waaronder de locatie Hofgeestweg 63. Gezien het beperkte aantal woningen dat op de locatie kan worden gerealiseerd leert de ervaring dat het lastig is om in een dergelijk plan 30% sociale huurwoningen te realiseren. Zowel de afzet van de sociale huurwoningen bij een woningcorporatie als de stedenbouwkundige inpassing zijn lastig. En leiden daardoor regelmatig tot vertragende discussies tussen gemeente en initiatiefnemer. Door hier voor een woonprogramma zonder sociale huur te kiezen kan de herontwikkeling naar verwachting vergemakkelijkt worden. Omdat op de locaties Platbodem en Broeklanden een hoog percentage sociale huur wordt voorgesteld (Platbodem: 100% sociale huur, Broeklanden: 80% sociale huur), is de keuze gemaakt om voor deze locatie geen eis te stellen aan het opnemen van sociale huurwoningen.

3.6 Gemeentelijk beleid

3.6.1 Visie op Velsen 2050

Het document 'Visie op Velsen 2050: Duurzaam Verbonden' is voor de gemeente Velsen het richtinggevend kompas richting 2050. De Visie op Velsen 2050 bouwt voort op de in 2013 opgestelde Visie op Velsen 2025: Kennisrijk werken in Velsen. In die visie ligt het accent op het samenspel van overheden, bedrijven en kennisinstellingen om de economie van Velsen een nieuwe kennis-gedreven basis te geven. Een kennis gedreven economische basis met een innovatieve maakindustrie en een unieke zeehaven maakt Velsen een belangrijke speler in het Noordzeekanaalgebied. Daarmee geeft Velsen een sterke impuls aan de stevige internationale concurrentiepositie van het Noordzeekanaalgebied. De noodzaak van kennisrijk werken staat, zo bleek tijdens de actualisatie van de visie, nog steeds pal overeind.

Wel is er een aanvulling nodig. Naast de ambitie dat de economie van Velsen en vooral de (maak)industrie sterker kennisintensief moet worden, richt de Visie op Velsen 2050 Duurzaam Verbonden zich er ook op dat we dit doen in een goede verbinding, sociaal, digitaal en ecologisch, zodat iedereen in Velsen daarvan mee kan profiteren en daar aan bij kan dragen. Richtinggevend daarbij was de vraag hoe Velsen ook in 2050 een inclusieve samenleving kan zijn en blijven en wat daarvoor nodig is. De visie is dus geen voorspelling, en ook geen gedetailleerd actieplan. De Visie op Velsen 2050 Duurzaam Verbonden bevat een streefbeeld in de vorm van een bestemming en een kompas, dat het mogelijk maakt om te laveren en koers te houden.

De ambities uit de gemeentelijke Woonvisie 2040 gelden ook voor de Visie op Velsen 2050. De komende jaren gaan niet alleen over de vraag of, waar en hoeveel nieuwe woningen moeten worden gebouwd, maar ook over wat voor woningen dat zijn en hoe we die optimaal kunnen inpassen in de omgeving. Voorwaarde daarbij is dat een goede balans behouden blijft tussen de woningbouwopgave, de vraag naar groen en leefbaarheid en het behoud van het kleinschalige karakter van de kernen. Dat betekent dat bij de woningbouwopgave groen en kleinschaligheid slim gecombineerd worden

3.6.1.1 Betekenis voor het project

Het stijgen van de huizenprijzen is een gevolg van het woningtekort. De gemeente Velsen is een populaire gemeente om te wonen, waar momenteel ook sprake is van een woningtekort. Het toevoegen van maximaal 54 woningen in Velserbroek zorgt ervoor dat de woningvoorraad wordt vergroot. De diverse mix aan woningen zorgt daarnaast voor een snellere doorstroom in andere segmenten.

3.6.1.2 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is in lijn met de Visie op Velsen 2050.

3.6.2 Structuurvisie 2025 (2016)

De structuurvisie Velsen 2025 is de integrale visie op de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente. De structuurvisie moet niet worden gezien als een blauwdruk voor de toekomst, maar als een kompas waarmee de gemeente de koers bepaalt. De structuurvisie zet de stip op de horizon in 2040, toont de ruimtelijke vertaling tot 2025 en laat de uitvoering zien in een uitvoeringsprogramma. Verder is de structuurvisie niet alleen een toetssteen maar vooral ook een inspiratiebron voor nieuwe initiatieven.

Velsen is door de strategische ligging en meerdere samenwerkingsverbanden verknoopt met een zeer sterke regio. Binnen de MRA neemt Velsen een bijzondere positie in. Dit geldt zeker voor IJmuiden, dat met de zeesluis in het Noordzeekanaal, de poort van Amsterdam vormt. De structuurvisie spreekt zich uit over de (gewenste) kernkwaliteiten van de gemeente. Daarbij gaat het vooral om die kwaliteiten die van ‘metropolitaan’ niveau zijn en dus ook iets toevoegen aan de Metropoolregio Amsterdam (MRA). Het is belangrijk om die kwaliteiten aan elkaar te koppelen door goede verbindingen. De structuurvisie legt ook de verbinding met de regio, met mensen en met verleden en toekomst.

De metropolitane functies onderscheiden Velsen van de rest van de MRA. Zodoende zijn ze de basisingrediënten waarmee de bestaande kernkwaliteiten van Velsen kunnen worden omschreven. De volgende vijf kernkwaliteiten zijn te onderscheiden:

  • Velsen is de nautische toegangspoort;
  • Velsen is de slimme werkplaats/techport;
  • Velsen is het nationaal park;
  • Velsen is het actieve landschap;
  • Velsen is de duinstad & landgoed.

In de structuurvisie is met betrekking tot het thema wonen aangegeven dat de huidige woningbouwcapaciteit voldoende is voor de woningbehoefte tot 2025 en de ruimte voor aanvullende woningbouw beperkt is. De woningbouw binnen het plangebied maakt onderdeel uit van de gemeentelijke plancapaciteit. In Velsen wordt woningbouw nadrukkelijk kwalitatief ingezet. Woningbouw is vooral een middel voor:

  • verbetering van de ruimtelijke kwaliteit;
  • verbetering van de leefbaarheid door een diversiteit aan woonmilieus (onder meer seniorenwoningen, zorgwoningen, starterswoningen) en daarmee aan bevolkingsgroepen. Dit bevordert de dynamiek in de samenleving;
  • Verduurzaming van de woningvoorraad.
3.6.2.1 Betekenis voor het project

In afbeelding 3.2 is een uitsnede van de structuurvisiekaart opgenomen, waarbij is ingezoomd op het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP1004HOFGEESTERW1-O001_0004.png"

Afbeelding 3.2 Uitsnede structuurvisiekaart Velsen 2025 (plangebied in rode cirkel)

De beoogde ontwikkeling voorziet in de realisatie van maximaal 54 woningen die voor het grootste deel in de categorie betaalbaar en middelduur vallen. Naast eengezinswoningen worden er ook appartementen gerealiseerd. Op deze manier is er voor diverse doelgroepen een soort woning beschikbaar binnen dit initiatief.

Op onderstaande afbeelding is de themakaart wonen van de gemeente Velsen te zien. Het plangebied is aangeduid als woongebied, waardoor de realisatie van woningen binnen dit gebied zeer passend is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP1004HOFGEESTERW1-O001_0005.png"

Afbeelding 3.3 Themakaart Wonen structuurvisie Velsen 2025 (plangebied in rode cirkel)

3.6.2.2 Conclusie

De beoogde ontwikkeling is in lijn met de ambities uit de Structuurvisie Velsen.

3.6.3 Woonvisie 2040

De afgelopen jaren is er veel veranderd op de woningmarkt, zowel lokaal als regionaal, waardoor het huidige woonbeleid niet meer aansluit bij de ambities van Velsen. De gemeenteraad van Velsen heeft in haar vergadering van 30 januari 2020 de Woonvisie Velsen 2040 vastgesteld. Met de Woonvisie Velsen 2040 wordt de eerste stap gezet om de Velser woonkwaliteit te versterken en te borgen, de woningvoorraad betaalbaar en beschikbaar te houden, het thema wonen en zorg nog beter op elkaar af te stemmen en duurzaamheidsmaatregelen te borgen in het woonbeleid. Dit doet de gemeente door onder andere een gewijzigd nieuwbouwprogramma vast te stellen, ruimte te geven aan bewonersinitiatieven en nieuwe woonvormen, meer eisen te stellen aan duurzaamheid bij nieuwbouw en te sturen op meer differentiatie in de woningvoorraad. De voorgestelde wijzigingen in het woonbeleid zullen in de Woonagenda’s en Prestatieafspraken met de woningcorporaties verder geconcretiseerd worden.

De druk op de woningmarkt in de MRA is momenteel enorm hoog. Vanuit Amsterdam worden woningzoekenden naar de randen van de regio gedrukt. Door stijgende huizenprijzen, vooral in Amsterdam en Haarlem, komt een versterkte verhuisbeweging richting de rest van de regio op gang. Ook in Velsen is dit merkbaar en dit zal naar verwachting nog verder toenemen. De nieuwbouwproductie in de MRA ligt als gevolg hiervan onder een vergrootglas en het (al bestaande) woningtekort loopt gestaag op als er niet snel meer woningen worden gebouwd. De woningbehoefte in de MRA is gesteld op 230.000 woningen tot 2040. Het aandeel van Velsen hierin is een toevoeging van 1.900 woningen tot 2030.

Op basis van de nu bekende plancapaciteit en rekening houdend met planuitval heeft Velsen precies voldoende plannen om aan de berekende behoefte te voldoen. Het huidige woningtekort is hierbij niet meegerekend, wat betekent dat de opgave groter is dan deze behoefteberekening. De meest recente prognose van de provincie (2019) geeft aan dat de behoefte voor Velsen nog steeds groeit: van +1.500 woningen (vanaf 2017) naar +1.900 woningen (vanaf 2019) tot 2030. Een nieuwe prognose tot 2040 is er (nog) niet. De stilgevallen nieuwbouwproductie tijdens de crisis heeft het woningtekort in de laatste vier jaar verder vergroot. Op het schaalniveau van de MRA is het huidige woningtekort ruim 37.000 woningen. Groot risico in regionaal opzicht is planuitval. Amsterdam en Zaandam, bijvoorbeeld, hebben een grote zachte planvoorraad waarvan het niet zeker is of deze plannen daadwerkelijk gerealiseerd worden. Planuitval waarbij duizenden woningen uiteindelijk niet gebouwd worden, leidt tot extra druk op de omliggende gemeenten, dus ook Velsen. In dit scenario zijn de 1.900 woningen die Velsen extra bouwt niet voldoende.

Kwalitatieve behoefte

In 2017 is er een woningmarkt- en woonbehoefteonderzoek uitgevoerd in de MRA met voldoende respons op gemeenteniveau om richtinggevende uitspraken te doen op wijkniveau. De belangrijkste uitkomsten ten aanzien van de woonbehoefte:

Tot 2030 is de behoefte aan koop- en huurwoningen ongeveer even groot; op korte termijn is er vooral behoefte aan koopwoningen (segment € 250.000 - € 363.000), op middellange termijn vooral aan (sociale) huur (400 woningen tot 2025, 300 woningen tot 2030). Deze toevoeging stimuleert de doorstroming op de lokale woningmarkt. Doorstromers zoeken met name naar woningen tussen de 80 en 100 vierkante meter en 120 en 160 vierkante meter. De belangrijkste verhuisredenen zijn groter en mooier wonen.

De aanvullende woningbehoefte aan appartementen is wat groter dan aan eengezinswoningen, vooral op middellange termijn. Uit de raming blijkt een kleine behoefte aan middenhuur, maar: een deel van de vraag naar goedkope koopwoningen zal landen in middenhuur en ook niet iedereen die in sociale huur wil wonen kan hier terecht (onder andere vanwege een te hoog inkomen). In de praktijk zal er daarom naar verwachting meer vraag naar middenhuur zijn dan uit het (kwantitatieve) onderzoek blijkt.

Ouderen verhuizen vaak niet of laat uit hun eengezinswoning. Ondanks vergrijzing en huishoudensverdunning blijft er dan ook behoefte aan nieuwe eengezinswoningen. Vooral starters hebben moeite om in de koopsector een geschikte en betaalbare woning te vinden; alleen in Velsen-Noord is voor deze groep voldoende aanbod. Gelet op de bevolkingsontwikkeling (huishoudensverdunning en vergrijzing) ligt de nadruk op de toevoeging van (kleinere) levensloopgeschikte woningen, voor een deel in appartementen. Dit verschilt wel per kern.

Bouwprogramma nieuwbouwlocaties

Voor een gedifferentieerd aanbod in alle kernen hanteert de gemeente bij locaties waar woningen aan de voorraad worden toegevoegd het volgende bouwprogramma:

  • IJmuiden en Velsen-Noord: 50% doorstroomwoningen (betaalbare/middeldure koop en/of markthuur), 50% vrije invulling;
  • Velsen-Zuid, Driehuis, Santpoort-Noord, Santpoort-Zuid, Velserbroek: minimaal 30% sociale huur, 30% (betaalbare/middeldure koop en/of markthuur), 40% vrije invulling.

Voor bouwprogramma’s tot en met 20 woningen geldt de volgende uitzondering: indien niet kan worden voldaan aan het bouwprogramma van de sociale huurwoningen is er mogelijkheid tot het bouwen van het aandeel sociale huur op een andere plek in de betreffende kern. Tevens komt er een onderzoek naar het instellen van een gemeentelijk vereveningsfonds voor het faciliteren van spreiding sociale huursegment over de gemeente.

Voor ieder woningbouwproject (herstructurering en uitbreiding) gaat de gemeente uit van een gemiddeld gebruiksoppervlak van de woningen van minimaal 60 vierkante meter op projectniveau. Dit betekent dat kleinere woningen mogelijk zijn, mits hier woningen van méér dan 60 vierkante meter tegenover staan. Dit komt ten goede aan de differentiatie van het woningaanbod. Dit biedt mogelijkheden om tegemoet te komen aan de diverse woonwensen van diverse doelgroepen, waaronder starters.

Wonen en zorg

De vraag naar levensloopgeschikte woningen zal de komende jaren, als gevolg van de vergrijzing, verder toenemen. De vraag naar een soort tussenvorm (zelfstandig wonen maar met de beschutting/ondersteuning van een verzorgingshuis) neemt toe. Enige vorm van clustering is zowel voor zorgvragers als eventuele zorgaanbieders daarbij wenselijk.

Velserbroek

Met betrekking tot Velserbroek is in de Woonvisie aangegeven dat sprake is van een eenzijdige woningvoorraad met middeldure eengezinswoningen. De behoefte aan woningen voor starters en ouderen is hier groot. Doorstroming is gewenst om jonge gezinnen een kans te geven een woning te bemachtigen.

3.6.3.1 Betekenis voor het project

De realisatie van maximaal 54 woningen past binnen zowel de kwalitatieve als kwantitatieve behoefte voor de gemeente Velsen en de kern Velserbroek in het bijzonder. Het plangebied betreft een groenstedelijk woonmilieu.

Het plan voorziet in een gevarieerde mix van verschillende woningtypen. Zoals aangegeven in 3.5.1.1 is besloten om op deze locatie geen sociale huurwoningen op te nemen. Dit is in strijd metde doelstelling van de Woonvisie om sociale huurwoningen in Velserbroek toe te voegen. Bezien binnen een integraal woonprogramma is dit evenwel te verantwoorden, omdat op de locaties Platbodem en Broeklanden een hoog percentage sociale huur wordt voorgesteld.

3.6.3.2 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is in lijn met de ambities uit de Woonvisie 2040 en de speerpunten voor Velserbroek.

3.6.4 Verkeersbeleid

In de Mobiliteitsagenda Velsen (2019) staan de beleidshoofdlijnen op het gebied van verkeer en vervoer voor de gemeente Velsen beschreven.

Velsen is onderdeel van de metropoolregio Amsterdam (MRA) die de komende jaren fors gaat groeien qua aantal inwoners en arbeidsplaatsen. De verwachting is dat ook in Velsen de mobiliteit daardoor blijft toenemen. Tegelijkertijd is de verwachting dat de manier waarop mensen zich verplaatsen verandert. Innovaties als elektrische en zelfrijdende vervoermiddelen, nieuwe vervoersdiensten en betere reizigersinformatie zullen waarschijnlijk gaan zorgen voor veranderende voorkeuren bij verplaatsingen van en naar het werk of andere bestemmingen. Daarbij speelt ook de opgave om het verkeer duurzamer te maken, zodat het bijdraagt aan de klimaatdoelstellingen en verbetering van de leefbaarheid.

Aan de hand van de verschillende thema’s wil de gemeente ook in de komende jaren een goede bereikbaarheid waarborgen, en waar mogelijk verbeteren, op een wijze die recht doet aan de belangen van klimaat, leefbaarheid en veiligheid.

Wat betreft parkeren dient, bij nieuwbouw, uitbreiding of functiewisseling, te worden voldaan aan de eisen die zijn gesteld in het gemeentelijk parkeernormenbeleid. Met parkeernormenbeleid streeft de gemeente er naar om ruimtelijke ontwikkelingen niet te laten leiden tot een verhoging van de parkeerdruk. Uitgangspunt bij dit beleid is dat de gegenereerde parkeerbehoefte binnen het eigen plangebied wordt opgelost.

3.6.4.1 Betekenis voor het project

In paragraaf 4.10 is ingegaan op het aspect verkeer en parkeren in relatie tot de voorgenomen ontwikkeling. De ontwikkeling leidt niet tot knelpunten in de verkeersafwikkeling. De nieuwe wegen in het plangebied worden volgens de principes en richtleinen van Duurzaam Veilig ingericht. Er wordt voldaan aan de Mobiliteitsagenda Velsen. In de regels van dit bestemmingsplan is geborgd dat er conform het gemeentelijke parkeernormenbeleid voldoende parkeerplaatsen worden gerealiseerd.

3.6.4.2 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is in lijn met het verkeersbeleid van gemeente Velsen.

3.6.5 Archeologie en Monumentenbeleid

Archeologie
In 2017 is de Beleidsnota Archeologie Velsen vastgesteld. Deze vormt de basis voor de in ruimtelijke plannen op te nemen regels voor bescherming van archeologie. In de beleidsnota worden zes verschillende niveau's van bescherming onderscheiden.

Bij elk niveau hoort een regime, met een vrijstellingsoppervlak en vrijstellingsdiepte. Als het plangebied waarbinnen de bodemverstorende activiteit plaatsvindt kleiner is dan de voor het gebied aangegeven criteria, is geen wettelijke afweging van het archeologisch belang noodzakelijk.

Op de archeologische beleidskaart liggen alle deelgebieden van het plangebied in een zone aangeduid als categorie 3 (zie afbeelding 3.4). Hiervoor geldt een hoge archeologische verwachting voor resten uit uiteenlopende perioden en van diverse complextypen. Voor deze zone geldt de volgende beleidsregel: Bij bodemverstorende activiteiten in plangebieden > 100 m2 en dieper dan 40 cm onder maaiveld dient een waardestellend archeologisch rapport te worden overlegd.

Monumentenbeleid
De beleidsnota Monumentenzorg Velsen is in 2005 vastgesteld en in 2008 geactualiseerd. In deze beleidsnota geeft de gemeente Velsen haar visie op de gemeentelijke monumentenzorg. Leidraad hierbij is een zorgvuldig beheer en weloverwogen behoud van het architectonische en cultuurhistorisch erfgoed van Velsen, in samenspel met rijk, provincie en particulieren.

3.6.5.1 Betekenis voor het project

Ten behoeve van het onderhavige bestemmingsplan is archeologisch onderzoek uitgevoerd. In paragraaf 4.1 zijn de resultaten van dit onderzoek beschreven.

Cultuurhistorie wordt als vast onderdeel betrokken bij planontwikkelingen en –uitvoering. In paragraaf 4.2 is specifiek ingegaan op de cultuurhistorische aspecten van het plangebied.

3.6.5.2 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is in lijn met het beleid op het gebied van archeologie en monumenten van de gemeente Velsen.

3.6.6 Groenbeleidsplan

Onderstaande groenbeleidsplannen zijn van toepassing:

  • Bomenplan 2003;
  • Beleidsplan monumentale bomen 2013;
  • Groenstructuurplan Velsen (2019).

Het bomenplan is een beheerplan waarin de vervanging van gemeentelijke bomen is vastgelegd. Dit bomenplan is in 2013 geëvalueerd en geactualiseerd. In 2014 is de APV gewijzigd en zijn in beginsel alle bomen vrijgesteld van kapvergunning. Voor een aantal situaties is een uitzondering gemaakt. Bomen die op de lijst van waardevolle of monumentale bomen staan, zijn kapvergunningsplichtig. Ook is er een gebied aangewezen waarbinnen alle bomen met een stamdiameter groter dan 15 centimeter op een hoogte van 130 cm boven maaiveld kapvergunningsplichtig blijven. Zowel bij het kappen van monumentale of waardevolle bomen als bomen binnen een kapvergunningsplichtig gebied geldt een herplantplicht.

3.6.6.1 Betekenis voor het project

Ten behoeve van het maken van een verkeersveilige aansluiting van het plangebied op De Kamp zal een boom worden gekapt. Het bomenbeeld zal hierdoor niet onevenredig worden aangetast. Achter het tankstation worden mogelijk enkele bomen gekapt die niet meer behoudenswaardig zijn. De te kappen bomen zullen worden herplant. Om het agrarisch, landschappelijk karakter van de Hofgeesterweg te versterken is aanvullend bepaald dat de knotwilgen langs die weg worden aangevuld. Het beeld met de bomenrij in de berm langs De Kamp blijft behouden. Tevens wordt voorzien in een groene inrichting van de openbare ruimte van het plangebied. Minimaal 15% van het plangebied wordt ingericht als openbaar groen. Dit openbaar groen moet een bijdrage leveren aan de biodiversiteit in het gebied en dient dus te bestaan uit een diversiteit aan groen. Nieuwe grondgebonden woningen krijgen een tuin.

3.6.6.2 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is in lijn met het groenbeleid.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Archeologie

4.1.1 Algemeen

De Erfgoedwet bevat de geldende wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. De wet regelt tevens de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem. De uitvoering van de Erfgoedwet en de integratie van archeologie en ruimtelijke ordening is primair een gemeentelijke opgave. De gemeente is verplicht om in nieuwe bestemmingsplannen rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Dit volgt uit een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening en maakt onderdeel uit van de modernisering van de monumentenzorg. De Erfgoedwet is een voorloper op de Omgevingswet, die naar verwachting in 2023 in werking treedt.

4.1.2 Betekenis voor het project

Uit de Beleidsnota Archeologie Velsen met bijbehorende beleidskaart blijkt dat het plangebied is gelegen binnen categorie 3. Bij bodemverstorende activiteiten van meer dan 100 vierkante meter en dieper dan 40 centimeter dient een archeologisch waardestellend rapport overlegd te worden.

Omdat deze verstoringsnorm met de uitvoering van het plan wordt overschreden is archeologisch onderzoek uitgevoerd. In 2019 is een bureauonderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 1) waaruit volgt dat in het plangebied archeologische waarden te verwachten zijn. Geadviseerd is om een inventariserend veldonderzoek, verkennende fase door middel van boringen uit te voeren. Dit onderzoek is in 2021 uitgevoerd (zie Bijlage 2). Uit het verkennend booronderzoek volgt dat het plangebied een hoge archeologische verwachting heeft voor bewoningssporen uit de periode Neolithicum – Romeinse tijd. Deze resten worden verwacht in de top van een strandwal, onder een in de Nieuwe tijd opgebracht zand- en eerddek. De dikte van dit dek varieert van 30 tot 160 cm en de top van het archeologisch niveau ligt tussen -0,6 en 0,6 m NAP.

De nieuwbouwplannen voorzien in graafwerkzaamheden tot een diepte van 100 cm -mv waardoor mogelijk een verstoring van archeologische waarden plaats vindt. Door NMF Erfgoedadvies is geadviseerd om daarbij een buffer van 20 cm aan te houden.

Gezien de hoge archeologische verwachting, in combinatie met de geplande ontwikkeling van het terrein en de daarbij behorende graafwerkzaamheden (incl. heiwerkzaamheden) zal voorafgaand aan de werkzaamheden een karterend en waardestellend veldonderzoek plaatsvinden. Een Inventariserend Veldonderzoek d.m.v. Proefsleuven (IVO-P) is hier de meest geschikte methode, waarbij uitgegaan moet worden van een dekkingspercentage van 7 – 10 % van het oppervlakte van het gehele plangebied. Voor een dergelijk onderzoek is een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen benodigd. Het onderzoek wordt op korte termijn, voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan, uitgevoerd.

Op basis van de resultaten van dit uit te voeren proefsleuvenonderzoek kunnen dan uitspraken gedaan worden over al dan niet behoudenswaardige archeologische vindplaatsen binnen het plangebied, en kunnen aanbevelingen gedaan worden over behoud ‘in situ’ dan wel ‘ex-situ’. Binnen plandelen zonder behoudenswaardige vindplaatsen kan overwogen worden de archeologische dubbelbestemming geheel op te heffen.

4.1.3 Conclusie

Om de eventueel aanwezige archeologische waarden in het plangebied te beschermen zijn in de regels en op de verbeelding behorende bij dit bestemmingsplan de dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie 3 en Waarde - Archeologie 4 opgenomen. Het aspect archeologie staat de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan niet in de weg.

Indien tijdens de werkzaamheden toch onverwacht archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet aanmelding van de desbetreffende vondsten bij de minister verplicht (vondstmelding via Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed)

4.2 Cultuurhistorie

Op grond van de Modernisering Monumentenwet (MoMo) dient in een bestemmingsplan een beschrijving te worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.

4.2.1 Betekenis voor het project

De locatie zelf heeft geen specifieke cultuurhistorische waarden. Er is ook geen sprake van een aardkundig waardevol gebied. Het bouwplan leidt niet tot aantasting van cultuurhistorische waarden.

4.2.2 Conclusie

Het bouwplan leidt niet tot aantasting van cultuurhistorische waarden.

4.3 Bedrijven en milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • woonfuncties nabij bestaande en opvolgende bedrijvigheid zijn alleen mogelijk als ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd
  • bestaande bedrijven worden niet onevenredig geschaad in hun bedrijfsvoering.

De Vereniging van Nederlandse Gemeenten doet in de publicatie "Bedrijven en milieuzonering" (editie 2009), een handreiking ten behoeve van de afstemming tussen ruimtelijke ordening en milieu op lokaal niveau. Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie ten opzichte van woningen krijgen en dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden. In de publicatie zijn richtafstanden die gemotiveerd kunnen worden toegepast bij ruimtelijke ordening.

De richtafstanden hangen samen met gebiedskenmerken en worden toegepast vanaf de terreingrens van een bedrijf tot de gevel van een woning. Het is mogelijk om door middel van maatregelen overlast te beperken en daardoor af te wijken van de afstanden. In dit geval zal aangetoond moeten worden welke maatregelen worden genomen om de overlast te beperken. Aan de hand hiervan kan dan gemotiveerd worden afgeweken van de standaard adviesafstanden. Voor de realisatie van nieuwe ontwikkelingen zal getoetst worden aan de richtafstand uit de publicatie Bedrijven en Milieuzonering.

4.3.1 Betekenis voor het project

De richtafstanden uit de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' gaan standaard uit van het omgevingstype 'rustig woongebied'. Binnen gemengd gebied kunnen de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd, met uitzondering van het aspect gevaar. Een gemengd gebied is volgens de VNG-brochure een gebied met matige tot sterke functiemenging. Gelet op de ligging nabij een bedrijventerrein, een tankstation, de Velserbroekse Dreef en de N208 kan het plangebied worden aangemerkt als 'gemengd gebied'. Onderstaand zijn voor de relevante functies en bedrijven in de omgeving de richtafstanden binnen gemengd gebied aangegeven.

Tankstation De Kamp

De richtafstand voor een tankstation zonder LPG tot woningen in gemengd gebied bedraagt 10 meter. Hierbij zijn de aspecten geluid, geur en gevaar maatgevend. De woningen worden op meer dan 30 meter van het terrein van het tankstation gesitueerd. Aan de richtafstand van 10 meter wordt ruimschoots voldaan. De afstand van het bedrijfsperceel tot de dichtstbijzijnde geprojecteerde woning bedraagt circa 31 meter.

Ondanks dat wordt voldaan aan de richtafstand is ten behoeve van een zorgvuldige besluitvorming, een akoestisch onderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 3). In dit onderzoek zijn de geluidniveaus als gevolg van de activiteiten van het tankstation ter plaatse van de gewenste woningen binnen het plangebied aan de Hofgeesterweg in Velserbroek inzichtelijk gemaakt. Getoetst is of de gewenste woningen een belemmering vormen voor inrichtingen in de omgeving én of ter plaatse van de gewenste woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Ter plaatse van het plangebied wordt niet voldaan aan alle grenswaarden uit het Activiteitenbesluit. De overschrijdingen worden enkel veroorzaakt door maximale geluidniveaus in de nachtperiode (optrekkende vrachtwagens). In het onderzoek zijn de benodigde maatregelen bepaald om ter plaatse van alle beoordelingspunten te kunnen voldoen aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit. Door middel van een afschermende voorziening, schermen voor balkons en toepassing van dove gevels, wordt overal voldaan aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit. De beoogde woningen vormen daarmee geen belemmering voor het tankstation.

Er wordt niet overal aan de richtwaarde uit stap 2 en 3 van de Handreiking Bedrijven en milieuzonering voldaan. Uit het onderzoek blijkt dat de voorgenomen maatregelen zorgen voor een geluidreductie. Na het treffen van de hiervoor genoemde maatregelen wordt overal voldaan aan de grenswaarde(n) uit stap 3. Ondanks dat niet overal voldaan wordt aan de richtwaarden uit stap 2, is een aanvaardbaar woon- en leefklimaat alsnog geborgd. De gevelwering van 20 dB vanuit het Bouwbesluit 2012 is ter plaatse van vrijwel alle gevels (ruimschoots) voldoende om een aanvaardbaar binnenniveau te garanderen. Enkel de kopgevel (west) van appartementencomplex A (‘dove’ gevel) dient een geluidwering van minimaal 22 dB te hebben. Deze gevelwering wordt bij een ‘dove’ gevel in alle gevallen wel behaald. Daarnaast worden de geluidniveaus ter plaatse van de balkons aanvaardbaar geacht.

Theo Nijssen & Zonen Velserbroek BV 

De maatgevende richtafstand voor dit bloembollenbedrijf is 10 meter (geluid en gevaar). Aan deze richtafstand wordt voldaan. De afstand van het bedrijfsperceel tot de dichtstbijzijnde geprojecteerde woning bedraagt circa 16 meter.

Tuincentrum Ranzijn 

De maatgevende richtafstand voor het tuincentrum is 10 meter (geluid en gevaar). Aan deze richtafstand wordt voldaan. De afstand van het bedrijfsperceel tot de dichtstbijzijnde geprojecteerde woning bedraagt circa 65 meter.

Tenniscentrum Velserbroek (thans in gebruik door een bloembollenbedrijf)

De maatgevende richtafstand voor een sporthal is 30 meter (geluid) in gemengd gebied. De sporthal is uitsluitend toegestaan binnen de in het bestemmingsplan daarvoor opgenomen aanduiding. Deze aanduiding ligt op meer dan 30 meter afstand van het plangebied.Voor een bloembollenbedrijf is de maatgevende richtafstand 10 meter vanwege geluid en gevaar. Aan deze richtafstand wordt voldaan. De afstand van het bedrijfsperceel tot de dichtstbijzijnde geprojecteerde woning bedraagt circa 20 meter.

Aan bovenstaande richtafstanden kan worden voldaan. Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Daarnaast geldt dat de betreffende bedrijven/functies in de bedrijfsvoering al beperkt worden door de aanwezige bestaande woningen.

4.3.2 Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering staat niet aan de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan in de weg.

4.4 Duurzaamheid

Rijksbeleid

Het duurzaamheidsbeleid van de Nederlandse overheid is vastgesteld in de Energieagenda (2016). Het doel van deze agenda is om de transitie naar een CO2-arme energievoorziening in 2050 te bewerkstelligen. In het Klimaatakkoord van Parijs is vastgelegd de opwarming van de aarde te beperken tot ruim onder de twee graden Celsius, met het streven een maximale temperatuurstijging van anderhalve graad Celsius te realiseren. Dat vraagt om een drastische reductie van het gebruik van fossiele energie, tot dichtbij nul in het jaar 2050. Elektriciteit wordt dan duurzaam opgewekt, gebouwen worden voornamelijk verwarmd door aardwarmte en elektriciteit, bedrijven hebben hun productieprocessen aangepast, er wordt niet langer op aardgas gekookt en er rijden vrijwel alleen maar elektrische auto's.

Tot 2020 neemt de CO2-uitstoot fors af. Doorzetten van het huidige beleid is na 2020 echter onvoldoende om een geleidelijke transitie mogelijk te maken. Zonder aanvullend beleid zal de CO2-uitstoot zelfs weer kunnen toenemen. Voor de bestaande woningvoorraad betekent een geleidelijke transitie dat jaarlijks 170.000 woningen aangepast dienen te worden. Voor de nieuwbouw van woningen bepaalt de Europese EPBD-richtlijn de ambitie om tot bijna energie-neutrale gebouwen te komen. Vanaf 2021 moeten alle nieuwe gebouwen voldoen aan overeenkomstige wettelijke vereisten. Nieuwe woningen moeten worden voorzien van warmtepompen, zonnecollectoren en extra isolatie en eisen worden gesteld aan de maximum vervuiling van auto's.

Provinciaal beleid

De Omgevingsvisie NH2050 is vastgesteld door de Provinciale Staten van Noord-Holland op 19 november 2018. Van de acht meest urgente ontwikkelingen in de leefomgeving van Noord-Holland hebben twee ontwikkelingen direct verband met duurzaamheid, namelijk Energietransitie en Klimaatverandering. Bij deze twee ontwikkelingen moet dan ook ingezet worden op een duurzame economie en klimaatadaptie. Noord-Holland wil in 2050 een klimaatneutrale en volledig circulaire provincie zijn, in lijn met de nationale doelstelling op dit gebied. Deze ambitie is gekoppeld aan de doelstelling van het Klimaatakkoord om te komen tot 49% CO2-reductie in 2030. De transitie naar opwekking en gebruik van duurzame energie heeft consequenties voor de energiehuishouding en de energieinfrastructuur. Noord-Holland energieneutraal op eigen grondgebied is niet haalbaar, zo blijkt uit onderzoek.

4.4.1 Betekenis voor het project

De nieuwbouwwoningen zullen voldoen aan de eisen opgesteld in zowel het BENG als het Bouwbesluit 2012. De nieuwbouwwoningen zullen aardgasvrij worden uitgevoerd en worden voorzien van zonnepanelen en warmtepompen.

4.4.2 Conclusie

De beoogde ontwikkeling is in lijn met de duurzaamheidseisen die worden gesteld op Rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau.

4.5 Ecologie

Wetgeving met betrekking tot de bescherming van de natuur richt zich op twee hoofdthema's. Het gaat hierbij om de bescherming van natuurgebieden (gebiedsbescherming) en de bescherming van planten diersoorten (soortenbescherming).

4.5.1 Betekenis voor het project

Door middel van een verkennend onderzoek (zie Bijlage 4) is inzicht verkregen in de mogelijke effecten op beschermde natuurwaarden in en om het projectgebied.

Gebiedsbescherming

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op een afstand circa 1,7 km ten westen van het plangebied. Dit betreft het Natura 2000-gebied Kennemerland-Zuid. Verder weg (> 6 km) gelegen Natura 2000-gebieden zijn Noordhollands Duinreservaat en Polder Westzaan. Tussen het plangebied en het Natura 2000-gebied ligt de bebouwing van Velserbroek en Santpoort Noord evenals de N208. Geluid en beweging die met sloop en nieuwbouw gepaard gaat reikt hooguit enkele honderden meters ver. Gezien de ligging van het plangebied ten opzichte van het Natura 2000-gebied zijn negatieve effecten van geluid en beweging op de instandhoudingsdoelstellingen uitgesloten. Er is hierdoor dus zeker geen aantasting van (prioritaire) habitats en/of leefgebieden van soorten. Sloop en nieuwbouw in het plangebied resulteert niet in een oppervlakteverlies van het Natura 2000-gebied. Daarnaast veroorzaakt het geen effecten met betrekking tot versnippering, verontreiniging, verdroging of verstoring door licht- of mechanische effecten.

Gezien de ligging en voorkomende habitats is een ecologische relatie tussen het plangebied en het Natura 2000-gebied Kennemerland-Zuid niet aanwezig. Sloop en nieuwbouw gaan gepaard met emissie van stikstof. Deze emissie kan zich vrij gemakkelijk over een afstand van enkele kilometers verplaatsen en zodoende van invloed zijn op nabijgelegen Natura 2000-gebieden. Er zijn berekeningen voor de aanlegfase en de gebruiksfase uitgevoerd (zie Bijlage 5). Uit het onderzoek volgt dat er in beide fases van de planontwikkeling geen toename van de stikstofdepositie >0,00 mol/ha/jaar in de omliggende Natura 2000-gebieden optreedt. Het aspect stikstofdepositie staat de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet in de weg.

Soortbescherming

Uit het uitgevoerde natuuronderzoek volgt dat als gevolg van de plannen mogelijk verblijf- en voortplantingsplekken en functioneel leefgebied van de kleine marterachtigen verloren gaan. In de provincie Noord-Holland zijn steenmarter en kleine marterachtigen (wezel, hermelijn en bunzing) niet vrijgesteld. Om die reden is in het voorjaar van 2022 een nader onderzoek naar deze soorten uitgevoerd (zie Bijlage 6). Hierbij zijn cameravallen, struikrovers een mostela geplaatst om na te gaan of exemplaren van deze soortgroepen voorkomen in het plangebied en te bepalen of het plangebied onderdeel uit maakt van het significante leefgebied voor deze soortgroepen.

De aanwezigheid van een steenmarter is tijdens het onderzoek vastgesteld binnen het plangebied. Het betreft echter een eenmalige waarneming. Een vaste verblijf- of voortplantingsplaats is niet aangetroffen. Gezien het feit dat dit exemplaar in ruim 14 weken tijd slechts één keer op éé van de camera's is vastgelegd doet vermoeden dat er geen vaste verblijfplaats nabij aanwezig is. Ook zijn er tijdens de quickscan en bij het sporenonderzoek in het nader onderzoek geen sporen van deze soort aangetroffen.

Het plangebied zal wel onderdeel uitmaken van het territorium/ jachtgebied van het exemplaar. In Nederland bedraagt de grootte van een territorium tussen de 80-700 hectare, afhankelijk van de kwaliteit van het gebied (zoogdiervereniging.nl). Het plangebied zelf betreft derhalve maar een klein onderdeel van het territorium. Er zal geen significant leefgebied verloren gaan. Daarbij komt dat het plangebied in de toekomstige situatie mogelijk zelfs geschikter wordt voor deze soort. Er hoeft geen ontheffing Wet natuurbescherming aangevraagd te worden voor deze soort. Er gaat geen vaste verblijf- en of voortplantingsplaats en significant leefgebied verloren.

Er zijn verdre geen andere marterachtigen, zoals boommarter of das vastgelegd door de camera's of gezien bij de veldbezoeken.

Zorgplicht

De zorgplicht geldt altijd en voor alle planten en dieren, of ze beschermd zijn of niet. Eventueel aanwezige dieren dienen de kans te krijgen om te vluchten. De zorgplicht houdt
ook in dat er zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met de periode waarin wordt gewerkt (buiten kwetsbare voortplantings- en overwinteringsperiode). Bij voorkeur vinden de
verstorende werkzaamheden buiten het broedseizoen van vogels en voortplantingsperiode
van zoogdieren plaats (seizoen loopt globaal van maart tot en met augustus). Indien dit niet mogelijk is dient er een (broedvogel)check uitgevoerd te worden voor aanvang van de werkzaamheden.

4.5.2 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat er met betrekking tot natuur geen belemmeringen zijn voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.6 Externe veiligheid

Vanuit een goede ruimtelijke ordening is het van belang te kijken naar gevaarleverende functies in of in de nabijheid van het plangebied. Het gaat hierbij om transportroutes van gevaarlijke stoffen, risicovolle inrichtingen en buisleidingen. Het bestemmingsplan moet op basis van het BEVI (Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen) en het per 1 april 2015 van kracht geworden Besluit Externe Veiligheid Transportroutes worden getoetst aan de externe veiligheidsaspecten zijnde het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Binnen het beleidskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Plaatsgebonden Risico (PR)
Het plaatsgebonden risico geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde plaatsgebonden risico. Binnen de 10-6 /jaar contour (welke als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten geprojecteerd worden.

Groepsrisico (GR)
Het groepsrisico is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting. Het GR wordt weergegeven in een grafiek waar de kans (f) afgezet wordt tegen het aantal slachtoffers (N), de fN- curve. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt doorgaans begrensd door de 1% letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald), ofwel door de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen.

Het wettelijk kader voor risicobedrijven is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi). Voor LPG-tankstations geldt voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen tevens de circulaire effectafstanden externe veiligheid lpg-tankstations.

Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoorwegen waterwegen is het wettelijk kader vastgelegd het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de Regeling Basisnet.

De normen voor ondergrondse buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen zijn vastgelegd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb).

4.6.1 Betekenis voor het project

De aanvraag voorziet niet in de komst van risicovolle activiteiten naar het plangebied. De nieuw te bouwen woningen worden beschouwd als kwetsbare objecten. Er is onderzoek uitgevoerd naar het aspect externe veiligheid (zie Bijlage 7).

Risicovolle inrichtingen

Het plangebied is gelegen buiten het invloedsgebied van risicovolle activiteiten binnen inrichtingen. Het tankstation heeft geen LPG-vulpunt en is daarmee geen risicovolle inrichting. De aanwezigheid van risicovolle activiteiten binnen inrichtingen vormt geen belemmering voor de ontwikkelingen in het plangebied.

Transport van gevaarlijke stoffen over (spoor) wegen, waterwegen

Waterwegen en spoorwegen die deel uitmaken van het basisnet zijn op grote afstand gelegen van het plangebied. In de omgeving van het plangebied zijn wel enkele provinciale wegen en rijkswegen gelegen die zijn vrijgesteld voor het transport van gevaarlijke stoffen in bulk. Het betreft de A22, A9 en A208.

De plaatsgebonden risicocontouren (PR=10-6) en plasbrandaandachtsgebieden van transportroutes voor gevaarlijke stoffen zijn niet gelegen over het plangebied. De normen voor het plaatsgebonden risico en plasbrandaandachtsgebieden vormen geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

Het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van de A208. Het plangebied is net gelegen binnen het invloedsgebied van de rijksweg A9 en A22, maar buiten het relevante deel van het invloedsgebied (355 meter vanwege het transport van GF3-stoffen). De bovengenoemde transportroutes over de weg zijn echter gelegen op meer dan 200 meter van het plangebied. Een beschouwing van het groepsrisico op grond van artikel 8 van
het Bevt is niet vereist aangezien het plangebied op meer dan 200 meter afstand is gelegen van de A208, de A9 en de A22. Door deze afstand valt geen significant effect te verwachten van de ontwikkelingen in het plangebied op de hoogte van het groepsrisico. De normen voor het groepsrisico vormen geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

Wel dienen, vanwege de ligging binnen het invloedsgebied van de rijksweg A9 en A22, op grond van artikel 7 van het Bevt de mogelijkheden om de omvang van de ramp te beperken en de mogelijkheden tot zelfredzaamheid te worden beschouwd. Deze aspecten zijn in het externe veiligheidsrapportage beschouwd.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

In de omgeving van het plangebied zijn diverse hoge druk aardgasbuisleidingen aanwezig. Een klein gedeelte van het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied (1% letaliteitscontour) van één hoge druk aardgasbuisleiding (A-551-10) van Gasunie.

Bij de hoge druk aardgasbuisleidingen ter hoogte van het plangebied zijn geen plaatsgebonden risicocontouren(PR=10-6) aanwezig. De crude oil buisleiding heeft een risicocontour (PR=10-6) van 13 meter. De crude oil buisleiding is op veel grotere afstand van het plangebied gelegen. De normen voor het plaatsgebonden risico vormen geen belemmering voor de ontwikkelingen in het plangebied.

Een klein gedeelte van het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied (1% letaliteit) van buisleiding A-551-10 maar het plangebied ligt ruim buiten de 100% letaliteitscontour. Op grond van het besluit externe veiligheid buisleidingen kan voor de ontwikkelingen in het plangebied volstaan worden met een beperkte verantwoording van het groepsrisico. Deze verwantwoording is in het externe veiligheidsrapportage opgenomen.

4.6.2 Conclusie

De normen voor externe veiligheid zoals aangegeven in het Bevi, het Bevt en het Bevb vormen geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

Op grond van het Bevb moet een beperkte verantwoording van het groepsrisico worden uitgevoerd en beschouwd in het ruimtelijke besluit. Op grond van het Bevt moeten de aspecten rampbestrijding en zelfredzaamheid worden beschouwd. Deze aspecten zijn in de externe veiligheidsrapportage beschouwd.

4.7 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder moeten geluidsgevoelige objecten voldoen aan de wettelijk bepaalde normering als het gaat om de maximale geluidsbelasting op de gevels.

Relevante geluidbronnen in het kader van de Wet geluidhinder zijn wegverkeerslawaai, railverkeerslawaai en industrielawaai. Op het moment dat een van bovenstaande functies ontwikkeld wordt in de nabijheid van voornoemde geluidbronnen of binnen de zones daarvan, zal middels een geluidsonderzoek aangetoond moeten worden of er voldaan wordt aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde. Daarnaast kan het als het gaat om bijvoorbeeld logiesruimtes (hotelkamers, recreatieve verblijven) wenselijk zijn om een goed en aangenaam binnenklimaat te kunnen waarborgen.

4.7.1 Betekenis voor het project

Wegverkeerslawaai

Het plangebied ligt binnen de geluidde zone van De Kamp (50 km/u), het Hofgeester Eijnde (50 km/u), de Velserbroekse Dreef (50 km/u), de Broekerdreef (50 km/u) en de Rijksweg (N208, 50/70/80/100 km/u). Er is akoestisch onderzoek (zie Bijlage 8) uitgevoerd waarbij de geluidbelasting is bepaald als gevolg van het verkeer op deze wegen. De Hofgeesterweg (30 km/u) is in dit onderzoek meegenomen in het kader van de cumulatieve geluidbelasting.

Uit het onderzoek volgt dat door het wegverkeersgeluid afkomstig van De Kamp de voorkeursgrenswaarde op woningen binnen het plangebied wordt overschreden. De berekende geluidbelasting bedraagt maximaal 55 dB. Bronmaatregelen en overdrachtsmaatregelen ter reductie van de geluidbelasting zijn in het akoestisch onderzoek beoordeeld en worden niet doelmatig geacht. Het verlenen van hogere waarden wordt mogelijk geacht.

De gecumuleerde geluidbelasting bedraagt ten hoogste 61 dB ter plaatse van de voorgevel
van het appartementencomplex (1e verdieping). De vereiste karakteristieke geluidwering bedraagt dan maximaal 61 – 33 = 28 dB. Hier zal bij de aanvraag omgevingsvergunning rekening mee moeten worden gehouden.

Het woon- en verblijfsklimaat kan met betrekking tot geluid van wegverkeer als acceptabel worden aangemerkt.

Industrielawaai

Het plangebied ligt nabij tankstation De Kamp. In paragraaf 4.3 is ingegaan op de resultaten van het akoestisch onderzoek dat hiervoor is uitgevoerd.

Luchtvaartlawaai

Voor wat betreft luchtvaartlawaai blijkt uit de geluidscontouren van het luchtvaartterrein Schiphol, dat het plan buiten de 26 LAeq nachtcontouren en buiten de 35 KE-contouren van dit luchtvaartterrein ligt.

4.7.2 Conclusie

Het aspect geluid staat een goed woon- en leefklimaat in het plangebied niet in de weg en vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.8 Ladder voor duurzame verstedelijking

De Ladder voor duurzame verstedelijking is voor het eerst geïntroduceerd in de SVIR en is als motiveringseis verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het doel van de Ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de Ladder wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.

Wettelijk kader

De Ladder voor duurzame verstedelijking is verankerd in het Bro. Artikel 1.1.1. definieert relevante begrippen:

  • Bestaand stedelijk gebied: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur;
  • Stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Artikel 3.1.6 van het Bro:

Lid 2: de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Toelichting op gebruik

De Ladder is in de Nota van Toelichting (Stb. 2017, 182) gemotiveerd: “Zowel voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen als buiten bestaand stedelijk gebied moet de behoefte worden beschreven. Uitgangspunt is dat met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, een nieuwe stedelijke ontwikkeling in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient dat nadrukkelijk te worden gemotiveerd in de toelichting.

4.8.1 Betekenis voor het project

De ontwikkeling omvat de realisatie van maximaal 54 woningen en kan daarmee, gelet op de aard en omvang van de planologische wijziging, worden getypeerd als nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van het Bro. In het kader van de Ladder van duurzame verstedelijking, dient de behoefte aan de ontwikkeling te worden aangetoond.

Uit het provinciaal beleid komt naar voren dat de kwalitatieve en kwantitatieve behoefte beter met elkaar in overeenstemming moeten komen. De kwantitatieve behoefte in IJmond betreft het realiseren van meer woningen. Dit blijkt uit zowel het RAP als het gemeentelijk beleid. Er is een tekort aan woningen en de 1.900 woningen die gebouwd gaan worden in de gemeente Velsen zijn niet voldoende om aan de vraag naar woningen te voldoen. De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de realisatie van maximaal 54 woningen en draagt derhalve bij aan de kwantitatieve behoefte uit de regio.

Daarnaast dienen er in Velserbroek woningen gerealiseerd te worden die voldoen aan een kwalitatieve behoefte. Naast vrijstaande en twee-onder-één-kap-woningen dient de woningmarkt tevens te voorzien in woningen voor ouderen en starters, maar ook in sociale huurwoningen. De voorgenomen ontwikkeling maakt dan ook in elk segment woningen mogelijk. Onderhavig plan voorziet derhalve in de kwalitatieve behoefte.

De locatie heeft deels een agrarische bestemming maar kan gelet op de ingeklemde ligging tussen woonpercelen en bedrijfspercelen binnen de bebouwde kom van Velserbroek worden aangemerkt als bestaand stedelijk gebied.

4.8.2 Conclusie

Het plan is in overeenstemming met de Ladder voor duurzame verstedelijking. Het draagt zowel bij aan de kwantitatieve als kwalitatieve behoefte op een locatie binnen bestaand stedelijk gebied. Er is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik.

4.9 Luchtkwaliteit

De Wet Luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen kleine en grote ruimtelijke projecten. Onder kleine projecten worden projecten verstaan die de luchtkwaliteit 'niet in betekende mate' verslechteren. Deze projecten worden niet meer beoordeeld op luchtkwaliteit. Ze zijn namelijk zo klein dat ze geen wezenlijke invloed hebben op de luchtkwaliteit. Draagt een klein project niet of nauwelijks bij aan luchtverontreiniging, dan is er geen belemmering voor. Het voormalige ministerie van VROM heeft de definitie van 'in betekenende mate' vastgelegd in het Besluit NIBM. Projecten die de concentratie CO2 of fijn stof met meer dan 3% van de grenswaarde verhogen, dragen in betekenende mate bij aan de luchtvervuiling.

Deze 3%-grens is voor een aantal categorieën projecten in de regeling NIBM omgezet in getalsmatige grenzen, bijvoorbeeld:

  • woningbouw: 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitingsweg, 3.000 woningen bij 2 ontsluitingswegen;
  • kantoorlocaties: 100.000 m² bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitingsweg, 200.000 m² bruto vloeroppervlak bij 2 ontsluitingswegen.

De 3%-grens geldt sinds 1 augustus 2009: de datum waarop het Kabinetsbesluit Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht is geworden.

Op grond van het bovenstaande wordt geconcludeerd dat bij het onderhavige plan sprake is van een 'klein project' welke niet of nauwelijks bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

4.9.1 Betekenis voor het project

Uit de informatie die beschikbaar is via de Monitoringstool NSL blijkt dat de jaargemiddelde concentraties fijn stof en stikstofdioxide in 2017, 2020 en 2025 langs wegen in de nabijheid van het plangebied onder de 35 µg/m³ liggen. Ter plaatse van het gehele plangebied zal dan ook worden voldaan aan de grenswaarden omdat de concentraties luchtverontreinigende stoffen afnemen naarmate een locatie verder van de weg ligt. Met betrekking tot luchtkwaliteit is in het plangebied sprake van een goed woon- en leerklimaat.

4.9.2 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit staat de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet in de weg.

4.10 Verkeer en parkeren

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dienen verkeer- en parkeeraspecten in kaart te worden gebracht. Daarbij is de parkeerbehoefte, verkeersgeneratie en de ontsluiting van belang. Hierdoor kan de realisatie van voldoende parkeerplaatsen worden gewaarborgd en worden ongewenste of onveilige verkeerssituaties tegengegaan. De genoemde verkeersaspecten worden hierna achtereenvolgens behandeld.

4.10.1 Betekenis voor het project

Parkeren

Voor het parkeren wordt uitgegaan van het vigerende gemeentelijke parkeerbeleid. De gemeente Velsen heeft op 28 juni 2018 het paraplubestemmingsplan 'Parkeren Velsen' vastgesteld. Met het verdwijnen van de grondslag voor het toetsen aan stedenbouwkundige aspecten in de gemeentelijke bouwverordeningen, is het wenselijk op een andere wijze te voorzien in een toetsingskader voor parkeren. Met het parapluplan wordt voor het gehele gemeentelijke grondgebied voorzien in een kader waaraan ontwikkelingen kunnen worden getoetst op parkeeraspecten. Het parapluplan legt de koppeling met het gemeentelijke parkeernormenbeleid, zoals dat geldt ten tijde van ontvangst van een aanvraag omgevingsvergunning. Een nieuwe ontwikkeling dient aan deze regels te voldoen. Momenteel geldt de 'Nota Parkeernormen 2022'.

Uit de regels behorende bij dit bestemmingsplan vloeit voort dat bij indiening van de omgevingsvergunning voor bouwen getoetst moet worden aan het geldende parkeerbeleid. In het beleid is voorgeschreven hoe de parkeervraag van een ontwikkeling berekend moet worden en op welke manier deze moet worden geaccommodeerd dan wel onder welke voorwaarden daarvan kan worden afgeweken. In de regels is hiernaar verwezen. Dit betekent dat bij elk concreet plan dat wordt ingediend, de indiener moet aantonen dat in de parkeerbehoefte kan worden voorzien. Dit wordt gedaan door te toetsen aan het 'Nota Parkeernormen 2022'. De parkeerbalans is opgenomen in Bijlage 9.

Naast deze voorwaarde moet het wel mogelijk zijn om, afhankelijk van het in te dienen plan, de benodigde parkeerplaatsen te kunnen realiseren. Met andere woorden: de gekozen bestemming en bouwmogelijkheden die in de regels en op de verbeelding van dit bestemmingsplan aangegeven zijn, moet het wel mogelijk maken om de parkeerplaatsen te realiseren. In voorliggend bestemmingsplan worden parkeerplaatsen binnen de bestemming 'Tuin', 'Wonen' en 'Verkeer' toegestaan. Parkeren staat de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet in de weg.

Verkeersgeneratie

Voor het berekenen van de verkeersgeneratie is de CROW-publicatie 381 geraadpleegd. Hierbij hebben de volgende invoergegevens als uitgangspunt gediend: hoofdgroep wonen – rest bebouwde kom - sterk stedelijk. Er is uitgegaan van het volgende programma:

  • 15 eengezinswoningen - koop, huis, tussen/hoek (gemiddeld kencijfer per woning 7,1);
  • 4 eengezinswoningen - koop, huis, twee-onder-een-kap (gemiddeld kencijfer per woning 7,8);
  • 6 eengezinswoning - koop, huis, vrijstaand (gemiddeld kencijfer per woning 8,2);
  • 15 appartementen - huur, appartement midden/goedkoop (gemiddeld kencijfer per woning 4,1);
  • 14 appartementen - koop, appartement, goedkoop (gemiddeld kencijfer per woning 5,6).

De totale verkeersgeneratie bedraagt derhalve circa 327 verkeersbewegingen per etmaal. Opgemerkt wordt dat de huidige functie in het plangebied ook een bepaald aantal verkeersbewegingen per etmaal genereert. De daadwerkelijke toename in verkeersbewegingen als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling zal derhalve lager liggen dan het hiervoor berekende aantal.

Ontsluiting

Vanwege de doorstroomfunctie van De Kamp wordt de hoofdontsluiting voor auto’s vanuit het plangebied op deze weg aangesloten. Alleen de woningen die worden gebouwd aan de Hofgeesterweg zelf krijgen een directe ontsluiting op de Hofgeesterweg. Zo behoudt deze weg zijn agrarisch, landschappelijk karakter.

Voor fietsers en voetgangers wordt aansluiting gezocht op de langzaam verkeer-route die is voorzien vanuit de nieuwe wijk Hofgeest-West, via de Hugaardskamp en de Swoerkamp, Velserbroek in. Deze route heeft ook een veilige oversteekplaats over De Kamp, met een middengeleider. Dit biedt fietsers en voetgangers een veilige route naar het centrum van Velserbroek. Hiervoor is het nodig om, parallel aan De Kamp, een pad geschikt voor langzaam verkeer aan te leggen tussen het bestaande fietspad/voetpad van de Hugaardskamp en het plangebied. Een voetpad tussen het plangebied en de Hofgeesterweg kan een sterke kwalitatieve toevoeging zijn om het plangebied goed te laten aansluiten op de omgeving, zodat het één wordt met de omliggende wijken en straten. Brom)fietsverkeer over dit voetpad zal actief ontmoedigd worden, zodat die de veiligere route naar de Hugaardskamp kiezen. Het voetpad dient tevens als noodroute, indien de aansluiting op De Kamp door werkzaamheden of door calamiteiten is geblokkeerd.

4.10.2 Conclusie

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.11 Bodem

4.11.1 Wet bodembescherming

Als sprake is van ernstige bodemverontreiniging dan is de Wet bodembescherming (Wbb) van kracht. Het doel van de Wbb is in de eerste plaats het beschermen van de (land- of water-) bodem zodat deze kan worden benut door mens, dier en plant, nu en in de toekomst. Via de Wbb heeft de Rijksoverheid de mogelijkheid algemene regels te stellen voor de uitvoering van werken, het transport van stoffen en het toevoegen van stoffen aan de bodem.

Op 1 januari 2006 is de Wbb ingrijpend aangepast omdat het beleid met betrekking tot bodemsaneringen veranderde. De Wbb kent nu een viertal regelingen die alle vier een ander onderdeel van bodembescherming voor hun rekening nemen:

  • Een regeling voor de bescherming van de bodem waarin ook staat dat degene die de bodem verontreinigt, zelf verantwoordelijk is voor het verwijderen van de vervuiling. De overheid kan dwingen tot sanering als de verontreiniging na 1987 is ontstaan.
  • Een bijzondere regeling voor de aanpak van nieuwe bodemverontreiniging die is ontstaan als gevolg van een ongewoon voorval (calamiteit).
  • Een regeling voor de verontreiniging die is ontstaan voor de Wbb in werking trad in 1987 (historische bodemverontreiniging). Ook in die gevallen geldt dat de vervuiler zelf de verontreiniging verwijdert. Als er geen vervuiler (meer) is, omdat het bedrijf niet meer bestaat en er geen rechtsopvolger is, zal de sanering door de overheid worden uitgevoerd.
  • Een regeling voor de aanpak van verontreiniging in de waterbodem. Rijkswaterstaat heeft vooral met deze regeling te maken. De regeling geldt voor alle waterbodemverontreiniging, of de vervuiling nu voor of na 1987 is ontstaan.

Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem, waarop deze ontwikkelingen gaan plaatsvinden, geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel. Bij nieuwbouwactiviteiten dient de bodemkwaliteit door middel van onderzoek in beeld te zijn gebracht. In het algemeen geldt dat nieuwe bestemmingen bij voorkeur op een schone bodem dienen te worden gerealiseerd.

4.11.2 Besluit bodemkwaliteit

Het doel van het Besluit bodemkwaliteit uit 2008 is de bodem beter te beschermen en meer ruimte te bieden voor nieuwe bouwprojecten. Ook geeft het besluit gemeenten en provincies meer verantwoordelijkheid om de bodem te beheren.

Het Bouwstoffenbesluit (Bsb) is opgenomen in het Besluit bodemkwaliteit. Het besluit heeft alleen betrekking op steenachtige bouwstoffen. Andere materialen worden in de praktijk ook toegepast als bouwstof maar vallen niet onder dit besluit. In het Besluit bodemkwaliteit zijn, onder meer, kwaliteitsregels voor bodemonderzoek, bodemsanering en laboratoriumanalyses vastgelegd. Deze regels zijn bekend onder de naam Kwalibo (kwaliteitsborging in het bodembeheer).

4.11.3 Relatie Wet bodembescherming en Wabo

In artikel 6.2c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is neergelegd wanneer een omgevingsvergunning in werking treedt. Een omgevingsvergunning treedt voor gevallen van ernstige verontreiniging, die voor 1 januari 1987 zijn veroorzaakt, niet eerder in werking dan nadat:

  • met het (deel)saneringsplan is ingestemd, of
  • is vastgesteld dat er geen sprake is van een geval van ernstige verontreiniging ten aanzien waarvan spoedige sanering noodzakelijk is, of
  • een BUS-melding is gedaan en de vijf weken termijn is verstreken.

Er geldt alleen een bodemonderzoeksplicht voor bouwwerken waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist. Een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt niet eerder afgegeven dan nadat uit onderzoek is gebleken dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik.

Voor gevallen van ernstige verontreiniging die na 1 januari 1987 zijn veroorzaakt, geldt voor de veroorzaker van de verontreiniging geen uitgestelde inwerkingtreding van de omgevingsvergunning omdat deze worden geacht onmiddellijk te worden opgepakt.

4.11.4 Bodemkwaliteit in het plangebied

Binnen het plangebied is een milieuhygiënisch verkennend bodem uitgevoerd ter plaatse van de gronden van het plangebied (zie Bijlage 10 en Bijlage 11). Ter plaatse van het perceel Hofgeesterweg 63 zijn bij het onderzoek een sterke verontreinigingen met asbest en zink aangetroffen. Om de de omvang van de verontreinigingen te bepalen is nader onderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 12). Uit dit onderzoek volgt dat de grond licht tot matig verhoogde gehaltes zink bevat. Voor zink wordt de interventiewaarde niet overschreden. Voor zink is er geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging.

Voor asbest is plaatselijk sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. De puin-/verhardingslaag bevindt zich op het middenterrein over een oppervlakte van tenminste ca 1.000 m2. De dikte van deze laag bedraagt ca. 1,2 meter. De omvang van de puin-/verhardingslaag verontreinigd met asbest wordt geraamd op ca. 1.200 m3. Op het terrein is voor asbest sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Aanbevolen wordt een saneringsplan op te stellen voor sanering van de sterke verontreiniging met asbest.

Na sanering is de bodem geschikt voor de nieuwe functie. In de grondexploitatie van het plan is rekening gehouden met de kosten voor eventuele sanering, waardoor de financiële uitvoerbaarheid niet in het geding is.

4.11.5 Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.12 Water

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening is het doorlopen van de watertoets verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is, om in overleg tussen de initiatiefnemer en de waterbeheerder aandacht te besteden aan de waterhuishoudkundige aspecten, zodat de waterhuishoudkundige doelstellingen worden gewaarborgd. De uitgangspunten voor het watersysteem dienen op een juiste wijze in het plan te worden verwerkt.

De projectlocatie is gelegen binnen het beheergebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland.

Waterbeheerprogramma 6 (WBP6)

Goed waterbeheer is van levensbelang om in Rijnland te kunnen wonen, werken en genieten. In het Waterbeheerprogramma voor de periode 2022 - 2028 geeft het hoogheemraadschap zijn ambities aan en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. Als waterexpert ziet het hoogheemraadschap mogelijkheden zijn kerntaken te koppelen aan 5 maatschappelijke opgaves:

  • bijdragen aan klimaatbestendige woningbouw
  • tegengaan van bodemdaling
  • versterken van de biodiversiteit
  • energieneutraal werken
  • Nederland circulair in 2050

Blauwe lens

De gevolgen, kansen en oplossingen van klimaatverandering voor het beheergebied van het hoogheemraadschap van Rijnland zijn onderzocht. Het resultaat van dit onderzoek is het Rapport Blauwe Lens. De Blauwe Lens leert ons dat het gebied en het watersysteem veerkrachtiger en flexibeler moeten worden. Een belangrijk inzicht is dat we de problemen niet moeten afwentelen op onze omgeving, maar water juist moeten inzetten als ordenende kracht in ruimtelijke ontwikkeling. Met deze constatering bevestigt De Blauwe Lens de noodzaak om water leidend te maken.

Keur van Rijland 2020

Er zijn regels voor wat je als bewoner of bedrijf wel en niet mag doen in en bij water, dijken en gemalen. Zo wordt het watersysteem schoon en veilig gehouden. Voor water gerelateerde werkzaamheden zijn er regels vastgelegd in de Keur van Rijnland 2020 samen met bijbehorende uitvoeringsregels. De uitvoeringsregels kan een zorgplicht, een algemene regel en een beleidsregel/vergunningplicht bevatten.

Rijnland's beleid Riolering en afvalwaterzuivering

Rijnland geeft de voorkeur aan het scheiden van hemelwater en afvalwater. Naast een voorkeursvolgorde voor afvalwater geldt voor de behandeling van hemelwater de zorgplicht. Rijnland geeft daarbij de voorkeur aan brongerichte maatregelen boven 'end-of-pipe' maatregelen.

Hierbij geldt de volgende toelichting. 'Hemelwater kan de capaciteit van riolering en zuivering aanzienlijk belasten. Dat is niet wenselijk en vaak ook niet nodig. Zeker bij nieuwbouw ontwikkelingen is het gescheiden aanbieden van hemelwater en afvalwater vaak een doelmatige maatregel. Rijnland volgt hierbij de voorkeursvolgorde (rijksbeleid), waarbij voorop staat het voorkomen van het ontstaan van afvalwater. Als er afvalwater is het zoveel mogelijk beperken van verontreiniging en waar mogelijk afvalwaterstromen scheiden. De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP). De uiteindelijke afweging wordt lokaal gemaakt, waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal staat'.

Het te lozen hemelwater mag geen significante verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater veroorzaken. Maatregelen om dit te bereiken zijn duurzaam bouwen, infiltratie, het toepassen van berm- of bodempassage en straatkolken met extra voorzieningen. Als ondanks de zorgplicht en de preventieve maatregelen het te lozen hemelwater naar verwachting een aanmerkelijk negatief effect heeft op de oppervlaktewaterkwaliteit, kan in overleg tussen gemeente en waterschap gekozen worden voor aanvullende voorzieningen, een verbeterd gescheiden stelsel of - als laatste keus - aansluiten op het gemengde stelsel.

4.12.1 Betekenis voor het project

Waterkering

Het plangebied is niet gelegen binnen de beschermingszone van een waterkering.

Oppervlaktewater

Aan de randen van het plangebied zijn waterlopen aanwezig, zie afbeelding 4.1. Voor alle watergangen geldt dat het onderhoud dient te worden utigevoerd door de aangrenzend eigenaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP1004HOFGEESTERW1-O001_0006.png"

Afbeelding 4.1: Uitsnede van de legger van het Hoogheemraadschap van Rijnland

De watergangen blijven grotendeels behouden. De watergang achter de woningen aan Hugaardskamp zal worden gedempt. Hoogheemraadschap Rijnland eist dat het te dempen oppervlak 1 op 1 wordt gecompenseerd. Hier wordt binnen het plangebied invulling aan gegeven.

Afvalwater

Er wordt in het plan een gescheiden rioolstelsel aangelegd. Daarbij heeft het de voorkeur om zo min mogelijk verhard oppervlak op een hemelwaterafvoerstelsel (HWA-stelsel) aan te sluiten. Daarbij geldt ook het beleid dat "Water verwerken waar het valt" en dat bui 8 (20mm) daarbij dient te worden verwerkt op eigen terrein. Daar waar mogelijk dient hemelwater middels infiltratiekratten en/ of DT-riolering op open water te worden aangesloten.

Het vuilwaterafvoerstelsel (VWA-stelsel) zal aangesloten worden op het bestaande VWA-stelsel. In deze wijk is een vrijvervalrioolstelsel aanwezig van de gemeente Velsen.

Hemelwater

Conform de beleidsregels heeft het de voorkeur om regenwater vast te houden, te bergen en dan vertraagd af te voeren zodat overlast wordt voorkomen. Hoogheemraadschap van Rijnland hanteert als principe "hydrologisch neutraal ontwikkelen". Dit houdt in dat de nieuwe watersituatie minimaal gelijk moet blijven aan de uitgangssituatie. Binnen het plan neemt de oppervlakte met verhard oppervlak toe met circa 5.288 m2. Conform de beleidsregels van het Hoogheemraadschap van Rijnland moet hiervoor 16% watercompensatie worden aangelegd. Dit betreft 793 m2. Door middel van het graven van 836 m2 extra wateroppervlak en de aanleg van een wadi wordt aan deze compensatie-eis voldaan. Zie Bijlage 13.

4.12.2 Conclusie

De waterhuishoudkundige situatie wordt niet in negatieve zin beïnvloed. De toename van het verhard oppervlak en het dempen van een watergang worden gecompenseerd. Met betrekking tot het bestemmingsplan is met name van belang dat deze watercompensatie met een waterbestemming is aangeduid. In de verdere uitwerking van het project zal voor deze werkzaamheden een watervergunning worden aangevraagd. Vantevoren zal hiervoor contact worden opgenomen met het hoogheemraadschap.

4.13 Milieueffectrapportage

In Nederland is het verplicht om de effecten op het milieu volwaardig onderdeel te laten zijn van de voorbereiding en de besluitvorming over ruimtelijke plannen. Daarvoor is in de Wet milieubeheer de methodiek van de milieueffectrapportage (m.e.r.) opgenomen.

Het Besluit m.e.r. en de Wet milieubeheer zijn per 7 juli 2017 gewijzigd. De wijzigingen gelden met terugwerkende kracht vanaf 16 mei 2017. Gemeenten zijn thans verplicht om een expliciet besluit te nemen over het al dan niet opstellen van een milieueffectrapport (Mer).

Uit het natuuronderzoek en stikstofonderzoek, zoals beschreven in paragraaf 4.5 blijkt dat de ontwikkeling naar verwachting geen invloed heeft op nabijgelegen Natura 2000-gebieden. De voorgenomen ontwikkeling is ook niet direct m.e.r. beoordelingsplichtig op basis van het onderdeel 'aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. Echter, omdat de voorgenomen ontwikkeling wel valt onder de noemer van een 'stedelijk ontwikkelingsproject', is een vormvrije m.e.r.-beoordeling verplicht. De vormvrije m.e.r.-beoordeling is in feite een beknopte opsomming van de beoordeling van de ontwikkeling op verschillende milieuaspecten. In dit kader is een aanmeldnotitie m.e.r. opgesteld (zie Bijlage 14). Hieruit uit volgt dat de kenmerken van de activiteit en de mogelijke gevolgen voor het milieu geen aanleiding geven voor het opstellen van een milieueffectrapportage.

 

Hoofdstuk 5 Juridisch bestuurlijke aspecten

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt aangegeven hoe het beleid en de planuitgangspunten zijn verwoord in de planvoorschriften. Zo wordt een toelichting gegeven op het juridische systeem en op afzonderlijke bestemmingen. Het college heeft in haar collegeprogramma de opdracht meegegeven om de mogelijkheden in bestemmingsplannen globaler vast te leggen. In dit bestemmingsplan is dat tot uitdrukking gekomen door ruime bouwvlakken.

Voorafgaand aan de concrete onderbouwing van de keuzes die in het bestemmingsplan zijn gemaakt, wordt stilgestaan bij de juridische planopzet en de opmaak van de verbeelding van de kaart.

5.2 Inleidende bepalingen

Hoofdstuk 1 bevat de definities van de verschillende in het bestemmingsplan gebruikte begrippen opgenomen (artikel 1) en de wijze van meten (artikel 2). De wijze van meten geeft aan hoe de oppervlakte, inhoud, goothoogte, nokhoogte e.d. van een bouwwerk moet worden bepaald. Deze regels zijn noodzakelijk voor een juiste interpretatie van de bestemmingsregels.

5.3 Bestemmingsbepalingen

Artikel 3: Groen

De hoofdgroenstructuur is als 'Groen' bestemd. Binnen deze bestemming zijn onder meer ook waterlopen toegestaan. Bouwwerken, geen gebouwen zijn niet toegestaan met uitzondering van speeltoestellen en straatmeubilair. Voet- en fietspaden en toegangswegen zijn binnen de bestemming toegestaan.

Artikel 4: Tuin

De voorerven van de woningen aan de Hofgeesterweg hebben de bestemming Tuin. Er mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd.

Artikel 5: Verkeer

De hoofdverkeerstructuur in het plangebied is als 'Verkeer' bestemd. Met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet binnen deze bestemming worden gebouwd.

Artikel 6: Water

De gronden waar het te graven water is voorzien, zijn bestemd als 'Water'. Met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet binnen deze bestemming worden gebouwd. Dammen met duikers en bruggen zijn binnen deze bestemming toegestaan.

Artikel 7: Wonen

Voor de bestaande en nieuwe woningen in het plangebied is de bestemming 'Wonen' opgenomen. Een hoofdgebouw is uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak. De maximum goot- en bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven. De bestemmingsregels voorzien tevens in een regeling voor aan huis gebonden beroepen en bed & breakfast.

Artikel 8 en 9: Waarde - Archeologie 3 en 4

Ten behoeve van de bescherming van mogelijk aanwezige archeologische waarden in de ondergrond, zijn de dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie 3 en 4 opgenomen in dit bestemmingsplan. Bij bodemingrepen groter dan 100 m2 is archeologisch onderzoek nodig bij ingrepen die dieper reiken dan 40 cm (Waarde - Archeologie 3) respectievelijk 100 cm (Waarde - Archeologie 4).

5.4 Algemene bepalingen

5.4.1 Handhaving en toezicht

Het bestemmingsplan Hofgeesterweg 63, Velserbroek is gemaakt op grond van het in de Wet ruimtelijke ordening en Besluit ruimtelijke ordening bepaalde. Deze wet is dan ook van toepassing op handhaving en toezicht op de uitvoering van dit bestemmingsplan evenals de Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht met bijbehorende besluiten en ministeriële regelingen.

Een overtreding als bedoeld in Artikel 12 van de regels is een strafbaar feit zoals is ondergebracht in de Wet op de economische delicten. Het relevante artikel (1a) van deze wet luidt: "Economische delicten zijn eveneens overtredingen van voorschriften gesteld bij of krachtens de Wet ruimtelijke ordening, artikel 7.2."

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient er in het kader van het bestemmingsplan een onderzoek te worden gedaan naar de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de financiële haalbaarheid van het plan. De maatschappelijke aspecten worden in hoofdstuk 7 toegelicht.

In artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is voorgeschreven dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor de gronden waarop een bouwplan is voorgenomen. In artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is de definitie van bouwplan gegeven, waarbij het onderhavige plan als bouwplan kan worden aangemerkt. Met het tweede lid van artikel 6.12 Wro kan worden afgeweken van de plicht een exploitatieplan vast te stellen, mits het verhaal van kosten anderszins is verzekerd.

De kosten voor het bouwplan alsmede de plankosten worden gedragen door de ontwikkelaars van het plan. Hetzelfde geldt voor eventuele kosten als gevolg van planschade. Hiervoor is een overeenkomst tussen de ontwikkelaars en de gemeente gesloten. De ambtelijke kosten voor de realisatie van het plan zijn voor de gemeente anderszins verzekerd in deze overeenkomst. Om deze reden is een exploitatieplan niet nodig. De financiële uitvoerbaarheid van het plan is voldoende gewaarborgd.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Participatie

Vanaf 12 maart 2021 konden omwonenden en overige belanghebbenden gedurende zes weken reageren op het startdocument. Op 29 maart 2021 is een digitale informatiebijeenkomst georganiseerd. Omwonenden en overige belanghebbenden zijn via huis-aan-huisbrieven geïnformeerd over deze ontwikkeling en uitgenodigd voor de bijeenkomst. Er zijn 8 inspraakreacties ingediend door in totaal 16 omwonenden/belanghebbenden van het plangebied. De inspraakreacties hebben aanleiding gegeven om het startdocument aan te passen:

  • De maximale hoogtes van de woningen zijn als aantal bouwlagen toegevoegd onder het kopje Stedenbouw in hoofdstuk 3 van het startdocument;
  • In hoofdstuk 1 van het startdocument is de inzet als woningbouwlocatie meer toegelicht;
  • Er is, onder het kopje Stedenbouw in hoofdstuk 3 van het startdocument, een minimaal aan te houden afstand van 10 meter opgenomen tussen de achtergevels van het hoofdgebouw van de nieuwe woningen aan de zijde Hugaardskamp en de sloot die de scheiding vormt tussen het plangebied en de tuinen van de bestaande woningen aan de Hugaardskamp;
  • Over het hondenuitlaatpad is onder het kopje Verkeer & parkeren in hoofdstuk 3 van het startdocument het uitgangspunt toegevoegd dat het huidige hondenuitlaatpad langs De Kamp terugkomt in de planvorming.

Daarnaast is ambtelijk het volgende aangepast:

  • Ten aanzien van het woonsegment is toegevoegd dat deze vallen in de categorie betaalbare koop en/of markthuur, uitgezonderd de woningen aan de Hofgeesterweg.

Op 16 november 2021, 14 december 2021 en 1 februari 2022 hebben bijeenkomsten plaatsgevonden met vertegenwoordigers van de iniatiefnemer, gemeente en vertegenwoordigers van de woningen in de directe omgeving van het plangebied en het tankstation. De ontvangen reacties zijn waar mogelijk verwerkt in de ontwerptekening van het plan en het onderhavige bestemmingsplan. De verslagen zijn opgenomen in Bijlage 15.

7.2 Vooroverleg

In het kader van het overleg op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is een reactie ontvangen van het Hoogheemraadschap van Rijnland (Bijlage 16). Zij stellen voor om een aantal beleidspunten te actualiseren in de toelichting. Ook stellen zij concreet voor om de volgende tekst op te nemen in de toelichting: "Het dempen en compenseren van oppervlaktewater is vergunningsplichtig op grond van de Keur 2020 en de aanstaande Waterschapsverordening. De gemeente Velsen treedt hiervoor in overleg met het Hoogheemraadschap van Rijnland alvorens een watervergunning aan te vragen."

De tekstuele suggesties zijn verwerkt in de plantoelichting. Hierbij wordt opgemerkt dat de watervergunning in principe wordt aangevraagd door de ontwikkelaar van het plangebied.

7.3 Zienswijzen

PM